Extra oefententamens (2002-2007)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Tentamen juni 2007

 

Opgave 1

Op 5 oktober 2006 was in NRC Handelsblad het volgende bericht te lezen:

 

Stroef overleg EU en VS over data reizigers

 

Het overleg tussen de VS en de EU over de verstrekking van passagiersgegevens is afgelopen weekend afgebroken. Wat er nu met die persoonsgegevens gebeurt, blijft onduidelijk.

 

Reizigers op vluchten naar de VS moeten hun persoonlijke gegevens verstrekken aan luchtvaartmaatschappijen, die de informatie doorspelen aan de VS. In 2004 sloten de Europese Unie en de VS een akkoord over deze zogeheten ‘passenger name records’. Het akkoord bevatte ook waarborgen voor de privacy van reizigers. De Verenigde Staten hebben de informatie van reizigers naar verluidt nodig in de strijd tegen het terrorisme. In mei van dit jaar bepaalde het Europese Hof van Justitie de overeenkomst met de VS nietig. De wettelijke basis deugde niet volgens de rechters. Het gevolg van die uitspraak was dat er opnieuw moest worden onderhandeld met de Amerikanen. (…)

 

Licht toe welke twee beginselen van de rechtsstaat in dit bericht aan de orde komen.

 

Opgave 2

In het Meerenberg-arrest (HR 13 januari 1879, W (1879) 4330) bepaalde de Hoge Raad dat de Koning slechts wetgevende bevoegdheid heeft voor zover deze uitdrukkelijk berust op de Grondwet of de wet of strekt ter uitvoering van de wet. Dit arrest haalde een streep door de indertijd veelvuldig voorkomende praktijk van de zogenoemde ‘zelfstandige amvb’s’.

 

  1. Op grond van welke wet was de overtreding van de toenmalige zelfstandige amvb’s strafbaar gesteld?

 

  1. In hoeverre is de lijn uit het Meerenberg-arrest met betrekking tot het vraagstuk van de zelfstandige amvb’s vandaag de dag nog terug te vinden in het constitutionele recht?

 

  1. In de jaren voorafgaand aan het Meerenberg-arrest werd de praktijk van de zelfstandige amvb’s door staatsrechtgeleerden sterk bekritiseerd. Ook nu nog worden zelfstandige amvb’s wel eens aangeduid als ‘kleine vloekjes in het staatsrechtelijk bestel’, die op gespannen voet staan met het legaliteitsbeginsel. Waarom is dit het geval?

 

Opgave 3

De Eerste Kamer mist enkele wetgevende bevoegdheden die de Tweede Kamer wel heeft, waaronder het recht van amendement.

 

  1. Wat houdt het recht van amendement in?

 

Naar aanleiding van het fenomeen van de zogeheten novelle zegt men wel dat de Eerste Kamer zich een ‘verkapt recht van amendement’ heeft toegeëigend.

 

  1. Wat houdt het fenomeen van de novelle in en waarom noemt men dit een ‘verkapt recht van amendement’?

 

Opgave 4

In de sociaal-contractstheorie van John Locke hebben de grondrechten een ‘preconstitutioneel’ karakter.

 

  1. Wat wordt volgens Beginselen van de democratische rechtsstaat met dit preconstitutionele karakter van grondrechten bedoeld en in welk opzicht verschilt de theorie van Locke van Middeleeuwse sociaal-contractstheorieën?

 

Binnen de categorie grondrechten wordt veelal onderscheid gemaakt tussen ‘klassieke’ en ‘sociale’ grondrechten. Daarbij wordt dan evenwel direct opgemerkt dat het slechts gaat om accentverschillen en niet om een heel scherpe tweedeling.

 

  1. Geef aan wat het karakterverschil is tussen klassieke en sociale grondrechten en op welke wijze dit in de jurisprudentie tot uitdrukking komt. Besteed daarbij in het bijzonder aandacht aan de rechtswerking (de juridische afdwingbaarheid) van beide categorieën rechten.

 

Opgave 5

Het in Nederland geldende stelsel voor de doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde wordt doorgaans aangeduid als ‘gematigd monistisch’. Naar welke twee ‘dualistische trekken’ verwijst de toevoeging ‘gematigd’?

 

Opgave 6

Op 27 oktober 2005 besluit het college van burgemeester & wethouders (B&W) van de gemeente Simpelveld op basis van de gemeentelijke subsidieverordening een subsidie te verlenen aan Muziekvereniging Allegro Vivace ten behoeve van de aanschaf van nieuwe uniformen.

 

 

Wethouder Zinzen, die heeft deelgenomen aan de stemming binnen het college van B&W over het subsidiebesluit, is tevens voorzitter van het bestuur van Muziekvereniging Allegro Vivace.

 

Een alerte inwoner van de gemeente, de heer Bos, meent dat hier sprake is van belangenverstrengeling en klaagt hierover bij burgemeester Bogman. Deze meent eveneens dat de handelwijze van wethouder Zinzen in strijd is met artikel 58 jo. 28 lid 1 sub a Gemeentewet en tipt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het genomen besluit.

 

Op voorstel van deze minister wordt vervolgens het besluit van het college van B&W geschorst door de regering bij Koninklijk Besluit van 21 december 2005.

 

  1. Aan welke wetsbepalingen ontleent de regering de bevoegdheid het besluit van het college van B&W te schorsen?
  2. De in deze casus aan de orde zijnde schorsingsbevoegdheid wordt in de literatuur doorgaans aangeduid als een vorm van ‘repressief toezicht’. Waarin verschilt dit repressieve toezicht van het zogenoemde ‘preventieve toezicht’?

 

Opgave 7

De Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) is op grond van de Wet toezicht effectenbeheer (Wte) toezichthouder op het gedrag en de informatieverstrekking van partijen die actief zijn op financiële markten in Nederland, dus op de markten van sparen, beleggen, verzekeren en lenen. In het kader van dit toezicht is de AFM op grond van artikel 48c jo. artikel 40, eerste lid, Wte bevoegd bestuurlijke boetes op te leggen.

 

  1. Beredeneer aan de hand van artikel 1:1 van de Awb of de AFM zoals hierboven beschreven een a- dan wel een b-orgaan is.
  2. Waarom is het onderscheid tussen a- en b-organen van belang?

 

Opgave 8

Bij brief van 2 november 2006 heeft het college van burgemeester & wethouders (B&W) van de gemeente Amsterdam de bijstandsuitkering van de heer Albers over de voorgaande maanden september en oktober herzien en verlaagd met 50% (van 618 naar 309 euro per maand) op grond van artikel 54, derde lid, sub a, van de Wet werk en bijstand. De heer Albers heeft namelijk in september en oktober 2006 tijdelijk voor 8 uur per week als schoonmaker bij een particulier bedrijf gewerkt, zo hebben controleactiviteiten van ambtenaren uitgewezen. Albers heeft de inkomsten die daaruit voortvloeiden echter niet doorgegeven aan het college van B&W conform de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand. Albers schrikt erg van deze brief; hij is zich van geen kwaad bewust. Begin oktober 2006 is hij langs geweest bij de bijstandsambtenaar die zijn dossier beheert om haar mondeling op de hoogte te stellen van zijn baantje. Albers kan namelijk niet goed schrijven, hij is dyslectisch. De ambtenaar in kwestie heeft toentertijd tegen hem gezegd dat zij ervoor zou zorgen dat deze informatie zou worden verwerkt in het dossier en dat dit verder geen gevolgen zou hebben voor zijn uitkering. Albers ging er vanuit dat de zaak daarmee was afgedaan en dat hij aan al zijn verplichtingen had voldaan. Hij is het dan ook niet eens met de herziening van zijn uitkering over de genoemde maanden.

 

  1. Kwalificeer de brief van het college van B&W van 2 november 2006 zo specifiek mogelijk. Bepaal of sprake is van een besluit in de zin van de Awb en, zo ja, van wat voor soort besluit.

 

  1. Op welke wijze kan de heer Albers in rechte tegen de intrekking van zijn uitkering opkomen? Beschrijf de gehele rechtsgang.

 

  1. Noem drie algemene beginselen van behoorlijk bestuur waarop Albers zich in een juridische procedure met kans op succes kan beroepen en licht uw antwoord toe.

 

  1. Korte tijd later ontvangt Albers opnieuw een brief van het college van B&W, waarin het college schrijft dat het het te veel betaalde bedrag aan bijstand nu gaat terugvorderen (artikel 58 Wet werk en bijstand) en dat dit bedrag zal worden verrekend met zijn bijstandsuitkering voor de komende maand. Dit betekent dat Albers de komende maand geen bijstand zal ontvangen en dus geen inkomsten zal hebben. Welke juridische stappen dient Albers te zetten wil hij dit voorkomen?

 

 

Antwoordindicaties juni 2007

 

Opgave 1

Allereerst de grondrechten: het verstrekken van passagiersgegevens is een inbreuk op de privacy [een nationaal en internationaal erkend grondrecht]. Ten tweede het legaliteitsbeginsel: volgens het HvJEG deugt de wettelijke basis van de maatregel niet.

 

Opgave 2

  1. De Blanketwet (van 1818)  .
  2. Bij de grondwetsherziening van 1887 is de lijn uit het Meerenberg-arrest gedeeltelijk teruggedraaid. De Grondwet schept nu in art. 89 lid 1 een algemene bevoegdheid voor de regering om bij KB zelfstandige amvb’s uit te vaardigen  . Alleen voor bepalingen die door straffen worden gehandhaafd eist de Grondwet dat die slechts in een amvb kunnen worden opgenomen indien ze berusten op een wet in formele zin en de wet in formele zin dan de straf bepaalt  , art. 89, tweede lid, Grondwet  .
  3. Het legaliteitsbeginsel eist dat overheidsbevoegdheden (in ieder geval als de uitoefening daarvan ingrijpt in de vrijheid of eigendom van de burgers) berusten op een formeel-wettelijke grondslag  . Achtergrond hiervan is dat de wetten in formele zin een democratische legitimatie hebben: de volksvertegenwoordiging heeft ingestemd met de daarin opgenomen regels. [De burgers hebben daarmee als het ware zelf toestemming gegeven voor die regels.]   Bij zelfstandige amvb’s is die democratische legitimatie er niet, want dit zijn besluiten van de regering alleen  .

 

Opgave 3

  1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer [onderscheidenlijk de verenigde vergadering] is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd  , zie artikel 84, eerste lid, Grondwet [jo artt. 96-100 RvO II]  . [Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd, zie artikel 84, tweede lid, Grondwet.]
  2. Het is mogelijk dat de regering op aandringen van de Eerste Kamer wijzigingen aanbrengt in een wetsvoorstel. Deze wijzigingen worden in de vorm van een nieuw wetsvoorstel (‘novelle’) weer eerst behandeld in de Tweede Kamer. [Dit komt feitelijk neer op een amendement.]. Beginselen, p. 228.

 

 

 

Opgave 4

  1. Hiermee wordt aangeduid dat de grondrechten niet afhankelijk zijn van toekenning door de overheid. Zij komen ieder individu ‘van nature’ toe, los van het staatsverband (hoewel ze pas binnen dat staatsverband effectief gewaarborgd kunnen worden)  . In de Middeleeuwse sociaal-contractstheorieën ging het er vaak om dat bepaalde rechten/privileges d.m.v. een overeenkomst met de vorst voor bepaalde groepen van burgers werden bedongen  . Zie Beginselen p. 119-120.
  2. Bij de klassieke grondrechten ligt het accent op de vrijheidsfeer voor de burgers waarin de overheid niet mag treden/zich moet onthouden van inmenging. [Burgers kunnen deze rechten afdwingen bij de rechter.]  . Bij de sociale grondrechten ligt het accent op actief overheidsoptreden om een bepaald grondrecht te realiseren: deze leggen daarmee juist een inspanningsverplichting op de overheid  . De jurisprudentie laat evenwel zien dat een dergelijke inspanningsverplichting om actief op te treden ter realisering van een bepaald grondrecht soms ook geldt bij klassieke grondrechten  , zie HR-arrest De Schans  . Bij de sociale grondrechten is de rechtswerking relatief minder sterk dan bij klassieke grondrechten. Sociale grondrechten vormen over het algemeen geen in rechte afdwingbare normen, maar meer globale instructienormen voor de overheid waarbij niet strikt vastligt hoe ver de inspanningen van de overheid moeten reiken. Soms kan een sociaal grondrecht door een koppeling van uitvoeringswetgeving m.b.t. dit recht aan het non-discriminatiebeginsel toch een in rechte afdwingbare norm. Zie Beginselen p. 127-129 + 138-139.

 

 

Opgave 5

Bepalingen van verdragen en volkenrechtelijke besluiten die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden hebben slechts verbindende kracht – en kunnen pas in de nationale rechtsorde toegepast worden – nadat ze bekend zijn gemaakt. Zie art. 93 Grondwet. Niet alle volkenrechtelijke normen, maar enkel de een ieder verbindende bepalingen, worden ten koste van strijdige nationale voorschriften door rechter en bestuur toegepast  . Zie art. 94 Gw  . Beginselen, pp. 330/331.

 

Opgave 6

  1. De regering ontleent haar bevoegdheid om het besluit van het college van B&W te schorsen aan artikel 268 lid 1 Gemeentewet (of art. 132 lid 4 Grondwet)   jo. 10:43 Awb.
  2. Bij repressief toezicht vindt de beoordeling door het ‘hogere’ bestuursorgaan plaats nadat het besluit is genomen door het ‘lagere’ bestuursorgaan. Bij preventief toezicht vindt die beoordeling plaats voordat het besluit in werking treedt en kan het besluit dus niet van kracht worden zonder dat het toezicht heeft plaatsgevonden.

 

Opgave 7

  1. De stichting is een privaatrechtelijke rechtspersoon (art. 2:3 BW). De stichting kan dan ook geen a-orgaan zijn (want die omschrijving ziet alleen op publiekrechtelijke rechtspersonen. De stichting is met enig openbaar gezag bekleed (zij kan publiekrechtelijke rechtshandelingen verrichten): zij heeft nl. de bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen. Het is dus een b-orgaan.
  2. Het onderscheid is van belang voor de vraag in hoeverre normen van de Awb op privaatrechtelijke rechtshandelingen en op feitelijk handelen van het desbetreffende bestuursorgaan van toepassing zijn. [De hoofdstukken 2 en 3 van de Awb zijn in beginsel ook op privaatrechtelijke rechtshandelingen en feitelijk handelen van a-organen van toepassing]  . B-organen hoeven de bepalingen van de Awb slechts in acht te nemen voor zover zij hun publiekrechtelijke bevoegdheden uitoefenen. Voorzover ze dat niet doen dus niet. Awb-tijdperk, §3.4.4.

 

Opgave 8

  1. Er is sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb: het gaat om een schriftelijke beslissing van het bestuursorgaan B&W, gericht op rechtsgevolg (het verlagen van de bijstand) en gebaseerd op een publiekrechtelijke regeling. Meer concreet gaat het om een beschikking: het besluit is individueel van aard (gericht tot de heer Albers).
  2. In de Wet werk en bijstand (Wwb) is geen bijzondere bestuursrechter aangewezen, dus de algemene rechtsgang naar de sector bestuursrecht van de rechtbank staat open, art. 8:1, eerste lid, Awb. In de Wwb is geen administratief beroep opengesteld, zodat bezwaar kan worden gemaakt bij het college van B&W, art. 7:1, eerste lid Awb. Hoger beroep staat open op de CRvB, artikel 18 Beroepswet jo bijlage Beroepswet.
  1. Albers kan zich beroepen op de volgende beginselen van behoorlijk bestuur:

a) het materiële zorgvuldigheidsbeginsel / evenredigheidsbeginsel   waarbij hij zal aanvoeren dat B & W onvoldoende hebben meegewogen dat hij dyslectisch is en de informatie daarom mondeling heeft doorgegeven ;

b) het vertrouwensbeginsel , waarbij hij zal aanvoeren dat de bijstandsambtenaar bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat de door hem verstrekte informatie geen gevolgen zou hebben voor zijn uitkering ;

c) het beginsel van zorgvuldige voorbereiding, waarbij hij zal aanvoeren dat B & W onderzoek hadden moeten doen naar het gesprek tussen hem en de bijstandsambtenaar en naar zijn onvermogen om de informatie schriftelijk te verstrekken;

d) het motiveringsbeginsel, waarbij hij zal aanvoeren dat B & W in hun brief hadden moeten aangeven of zij bij hun beslissing hebben meegewogen dat Albers dyslectisch is en dat hij de informatie mondeling heeft doorgegeven aan de bijstandsambtenaar.

  1. Hij dient een voorlopige voorziening aan te vragen ex art. 8:81 Awb. Deze kan worden gegeven door de voorzieningenrechter van de rechtbank. Daarvoor moet eerst een bezwaarschrift worden ingediend bij het orgaan dat het besluit genomen heeft, dus bij het college van B&W  (zie art. 7:1 Awb). De heer Albers dient de voorzieningenrechter te vragen om schorsing van het besluit.

 

Tentamen januari 2007

 

Opgave 1

De Wet openbare manifestaties kent in artikel 3, eerste lid, de gemeenteraad de bevoegdheid toe om een verordening vast te stellen omtrent samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging op openbare plaatsen.

 

Om wat voor vorm van bevoegdheidstoedeling gaat het hier en is deze in overeenstemming met de Grondwet?

 

Opgave 2

  1. Geef gemotiveerd aan in hoeverre ambtenaren zich kunnen beroepen op grondrechten

 

Zowel in de Grondwet als in de mensenrechtenverdragen zijn grondrechten vastgelegd.

 

  1. Noem twee redenen waarom de in de mensenrechtenverdragen vastgelegde grondrechten meerwaarde kunnen hebben naast de in de Grondwet vastgelegde grondrechten.

 

 

Opgave 3

Stel: In de Tweede Kamer der Staten-Generaal speelt de vraag of er een parlementaire enquête gehouden moet worden naar de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Drie fracties zijn daarvoor. Zij bezetten tezamen 55 zetels. De overige fracties zijn tegen.

 

  1. Kunnen de drie fracties afdwingen dat de parlementaire enquête inderdaad wordt gehouden?

 

Bij een parlementaire enquête kan de Kamer een zittende minister verzoeken om inzage in stukken die bijvoorbeeld op zijn departement zijn opgesteld. De minister kan dit weigeren met een beroep op ‘het belang van de staat’ (zie artikel 21 Wet op de Parlementaire Enquête). In beginsel biedt dit artikel de minister veel ruimte om de enquêtecommissie inzage in stukken te onthouden.

 

  1. Leg uit waarom een minister van deze mogelijkheid in het licht van de regels van het parlementaire stelsel waarschijnlijk toch geen ‘misbruik’ zal maken.

 

Opgave 4

In 2006 heeft een staatscommissie-nieuwe-stijl, de zogeheten Nationale Conventie, onderzocht welke hervormingen van het nationale politieke bestel kunnen bijdragen aan een herstel van het vertrouwen tussen burger en politiek. In haar in oktober j.l. verschenen eindrapport komt de Nationale Conventie daarbij inzake de kabinetsformatie tot de volgende aanbevelingen:

 

‘Richt de formatieprocedure als volgt in:

1. de Tweede Kamer doet na de verkiezingen een voordracht aan de Koning voor benoeming van een informateur;

2. de formateur krijgt van de Koning de opdracht een kabinet te vormen. Na overleg met de fractievoorzitters van de beoogde coalitiepartijen stelt hij een aantal richtlijnen voor het nieuwe kabinet vast met betrekking tot een beperkt aantal politiek omstreden kwesties;

3. de formateur schrijft met de beoogde ministers een beknopt regeerprogram;

4. de Tweede Kamer hoort de kandidaat-bewindslieden;

5. de Tweede Kamer spreekt bij aanvang van de zittingsperiode van het kabinet haar vertrouwen in het kabinet uit.’

 

Geef ten aanzien van twee van de bovenstaande aanbevelingen aan hoe deze afwijken van de thans gevolgde procedure van kabinetsformatie.

 

Opgave 5

Volgens Beginselen van de democratische rechtsstaat is de parlementaire controle op de besluitvorming van de Raad van Ministers van de Europese Unie uit het oogpunt van democatie en machtenscheiding onvoldoende. Er is sprake van een ‘democratisch tekort/deficit’, maar dit is niet eenvoudig te verhelpen.

 

Leg uit waardoor dit democratisch deficit ten aanzien van de Raad wordt veroorzaakt.

 

Opgave 6

 

Veel gemeenten in Nederland hebben te kampen met illegale permanente bewoning van vakantiewoningen. Aanpak van dit probleem staat hoog op de agenda van de Minister van VROM, zo blijkt uit een brief die deze Minister onlangs zond aan de Tweede Kamer.

Illegale bewoning kan onder meer worden aangepakt door de bestemming van de woningen te wijzigen van ‘recreatie’ naar ‘wonen’ (legalisatie) of door de huidige bewoners een niet-overdraagbare beschikking te geven, waarin bewoning van het betreffende huisje wordt toegestaan (gedoogbeschikking). 

 

In de gemeente Steenbergen kiest men er echter voor om het huidige bestemmingsplan te handhaven en de illegale, permanente bewoning van deze vakantiehuizen actief tegen te gaan. Volgens de daarop van toepassing zijnde gemeentelijke verordening mogen vakantiewoningen in Steenbergen maximaal 60 dagen per jaar achtereen worden bewoond door dezelfde gast. Deze gast dient bovendien te beschikken over een ander hoofdverblijf blijkens zijn of haar registratie in de Gemeentelijke Basisadministratie.

 

De heer en mevrouw Bibel zijn eigenaar van een huisje op de locatie ‘Het heerlijck recht’ te Steenbergen. Na de pensionering van mevrouw Bibel heeft het echtpaar besloten zich permanent op ‘Het heerlijck recht’ te vestigen en de ‘eigen woning’ te Apeldoorn te verkopen. Nu genieten zij al vijf jaar van hun recreatiewoning met gebruikmaking van de gelden die de verkoop van hun oude huis heeft opgebracht.

 

In de loop van 2006 heeft het college van B&W van Steenbergen besloten nieuw beleid toe te passen. Dat beleid houdt in dat de gemeentelijke toezichthouders scherper zullen controleren en dat – wanneer hun rapportages daartoe aanleiding geven – de overtredende bewoners van een vakantiehuisje een last onder dwangsom wordt opgelegd van € 150 per dag dat de overtreding van de gemeentelijke verordening wordt voortgezet. De last houdt in dat de bewoners met onmiddellijke ingang de illegale bewoning staken. Volgens dit – onder meer in het plaatselijke huis-aan-huisblad gepubliceerde – beleid worden eerst de vakantiehuisjes aangepakt waarbij het vermoeden bestaat dat zij het gehele jaar worden bewoond door de vaste bewoners.

 

Ook de heer en mevrouw Bibel worden geconfronteerd met een schrijven van B&W van Steenbergen waarin hen de hiervoor beschreven last onder dwangsom wordt opgelegd. Zij zijn volledig van de kaart en komen ten einde raad bij u vragen om juridisch advies.

 

  1. Licht toe op welke wettelijke bepalingen de bevoegdheid van het college van B&W tot het opleggen van een dwangsom in dergelijke situaties is gebaseerd.
  2. Kwalificeer het schrijven van het college van B&W zo specifiek mogelijk. Bepaal of sprake is van een besluit in de zin van de Awb en, zo ja, van wat voor soort besluit.

 

De ambtenaar maakt duidelijk dat de beslissing van het college vaststaat en dat de dwangsom is verbeurd, nu de heer en mevrouw Bibel nog niet hebben voldaan aan de last die hen is opgelegd. De tijd dringt, immers iedere dag dat de Bibels in hun vakantiewoning blijven wonen kost hen € 150. Op die manier is de opbrengst van hun oude huis te Apeldoorn snel op.

 

  1. Welke juridische stappen dienen de Bibels te zetten teneinde ervoor te zorgen dat zij niet met onmiddellijke ingang uit hun woning hoeven te vertrekken?

 

De Bibels zijn bijzonder gefrustreerd over het feit dat de gemeente niet eerst met hen heeft overlegd over een oplossing voor de situatie en hen per direct op straat wil zetten; zij achten dit optreden onrechtmatig.

 

 

  1. Welke twee Awb-normen kunt u naar voren brengen om te ondersteunen dat dit optreden inderdaad onrechtmatig is?

 

Op ‘het heerlijck recht’ zijn verschillende eigenaren van vakantiewoningen die hun eigendom verschillende weken per jaar verhuren. Deze eigenaren – die hun vakantiewoning dus niet permanent bewonen – zijn juist blij met de bewoners die dat wel doen, zoals de Bibels. Immers, de vaste bewoners kunnen een oogje in het zeil houden en de andere eigenaren waarschuwen wanneer huurders onzorgvuldig met de vakantiewoning omgaan. Ook kunnen zij hand- en spandiensten verrichten zoals het fungeren als sleuteladres voor arriverende en vertrekkende huurders. Zij willen achter de Bibels staan en actief meestrijden tegen het gewraakte optreden van het college van B&W van Steenbergen.

 

  1. Kunnen zij bezwaar maken tegen het opleggen van de last onder dwangsom?

 

De heer Bibel is enige tijd geleden getroffen door een hersenbloeding waardoor hij gedeeltelijk verlamd is geraakt. Gelukkig weet hij zich met behulp van zijn vrouw redelijk te redden in en rond hun vertrouwde recreatiewoning. Volgens zijn behandelend arts zou de heer Bibel de schok niet te boven komen als hij nu in de herfst van zijn leven van de ene op de andere dag zou moeten verhuizen.

 

  1. De heer en mevrouw Bibel stellen dat het college van B&W in casu had moeten bezien of er reden was in hun handhavingsbeleid een uitzondering voor het echtpaar Bibel te maken. Is deze stelling juist?
  2. Stel: het echtpaar Bibel voert in beroep voor de bestuursrechter aan dat het college van B&W bij het dwangsombesluit onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de heer Bibel vanwege zijn medische situatie onevenredig zwaar getroffen wordt. Hoe moet de rechter de belangenafweging toetsen?

 

Opgave 7

Het college van B&W van Leiden heeft een bouwvergunning verleend aan mevrouw Van Oosten voor de bouw van een dakkapel. De dakkapel is inmiddels geplaatst, waarna haar buurman veel overlast ervaart. Zijn huis en tuin hebben aanzienlijk minder lichtinval. Nadat een makelaar heeft vastgesteld dat zijn huis in waarde is gedaald, stelt de buurman bij de burgerlijke rechter een schadevordering in uit onrechtmatige daad.

 

Is de burgerlijke rechter bevoegd om over het schadeverzoek te oordelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal de burgerlijke rechter over de vordering oordelen?

 

 

Antwoordindicaties januari 2007

 

Opgave 1

Het gaat om delegatie. De Grondwet creëert/attribueert in artikel 6 lid 2 de bevoegdheid voor de wetgever in formele zin om op dit punt regels te stellen en geeft daarbij blijkens de woorden ‘regels stellen’ de mogelijkheid dat de wetgever in formele zin delegeert aan een lagere regelgever. De delegatie is dus grondwettelijk toegestaan.

 

 

Opgave 2

a) In beginsel gelden grondrechten ook voor ambtenaren.

Ambtenaren staan echter in een bijzondere rechtsverhouding tot de overheid. Daarom kunnen ten opzichte van hen, op grondslag van de beperkingsclausules in de Grondwet en de mensenrechtenverdragen, meer en andere beperkingen worden vastgesteld dan ten opzichte burgers in het algemeen. Zie bijvoorbeeld art. 125a Ambtenarenwet. Beginselen, p. 125-126.

 

b) Twee van de navolgende vier redenen dienen te worden genoemd:

1. Formele wetten kunnen wel worden getoetst aan de in de mensenrechtenverdragen vastgelegde grondrechten, maar niet aan de in de Grondwet vastgelegde grondrechten, zie art. 94 en 120 Grondwet

2. Mensenrechtenverdragen bestrijken soms meer terreinen dan de Grondwet. Bijvoorbeeld de procedurele garanties als vervat in art. 5 en 6 EVRM;

3. Een aantal in de mensenrechtenverdragen neergelegde beperkingsclausules behelst een proportionaliteitstoets, terwijl de beperkingsclausules in de corresponderende grondwetsbepalingen die eis niet stellen

4. Mensenrechtenverdragen creëren vaak een extra rechtsgang bij een internationale toezichthoudende instantie, die de burgers aanvullende rechtsbescherming biedt

Beginselen, p. 135.

 

Opgave 3

a) Nee, ex art. 70 Grondwet / art. 1, eerste lid, Wet op de Parlementaire Enquête is voor het houden van een parlementaire enquête een besluit van de Kamer nodig en dat vergt derhalve een meerderheidsbeslissing (zie art. 67, tweede lid, Gw)

 

b) De enquêtecommissie is een commissie van de Tweede Kamer. Tussen de minister en de Kamer geldt de regel van de ministeriële verantwoordelijkheid. Een van de voornaamste plichten die hieruit voortvloeit, blijkt uit artikel 68 Grondwet (inlichtingenplicht) n van de maximaal met dit onderdeel te behalen punten bedraagt twee44444444444444444444444444444444444444444444444444444444444. Wanneer de Kamer de indruk zou krijgen dat een minister het onderzoek frustreert door onterecht een beroep te doen op het belang van de staat, dan kan dat de minister op een motie van wantrouwen komen te staan. Indien een kamermeerderheid het vertrouwen in de minister opzegt, vergt de ongeschreven vertrouwensregel dat deze minister opstapt. Zie § 10.5 Beginselen.

 

Opgave 4

Ad 1: Zodra de uitslag van de verkiezingen vaststaat, wint de Koning advies in [van de vice-voorzitter van de Raad van State, de voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer en de fractievoorzitters uit de Tweede Kamer]. Op basis van de adviezen wijst de Koning een informateur (of formateur) aan. (Beginselen, pp. 223-224)

Ad 2: De (in)formateur zal met de voorzitters van de beoogde regeringsfracties onderhandelen over een regeerakkoord. Het regeerakkoord bevat de hoofdlijnen – maar soms ook minieme details – van het door de nieuwe regering te voeren beleid. (Beginselen, pp. 224-225)

Ad 3: Na een geslaagde formatiepoging houdt de formateur een constituerende vergadering met de kandidaat-ministers. Tijdens deze vergadering binden de ministers zich jegens elkaar aan de inhoud van het regeerakkoord dat de fractievoorzitters al hadden gesloten. [Zij kunnen echter ook na overleg met de fractievoorzitters een (licht) gewijzigde of aanvullende tekst overeenkomen.] (Beginselen, p. 225)

Ad 4: Hiervan is thans geen sprake. De beoogde minister-president doet de Koning een voordracht voor de te benoemen minister-president en de overige ministers, eventueel ook van de staatssecretarissen (zie artikel 48 Grondwet).

Ad 5: Weliswaar wordt er vrij spoedig na de constituerende vergadering een regeringsverklaring afgelegd in de Tweede Kamer [en later in de Eerste Kamer], maar het kabinet heeft voor het rechtsgeldig kunnen functioneren geen motie van vertrouwen nodig. [De parlementaire legitimatie is verkregen bij het wegblijven van een motie van wantrouwen.] (Beginselen, p. 225)

 

Opgave 5

Nu de ministers in de Raad zitting hebben als ‘nationale’ afgevaardigden, is er geen verantwoordelijkheidsrelatie tussen de Raad en het Europees Parlement. [Vanuit het Europees Parlement wordt dus geen controle uitgeoefend op de Raad]. Controle op de Raad als geheel is door de nationale parlementen ook niet mogelijk. Hoewel iedere minister in de Raad in theorie gecontroleerd kan worden door zijn eigen nationale parlement, stelt deze controle in de praktijk niet veel voor. (Beginselen, p. 353)

 

Opgave 6

a) Op artikel 125 van de Gemeentewet jo art. 5:32, eerste lid, Awb. Uit de Gemeentewet blijkt dat het college van B&W bevoegd is tot de uitoefening van bestuursdwang (zie ook p. 140 Awb-tijdperk). Op grond van artikel 5:32, eerste lid, Awb heeft een orgaan dat bevoegd is bestuursdwang uit te oefenen ook de bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen. Zie ook pp. 144-145 Awb-tijdperk.

 

b) Er is sprake van een besluit in de zin van art. 1:3, eerste lid, Awb: het gaat om een schriftelijke beslissing van het bestuursorgaan B&W, gericht op rechtsgevolg (de dwangsom) en gebaseerd op een publiekrechtelijke regeling Meer concreet gaat het om een beschikking in de zin van art. 1:3, lid 2 Awb: het besluit is individueel van aard (gericht tot de heer en mevrouw Bibel)

 

c) Zij dienen een voorlopige voorziening aan te vragen ex art. 8:81 Awb. [Deze kan worden gegeven door de voorzieningenrechter van de rechtbank.] Daarvoor moet eerst een bezwaarschrift worden ingediend bij het orgaan dat het besluit genomen heeft, dus bij B&W (connexiteitseis), art. 7:1 Awb.

 

d) Op grond van art. 4:8 Awb hadden de Bibels voor het nemen van het besluit moeten worden gehoord. Verder had het college een termijn moeten stellen waarbinnen zij aan hun last hadden kunnen voldoen zonder verbeuring van de dwangsom, zie art. 5:32, lid 5 Awb. Zie ook Awb-tijdperk, p. 116-118. N.B. Er wordt maximaal één punt toegekend voor het noemen en toelichten van het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur, het evenredigheidsbeginsel en/of het rechtszekerheidsbeginsel.

 

e) Zij zijn niet belanghebbend bij het handhavingsbesluit in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Wie een belang heeft bij een besluit dat is afgeleid van het belang van een andere persoon heeft geen bij het besluit betrokken belang. Zie Awb-tijdperk p. 26-28.

 

f) Ja, het gaat hier om handelen op basis van beleidsregels [De betreffende regels voldoen aan de definitie uit artikel 1:3 lid 4 Awb]. Op grond van art. 4:84 Awb: afwijking van vaste beleidsregel indien toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen [inherente afwijkingsbevoegdheid]

 

g) De rechter toetst de belangenafweging marginaal, Maxis/Praxis. [Op basis van art. 3:4, tweede lid, Awb mag een belang niet onevenredig worden getroffen. Uit de uitspraak volgt dat de rechter niet mag uitmaken welke uitkomst van de belangenafweging als het meest evenwichtig moet worden beschouwd].

 

Opgave 7

De buurman stelt dat een onrechtmatige daad is gepleegd en hij daardoor schade lijdt. De burgerlijke rechter is dus bevoegd. De burgerlijke rechter is namelijk bevoegd zodra een eiser stelt dat een burgerlijk recht van hem wordt geschonden [objectum litis-leer]. De rechter zal de vordering afwijzen. De bouwvergunning is verleend en nergens blijkt uit dat de buurman tegen de bouwvergunning bezwaar heeft gemaakt en beroep bij de bestuursrechter heeft ingesteld. [De bouwvergunning heeft daardoor formele rechtskracht gekregen en heeft als rechtmatig te gelden], zie arrest Semper Crescendo (HR 11 oktober 1996, AB 1978, 243).

 

 

 

TENTAMEN DECEMBER 2005

 

Opgave A

 

Op 7 september 2005 wees de civiele sector van de Rechtbank Den Haag vonnis in de zaak die enkele vrouwenorganisaties hadden aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De zaak hield verband met het feit dat de Staatkundig Gereformeerde partij (SGP) in haar statuten heeft bepaald dat voor vrouwen slechts een ‘bijzonder lidmaatschap’ van de partij open staat. Dat houdt onder andere in dat vrouwen die lid zijn van de SGP geen bestuursfuncties binnen de partij kunnen vervullen en zijn uitgesloten van het passief kiesrecht, zodat zij niet voor de SGP kunnen worden gekozen in vertegenwoordigende organen. De vrouwenorganisaties stelden voor de rechter dat de Staat tegenover hen onrechtmatig handelde door geen passende maatregelen te nemen om een einde te maken aan deze discriminerende handelwijze van de SGP, maar deze handelwijze actief te ondersteunen door middel van subsidiëring van de SGP op grond van de Wet subsidiëring politieke partijen (Wspp).

 

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) subsidieert de SGP (net als alle andere politieke partijen die zijn vertegenwoordigd in de Eerste of Tweede Kamer) op basis van de Wspp (zie de bijlage bij dit tentamen). Deze wet bepaalt in artikel 2 het volgende:

 

  1. Onze Minister verstrekt subsidie aan een politieke partij die aan de laatst gehouden verkiezingen voor de Tweede Kamer of Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft deelgenomen met haar aanduiding boven de kandidatenlijst en aan de lijst waarvan daarbij een of meer zetels zijn toegekend.
  2. De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt.
  3. Geen subsidie wordt verstrekt aan een politieke partij die op de peildatum niet beschikt over tenminste 1.000 leden.

 

Vraag 1

Moet de subsidiebevoegdheid van de Minister van BZK worden gekwalificeerd als een gebonden of juist als een vrije bestuursbevoegdheid en waarom?

 

Vraag 2

Uit artikel 2 van de Wspp volgt een subsidiebevoegdheid van de Minister van BZK. Is deze bevoegdheid aan hem geattribueerd, gedelegeerd of gemandateerd? Licht uw antwoord toe.

 

Vraag 3

In heb boek Bestuursrecht in het Awb-tijdperk worden drie verschillende visies op de reikwijdte van het legaliteitsbeginsel besproken. Welke zijn dit? Bij welk(e) van de drie visies sluit de Wspp het beste aan?

 

 

Vraag 4

Veel van de geschillen tussen overheid en particulieren vallen onder de rechtsmacht van de bestuursrechter. Waarom acht de burgerlijke rechter zich in dit geschil tussen de vrouwenorganisaties en de Staat desalniettemin bevoegd?

 

Uit de genoemde uitspraak van de Rechtbank Den Haag blijkt dat de Minister van BZK subsidiëring van de SGP niet mag voortzetten, aangezien dat in strijd komt met de verplichtingen van de Staat die voortvloeien uit artikel 7 van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. De Rechtbank overwoog dat deze bepaling moet worden gekwalificeerd als een ‘een ieder verbindende bepaling’.

 

Vraag 5

Wie bepaalt in Nederland of een bepaling van internationaal recht wel of niet een ieder verbindende bepaling is en aan de hand van welk criterium gebeurt dit?

 

Gelet op het principiële karakter van de uitspraak, besluit de Minister van BZK hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de Rechtbank.

 

Stel: De Minister van BZK besluit hiernaast te overleggen met het dagelijks bestuur van de SGP over hoe nu verder. Tijdens het overleg vraagt hij de SGP om de mogelijkheden te overdenken om te komen tot een zodanige statutenwijziging, dat vrouwen op een gelijkwaardige wijze binnen de SGP kunnen functioneren. De SGP besluit echter niet toe te geven aan de druk van de Minister van BZK en de uitkomst van het hoger beroep af te wachten.

 

Gedurende de looptijd van het hoger beroep is –voor 1 november 2005- subsidie aangevraagd voor het kalenderjaar 2006, conform het bepaalde in artikel 8, eerste lid, Wspp. De Minister van BZK besluit, nu een formele wet hem tot subsidiëring van de SGP verplicht en het hoger beroep tegen de rechtbankuitspraak nog loopt, de SGP ook voor 2006 subsidie toe te kennen. Hij neemt een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 4:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vrouwenorganisaties zijn verontwaardigd. Zij willen opkomen tegen het subsidiebesluit van de minister en tekenen bezwaar aan.

 

Vraag 6

Noem en omschrijf de vijf eisen waaraan moet zijn voldaan, wil er sprake zijn van belanghebbendheid in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Zijn de vrouwenorganisaties aan te merken als belanghebbende partijen in de zin van artikel 1:2 Awb bij het subsidiebesluit van de Minister van BZK?

 

Vraag 7

De beslissing op bezwaar die de minister neemt, staat de vrouwenorganisaties niet aan. Welke rechtsgang staat er voor de vrouwenorganisaties open tegen de beslissing op bezwaar? Beschrijf de rechtgang tot in hoogste instantie.

 

Opgave B

 

Vraag 8

Wat is het onderscheid tussen klassieke en sociale grondrechten?

 

Vraag 9

Is het recht op vrijheid van vereniging een klassiek grondrecht of een sociaal grondrecht?

Beargumenteer uw antwoord met behulp van jurisprudentie.

 

Opgave C

 

Vraag 10

De leer der machtenscheiding is in haar zuivere vorm, ingevolge welke de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht elk exclusief aan één ter uitoefening van een van deze bevoegdheden aangewezen orgaan wordt toebedeeld, in het Nederlandse bestel nimmer gerealiseerd. Leg uit in welk opzicht niet.

 

Vraag 11

De grondgedachte van de leer der machtenscheiding, namelijk dat overheidsmacht gedeelde macht in het Nederlandse bestel met name gestalte gekregen? Motiveer uw antwoord.

 

Opgave D

 

Vraag 12

Is er sprake van een vertrouwensregel in de verhouding tussen de gemeenteraad en de wethouders?

 

 

ANTWOORDINDICATIES TENTAMEN DECEMBER 2005

 

Opgave A

 

Vraag 1

Het gaat hier om een gebonden bevoegdheid. De minister van BZK moet de subsidie verstrekken indien aan de in artikel 2 Wspp genoemde voorwaarden is voldaan.

 

Vraag 2

Het gaat hier om attributie van bestuursbevoegdheid. De wetgever schept zelfstandig een voordien nog niet bestaande bevoegdheid en kent die toe aan het bestuursorgaan de Minister van BZK.

 

Vraag 3

De eerste visie houdt in dat de eis van wetmatigheid alleen geldt bij belastend overheidsoptreden waarbij de overheid of eigendom van burgers ingrijpt door verboden en geboden. De tweede visie houdt in dat voor elk overheidshandelen een wettelijke grondslag nodig is. De derde (tussen)positie houdt in dat, behalve voor optreden dat ingrijpt in de vrijheden of eigendommen van burgers, ook voor begunstigend en door de betrokkenen vrijwillig aanvaard optreden van de overheid een wettelijke basis is vereist wanneer het begunstigend optreden feitelijk in meer of mindere mate wel raakt aan de vrijheden van burgers. In het geval van de Wspp wordt er een wettelijke basis gecreëerd voor begunstigend overheidsoptreden. Men komt hier dus in ieder geval niet uit bij de eerste visie. Bij welk van de twee andere visie de studenten uitkomen maakt in principe niet uit. Op basis van de Wspp zijn beide mogelijkheden te verdedigen, waarbij in het geval men voor de derde visie kiest gewezen dient te worden op de mogelijkheid van het stellen van voorwaarden die ingrijpen in de vrijheden of eigendommen van de subsidie-aanvrager. Ook het anwoord dat de Wspp zowel bij de tweede als bij de derde visie aansluit is derhalve goed.

 

Vraag 4

De burgerlijke rechter hanteert de objectum litis-leer: als het geschil met de overheid wordt ingekleed als een burgerrechtelijk geschil door een onrechtmatige daad te stellen dan is de burgerlijke rechter bevoegd.

Vraag 5

De rechter bepaalt of een internationale bepaling een ieder verbindt. Dat doet hij aan de hand van het volgende criterium. Verplicht de bepaling de Nederlandse wetgever tot het treffen van een nationale regeling met bepaalde inhoud of strekking of is deze van dien aard dat de bepaling in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht kan functioneren? Ook: een bepaling van internationaal recht is een ieder verbindend indien die bepaling dusdanig precies en concreet is dat de uitwerking in nationale regelgeving niet nodig is om haar rechtstreeks in het nationale recht te kunnen toepassen. Zie HR 30 mei 1986, NJ 1986, 688 (Spoorwegstaking). N.B. Indien tevens wordt verwezen naar het zo mogelijk raadplegen van de bedoelingen van de verdragssluitende partijen door de rechter, kan een bonus worden toegekend.

 

Vraag 6

In Bestuursrecht in het Awb-tijdperk staat (p. 27 e.v.) dat om als belanghebbende te kunnen worden gekwalificeerd er moet zijn voldaan aan verschillende voorwaarden, te weten:

  • eigen belang: wie belangen van anderen wil behartigen dan dat alleen doen als gemachtigde;
  • objectief belang: dit betekent dat een belang niet louter psychisch mag zijn;
  • actueel belang: vrees voor toekomstige ontwikkelingen die het gevolg zouden kunnen zijn van een aangevochten besluit geven geen belang in de zin van artikel 1:2 Awb;
  • persoonlijk belang: de rechtsgevolgen van een besluit voor een belanghebbende moeten objectief bezien, anders zijn dan voor willekeurige anderen;
  • rechtstreeks belang: er moet een causaal verband zijn tussen beslissing en belang.

 

N.B. Indien de criteria alleen worden genoemd, kan dit worden gehonoreerd met een half punt indien er twee of drie zijn genoemd en 1 punt indien er vier of vijf zijn genoemd.

 

Ja, ten aanzien van rechtspersonen geldt dat als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen (artikel 1:2, derde lid, Awb). Een half bonuspunt kan worden toegekend aan studenten die, behalve naar artikel 1:2, derde lid, Awb te verwijzen, dit antwoord problematiseren door nader in te gaan op de vraag of de vrouwenorganisaties een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb hebben bij het subsidiebesluit. In beginsel is dat niet zo, immers, het belang van de vrouwenorganisaties bij het subsidiebesluit is afgeleid van het belang van de SGP. Maar, men zou ook zo kunnen redeneren dat, nu de burgerlijke rechter heeft vastgesteld dat subsidiëring van de SGP onrechtmatig is ten opzichte van de vrouwenorganisaties, er een rechtstreeks belang voor die organisaties bij subsidiebesluiten van de Minister van BZK is ontstaan.

 

Vraag 7

Tegen de beslissing op bezwaar staat beroep open bij de rechtbank (secor bestuursrecht). Artikel 8:1 Awb. Tegen de uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, artikel 37 WRvS.

 

Opgave B

 

Vraag 8

Klassieke grondrechten verplichten de overheid tot onthouding van ingrijpen/zij waarborgen een vrijheidssfeer van de burgers tegenover de overheid

(negatief karakter). Sociale grondrechten daarentegen dragen de overheid op bepaalde activiteiten te ontplooien (positief karakter). Bonus van een half punt toekennen als wordt opgemerkt dat grondrechten in rechte afdwingbare (waarborgs)normen zijn, terwijl sociale grondrechten in het algemeen niet afdwingbare (instructie)normen zijn.

 

Vraag 9

Het recht op vrijheid van vereniging is een klassiek grondrecht: het waarborgt een vrijheidssfeer van burgers tegenover de overheid op het terrein van de vereniging en verplicht de overheid tot onthouding van ingrijpen. Wel kunnen aan dit klassieke grondrecht onder omstandigheden positieve verplichtingen voor de overheid worden verbonden, er kan een socialiserende interpretatie aan worden gegeven. Dit volgt uit HR 25 juni 1982, NJ 1983, 296 (De Schans). Daarin bepaalde de Hoge Raad dat het gebruik mogen maken van vergaderfaciliteiten door een vereniging van gedetineerden in het huis van bewaring De Schans moet worden aangemerkt als een noodzakelijk element van het recht tot vereniging en vergadering (art. 9 Gw oud) en het recht op vrijheid van vereniging (art. 11 EVRM).

 

Opgave C

  

Vraag 10

De regering is en was drager van uitvoerende en (mede)wetgevende bevoegdheden. Een halve punt kan worden toegekend aan wie wijst op de functies van rechtspraak en advisering over wetgeving die beide aan de Raad van State zijn toegekend.

 

Vraag 11

In de vorm van een stelsel van elkaar wederzijds controlerende, in evenwicht houdende instanties (checks and balances) en in de vorm van decentralisatie, waarbij aan lagere rechtsgemeenschappen zoals gemeenten en provincies zelfstandige bevoegdheden gelaten worden. N.B. In plaats van deze twee algemene manieren, zullen door studenten waarschijnlijk concrete voorbeelden van machtsverdeling op nationaal niveau worden gegeven, zoals (elementen van) de vertrouwensrelatie tussen regering en Staten-Generaal. Deze kunnen elk ook met een punt worden gehonoreerd, tot een maximum van twee punten.

 

Opgave D

 

Vraag 12

Ja, volgens artikel 49 Gemeentewet kan de raad zijn vertrouwen opzeggen in een wethouder en, indien dit er niet toe leidt dat de betrokken wethouder zijn ontslag indient, kan de raad besluiten tot ontslag. Een half bonuspunt kan worden toegekend aan studenten die vervolgens constateren dat deze gang van zaken afwijkt van de vertrouwensrelatie die bestaat tussen regering en parlement, in de zin dat op nationaal niveau het ontbreken van vertrouwen automatisch dient te worden gevolgd door het aftreden van de betrokken minister(s).

 

TENTAMEN APRIL 2005

 

 

1.  Welke uitspraak over de ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel is juist?

  1. De ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel zijn beide grondwettelijk vastgelegd.
  2. De ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel zijn beide tot het ongeschreven staatsrecht te rekenen.
  3. De ministeriële verantwoordelijkheid maakt wel deel uit van onze constitutie, maar de vertrouwensregel niet.
  4. Zowel de ministeriële verantwoordelijkheid als de vertrouwensregel maakt deel uit van onze constitutie.

 

 

2.

Welk van de onderstaande opmerkingen over het beginsel van ‘formele rechtskracht’ is correct?

 

  1. In het HR-arrest van 19 november 1977, AB 1978 (Semper Crescendo) is een uitzondering geformuleerd op het beginsel van formele rechtskracht.
  2. Het HR-arrest van 19 november 1977, AB 1978 (Semper Crescendo) vormt een voorbeeld van toepassing van het beginsel van formele rechtskracht.
  3. In het HR-arrest van 16 november 2001, AB 2002, 25 (Varkenshouderij) is bepaald dat de wetgever een ruime beoordelingsmarge dient te worden gelaten ten aanzien van de bepaling van formele rechtskracht.
  4. Het HR-arrest van 16 november 2001, AB 2002, 25 (Varkenshouderij) vormt een voorbeeld van doorbreking van het beginsel van formele rechtskracht in gevallen waarin geen sprake is van een ‘fair balance’ tussen de inbreuk op een EVRM-recht en de bescherming van het algemeen belang.

 

3.

Om aan de eisen die de sociale rechtsstaat aan een overheid stelt te kunnen voldoen, heeft het bestuur via raamwetgeving en delegatie steeds meer ongenormeerde regelgevende bevoegdheden gekregen. Welke gevolgen heeft dat voor de democratische legitimatie van overheidshandelen?

 

  1. Deze is verminderd, omdat de materiële normstelling in toenemende mate door het (meestal niet democratisch gekozen) bestuur plaatsvindt.
  2. Deze is toegenomen, omdat het bestuur bij al zijn besluiten het algemeen belang voorop behoort te stellen.
  3. Deze is toegenomen, omdat het bestuur vaak dichter bij de burger staat dan het op basis van evenredigheid gekozen gedeelte van de formele wetgever.
  4. Deze is verminderd, omdat de rechter de uitoefening van deze bevoegdheden door het bestuur niet kan controleren.

 

4.

Indien een belanghebbende beroep instelt bij de bestuursrechter, maar hij verzuimt – niet-verschoonbaar – tijdig het verschuldigde griffierecht te betalen, mondt de uitspraak van de rechter uit in:

 

  1. een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
  2. een onbevoegdverklaring van de rechtbank.
  3. een ongegrondverklaring van het beroep.
  4. een schorsing van het beroep.

 

5.

Welk van de onderstaande bepalingen uit de Grondwet laat delegatie van regelgevende bevoegdheid toe?

 

  1. Artikel 14, eerste lid.
  2. Artikel 8.
  3. Artikel 9, eerste lid.
  4. Artikel 13, tweede lid.

 

6.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer verleent een milieuvergunning ex artikel 8.1 Wet milieubeheer aan een bloementeler Van Hulst voor de inbedrijfname van een kassencomplex in de Zoetermeerse polder. Volgens de Vereniging ‘Redt het Groene Hart’, die opkomt voor het behoud van flora en fauna in het zogenaamde ‘Groene Hart’ van de Randstad, is in het kassencomplex onvoldoende voorzien in de filtering van het afvalwater dat op de sloten rondom het complex geloosd wordt, zodat allerhande bestrijdingsmiddelen via het afvalwater in de natuur terecht zullen komen en flora en fauna in ernstige mate zullen worden aangetast.

De Vereniging ‘Redt het Groene Hart’ wendt zich voor juridisch advies met betrekking tot de door haar tegen het college te voeren procedure tot u als advocaat. De vereniging stelt dat lozing van zelfs relatief geringe hoeveelheden bestrijdingsmiddelen op het oppervlaktewater reeds in tijd van enkele weken desastreuze gevolgen kan hebben voor bepaalde vissen en waterplanten. Met het oog hierop raadt u de vereniging onder meer aan:

 

  1. zo snel mogelijk het beroepschrift in te dienen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank, omdat de vergunning dan automatisch geschorst wordt.
  2. bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken om een vereenvoudigde behandeling.
  3. bij de sector bestuursrecht van de rechtbank te verzoeken om een versnelde behandeling.
  4. beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en een voorlopige voorziening aan te vragen bij de Voorzitter daarvan.

 

7.

Welk van de onderstaande typeringen heeft betrekking op het arrest HR 25 juni 1982, NJ 1983, 296 (De Schans)?

 

  1. Het verbinden van positieve verplichtingen aan een klassiek grondrecht.
  2. Het fungeren van een sociaal grondrecht als een afdwingbare stand still-bepaling.
  3. De erkenning van de horizontale werking van grondrechten.
  4. Het vooropstellen van de uit een klassiek grondrecht voortvloeiende onthoudingsverplichting.

 

8.

In Jurisprudentie Ondernemingsrecht 2004, onder nr. 173, valt een uitspraak te lezen van een rechtscollege dat, in hoger beroep, een aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam (d.d. 14 april 2003) bevestigde.

 

Voorzover hier van belang overwoog het in hoger beroep rechtsprekende rechtscollege onder meer het volgende:

 

‘Ingevolge artikel 48c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) is de toezichthouder bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen terzake van overtreding van artikel 3 Wte 1995. Uit de wet vloeit niet voort dat pas van een overtreding van artikel 3 Wte 1995 sprake kan zijn nadat een aanwijzing niet is nageleefd. Ook is nergens bepaald dat sanctionering van een dergelijke overtreding met een bestuurlijke boete eerst mogelijk zou zijn nadat een aanwijzing is gegeven c.q. een termijn ter naleving van een dergelijke aanwijzing zonder bevredigend resultaat zou zijn verstreken.

De rechtbank Rotterdam heeft door aldus te oordelen het in deze geldende recht niet miskend. De daartegen aangedragen grief treft derhalve ook geen doel.’

 

Het gaat hier om een uitspraak van:

 

  1. de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  2. de Centrale Raad van Beroep.
  3. het Gerechtshof Leeuwarden.
  4. het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

 

9.

Welke elementen van de grondrechtenbeperkingssystematiek zijn herkenbaar in artikel 15, tweede lid, Grondwet?

 

  1. Competentievoorschrift en doelcriteria.
  2. Competentievoorschrift en procedurevoorschriften.
  3. Procedurevoorschriften en proportionaliteitstoets.
  4. Doelcriteria en proportionaliteitstoets.

 

10.

Tegen welk van de navolgende besluiten kan op grond van de Awb een bezwaarschrift worden ingediend?

 

  1. Een besluit waarbij de Kroon een verordening van een gemeenteraad schorst.
  2. Een besluit van gedeputeerde staten tot goedkeuring van een besluit van burgemeester en wethouders tot het oprichten van een stichting.
  3. Een besluit tot vaststelling van de inwerkingtreding van een beleidsregel.
  4. Het niet tijdig nemen van een beslissing op een aanvraag.

 

11.

Welk(e) van de onderstaande stellingen over moties is/zijn juist?

 

  1. Een minister is rechtens niet verplicht een door de Tweede Kamer aanvaarde motie uit te voeren.
  2. Het recht om een motie in te dienen komt alleen toe aan de leden van de Tweede Kamer, hetgeen een uitdrukking vormt van het politieke primaat van deze Kamer ten opzichte van de Eerste Kamer.

 

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Alleen stelling I is juist.
  4. Alleen stelling II is juist.

 

12.

Naar aanleiding van een verzoekschrift dat de Nationale ombudsman ontving over een beslissing van de burgemeester van de gemeente Graafstroom, nam de Nationale ombudsman kennis van de inhoud van deze beslissing van 19 juli 2002 op een op 2 mei 2002 bij de burgemeester van de gemeente Graafstroom ingediende klacht. Hieruit bleek dat de klacht, in overeenstemming met de Verordening klachtenbehandeling gemeente Graafstroom 1999, was voorgelegd aan de klachtencommissie van de gemeente Graafstroom met het verzoek een advies uit te brengen over de klacht. De klachtencommissie bracht op 15 juli 2002 advies uit. Uit het advies bleek dat de klager naar aanleiding van zijn klacht niet door de klachtencommissie was gehoord. De commissie beargumenteerde dit in haar advies als volgt:
 

 

‘De commissie is tot het oordeel gekomen dat een hoorzitting niet noodzakelijk is nu de omschreven klacht en de daarmee samenhangende feiten en omstandigheden zo duidelijk zijn dat een hoorzitting geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zou brengen die tot een ander oordeel van de commissie (...) zouden kunnen leiden.’

 

Welk(e) van onderstaande stellingen naar aanleiding van deze casus is/zijn juist?

 

  1. De Nationale ombudsman zal concluderen dat de klachtbehandeling door de klachtencommissie van de gemeente Graafstroom niet behoorlijk is, nu niet voldaan is aan artikel 9:10, tweede lid, Awb.
  2. De Nationale ombudsman zal de beslissing van 19 juli 2002 van de burgemeester van gemeente Graafstroom vernietigen nu niet voldaan is aan artikel 9:10, tweede lid, Awb.

 

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Alleen stelling I is juist.
  4. Alleen stelling II is juist.

 

13.

Welke personen of rechterlijke instanties kunnen op grond van het gemeenschapsrecht een prejudiciële uitspraak vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen?

 

  1. Elke Nederlandse burger of ingezetene.
  2. Elke Nederlandse rechter.
  3. Alleen de Hoge Raad.
  4. Alleen de Hoge Raad en de hoogste administratieve rechters.

 

14.

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State deed op 23 augustus 1983 uitspraak in de zaak Stichting Delfse Studenten Huisvesting/Delft (Kostenverhaal politiedwang Delft), opgenomen in uw jurisprudentiebundel. Welk wetsartikel is in wezen een codificatie van wat de Afdeling toen onder meer besliste?

 

  1. Artikel 15, eerste lid, van de Woningwet.
  2. Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb.
  3. Artikel 5:24, tweede lid, van de Awb.
  4. Artikel 5:24, derde lid, van de Awb.

 

15. Welk van de onderstaande opmerkingen over de rol van grondrechten binnen de Europese Unie is juist?

 

  1. Het EG-verdrag bevat momenteel een uitvoerige catalogus van klassieke en sociale grondrechten die door de instellingen van de EU gegarandeerd moeten worden.
  2. In de grondrechten-jurisprudentie van het Hof van Justitie worden grondrechten aangemerkt als algemene rechtsbeginselen van gemeenschapsrecht; inspiratie voor de rechtsbeginselen ontleent het Hof onder meer aan de grondrechten zoals opgenomen in de grondwetten van de lidstaten.
  3. Het Hof van Justitie hanteert in zijn grondrechten-jurisprudentie het uitgangspunt dat de instellingen van de EU niet gebonden kunnen zijn aan de grondrechtelijke beginselen zoals die vastgelegd zijn in de nationale (grond)wetten van de lidstaten en de mensenrechtenverdragen waarbij deze staten partij zijn.
  4. Sinds de aanvaarding van het EU-grondrechtenhandvest in 2000 zijn de instellingen van de EU gebonden aan de Europese mensenrechtennormen, aangezien de toetreding van de EU tot het EVRM hiermee een feit werd.

 

16.

In Amsterdam is gevestigd de gloeilampenfabriek Filament B.V., die van het gemeentebestuur van Amsterdam desgevraagd een milieuvergunning heeft verkregen. Een milieuvergunning was onder meer nodig, omdat bij het fabriceren van gloeilampen gevaarlijke gassen kunnen vrijkomen. Filament B.V. heeft het gemeentebestuur verzocht vertrouwelijk met de door haar verstrekte informatie om te springen, gelet op het feit dat het hier om bedrijfsgeheimen gaat. De in Eindhoven woonachtige uitvinder Piet Helder dient bij het gemeentebestuur van Amsterdam een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in. Meer in het bijzonder vraagt Piet Helder om toezending van alle documenten uit het gemeentelijk milieudossier die betrekking hebben op het proces van gloeilampenfabricage. Is het gemeentebestuur van Amsterdam gehouden het verzoek om informatie in te willigen?

 

  1. Nee, de afstand tussen Amsterdam en Eindhoven is zo groot dat Piet Helder geen belanghebbende kan zijn in de zin van de Awb.
  2. Nee, het verzoek van Piet Helder heeft geen betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob.
  3. Nee, het verstrekken van informatie blijft achterwege op grond van een in de Wob genoemde absolute uitzonderingsgrond.
  4. Dat hangt ervan af. Het gemeentebestuur zal de betrokken belangen moeten afwegen, omdat er sprake is van een in de Wob genoemde relatieve uitzonderingsgrond.

 

17.

Is een gemeente ook aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebonden, wanneer er door of namens haar een puur privaatrechtelijke rechtshandeling wordt verricht, welke handeling niets met het publiekrecht heeft te maken? 

 

  1. Nee, waar het om draait is vooral de vraag of de bevoegdheidsgrondslag van de privaatrechtelijke rechtshandeling aan daaraan te stellen eisen, zoals voortvloeiend uit algemene beginselen van behoorlijk bestuur, voldoet. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 22 juni 1973, NJ 1973, 386 (Fluoridering).
  2. Het maakt niet uit of het antwoord ja of nee is. De rechter zal zich namelijk niet met deze vraag inlaten, omdat de rechter dan op de stoel van het bestuur zou gaan zitten. Het is een discretionaire bevoegdheid van het bestuur om uit te maken of algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn op zijn privaatrechtelijk handelen, zo volgt uit AbRvS 9 mei 1996, AB 1997, 93 (Kwantum Nederland (Praxis en Maxis)).
  3. Ja, in zijn arrest van 3 april 1998, AB 1998, 241 (Alkemade/Hornkamp) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat algemene beginselen van behoorlijk bestuur rechtstreeks op privaatrechtelijke rechtsverhoudingen van een gemeente toepasselijk zijn, mits hieruit niet volgt dat het verbod van détournement de pouvoir wordt geschonden.
  4. Ja, de basis voor de leer dat de overheid ook bij het sluiten van – en het uitoefenen van bevoegdheden uit – privaatrechtelijke overeenkomsten algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen, is door de Hoge Raad gelegd in zijn arrest van 27 maart 1987, NJ 1987, 727 (Amsterdam/Ikon).

 

 

 

 

18.

Een belang is rechtstreeks bij een besluit betrokken als het aan een aantal eisen voldoet. Tot deze eisen behoort NIET dat het moet gaan om een:

 

  1. objectief belang.
  2. actueel belang.
  3. immaterieel belang.
  4. eigen belang.

 

19.

Welk van onderstaande beweringen ten aanzien van bestuursdwang is juist?

 

  1. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door een bestuursorgaan berust op de bijzondere bepalingen van de Awb inzake handhaving (hoofdstuk 5).
  2. Voordat een bestuursorgaan een besluit tot toepassing van bestuursdwang neemt, dient het zich eerst ervan te vergewissen of de onwettige situatie die het met de bestuursdwang beoogt te beëindigen niet alsnog kan worden gelegaliseerd.
  3. Bij de uitvoering van bestuursdwang is het bestuursorgaan vrij in de keuze van de oplossing om een eind te maken aan de geconstateerde normovertreding, mits aan de overtreding maar een einde komt.
  4. Als regel geldt dat het bestuursorgaan verplicht is tot verhaal van de kosten die bij de toepassing van de bestuursdwang zijn gemaakt. Die regel lijdt alleen uitzondering als de financiële positie van het handhavende bestuursorgaan zo’n kostenverhaal niet nodig maakt.

 

20.

Welk van de onderstaande personen of instanties is een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?

 

  1. De advocaat-generaal bij de belastingkamer van de Hoge Raad.
  2. Provinciale staten van Zuid-Holland.
  3. De voorzitter van de Algemene Rekenkamer.
  4. Waterschap De Gouwelanden.

 

21.

Het verschil tussen een reparatoire en punitieve sanctie is relevant, omdat:

 

  1. een reparatoire sanctie niet kan worden opgelegd bij beschikking en een punitieve sanctie wel.
  2. ten aanzien van de voorbereiding en de inhoud van punitieve sancties in beginsel strengere normen gelden dan ten aanzien van reparatoire sancties.
  3. een reparatoire sanctie nooit tegelijkertijd met een punitieve sanctie mag worden opgelegd.
  4. een reparatoire sanctie alleen door de bestuursrechter mag worden getoetst en een punitieve sanctie alleen door de strafrechter.

 

22.

Artikel 28, eerste lid, van de niet in uw wetteneditie opgenomen Arbeidsomstandighedenwet 1998 luidt als volgt:

 

‘Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 is bevoegd mondeling of bij gedagtekend schrijven te bevelen, dat personen niet mogen blijven in door hem aangewezen plaatsen, of dat door hem aangewezen werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen,

indien naar zijn redelijk oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen.’

 

Een op grond van dit artikel gegeven mondeling bevel van een toezichthouder aan een fabriekseigenaar om bepaalde werkzaamheden te staken, omdat hierbij een machine wordt gebruikt die onvoldoende beveiligd is en daardoor gevaar oplevert voor het personeel, is een:

 

  1. feitelijke handeling, vanwege het ontbreken van publiekrechtelijk rechtsgevolg.
  2. beschikking en dus een besluit in de zin van de Awb.
  3. publiekrechtelijke rechtshandeling, niet zijnde een besluit in de zin van de Awb.
  4. besluit in de zin van de Awb, niet zijnde een beschikking.

 

23.

Welk van de onderstaande artikelen kan in het bijzonder relevant zijn indien een bestuursorgaan zich op onjuiste wijze kwijt van zijn doorzendplicht van artikel 2:3, eerste lid, Awb?

 

  1. Artikel 6:11 Awb.
  2. Artikel 3:3 Awb.
  3. Artikel 6:1 Awb.
  4. Artikel 3:40 Awb.

 

24.

In 2001 kreeg de Arrondissementsrechtbank Assen te oordelen over een beschikking van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarbij deze had geweigerd om een agrariër in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming ingevolge de ‘Regeling oogstschade 1998’ (Staatscourant 1998, nr 244, p. 16).

Voor de vraag hoever de rechtbank zou mogen gaan in het toetsen van de correctheid van de door de Minister afgegeven beschikking, diende naar het oordeel van de rechtbank eerst te worden nagegaan wat de status was van de Regeling oogstschade 1998, met inachtneming waarvan de bestreden beschikking tot stand was gekomen.

De rechtbank overwoog daaromtrent als volgt:

 

‘De Regeling oogstschade 1998 moet naar het oordeel van de rechtbank in juridische zin worden gekwalificeerd als door de minister geformuleerd beleid in het kader van de vraag of een tegemoetkoming in geleden schade (als gevolg van ernstige regenval) aan de orde is. Dit beleid is op deugdelijke wijze bekendgemaakt, zodat reeds op die grond daaraan door belanghebbenden rechten kunnen worden ontleend.

Voorts stelt de rechtbank vast dat vorenbedoeld beleid niet strekt ter uitvoering van een (wettelijke) regeling. Anders gezegd, voor dit beleid valt geen specifieke basis aan te geven in de wet, maar het vindt zijn grondslag in de vrije bevoegdheid van het bestuur (te weten de minister) om binnen de grenzen van de wet middelen ter beschikking te stellen ter behartiging van het algemeen belang.’

 

De Regeling oogstschade 1998 is aan te merken als een:

 

  1. beleidsregel.
  2. algemeen verbindend voorschrift.
  3. overig besluit van algemene strekking.
  4. zelfstandige algemene maatregel van bestuur.

 

25.

Aan welk van de volgende eisen moet zijn voldaan, wil een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur voorrang krijgen boven de wet?

 

  1. Onder meer aan de eis dat het gaat om een formeel beginsel van behoorlijk bestuur.
  2. Onder meer aan de eis dat belangen van derden niet in de knel mogen komen.
  3. Onder meer aan de eis dat er geen schade mag zijn geleden als gevolg van schending van het beginsel van het behoorlijk bestuur.
  4. Onder meer aan de eis dat het een gecodificeerd beginsel van behoorlijk bestuur betreft.

 

 

ANTWOORDEN MC TENTAMEN APRIL 2005

 

1. D                 11. C               21. B

2. B                 12. C               22. C

3. A                 13. B               23. A

4. A                 14. B               24. A

5. A                 15. B               25. B

6. D                 16. C              

7. A                 17. D              

8. D                 18. C              

9. B                 19. B              

10. D               20. B              

 

 

OPEN VRAGEN TENTAMEN APRIL 2005

 

Bouke Kluit heeft een boerenbedrijf (een melkveehouderij), gelegen aan de Provincialeweg 10 in de gemeente Achlum (Friesland), waarmee het echter niet zo goed gaat. De laatste jaren heeft hij steeds verlies geleden. Bouke meent dan ook dat het tijd is om een punt achter het boerenbedrijf te zetten en andere activiteiten te gaan ontplooien. Aangezien zijn zoon een niet onverdienstelijke amateur-discjockey is, komt hij op het idee om de grote schuren van zijn boerenbedrijf om te bouwen tot discotheek. Hij weet namelijk dat er in de gemeente Achlum een discussie gaande is over het gebrek aan uitgaansgelegenheden voor jongeren. In nauwe samenwerking met een architect en een aannemersbedrijf wordt een bouwplan opgesteld.

 

Voor de verbouwing heeft Bouke Kluit een bouwvergunning zoals bedoeld in artikel 40 Woningwet nodig. In hoofdstuk IV van de Woningwet, dat gaat over bouwvergunningen, is sprake van reguliere en lichte bouwvergunningen. Bouke heeft een reguliere bouwvergunning nodig en dient op 12 januari 2005 een aanvraag in voor zo’n bouwvergunning bij het college van burgemeester en wethouders (hierna: B&W).

 

Vraag 1

Binnen welke termijn moeten B&W beslissen over deze aanvraag?

 

De Afdeling Bouwzaken van de Gemeente Achlum, die voor B&W de beslissing over de aanvraag voor de bouwvergunning moet voorbereiden, constateert dat het bouwplan van Bouke voldoet aan alle in artikel 44 Woningwet genoemde eisen. Desalniettemin aarzelen de betrokken ambtenaren een positief concept-besluit aan B&W voor te leggen, omdat zij vrezen voor verkeerschaos op de Provincialeweg bij grote bezoekersaantallen voor de discotheek.

 

Vraag 2

In het bestuursrecht wordt in het algemeen onderscheid gemaakt tussen vrije (of: discretionaire) bevoegdheden en gebonden bevoegdheden.

Leg uit wat hiermee wordt bedoeld.

 

Vraag 3

Valt de bevoegdheid van B&W om een bouwvergunning te verlenen aan te merken als een vrije bevoegdheid of als een gebonden bevoegdheid? Waarom?

 

Terwijl de procedures voor de diverse vergunningen die Bouke heeft aangevraagd lopen, krijgen de plannen voor de exploitatie van de discotheek steeds vastere vorm. Bouke beseft dat hij iets zal moeten doen om de discotheek bekendheid te geven bij de grote aantallen watersporttoeristen die jaarlijks de gemeente Achlum bezoeken. Hij wil dan ook een aantal jongeren inhuren als zogenaamde ‘proppers’. Zij moeten in de zomermaanden in de diverse jachthavens en op de recreatieterreinen gelegen in de gemeente foldertjes uit gaan delen en vooral de jongere watersporters richting de discotheek lokken. Tijdens een borrel van de plaatselijke ondernemersvereniging vertelt Bouke enthousiast over zijn plannen aan de wethouder van Economische Zaken. Deze maakt hem er echter op attent dat het verspreiden van reclamedrukwerk niet zo maar is toegestaan. Op grond van artikel 42d van de algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Achlum is daarvoor een vergunning nodig van B&W.

 

Vraag 4

Door welk orgaan van de gemeente is deze algemene plaatselijke verordening vastgesteld en waar is deze bevoegdheid geregeld?

 

Bouke vindt het het toppunt van bureaucratie dat voor het verspreiden van reclamefoldertjes nu ook al weer een vergunning nodig is. ‘Het enige wat jullie op dat gemeentehuis zitten te doen, is bedenken hoe je het goedwillende ondernemers zo moeilijk mogelijk kunt maken’, bijt hij de wethouder toe en hij beent weg van de borrel. ’s Avonds zit hij thuis wat te zappen bij de televisie en daardoor belandt hij toevallig in een programma waarin de bekende historicus Geert Mak wordt geïnterviewd over de geschiedenis van tolerantie in Nederland. Mak wijst erop dat Nederland al sinds 1815 de vrijheid van drukpers gegarandeerd heeft in de Grondwet: ‘In beginsel mag je in Nederland allerlei opvattingen en mededelingen via de drukpers verspreiden zonder dat je daarvoor voorafgaande toestemming van de overheid nodig hebt’. Bouke veert gelijk op. ‘Een vergunning van B&W is toch ook een vorm van voorafgaande toestemming? Dat mag dus helemaal niet!’

 

Vraag 5

Stel dat Bouke de verbindendheid van de APV-bepaling zou willen aanvechten vanwege strijd met de drukpersvrijheid, staat er dan beroep open tegen deze bepaling bij de sector bestuursrecht van de rechtbank op grond van de Awb? Zo nee, bij welke rechterlijke instantie kan hij dan terecht en waarop moet hij zich in dat geval beroepen?

 

De volgende dag belt Bouke met zijn neef Evert-Jan (de jongste zoon van zijn broer), die tweedejaars rechtenstudent is. Hij vraagt aan Evert-Jan of hij kans zou maken om de APV-bepaling met de vergunningplicht voor de verspreiding van reclamedrukwerk aan te vechten met een beroep op de grondwettelijke drukpersvrijheid.

 

Vraag 6

Evert-Jan heeft net het vak ‘Grondrechten’ gevolgd en zou dus precies moeten weten hoe het zit met de grondwettelijke drukpersvrijheid. Hoe zou een juist antwoord van Evert-Jan aan zijn oom luiden?

 

Evert-Jan meldt overigens aan zijn oom dat de drukpersvrijheid ook beschermd wordt door artikel 10 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat hij zich waarschijnlijk met succes op dit artikel zou kunnen beroepen indien B&W onverhoopt zouden besluiten om Bouke de vergunning voor het verspreiden van reclamefoldertjes volledig te weigeren en hem ook anderszins geen mogelijkheden zouden bieden voor het maken van reclame voor zijn discotheek.

 

Vraag 7

Heeft Evert-Jan gelijk dat de Nederlandse rechter een eventuele weigering van de vergunning kan toetsen aan deze EVRM-bepaling?

 

Op 14 maart 2005 reikt de bode van de gemeente de door B&W verleende bouwvergunning aan Bouke uit. Bouke is uiteraard erg blij. Zijn buurman, Johan Siggersma, die het bericht van de verlening van de bouwvergunning op 23 maart 2005 leest in een gemeentelijk mededelingenblad, is echter een stuk minder gelukkig. Hij vreest geluidsoverlast van de discotheekbezoekers en meent ook dat de bouw van een discotheek aan de Provincialeweg 10 in strijd komt met het geldende bestemmingsplan. Hij wil de verlening van de bouwvergunning dan ook aanvechten.

 

Vraag 8

Welke rechtsgang staat er voor Siggersma open tegen deze vergunningverlening? Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie

 

Vraag 9

Binnen welke termijn zou Siggersma de procedure bedoeld bij vraag 8 in gang moeten zetten en op welke dag begint deze termijn dan te lopen?

 

ANTWOORDINDICATIES OPEN VRAGEN TENTAMEN APRIL 2005

 

Vraag 1

Binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag, zie artikel 46 Woningwet

 

Vraag 2

Bij een gebonden bevoegdheid geeft de wet aan of en hoe gehandeld moet worden door het bestuursorgaan. Bij een vrije (of: discretionaire) bevoegdheid is het bestuursorgaan vrij om al dan niet van een bepaalde bevoegdheid gebruik te maken (en ook om dit op een bepaalde manier te doen).

 

Vraag 3

Als een gebonden bevoegdheid. In artikel 44 Woningwet is immers aangegeven dat de bouwvergunning alleen kan en mag worden geweigerd op één van de in dat artikel genoemde gronden.

 

Vraag 4

Door de gemeenteraad, die is namelijk op grond van artikel 147 Gemeentewet bevoegd om verordeningen vast te stellen. Ook goed: op grond van artikel 127 Grondwet.

 

Vraag 5

De APV-bepaling is een algemeen verbindend voorschrift en dus staat er ex artikel 8:2 Awb geen beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank.

Hij kan wel terecht bij de burgerlijke rechter met een actie uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).

 

 

 

Vraag 6

Dat Bouke geen kans maakt, omdat de drukpersvrijheid van artikel 7, eerste lid, Grondwet niet geldt voor handelsreclame, ingevolge het vierde lid van dit artikel.

 

Vraag 7

Ja, want op grond van artikel 94 Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen. Artikel 10 EVRM kent rechten toe aan een ieder en moet derhalve beschouwd worden als een een ieder verbindende of rechtstreeks werkende verdragsbepaling.

 

Vraag 8

Beroep staat open op de sector bestuursrecht van de rechtbank ex artikel 8:1 Awb.

Voorafgaand aan dit beroep bij de rechtbank, dient echter bezwaar te worden gemaakt op grond van artikel 7:1 Awb bij B&W.

Na het beroep op de rechtbank staat eventueel hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ex artikel 37 Wet op de Raad van State.

 

Vraag 9

De bezwaartermijn is zes weken (artikel 6:7 Awb) en die vangt aan op de dag nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (artikel 6:8 Awb).

Bekendmaking van een beschikking geschiedt ex artikel 3:41 Awb door toezending of uitreiking aan de aanvrager. Deze uitreiking is in casu geschied op 14 maart 2005. De termijn begint dus te lopen op 15 maart en derhalve is de uiterste datum voor het bezwaarschrift: 25 april. N.B. De mededeling in het gemeenteblaadje is niet relevant voor de termijn.

 

Tentamen December 2004

 

1. Welk beginsel van de rechtsstaat zou – theoretisch gesproken – nog het beste als zelfstandig beginsel gemist kunnen worden, omdat het in feite een uitwerking vormt van een of meer andere beginselen van diezelfde rechtsstaat?

 

  1. Legaliteitsbeginsel.
  2. Machtsverdeling.
  3. Grondrechten.
  4. Rechterlijke controle.

 

2. Een van de beginselen van het bestuursrecht luidt dat wanneer de beroepstermijn van een besluit ongebruikt is verstreken, dit besluit onaantastbaar is geworden voor de rechter.

Welk arrest of welke uitspraak biedt een voorbeeld van de toepassing van dit beginsel?

 

  1. HR 19 november 1977, AB 1978, 243 (Semper Crescendo).
  2. HR 8 juli 1991, AB 1991, 659 (Kunst- en antiekstudio Lelystad).
  3. CRvB 27 mei 1998, AB 1998, 367 (Ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden).
  4. ABRS 3 december 1998, JB 1999 (De Gier/B&W Haarlemmermeer).

 

3. De ontwikkeling in de loop van de twintigste eeuw van een klassiek-liberale naar een sociale rechtsstaat heeft diverse consequenties gehad voor de verhouding tussen de staatsorganen en de verwezenlijking van de rechtsstatelijke beginselen.

Waartoe heeft de opkomst van de sociale rechtsstaat geleid?

 

  1. Tot een enorme regelverdichting waardoor de soevereiniteit van de formele wetgever ten opzichte van het bestuur en de rechter verder is versterkt.
  2. Tot een uitbreiding van het takenpakket van het bestuur, dat daarbij in grote mate over beoordelings- en beleidsvrijheid beschikt; deze vrijheid voor het bestuur wordt gecompenseerd door toegenomen mogelijkheden voor rechterlijke controle van het bestuursoptreden, onder meer door toetsing aan rechtsbeginselen.
  3. Tot een versterking van de democratische legitimatie van het bestuursoptreden, aangezien het nastreven van een meer materiële gelijkheid ervoor zorgde dat een groter aantal burgers de mogelijkheid kreeg daadwerkelijk invloed uit te oefenen op de samenstelling van de bestuursorganen.
  4. Tot een vermindering van de mogelijkheden voor rechterlijke controle op het bestuursoptreden, aangezien de toename van de hoeveelheid regelgeving, de verfijning en de onoverzichtelijkheid van die regelgeving onvermijdelijk leidt tot handhavingstekorten.

 

4. Een door het college van B en W ontslagen ambtenaar van de sociale dienst kan na een uitspraak door de bestuursrechter in eerste aanleg in hoger beroep bij:

 

a)   de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  1. de Centrale Raad van Beroep.
  2. het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
  3. de Hoge Raad.

 

5. Aan het eind van de beschrijving van de historische ontwikkeling van het legaliteitsbeginsel concluderen de auteurs van het boek Beginselen van de democratische rechtsstaat dat dit beginsel thans vrijwel volledig gerealiseerd is. Met de invoering van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht, in 1998, verdween volgens hen namelijk een van de spaarzame nog resterende uitzonderingen op het legaliteitsbeginsel.

Om welke uitzondering ging het hier?

 

  1. De niet op een wettelijke grondslag berustende subsidiebeschikking.
  2. Het opleggen van disciplinaire sancties aan ambtenaren, zonder expliciete basis daarvoor in de wet.
  3. Het zelfstandig bij algemene maatregel van bestuur vaststellen van voor de burger bindende regels door de regering, zonder daartoe door de formele wetgever te zijn gemachtigd.
  4. De praktijk van beperking van grondrechten zonder expliciete wettelijke basis, als en voorzover daarmee geen inbreuk van straf- of vermogensrechtelijke aard werd gepleegd.

 

6. Welk van de navolgende mogelijkheden geeft het juiste verschil tussen de bezwaarprocedure en de procedure bij de bestuursrechter aan?

 

  1. De bezwaarprocedure biedt de burger een eenvoudig toegankelijke regeling van rechtsbescherming, omdat – anders dan in de procedure bij de bestuursrechter – in de bezwaarprocedure geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt.
  2. In de bezwaarprocedure wordt ex nunc heroverwogen, terwijl de bestuursrechter ex tunc toetst.
  3. Het maken van bezwaar schorst de werking van het besluit in de regel niet, terwijl het instellen van beroep in de regel wel schorsende werking heeft.
  4. De bestuursrechter beoordeelt vooral de rechtmatigheid van het bestreden besluit, terwijl in bezwaar hoofdzakelijk de doelmatigheid van het besluit wordt heroverwogen.

 

7. Welk van de onderstaande bevoegdheden vormt een voorwaarde voor het opstellen van beleidsregels door een bestuursorgaan?

 

  1. Het beschikken over een discretionaire bestuursbevoegdheid.
  2. Het beschikken over een geattribueerde regelgevende bevoegdheid.
  3. Het beschikken over een gedelegeerde regelgevende bevoegdheid.
  4. Het beschikken over een volledig gebonden bestuursbevoegdheid.

 

8. Volgens het in het Werkboek opgenomen artikel ‘Achterkamertjespolitiek ten onrechte tot norm verheven’ van prof. mr. Jit Peters, heeft de hoogste bestuursrechter de democratie geen dienst bewezen door de beslotenheid van de kabinetsformatie heilig te verklaren. Wat was een van de argumenten van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om de verzoeken van NRC Handelsblad om stukken boven water te krijgen van de mislukte informatie Balkenende-Bos af te wijzen?

 

  1. Dat het niet ging om een ‘bestuurlijke aangelegenheid’.
  2. Het belang van vertrouwelijkheid van het onderhandelingsproces.
  3. Dat de informateur een bestuursorgaan is, dat hiërarchisch ondergeschikt is aan de Minister van Algemene Zaken.
  4. Het feit dat ten aanzien van de kabinetsformatie slechts een passieve openbaarmakingsplicht geldt.

 

9. Bij besluit van 23 augustus 2004 werd door de minister van Financiën de ‘Regeling liquidemiddelenbeheer rechtspersonen’ vastgesteld. Die regeling berust, blijkens de aanhef van het besluit, op artikel 49a van de Comptabiliteitswet 2001, die zelf weer haar grondslag vindt in artikel 105 van de Grondwet.

 

Artikel 49a van de Comptabiliteitswet 2001 luidt: ‘Onze Minister van Financiën kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 45 tot en met 49’.

 

Ter toelichting zij opgemerkt dat de artikelen 45 tot en met 49 van de Comptabiliteitswet 2001, die nog niet in de studentenwetgevingsedities zijn opgenomen, enkele regels bevatten over het liquidemiddelenbeheer en de financiering van rechtspersonen die collectieve middelen beheren.

Hoe zou u de vorm van bevoegdheidstoedeling (in artikel 49a van de Comptabiliteitswet) kwalificeren, op grond waarvan de minister tot de vaststelling van de ‘Regeling liquidemiddelenbeheer rechtspersonen’ besloot?

 

  1. Als attributie.
  2. Als delegatie.
  3. Als subdelegatie.
  4. Als mandaat.

 

10. In een Kamerdebat naar aanleiding van een milieuschandaal (het lozen van giftige stoffen op de rivier de Waal) in de provincie Gelderland wordt door diverse kamerfracties aangedrongen op een uitbreiding van de bevoegdheden van de milieu-inspecteurs. De Staatssecretaris van Milieu merkt in dit debat op dat de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de Wet milieubeheer op grond van hoofdstuk 18 van deze wet reeds over ingrijpende bevoegdheden beschikken. ‘Zij mogen bijvoorbeeld in het kader van de controle van gevaarlijke afvalstoffen zonder toestemming van de bewoner een woning binnentreden’, zo stelt de staatssecretaris.

Heeft de staatssecretaris gelijk?

 

  1. Ja, de toezichthouders ontlenen deze bevoegdheid aan de Grondwet.
  2. Nee, de Algemene wet bestuursrecht geeft toezichthouders wel een bevoegdheid om binnen te treden zonder toestemming, maar niet in woningen.
  3. Ja, de toezichthouders ontlenen deze bevoegdheid aan de Wet milieubeheer.
  4. Nee, de toezichthouders beschikken niet over deze bevoegdheid, want deze is voorbehouden aan de politie.

 

11. Grondrechten die in verdragsbepalingen zijn neergelegd kunnen in Nederland slechts door de burger in rechterlijke procedures worden ingeroepen, indien uit die verdragsbepalingen rechtstreeks rechten dan wel plichten voor de burger voortvloeien. Dergelijke bepalingen worden in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet aangeduid als ‘een ieder verbindende bepalingen’.

Wie beslist in Nederland uiteindelijk of een bepaalde verdragsbepaling als ‘een ieder verbindend’ dient te worden aangemerkt?

 

  1. De regering.
  2. De wetgever in formele zin.
  3. De Staten-Generaal.
  4. De rechter.

 

12. Welk van de onderstaande stellingen over klachtenbehandeling door bestuursorganen is juist?

 

  1. Een lid van het college van gedeputeerde staten kan een tegen hem gerichte klacht zelf behandelen.
  2. De ontvangst van een schriftelijke klacht die geen betrekking heeft op een gedraging jegens de klager behoeft door het bestuursorgaan niet te worden bevestigd.
  3. Op een algemene klacht over het gemeentelijke beleid inzake hondenuitlaatplaatsen is het klachtrecht niet van toepassing.

d)   Een bestuursorgaan dient een klacht altijd schriftelijk te bevestigen.

 

13. Welk van de onderstaande wetten biedt belangrijke regels met betrekking tot de horizontale werking van een bepaald grondrecht en de eventuele botsing – in horizontale relaties – van dat grondrecht met andere grondrechten?

 

  1. De Kieswet.
  2. De Algemene wet gelijke behandeling.
  3. De Algemene wet op het binnentreden.
  4. De Wet openbare manifestaties.

 

14. Welk van onderstaande schriftelijk genomen beslissingen van een bestuursorgaan is niet een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?

 

  1. De afwijzing van een aanvraag voor een vergunning.
  2. De weigering tot afgifte van een gedoogverklaring.
  3. De intrekking van een ontheffing.

d)    De intrekking van een vergunning.

 

15. Student X meent dat de bevoegdheid om beperkingen te stellen aan de uitoefening van de vrijheid van godsdienst buiten gebouwen en besloten plaatsen in Nederland volgens artikel 6 van de Grondwet is voorbehouden aan de wetgever in formele zin. Hoogleraar Y brengt daar tegenin dat volgens artikel 9 EVRM deze beperkingen ook door lagere wetgevers mogen worden gesteld en dat derhalve deze verdragsbepaling meer bescherming biedt dan de grondwettelijke voorschriften.

Docent Z meent tenslotte dat volgens artikel 9 EVRM de beperkingen op de vrijheid van godsdienst in beginsel ook kunnen worden gesteld via ongeschreven recht of beleidsregels.

Wie heeft gelijk?

 

  1. Student X.
  2. Hoogleraar Y.
  3. Docent Z.
  4. Geen van allen.

 

16. Bij besluit van 22 januari 2004 brengt het Agentschap Telecom namens de Minister van Economische Zaken aan een vergunninghouder van frequentieruimte op grond van de Telecommunicatiewet kosten in rekening voor het uitoefenen van toezicht.

Wanneer de vergunninghouder het met dit besluit niet eens is, dan zal hij bezwaar moeten maken bij:

 

  1. de Minister van Economische Zaken, omdat het besluit in mandaat is genomen.
  2. het Agentschap Telecom, omdat het besluit in mandaat is genomen en het Agentschap dus het bevoegde orgaan is.
  3. het Agentschap Telecom, omdat de Minister de beslissingsbevoegdheid gedelegeerd heeft aan het Agentschap Telecom.
  4. de Minister van Economische Zaken, omdat de beslissingsbevoegdheid weliswaar aan het Agentschap Telecom gedelegeerd is, maar de Minister van Economische Zaken het bevoegde orgaan blijft.

 

17. Douwe-Jan de Groot doet in het kader van zijn rechtenstudie onderzoek naar de parlementaire geschiedenis van de initiatiefwet Bijdrage aan lagere inkomens voor eigen woning. Plotseling rijst bij Douwe-Jan twijfel of deze wet eigenlijk wel geldig is; hij heeft nergens informatie kunnen vinden over de bekrachtiging door de Koning en vraagt zich af of deze wel heeft plaatsgevonden. Douwe-Jan begint met enkele studievrienden een proefproces en vraagt de rechter de wet, die destijds in het Staatsblad geplaatst is, buiten werking te stellen wegens strijd met de grondwettelijke procedure.

Mag de rechter dit, gesteld dat hij het feitelijk gezien met Douwe-Jan eens is?

 

  1. Ja, de bekrachtiging door de Koning is immers toch een dode letter; de rechter hoort te kijken naar de levende constitutie.
  2. Ja, in de rechtspraak is bepaald dat dit in uitzonderingssituaties wel mogelijk is; aangezien het toetsingsverbod gaat over inhoud en niet over procedurele aspecten zou dit geval zo’n uitzondering kunnen zijn.
  3. Nee, de bekrachtiging door de Koning is geen constitutief vereiste voor de rechtsgeldigheid van een initiatiefwet; toetsing door de rechter zou geen verschil maken.
  4. Nee, in de rechtspraak is bepaald dat dit niet mag; ook procedurele aspecten vallen onder het constitutionele toetsingsverbod waaraan de rechter gebonden is.

 

18. Bij besluit van 18 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelburg geweigerd aan appellant een parkeervergunning voor het jaar 2005 te verlenen. Door appellant is onder meer aangevoerd dat hij als lid van watersportvereniging ‘Arne’ vanaf 1996 tegen betaling een parkeervergunning heeft gekregen om zijn auto bij de haven te kunnen parkeren. Hij meent dat thans ten onrechte wordt geweigerd opnieuw deze bepaling op zijn volgens hem niet-gewijzigde situatie toe te passen.

Een beroep op welk beginsel van behoorlijk bestuur ligt gezien het bovenstaande het meest voor de hand?

 

  1. Het vertrouwensbeginsel.
  2. Het evenredigheidsbeginsel.
  3. Het zorgvuldigheidsbeginsel.
  4. Het gelijkheidsbeginsel.

 

19. De volksvertegenwoordiging op landelijk niveau wordt in Nederland gevormd door de Staten-Generaal. Voor de leden van de Staten-Generaal geldt dat:

 

  1. zij nimmer tevens de functie van minister of staatssecretaris kunnen bekleden.
  2. zij niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor uitspra­ken in het openbaar.
  3. zij niet van hun zetel vervallen kunnen worden verklaard, indien zij zich gedragen in strijd met het verkiezingsprogramma van hun partij.
  4. zij allen rechtstreeks gekozen worden door de inwoners van Nederland die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en niet van het kiesrecht zijn uitgesloten.

 

20. Op 13 oktober 1986 oordeelde de Voorzitter van de toenmalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State over een beroepschrift dat was ingediend tegen het verlenen van een bouwvergunning voor de verbouwing van het Amsterdamse Concertgebouw. De indieners van het beroepschrift waren het niet eens met de verleende toestemming voor een ingrijpende verbouwing en  modernisering van het Concertgebouw, onder meer omdat zij meenden dat het monumentale karakter van het gebouw ernstig zou worden aangetast.

Eén van de indieners van het beroepschrift, mevrouw R. Stotijn, bracht in dit verband onder meer naar voren dat haar vader als een van de bekende orkestleden van het Concertgebouworkest een exceptionele verbondenheid had met het Concertgebouw en als blijk daarvan vanuit dat gebouw is begraven. Zij stelde dat de verbouwing voor haar een architectonische breuk met het verleden zou betekenen en een aantasting van de gaafheid van het gebouw waaraan de herinnering van haar vader was verbonden. Zij achtte daarom de verbouwing een persoonlijke krenking.

De Voorzitter van de Afdeling rechtspraak kwam tot het oordeel dat het beroepschrift van mevrouw Stotijn niet ontvankelijk was. Deze mevrouw kon namelijk niet als belanghebbende bij het besluit tot verlening van bouwvergunning worden aangemerkt.

Aan welk van de onderstaande criteria met betrekking tot het zijn van belanghebbende voldeed mevrouw Stotijn niet?

 

  1. Zij had geen eigen belang.
  2. Zij had geen objectief belang.
  3. Zij had geen actueel belang.
  4. Zij had geen persoonlijk belang.

 

21. Het bestaansrecht van de Eerste Kamer is vanaf het moment van haar instelling regelmatig in discussie geweest. Die discussie laait met name op, op momenten dat de Eerste Kamer de haar toebedachte rol van ‘kamer van revisie’, met daarbij passende politieke terughoudendheid, aflegt en kiest voor een scherpe politieke opstelling.

Sedert de grondwetsherziening van 1983 zijn verschillende pogingen ondernomen en voorstellen gedaan om de positie van de Eerste Kamer zo te veranderen dat zij politiek en constitutioneel inderdaad nog slechts ‘de tweede viool zal hebben te spelen’.

Welk voorstel is in dat verband wel gedaan?

 

  1. Vervanging van het stelsel van getrapte verkiezing van de Eerste Kamer door een stelsel van directe verkiezing.
  2. Formalisering van de gegroeide novelle-praktijk door toekenning aan de Eerste Kamer van het recht van amendement.
  3. Het in enigerlei vorm toekennen van een terugzendrecht aan de Eerste Kamer, ten aanzien van bij haar aanhangige wetsvoorstellen.
  4. De Eerste Kamer meer betrekken bij de onderhandelingen over en het vaststellen van het regeerakkoord.

 

22. Artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht is een bepaling van:

 

  1. dwingend recht.
  2. regelend recht.
  3. aanvullend recht.
  4. facultatief recht.

 

23. Het college van burgemeester en wethouders verleent A. een vergunning voor de bouw van een villa. Er wordt tegen deze bouwvergunning geen bezwaar gemaakt en A. start met bouwen. Op een gegeven moment komt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (VROM) erachter dat de bouwvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan nooit had mogen worden verleend. Het blijkt zelfs zo te zijn dat het college van burgemeester en wethouders de bouwvergunning willens en wetens in strijd met het bestemmingsplan heeft verleend en dat A. daarvan op de hoogte was. Op voordracht van de Minister van VROM maakt de regering gebruik van haar bevoegdheid om bij koninklijk besluit de bouwvergunning te vernietigen en draagt het college van burgemeester en wethouders op de villa af te (doen) breken.

Van welke vorm van toezicht is hier sprake?

 

  1. Preventief toezicht.
  2. Positief toezicht.
  3. Repressief toezicht.
  4. Ambtelijk toezicht.

 

24. Nederland heeft met de Europese Unie gemeen, dat het op enig moment in zijn geschiedenis gekwalificeerd kon worden als:

 

  1. statenbond.
  2. bondsstaat.
  3. gecentraliseerde eenheidsstaat.
  4. gedecentraliseerde eenheidsstaat.

  

 

ANTWOORDEN MC TENTAMEN DECEMBER 2004

 

1. D                 11. D               21. C

2. A                 12. C               22. A

3. B                 13. B               23. C

4. B                 14. B               24. A

5. A                 15. C

6. B                 16. A

7. A                 17. D

8. B                 18. A

9. B                 19. C

10. C               20. B

 

 

OPEN VRAGEN TENTAMEN DECEMBER 2004

 

Gerard Bomans is eigenaar van het bedrijf ‘Brandhout’, dat is gevestigd in de gemeente Santpoort en als doel heeft de groothandel in haardhout. Toen Bomans tien jaar geleden het voor zijn onderneming benodigde terrein van de gemeente kocht, was er geen vuiltje aan de lucht en verkreeg hij alle benodigde vergunningen. Het veiligheidsbeleid is na verloop van tijd echter aangescherpt. Met ingang van 2 augustus 2004 is in werking getreden het ‘Besluit houdende regels voor de houthandel’ (hierna: het Houthandelbesluit). Het Houthandelbesluit is gebaseerd op artikel 68 van de Brandweerwet en is vastgesteld door de regering op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Over het besluit is geadviseerd door de Raad van State en de bekendmaking heeft plaatsgevonden in het Staatsblad.

 

In paragraaf 1.2 van het Houthandelbesluit staan, onder het kopje ‘Voorkomen overslaan van brand’, de volgende artikelen:

 

Artikel 1.2.2

De opslag van hout vindt zodanig plaats dat tussen de houtopslag en de erfgrens een vrije ruimte wordt aangehouden van tien meter.

               

                Artikel 1.2.3

De burgemeester heeft de zorg voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en al hetgeen daarmee verband houdt.

 

Vraag 1

Geef een zo nauwkeurig en volledig mogelijke juridische kwalificatie van het Houthandelbesluit (dat wil zeggen bepaal wat de aard en vorm van het besluit zijn en bepaal of het een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht). Noteer daarbij ook welke gegevens u voor deze kwalificatie van belang acht.

 

Vraag 2

Waarom is het voor de verbindendheid van het Houthandelbesluit van belang dat het zijn grondslag vindt in artikel 68 Brandweerwet? Zou de regering ook zonder die grondslag dit besluit hebben kunnen vaststellen?

 

Vanaf 2 augustus 2004 moet Bomans derhalve aan onder meer artikel 1.2.2 van het Houthandelbesluit voldoen. Hij trekt zich echter niets van dat voorschrift aan, omdat hij gewoonweg zijn hele bedrijfsterrein hard nodig heeft voor de opslag van al zijn haardhout. Op 15 november 2004 krijgt Bomans bezoek van een gemeentelijk toezichthouder, die de overtreding constateert en daarvan een ambtelijk rapport opmaakt.

De burgemeester van Santpoort zendt op 22 november 2004, naar aanleiding van dat rapport, een brief aan Bomans, die een dag later bij Bomans bezorgd wordt. In de brief staat onder meer:

 

‘Het ambtelijk rapport van onze toezichthouder bewijst dat u artikel 1.2.2 van het Houthandelbesluit overtreedt. Ik sommeer u binnen een maand na vandaag deze overtreding ongedaan te maken. Mocht u aan deze sommatie niet voldoen, dan verbeurt u vanaf dat moment een dwangsom van € 2.500 voor iedere week gedurende welke u in overtreding zult blijven, zulks tot een maximum van € 25.000.’

 

Bomans weet dat het hem nooit zal lukken om binnen een maand een gedeelte van zijn terrein te ontruimen, teneinde te voldoen aan de norm van artikel 1.2.2 van het Houthandelbesluit.

 

Vraag 3

Aan welk(e) wettelijk(e) voorschrift(en) ontleent de burgemeester de bevoegdheid om aan Bomans een dwangsom op te leggen?

 

In de Brandweerwet en in het Houthandelbesluit staan geen bijzondere voorschriften betreffende rechtsbescherming.

 

Vraag 4

Welke rechtsmiddel staat er voor Bomans in eerste instantie open tegen de beslissing vervat in deze brief en binnen welke termijn moet hij dit rechtsmiddel instellen?

 

Vraag 5

Stel dat het in eerste instantie ingestelde rechtsmiddel in de ogen van Bomans geen bevredigend resultaat oplevert, welke vervolgstap staat er dan voor hem open?

 

Vraag 6

Kan Bomans, gedurende de juridische procedure bedoeld bij de bovenstaande vragen, ervan uitgaan dat hij geen dwangsommen verschuldigd zal zijn? Wat moet hij in juridisch opzicht eventueel ondernemen als hij hiervan niet kan uitgaan?

 

Bomans begrijpt helemaal niets van de actie van de burgemeester. De in de buurt van de onderneming van Bomans gevestigde bedrijven handelen namelijk in stalen buizen en damwanden. Binnen een straal van zeker 100 meter vanaf Bomans’ erfgrens valt er geen enkel brandbaar object te bespeuren. Het aanhouden van de tien meter vrije ruimte tussen het opgeslagen haardhout en zijn erfgrens vindt Bomans dan ook een lachertje van de eerste orde. Er is toch helemaal geen vrees voor overslaande brand? De burgemeester is ongevoelig voor dit argument. Artikel 1.2.2 van het Houthandelbesluit is volgens de burgemeester overduidelijk en er is aan het bestuur geen enkele beleids- of beoordelingsruimte gelaten. Dat brengt mee dat Bomans gewoonweg aan het wettelijk voorschrift moet voldoen, aldus de burgemeester.

 

Vraag 7

Noem alle factoren waarmee een bestuursorgaan in het algemeen rekening moet houden bij het nemen van een handhavingsbesluit. Geef tevens aan of in dit geval de burgemeester al dan niet tot handhaving gehouden is.

 

 

ANTWOORDINDICATIES OPEN VRAGEN TENTAMEN DECEMBER 2004

 

Vraag 1

Het gaat om een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften, vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur (ofwel een ‘groot’ KB). Het besluit is tevens een besluit in de zin van art. 1:3 Awb .Dit kan worden bepaald aan de hand van het feit dat het Houthandelbesluit afkomstig is van de regering, dat de Raad van State erover gehoord is en dat het gepubliceerd is in het Staatsblad.

 

Vraag 2

Het legaliteitsbeginsel brengt met zich dat de uitvaardiging van burgers bindende regels uiteindelijk zijn grondslag vindt in een wet in formele zin of in de Grondwet; de regering moet op enigerlei wijze de bevoegdheid tot het uitvaardigen van deze regels geattribueerd of gedelegeerd krijgen.

Op zich geeft artikel 89, eerste lid, Grondwet de regering de bevoegdheid om zonder specifieke wettelijke basis zogenaamde ‘zelfstandige’ amvb’s uit te vaardigen, mits hierin geen bepalingen staan die door straffen worden gehandhaafd.

N.B. Niet fout is wanneer wordt gesteld: indien een algemene maatregel van bestuur maatregelen bevat die ingrijpend zijn voor de burger (in de persoonlijke levenssfeer), vergt de jurisprudentie dat ook daarvoor een wettelijke basis aanwezig is in een wet in formele zin, zie HR 22 juni 1973, NJ 1973, 386 (Fluoridering). Dit is echter niet noodzakelijk voor een beantwoording van de vraag.

 

Vraag 3

De burgemeester ontleent de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen aan artikel 125 (eerste en derde lid) Gemeentewet. N.B. Indien wordt verwezen naar artikel 125, derde lid, Gemeentewet jo. artikel 1.2.3 van het Houthandelbesluit, levert dit een bonus op. Op die basis mag hij bestuursdwang toepassen en omdat hij die bevoegdheid heeft, mag hij in plaats daarvan op grond van artikel 5:32, eerste lid, Awb ook een last onder dwangsom opleggen.

 

Vraag 4

De dwangsomaanzegging is een beschikking, waartegen beroep open staat ex artikel 8:1 Awb, voorafgaand aan dit beroep moet echter ex artikel 7:1 Awb bezwaar worden gemaakt bij de burgemeester. Het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen een termijn van 6 weken na bekendmaking van het besluit, zie artikel 6:7 Awb.

 

Vraag 5

Tegen de beslissing op bezwaar staat beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank ex artikel 8:1 Awb.

 

Vraag 6

Nee, het instellen van bezwaar of beroep heeft geen schorsende werking, zie artikel 6:16 Awb. Bomans zou in casu een voorlopige voorziening moeten vragen ex artikel 8:81 Awb bij de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van de rechtbank. Ook kan worden verwezen naar de mogelijkheid voor Bomans om een verzoek te richten tot het betreffende bestuursorgaan ex artikel 5:34, eerste lid, Awb..

 

Vraag 7

Hoewel handhaving een discretionaire bevoegdheid is, bestaat er op grond van de jurisprudentie in beginsel een plicht tot handhaven. Vgl. ABRvS 2 februari 1998, AB 1998, 181 (Handhaving gemeente Lisse). Of een bestuursorgaan in een concreet geval verplicht is te handhaven, hangt af van diverse factoren. De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of legalisatie mogelijk is. Is legalisatie niet aan de orde, dan moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken. Wanneer derden hebben verzocht om handhaving, weegt dat zwaar mee in die belangenafweging: er is dan meestal sprake van een handhavingsplicht. Niet-handhaving is dan alleen aan de orde, indien er van bijzondere omstandigheden sprake is die maken dat ingrijpen met handhavingsmiddelen disproportioneel is. N.B. Algemene opmerkingen over bijvoorbeeld beginselen van behoorlijk bestuur die een rol spelen bij het nemen van een besluit, kunnen worden gehonoreerd. In casu is legalisatie niet aan de orde. Ook van een verzoek van derden om handhaving is geen sprake. Betoogd kan worden dat de belangenafweging waarschijnlijk in het voordeel van het bedrijf ‘Brandhout’ zal uitpakken op grond van het ontbreken van het gevaar van overslaande brand, maar een onderbouwd tegengesteld antwoord kan uiteraard ook met een punt worden gehonoreerd.

 

TENTAMEN MAART 2003

 

Vraag 1

Artikel 9, vijfde lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) bepaalt:

 

‘Een ieder die het slachtoffer is geweest van een onwettige arrestatie of gevangenhouding heeft recht op schadeloosstelling.’

 

Enige tijd geleden werd bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam Kees L., na een aanvankelijke veroordeling wegens cocaïnesmokkel, op vrije voeten gesteld nadat onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek aan het licht waren gekomen. L’s aanhouding en veroordeling bleken te berusten op onrechtmatig verkregen bewijs. L’s advocaat overweegt nu op grond van artikel 9, vijfde lid, IVBPR een schadeclaim in te dienen voor de tijd dat zijn cliënt onwettig gedetineerd is geweest.

 

  1. Is de Nederlandse rechter bevoegd L.’s schadeclaim zoals die is gedaan op grond van artikel 9, vijfde lid, IVBPR te beoordelen?
  2. Stel dat artikel 9, vijfde lid, IVBPR strijdt met een bepaling in een Nederlandse wet in formele zin, welke bepaling moet de rechter dan toepassen, de Nederlandse of de bepaling uit het IVBPR?

 

Vraag 2

Binnen de categorie parlementaire stelsels kunnen dualistische en monistische stelsels worden onderscheiden.

 

  1. Leg uit wat het verschil is tussen beide voor wat betreft de verhouding tussen regering en parlement.
  2. In Nederland is de laatste jaren een tendens in de richting van een meer monistisch stelsel te constateren. Noem een argument waarom Nederland desalniettemin niet puur monistisch genoemd kan worden.

 

Vraag 3
Bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg is een zaak aanhangig van een aantal particulieren die de gevolgen ervaren van de Betuweroute. In die zaak stellen zij onder meer dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen onafhankelijk en onpartijdig rechterlijk college is, omdat de Raad van State eerder een advies heeft uitgebracht over de Tracéwet en vervolgens als rechter een oordeel geeft over het besluit over de Betuweroute op basis van de Tracéwet. Beantwoord in verband met die zaak de volgende vragen:

 

  1. Om welk artikel van het EVRM gaat het in dit onderdeel van de Betuweroute-zaak en welk grondrecht is daarin neergelegd?
  2. Welk arrest van het EHRM is het meest relevant voor deze zaak?
  3. Welke aanknopingspunten bevat het door u onder b) gevonden arrest voor de onderbouwing van het standpunt van de particulieren in de Betuweroute-zaak?

 

Vraag 4

De regering heeft een nieuwe bezuiniging voor het hoger onderwijs aangekondigd. Een studentenvakbond organiseert een betoging op het Plein in Den Haag. Den Haag heeft een demonstratieverordening, ter uitvoering van art. 3 van de Wet openbare manifestaties (WOM). Op basis van deze verordening is een schriftelijke kennisgeving vereist, die door de studentenvakbond tijdig is gedaan.

Ook heeft de studentenvakbond alle gegevens verstrekt die voor de demonstratie nodig zijn. De burgemeester vreest dat de boel verschrikkelijk uit de hand gaat lopen.

 

  1. Geef zo specifiek mogelijk aan ter uitvoering van welke onderdelen van welke grondwetsbepalingen de WOM in het leven is geroepen.
  2. Mag de formele wetgever zijn bevoegdheid om beperkingen te stellen aan de betogingsvrijheid delegeren aan de gemeenteraad?
  3. Wie mag deze demonstratie verbieden en op grond waarvan ?

 

Vraag 5

Bestudeer het navolgende fragment uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 1999 in het door ambtenaar A (appellant) ingestelde hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank, waarbij het besluit van het college van B & W van de gemeente X (gedaagde) om hem met ingang van 24 juni 1996 disciplinair te ontslaan in stand werd gelaten. Appellant is vanaf 1981 in dienst geweest van de gemeente X, laatstelijk tot en met mei 1995 als hoofd Personeel, Organisatie en Informatie (POI), en vanaf 1 juni 1995 als directeur Middelen, in welke laatste hoedanigheid hij met de gemeentesecretaris en twee andere sectordirecteuren deel uitmaakte van het gemeentelijk managementteam (GMT).

 

‘Zoals uit het vorenstaande blijkt, kan de Raad de rechtbank niet op alle onderdelen van de aangevallen uitspraak geheel volgen. Echter, op grond van ook door de Raad op meerdere punten vastgesteld (ernstig) plichtsverzuim, acht de Raad gedaagde bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
Gezien de positie van appellant binnen de gemeente, waarin hij juist op het gebied van integriteit een voorbeeld zou moeten zijn voor anderen binnen de organisatie, kan naar het oordeel van de Raad, ondanks de eerdere goede staat van dienst van appellant, niet worden gezegd dat het strafontslag per 24 juni 1996 onevenredig zwaar is.
De Raad kan appellant tenslotte niet volgen in de door hem aangevoerde strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu niet is gebleken dat de andere leden van het GMT (…) zich hebben schuldig gemaakt aan plichtsverzuim van gelijke omvang en ernst.’

 

Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen:

 

  1. Welke twee algemene beginselen van behoorlijk bestuur staan centraal in dit fragment?
  2. Zijn deze beginselen in de wet te vinden en, zo ja, waar?
  3. Constateert de Centrale Raad van Beroep wel of niet een schending van deze beginselen?
  4. Welke omstandigheden heeft de rechter hierbij laten meewegen?

 

Vraag 6

In Den Helder is het bedrijf Sleurhut BV gevestigd. Sleurhut BV, waarbij 23 mensen in dienst zijn, bouwt, onderhoudt en repareert caravans. Sleurhut BV veroorzaakt onvermijdelijk lawaai bij het bouwen van de caravans. Daarnaast wordt bij het onderhoud een stof gebruikt die de luchtweerstand van de caravans moet verminderen. Wanneer deze stof wordt aangebracht ontstaat een vervelende stank, die door de vaak harde zeewind in Den Helder snel wordt verspreid. Vanwege deze nadelige gevolgen voor het milieu die Sleurhut BV veroorzaakt, heeft het bedrijf een milieuvergunning nodig op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Dat is in orde: Sleurhut BV beschikt vanaf het begin over een Wm-vergunning.

 

Het college van B&W van Den Helder heeft deze vergunning verleend, waartoe het bevoegd is op basis van art. 8.2, lid 1, jo. art. 1.1, lid 3, Wet milieubeheer jo. art. 2.1, lid 1, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb; een amvb op grond van de Wm) jo. categorie 13.1, sub a, van Bijlage I bij dat Ivb.

 

Ambtenaren van de milieuinspectie, die op grond van art. 18.4 Wm bij besluit door de minister worden aangewezen, zijn bevoegd om te controleren of Sleurhut BV zich wel aan de vergunning houdt.

 

  1. Mogen deze ambtenaren de inkoop-administratie kopiëren, bijvoorbeeld om te achterhalen of Sleurhut BV meer dan de toegestane hoeveelheid anti-luchtweerstandmiddel gebruikt?

 

Jan Skoerts, voormalig havenarbeider, woont vlakbij het caravanbedrijf. Hij en zijn buren hadden in het verleden al af en toe last van het lawaai en de stank van Sleurhut BV, maar dat was altijd van korte duur. Sinds een paar dagen loopt het echter opeens enorm uit de hand; Jan, die veel in huis zit, trilt bijna letterlijk zijn huis uit door het geboor en gezaag van Sleurhut BV, en de stank is voor de hele buurt niet meer te harden. Uit metingen blijkt dat Sleurhut BV de vergunningvoorschriften in ernstige mate overtreedt. Jan schrijft snel een brief aan de gemeente, die hij mede laat ondertekenen door zijn buren, waarin hij eist dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de overlast.

 

  1. Is het college van B&W bevoegd om met bestuursdwang op te treden tegen Sleurhut BV?
  2. Is het college van B&W hiertoe ook zonder meer verplicht?
  1. Kan het college van B&W theoretisch ook voor (een) andere bestuursrechtelijke sanctie(s) kiezen? Zo ja, welke? Laat bij uw antwoord de bestuurlijke boete buiten beschouwing.

 

Vraag 7

Jansen heeft in zijn tuin een oude eik. De boom is volgens een kennis die bioloog is bij de universiteit ziek. De ziekte zou de stam verzwakken en daarom bestaat het gevaar dat de boom bij een storm afbreekt en omvalt. Jansen heeft bij de gemeente geïnformeerd of hij die boom mag kappen. Uiteindelijk heeft hij een kapvergunning aangevraagd, maar die is geweigerd door het college van B&W, omdat de deskundige van de gemeente de ernst van de ziekte minder ernstig inschat. Als Jansen anders wil, dan zou eerst een scan gemaakt moeten worden op kosten van Jansen zelf en dan kan eventueel bekeken worden of de boom nog gespaard kan worden of inderdaad gekapt moet worden. Jansen is hier heel ongelukkig mee, omdat hij zich meer en meer onveilig voelt: als de boom nu eens op zijn huis valt? Daarom stapt hij naar een advocaat en hij stelt de volgende vragen, die u beantwoordt. (Noem daarbij de relevante wettelijke bepalingen.)

 

  1. Kan ik tegen de weigering van de kapvergunning een procedure beginnen en wat is dan de eerste stap?
  2. Hoe ziet de gehele rechtsbeschermingsprocedure er uit?
  3. Kan ik ook op korte termijn opkomen tegen deze weigering?

 

 

ANTWOORDEN MAART 2003

 

 

 

Vraag 1

  1. In artikel 9, vijfde lid, IVBP hebben we te maken met een bepaling die naar zijn aard een ieder kan verbinden  en die daardoor op grond van artikel 93 Grondwet rechtstreeks doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde . De Nederlandse rechter is derhalve bevoegd L’s schadeclaim te beoordelen en deze bepaling toe te passen in dit geding .
  2. Bepalingen die een ieder kunnen verbinden hebben voorrang boven binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften die daarmee niet verenigbaar zijn . Artikel 94 Grondwet bepaalt dat nationale wettelijke voorschriften die in strijd zijn met een ieder verbindende bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties in beginsel buiten toepassing blijven .

  

Vraag 2

  1. In een monistisch stelsel is sprake van een nauwe samenwerking tussen regering en parlementaire meerderheid . In een dualistisch stelsel is er geen, of minder, eenheid tussen regering en parlementaire meerderheid, maar veeleer een ‘tweeheid’ .
  2. Mogelijke argumenten:
  • parlementsverkiezingen leveren geen duidelijke meerderheid op, zodat er ook geen meerderheidsgroepering is die zich als zodanig met de regeringsvorming kan belasten (coalitievorming is noodzakelijk);
  • de ministers behoeven geen parlementariërs te zijn, c.q. zij blijven tijdens hun ministeriële carrière geen lid van het parlement;
  • de regering behoeft de parlementaire meerderheid niet altijd te volgen (zolang niet van wantrouwen blijkt), maar zij is aan de andere kant ook niet in staat aan de besluitvorming deel te nemen binnen de parlementaire groepen waarop zij steunt.

Gevraagd wordt slechts 1 argument          

                                                                    

Vraag 3

  1. Artikel 6 EVRM , de aanspraak op een eerlijk proces/fair trial .
  2. EHRM 28 september 1995, NJ 1995, 667, m.nt. EAA (Procola) .
  3. In de Procola-zaak heeft het EHRM een uitspraak gegeven over de dubbelrol van de Luxemburgse Raad van State als rechterlijk college en als adviseur bij wetgeving . Omdat staatsraden zowel aan de wetgevingsadvisering als de rechtspraak hadden deelgenomen, had Procola redelijkerwijs kunnen vrezen dat de leden van de Raad van State zich gebonden voelden aan hun eerder gegeven oordeel als wetgevingsadviseurs . Reeds op die grond werd een schending van artikel 6 van het EVRM aangenomen .

 

Vraag 4

  1. Art. 9, lid 2, Grondwet  en art. 6, lid 2, Grondwet . N.B. Indien alleen de artikelen 9 en 6 Grondwet zijn genoemd, dus zonder de betreffende leden, dit honoreren met 1,5 punt. Indien slechts een van beide artikelen is genoemd, zonder het betreffende lid, is het niet volledig goed.
  2. Ja , want in art. 9, lid 2, Grondwet staat dat de wet regels kan stellen. Uit het zelfstandig naamwoord ‘regels’ volgt, dat de formele wetgever de bevoegdheid kan delegeren aan een ander orgaan . N.B. Indien in plaats van artikel 9, lid 2, Grondwet wordt verwezen naar art. 4 WOM,
  3. De burgemeester (art. 5, lid 1, WOM)  mag demonstraties verbieden ter voorkoming van wanordelijkheden (art. 5, lid 2, sub c, jo. art. 2 WOM) . N.B. De beide andere in art. 2 WOM genoemde gronden (‘ter bescherming van de gezondheid’ en ‘in het belang van het verkeer’ liggen, gelet op de casus, wat minder voor de hand, maar zijn niet per definitie fout te rekenen).
    Indien in plaats van naar de WOM, wordt verwezen naar art. 175 Gemeentewet, is dit slecht gedeeltelijk goed. Dit geldt ook voor de burgemeester (indien genoemd) en de grond oproerige beweging, andere ernstige wanordelijkheden of rampen of zware ongevallen, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.

 

Vraag 5

  1. Evenredigheidsbeginsel  en gelijkheidsbeginsel .
  2. Ja, resp. in art. 3.4, tweede lid, Awb  en art. 1 Grondwet . N.B.: alleen ‘ja’ is slechts gedeeltelijk goed.
  3. Niet .
  4. In het geval van het evenredigheidsbeginsel: de positie van appellant binnen de gemeente . N.B. Ook goed is: het op meerdere punten vastgesteld (ernstig) plichtsverzuim. In het geval van het gelijkheidsbeginsel: andere leden van het GMT hebben zich niet schuldig gemaakt aan plichtsverzuim van gelijke omvang en ernst.

 

Vraag 6

  1. Ja, op grond van art. 5:17, lid 2, Awb .
  1. Ja, op grond van art. 125, lid 2, Gemeentewet, jo. art. 5:22 Awb is het college van B&W hiertoe bevoegd . N.B. Ook goed is het, indien alleen art. 125, lid 2, Gemeentewet wordt genoemd. Indien alleen art. 5.22 Awb of alleen art. 18.2, lid 1, WM wordt genoemd, dit is slechts gedeeltelijk goed.
  2. Hoewel handhaving een discretionaire bevoegdheid is, bestaat er op grond van de jurisprudentie in beginsel een plicht tot handhaven . Of een bestuursorgaan in een concreet geval verplicht is te handhaven, hangt af van diverse factoren. De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of legalisatie mogelijk is . Is legalisatie, zoals in casu, niet aan de orde, dan moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken . Wanneer derden hebben verzocht om handhaving, weegt dat zwaar mee in die belangenafweging: er is dan meestal sprake van een handhavingsplicht . N.B. Indien men niet wijst op het feit dat derden hier hebben verzocht om handhaving, maar op de ernst van de overtreding van de vergunningvoorschriften, kan dit ook goed  geteld worden. indien bij de beantwoording van de opgave wordt gerefereerd aan ABRS 12 februari 1999 (Beginselplicht tot handhaving), AB 1999, 321, m.nt. JSt. Is dit een nog beter antwoord.
  1. Ja, de last onder dwangsom . Op grond van art. 125, eerste lid, Gemeentewet jo. art. 5:32, eerste lid, Awb kan deze sanctie worden opgelegd in plaats van bestuursdwang . Indien tevens wordt genoemd, dat B&W bevoegd zijn de vergunning in te trekken, op grond van art. 18.12 Wm. Indien alleen wordt genoemd, dat B & W op grond van art. 18.12 Wm bevoegd zijn de vergunning in te trekken, is dit nog een beter antwoord.

 

Vraag 7

  1. Ja, de procedure begint met het indienen van een bezwaarschrift  (artikel 7:1 Awb) . N.B. Alleen ‘ja’ hier niet honoreren, omdat dit valt af te leiden uit het vervolg van de vraag.
  2. Na bezwaar, beroep bij de rechtbank  (artikel 8:1 Awb)  en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State  (artikel 37 Wet op de RvS) .
  3. Na het indienen van een bezwaarschrift , kan ook een voorlopige voorziening gevraagd worden  op grond van artikel 8:81 Awb . N.B. Indien wordt verwezen naar art. 8.52 Awb (versnelde behandeling), dit honoreren met 0,5 punt.

 

 

 

Tentamen november 2003

 

Vraag 1

Ons constitutionele recht geeft de overheid de bevoegdheid om eenzijdig bindend op te kunnen treden, ook wel genoemd: eenzijdig bindend overheidshandelen.

 

a) Beredeneer waarom er behoefte bestaat aan dergelijk eenzijdig bindend overheidshandelen.

b) Waarin is het problematische karakter van eenzijdig bindend overheidshandelen gelegen?

c) Welke twee fundamentele constitutionele uitgangspunten maken het bestaan van eenzijdig bindend overheidshandelen desalniettemin aanvaardbaar?

 

Vraag 2

Lees artikel 109 Vreemdelingenwet 2000.

 

  1. Op welke attributiebepaling uit de Grondwet is de Vreemdelingenwet 2000 gebaseerd?
  2. Is in artikel 109, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 sprake van attributie, delegatie of mandaat? Aan wie wordt geattribueerd, gedelegeerd of gemandateerd?
  3. Waarom wordt door artikel 109 Vreemdelingenwet 2000 tot op zekere hoogte het legaliteitsbeginsel aangetast? Noem tevens een argument dat deze aantasting van het legaliteitsbeginsel in casu relativeert.

 

Vraag 3

In de zomer van 2003 hebben de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren gezamenlijk een kort geding bij de rechtbank 's-Gravenhage aangespannen tegen de gemeente Wassenaar. De verenigingen willen hiermee bereiken dat de rechter de gemeentelijke verordening ‘fotografieverbod De Horsten’ buiten werking stelt. In deze verordening is door de gemeenteraad vastgesteld dat het verzamelen, verzenden of vastleggen van beeldmateriaal op of in een bepaalde straal rond het terrein van De Horsten (de Wassenaarse villa waarin kroonprins Willem Alexander en prinses Maxima hun intrek hebben genomen) verboden is. De verordening bepaalt onder meer dat onder het verzamelen, verzenden of vastleggen van beeldmateriaal in ieder geval elke vorm van fotograferen, filmen, videofilmen wordt verstaan.

De verenigingen stellen dat de verordening onverenigbaar is met de vrijheid informatie te ontvangen, de vrijheid van nieuwsgaring en de persvrijheid, welke vrijheden voortvloeien uit het recht op vrije meningsuiting, dat neergelegd is in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De gemeente Wassenaar brengt daar als gedaagde tegenin dat het recht op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM) eveneens een belangrijk grondrecht is.

 

  1. Mag de rechter de verordening aan de Grondwet toetsen?
  2. Is het recht op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer een klassiek grondrecht of een sociaal grondrecht? Beargumenteer uw antwoord.
  3. Leg in het licht van bovenstaande casus uit wat wordt bedoeld met ‘botsing van grondrechten’.
  4. Artikel 10 EVRM maakt bepaalde beperkingen van de vrijheid van meningsuiting door de overheid mogelijk. Noem twee beperkingsmethoden die dit artikel hanteert en geef van elke methode een voorbeeld zoals dat in het artikel voorkomt.

 

  1. Valt artikel 8 EVRM aan te merken als ‘een ieder verbindend’? Waarvoor is deze kwalificatie in het algemeen van belang?

 

Vraag 4

Het volgende fragment is afkomstig uit de Troonrede zoals uitgesproken door koningin Beatrix op Prinsjesdag 2003:

 

‘De regering wil de werking van de democratie versterken. Daartoe zal de directe invloed van de kiezer op zijn vertegenwoordigers, en op zijn gemeentelijk bestuur, worden vergroot. In 2004 zal de regering wetsvoorstellen indienen voor een nieuw kiesstelsel met districten en met ingang van 2006 voor de directe verkiezing van burgemeesters. Binnen de mogelijkheden die de Grondwet daartoe biedt, zullen u voorstellen worden gedaan om de burgemeester een sterke, eigen positie in het bestuur van de gemeente te geven.’

 

Beantwoord naar aanleiding van dit fragment de onderstaande vragen.

 

  1. Welke extra waarborgen kent de procedure voor wijziging van de Grondwet ten opzichte van de gewone wetgevingsprocedure?
  2. Om welke praktisch-politieke reden zal de regering de voorstellen om de burgemeester een sterke, eigen positie in het bestuur van de gemeente te geven, willen doen ‘binnen de mogelijkheden die de Grondwet daartoe biedt’?
  3. Behalve door een nieuw kiesstelsel met districten, kan de directe invloed van de kiezer op zijn vertegenwoordigers ook worden versterkt door invoering van een imperatief mandaat, dat vertegenwoordigers zou verplichten de wil na te komen van degenen die hen hebben gekozen. Is hiervoor een grondwetswijziging noodzakelijk?
  4. Is wijziging van de Grondwet noodzakelijk voor invoering van de directe verkiezing van burgemeesters?
  5. Past het geven van een sterke, eigen positie in het bestuur van de gemeente aan de burgemeester binnen de nagestreefde dualisering van het gemeentelijke bestuursstelsel?

 

Vraag 5

Bestudeer de hieronder staande vijf casus en beantwoord voor iedere casus de volgende vragen. Motiveer uw antwoord; verwijs zo nodig naar relevante rechtspraak of wetgeving.

  • Is er sprake van een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb en, zo ja, gaat het om een a-orgaan of een b-orgaan?
  • Is er sprake van een besluit in de zin van art. 1:3 Awb?
  • Als er sprake is van een besluit, hoe kan dit dan nader worden gekwalificeerd (beschikking, besluit van algemene strekking, beleidsregel, etc.)? Wees zo precies mogelijk!
  • Als er geen sprake is van een besluit, hoe kan het handelen dan worden gekwalificeerd (bijvoorbeeld feitelijk handelen, privaatrechtelijke rechtshandeling, etc.). Wees zo precies mogelijk!

 

  1. De NV Maastricht-Aachen Airport stelt tarieven vast voor het gebruik van de door de NV geëxploiteerde luchthaven.
  2. De Stichting Dans Beter zet zich in voor het bevorderen van goede voorzieningen voor dansers. De Stichting doet een uitkering aan de geblesseerde balletdanseres Jeanine Delahaye, zodat zij een kostbaar fitnessapparaat voor haar revalidatie kan aanschaffen. De activiteiten van de Stichting worden volledig uit algemene middelen bekostigd.
     
  3. In verband met een dreigende dijkdoorbraak geeft de burgemeester van Wissum een noodverordening, op grond waarvan het iedereen verboden is zich op of in de onmiddellijke nabijheid van de dijk te begeven.
  4. In opdracht van de gemeente Zenderlo breekt kabelbedrijf De Lijn BV de openbare weg op om nieuwe telefoonkabels te plaatsen.
  5. De wetgever stelt in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren een verbod op het fokken en verkopen van dieren die een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van de mens.

 

Vraag 6

Gerrit Plaisier is slecht ter been. Hij besluit een vergunning aan te vragen voor een parkeerplaats bij hem voor de deur. Gerrit weet dat zijn overbuurman ook een vergunning heeft gekregen om zijn auto voor de deur te plaatsen vanwege het feit dat hij zich lopend zo slecht kan verplaatsen.

De kant van de straat waar Gerrit woont, valt onder de deelgemeente Riddersluis Oost. Dit in tegenstelling tot het deel van de straat waar de overbuurman van Gerrit woont. Dit gedeelte valt onder de deelgemeente Riddersluis West.

Gerrit richt zijn aanvraag voor vergunning tot het bestuur van deelgemeente Riddersluis Oost. De vergunning wordt hem geweigerd en wanneer hij daartegen in bezwaar gaat, wordt ook zijn bezwaar ongegrond verklaard. Gerrit besluit het hier niet bij te laten zitten. Zijn overbuurman heeft immers wel een vergunning gekregen en die had exact hetzelfde probleem!

 

Gerrit stapt naar de rechter en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.

  1. Is het gelijkheidsbeginsel gecodificeerd?
  2. Heeft dit beroep kans van slagen?
  3. Gerrit beroept zich ook op het vertrouwensbeginsel. Toen hij laatst op een borrel ter gelegenheid van het 500-jarig bestaan van de Gemeente Riddersluis was, sprak hij een baliemedewerker van de deelgemeente Riddersluis Oost. Deze had hem verzekerd dat het ‘vast wel voor elkaar zou komen met die vergunning’.
  4. Is het vertrouwensbeginsel gecodificeerd?
  5. Noem de vier factoren die in het algemeen van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of de verwachting van een bepaald overheidsoptreden gerechtvaardigd is.
  6. Zal de rechter in casu het beroep van Gerrit honoreren? Betrek tevens de relevante jurisprudentie in uw antwoord. 

 

Vraag 7

U bent advocaat bij een advocatenkantoor en u begeleidt een stagiaire. Een cliënt, directeur van een ICT-bedrijf, heeft een zaak voorgelegd. Gemeentewerken heeft bij de reconstructie van de straat met een graafmachine kabels beschadigd, waardoor het bedrijf enkele dagen niet goed heeft kunnen functioneren. Het ICT-bedrijf wil nu de schade verhalen op de gemeente. De stagiaire is bij u binnen komen lopen om de aanpak van de zaak te bespreken. Zij stelt dat de gemeente aansprakelijk gesteld kan worden op grond van onrechtmatige daad. Ook stelt zij dat als het tot een procedure komt, de hoofdstukken 6 t/m 8 van de Awb op die procedure van toepassing zijn, omdat de gemeente partij is.

 

  1. Zijn beide stellingen van de stagiaire juist?

 

De stagiaire heeft ook een net door de gemeenteraad vastgestelde ‘Schaderegeling grondwerken’ gevonden. Uit die regeling blijkt dat schade ten gevolge van stroomstoringen uitgezonderd is van deze schaderegeling. De stagiaire vraagt zich af of niet tevens een procedure ingevolge de Awb moet worden ingesteld tegen deze regeling.

 

  1. Op grond waarvan is tegen deze regeling wel/geen procedure mogelijk op grond van de hoofdstukken 6 t/m 8 van de Awb?
  2. Stel dat de schaderegeling wel een toereikende vergoeding mogelijk maakt voor de schade van de cliënt, maar dat die schadevergoeding geweigerd wordt. Is dan tegen die  weigering een procedure op grond van de hoofdstukken 6 t/m 8 van de Awb mogelijk?

 

 

INDICATIE ANTWOORDEN TENTAMEN NOVEMBER 2003

 

Vraag 1

a) Aan eenzijdig bindend overheidshandelen is behoefte, omdat in elke menselijke gemeenschap een aantal voorzieningen dient te worden getroffen die de gemeenschap als zodanig aangaan. Bijvoorbeeld defensie, buitenlands beleid en besluiten omtrent de verwerving en besteding van financiële middelen .

b) Eenzijdige binding houdt in, dat dit handelen rechtsposities beheerst onafhankelijk van de vraag of betrokkenen daar individueel mee kunnen instemmen. Besluitvorming op grondslag van eenstemmigheid van alle betrokkenen vormt echter geen werkbaar mechanisme .

c) De uitgangspunten van rechtsstaat  en democratie .

 

Vraag 2

  1. Op artikel 2, tweede lid, Grondwet .
  2. Delegatie . (Beginselen, p. 76 e.v.) Aan de regering . (Amvb’s worden immers vastgesteld bij koninklijk besluit, zie artikel 89, eerste lid, Grondwet.).
  3. Ons systeem van gelaagde regelgeving met de wet in formele zin als slechts het beginpunt van een lange keten van regelgeving biedt op zichzelf al geen harde waarborg van legaliteit. Als dan ook nog eens de regering de mogelijkheid heeft bepalingen uit een wet in formele zin buiten werking te stellen, blijft er van het legaliteitsbeginsel niet veel meer over. Dit probleem wordt nog eens vergroot door het feit dat de Vreemdelingenwet het soort overheidsoptreden regelt dat diep ingrijpt in de vrijheidssfeer van het individu.
  4. Argumenten die deze aantasting van het legaliteitsbeginsel in casu relativeren:
  • Buitenwerkingstelling van de wet is slechts aan de orde in een heel specifiek geval: namelijk wanneer een verdrag dit inhoudelijk vereist en het noodzakelijk is om binnen twaalf maanden uitvoering te geven aan dit verdrag (echter ‘het gevoelen van de Ministerraad’ is maatgevend hiervoor, een minder sterk aspect vanuit het oogpunt van legaliteit).
  • Het is verdedigbaar dat de verdragrechtelijke basis in deze situatie de wettelijke basis die is vereist volgens het legaliteitsbeginsel als het ware vervangt (wederom is het feit dat ‘het gevoelen van de Ministerraad’ het criterium is voor de noodzaak van de amvb, wel problematisch).
  • Er zijn procedurele waarborgen om de link met de democratisch gekozen volksvertegenwoordiging niet te verliezen: het ontwerp van de amvb wordt ‘voorgehangen’ bij de Staten-Generaal (lid 2) en er wordt zo spoedig mogelijk een wetsontwerp ingediend ter vervanging van de amvb (lid 3).
  • Het legaliteitsbeginsel moet worden bezien in de context van de idee van de rechtsstaat en deze idee op zijn beurt weer in de context van de hedendaagse internationale rechtsorde. De beginselen van de rechtsstaat zijn ook nog van belang wanneer zij gradueel worden nageleefd en in dit geval is naar een balans gezocht tussen het legaliteitsbeginsel en de verplichtingen die het lidmaatschap van de internationale rechtsorde met zich meebrengt.

 

 

 

Vraag 3

  1. Ja, artikel 120 Grondwet verbiedt slechts toetsing van de wet in formele zin aan de Grondwet .
  2. Een klassiek grondrecht, dat in de eerste plaats om overheidsonthouding vraagt. In sommige gevallen (zoals in de onderhavige casus) kan echter een inspanning van de overheid vereist zijn om het grondrecht ten volle te kunnen uitoefenen. Dit ontneemt echter niet het klassieke karakter aan het grondrecht. Vgl. arrest De Schans (HR, 25 juni 1982)
  3. Hiervan wordt gesproken wanneer de ene burger de stelling van de ander dat deze door hem in zijn grondrechtsuitoefening belemmerd wordt, pareert met de stelling dat hij tot zijn handelen gerechtigd is krachtens een hem toekomend grondrecht.
  4. Twee van de volgende beperkingsmethoden, met bijbehorende voorbeelden:
  • Competentievoorschrift: ‘bij de wet’ (lid 2);
  • Proportionaliteitstoets: ‘in een democratische samenleving noodzakelijk’ (lid 2);
  • Doelcriteria: ‘in het belang van de nationale veiligheid, territioriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te voorkomen’ (lid 2) (het noemen van 1 doelcriterium als voorbeeld volstaat).
  1. Ja, als grove vuistregel kan worden aangehouden dat verdragsbepalingen inzake klassieke vrijheidsrechten wel en inzake sociale grondrechten niet een ieder verbindend zijn. Beginselen geeft op p. 339 als voorbeeld artikel 8 EVRM dat door de rechter als een ieder verbindend wordt aangemerkt.

 

De kwalificatie ‘een ieder verbindend’ is in het algemeen van belang voor de toepasselijkheid van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die respectievelijk de verbindende kracht van verdragsbepalingen en de mogelijkheid voor de rechter om wettelijke bepalingen te toetsen aan verdragsbepalingen regelen.

 

Vraag 4

  1. Volgens artikel 137 Grondwet: twee lezingen met tussentijdse ontbinding van en verkiezingen voor de Tweede Kamer , en een tweederde meerderheid in tweede lezing
  2. Grondwetswijziging brengt tussentijdse ontbinding van en verkiezingen voor de Tweede Kamer met zich mee. Een regering kan niet overzien wat er na haar eigen regeerperiode zal gebeuren. Het aankondigen van het indienen van een voorstel tot grondwetswijziging in eerste lezing was op zichzelf wel mogelijk geweest, maar de regering kondigt natuurlijk liever maatregelen aan die zij volledig zelf kan doorvoeren .
  3. Ja, want artikel 67, derde lid, Grondwet bevat thans het beginsel van vrij mandaat . (Beginselen, pp. 200-201)  Of men kan verwijzen naar artikel 129, zesde lid, Grondwet over de leden van provinciale staten en van de gemeenteraad.
  4. Ja, artikel 131 Grondwet bepaalt immers dat de burgemeester bij koninklijk besluit wordt benoemd . Indien nee geantwoord wordt, met als argument dat het denkbaar is dat de burgemeester rechtstreeks wordt gekozen maar vervolgens toch door de kroon wordt benoemd, is dit eveneens goed
  5. Ja, want bij de dualisering van het gemeentelijke bestuursstelsel staat de ontvlechting van taken en bevoegdheden van de decentrale bestuursorganen voorop. De Wet dualisering gemeentebestuur had mede het oogmerk de eigenstandige positie van de burgemeester te versterken.

 

 

 

Vraag 5

  1. Geen bestuursorgaan . Dit blijkt uit de uitspraak Luchthaven Schiphol (ABRS, 3 oktober 1996), waarin wordt vastgesteld dat de NV Luchthaven Schiphol geen rechtspersoon is die krachtens publiekrecht is ingesteld (dus geen a-orgaan) en er geen publiekrechtelijke bevoegdheid bestaat voor het vaststellen van tarieven (dus ook geen b-orgaan) . Omdat de NV geen bestuursorgaan is, is er dus ook geen sprake van een besluit, maar van privaatrechtelijk handelen .
  2. Bestuursorgaan – b-orgaan . Dit blijkt uit de uitspraak Stichting Zeemanswelzijn (ABRS, 19 december 2000). In deze uitspraak stelde de Afdeling vast dat er geen sprake zou zijn van een b-orgaan als de bekostiging van de activiteiten van een stichting als ‘Dans Beter’ niet geheel of nagenoeg geheel uit de algemene middelen plaats zou vinden. A contrario kan hieruit worden afgeleid dat de Stichting dus wél een bestuursorgaan is wanneer de bekostiging wel geheel uit algemene middelen plaatsvindt . Omdat de toekenning van de uitkering valt binnen de publiekrechtelijke taken van de Stichting, is er sprake van een besluit. Meer precies gaat het om een beschikking, nu de uitkering specifiek tot Jeanine Delahaye is gericht .
  3. Bestuursorgaan – a-orgaan . De burgemeester maakt deel uit van de gemeente, die een rechtspersoon naar publiekrecht is (vgl. art. 2:1 BW) . De noodverordening is een besluit; de bevoegdheid is gebaseerd op art. 176 Gemeentewet. Het gaat meer specifiek om een besluit van algemene strekking (te weten een algemeen verbindend voorschrift) .
  4. Geen bestuursorgaan . De Lijn BV is een privaatrechtelijke rechtspersoon; het feit dat het kabelbedrijf handelt in opdracht van de gemeente maakt dat niet anders . Er is dus ook geen sprake van een besluit, maar van feitelijk handelen . De combinatie gemeente als bestuursorgaan en privaatrechtelijke rechtshandeling kan eveneens worden gehonoreerd.
  5. Geen bestuursorgaan . De formele wetgever is in art. 1:1 lid 2, sub a, Awb uitgezonderd van de Awb-definitie van ‘bestuursorgaan’ . Er is dan ook geen sprake van een besluit in de zin van de Awb, maar van een algemeen verbindend voorschrift, meer specifiek een wet in formele zin .

 

Vraag 6

  1. Ja, in artikel 1 van de Grondwet . (Hoofdzaken, p. 111)
  2. Nee, verschillende deelgemeenten kunnen een eigen beleid voeren . Zie de uitspraak Weigering uitstallingsvergunning bloemenzaak (ABRS, 26 september 1996) .
  3. Nee, er is geen wettelijke basis voor het vertrouwensbeginsel . (Hoofdzaken, p. 114)
  4. 1) Degene die het vertrouwen heeft gewekt, moet daartoe bevoegd zijn;

2) het feit waardoor de verwachting is gewekt, moet geschikt zijn om gerechtvaardigd vertrouwen te wekken;

3) het lijden van schade;

4) afwezigheid van factoren die zich tegen honorering van de gewekte verwachting verzetten.

e)  Waarschijnlijk niet, omdat de toezegging werd gedaan door iemand die niet bevoegd was hierover te beslissen, en dan nog wel tijdens een borrel . Zie ook de uitspraak Te veel belovende ambtenaar (VzABRS, 26 juli 1999) .

 

Vraag 7

  1. De eerste stelling is juist: het gaat hier om feitelijk handelen (kapotgraven)  waaruit eventueel een onrechtmatige daad voortvloeit . De tweede stelling is onjuist: de procedures op grond van hoofdstukken 6 t/m 8 van de Awb staan in beginsel alléén open tegen besluiten (artikel 1:3 jo artikel 8:1 van de Awb) .
    Een andere redelijke motivering (gemeente is rechtspersoon, geen bestuursorgaan; het gaat om een civielrechtelijke procedure, dus wetboek van burgerlijke rechtsvordering is van toepassing), is eveneens goed.
  2. In artikel 8:2, sub a, Awb zijn algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels uitgesloten van beroep. De schaderegeling valt hieronder .
  3. Ja, want onder beschikking wordt verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan (art. 1:3, tweede lid Awb) . Indien alleen wordt gesteld dat er sprake is van een beschikking (waartegen op grond van art. 8:1 beroep open staat), is dat ook goed.

 

 

TENTAMEN DECEMBER 2002

 

Vraag 1

  1. De rechtsstaatgedachte vormt de belangrijkste grondslag van ons staatsbestel. Noem de vier elementen die de rechtsstaat kenmerken en leg kort de betekenis van deze elementen uit.
  1. Welk element van de rechtsstaat was in het geding in het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 1973 (Fluoridering drinkwater) en op welke wijze?

 

Vraag 2

  1. Leg uit wat het verschil is tussen monistische en dualistische stelsels voor wat betreft de doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde.
  2. Nederland wordt in deze context beschouwd als ‘gematigd monistisch’. Leg uit waarom Nederland niet puur monistisch genoemd kan worden.
  3. Wie bepaalt of een bepaling uit een verdrag ‘een ieder verbindend’ is? Aan de hand van welke – in de jurisprudentie ontwikkelde – criteria gebeurt dit?
  4. Maakt het voor de doorwerking van EG-recht uit of een lidstaat een monistisch of een dualistisch stelsel heeft?

 

Vraag 3

Op woensdag 5 september 2001 presenteerde het Tweede-Kamerlid Theo Rietkerk (CDA) een initiatiefwetsvoorstel ‘Veiligheid in de Grondwet’. Hierin stelde hij voor een artikel toe te voegen aan de Grondwet, dat als volgt zou moeten komen te luiden:

‘1. De veiligheid van allen die zich in Nederland bevinden en hun bezittingen, is voorwerp van zorg van de overheid.

2. De wet stelt regels ter bevordering van de veiligheid.’

  1. Wat voor soort grondrecht had Rietkerk blijkens het eerste lid van het voorgestelde grondwetsartikel op het oog?
  2. Waardoor kenmerkt deze categorie grondrechten zich?
  3. Waarom is, mede in het licht van de door u bestudeerde jurisprudentie, niettemin het onderscheid met de andere soort grondrechten vloeiend?
  4. Wat leert het tweede lid u over de mogelijkheid tot delegatie?

 

Vraag 4

Kwalificeer zo specifiek mogelijk het rechtskarakter van de onderstaande besluiten c.q. handelingen:

  1. het planten van nieuwe bomen door medewerkers van de gemeente Leiden in de plantsoenen gelegen aan de Witte Singel in Leiden;
  2. het aanwijzen van een weg door een gemeentebestuur als een eenrichtingsweg in de zin van de Wegenverkeerswet;
  3. het doen veilen en verkopen van kunstschatten door de Universiteit Leiden.
  4. de voorschriften uit de Wet openbaarheid van bestuur.

 

Vraag 5

De Stichting Traumaverwerking Enschede heeft de taak op zich genomen om op alle mogelijke wijzen bijstand te verlenen aan slachtoffers van de vuurwerkramp. Zij verstrekt hiertoe uitkeringen – niet zijnde subsidies in de zin van de Awb – aan uiteenlopende instanties, zoals buurtverenigingen, theaters, etc. Op haar beurt is de Stichting volledig afhankelijk van financiering door het Rijk.

Is de Stichting een bestuursorgaan en, zo ja, wat voor soort? Motiveer uw antwoord met behulp van jurisprudentie.

Is het ontbreken van een wettelijke grondslag voor deze geldelijke verstrekkingen in dit geval bezwaarlijk?

 

Vraag 6

Bennie en Tinus zijn enthousiaste leden van een heavy-metalband. Zij willen graag een opnamestudio bij hun huis maken, waarin zij met hun band kunnen oefenen en die ze kunnen verhuren aan andere bands. Bij het gemeentehuis krijgen ze te horen dat ze voor een dergelijke uitbouw een milieuvergunning nodig hebben. Ze vragen de vergunning aan. Het college van burgemeester en wethouders weigert de milieuvergunning op basis van art. 8.10, eerste lid, Wet milieubeheer. Als reden voert het college aan dat de band bekend staat om zijn rechts-extremistische teksten.
 

  1. Is de weigering van de vergunning een besluit?
  2. Is deze weigering in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur?
     

Bennie en Tinus denken dat het college van burgemeester en wethouders voor wat betreft de milieuvergunning wel bij zal draaien en besluiten toch maar vast een bouwvergunning aan te vragen voor de studio. Deze vergunning wordt door het college wel verleend. De buurman van Bennie en Tinus vindt dat de voorgenomen bouw van de studio in strijd is met de welstand (art. 44 j° art. 40 Woningwet). Hij wil een procedure beginnen tegen de verlening van de bouwvergunning.
 

c)     Geef de volledige bestuursrechtelijke rechtsgang aan die voor de buurman open staat.

 

Vraag 7

Jansen heeft een groentewinkel vlak bij de hoofdstraat van de gemeente Lover. Op zeker moment wordt zo ongeveer voor zijn deur een bushalte aangelegd. Jansen krijgt van de gemeente te horen dat hij met ingang van 1 juli 2002 geen uitstalling van groente en fruit meer op de stoep mag plaatsen. Tot dan toe was daar niet op gelet door de gemeente. Jansen is zeer verontwaardigd over het verbod. Zijn winkel staat juist bekend om de prachtige uitstalling buiten. Hij vreest dat het verbod de aantrekkingskracht van zijn winkel sterk zal verminderen. Daarom geeft Jansen aan het verbod van de gemeente geen gevolg. Een ambtenaar van de gemeente merkt dit op en korte tijd later krijgt Jansen een brief van de gemeente. In deze brief wordt aangekondigd dat Jansen per 1 september 2002 zijn uitstalling moet weghalen en dat hij per overtreding 100 euro verschuldigd zal zijn. Voor Jansen is het een principe-kwestie. In plaats van de uitstalling weg te halen, zoekt hij een advocaat. Deze advocaat heeft ter voorbereiding van zijn ontmoeting met Jansen de APV van Lover erop nageslagen. In deze APV staat dat zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van het college van burgemeester en wethouders winkeliers geen waren en reclameborden op de stoep voor hun winkel mogen plaatsen. Het is inmiddels 15 oktober 2002 en Jansen stelt u als advocaat de volgende vragen. Beantwoord ze.
 

  1. Om wat voor sanctiebevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders gaat het hier en waarop is deze bevoegdheid gebaseerd?
  2. Op welke wijze kan Jansen zich op heel korte termijn verweren tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders om van deze sanctiebevoegdheid gebruik te maken?
  3. Had het college van burgemeester en wethouders de eerderbedoelde sanctie kunnen combineren met een andere sanctie?

 

 

INDICATIE ANTWOORDEN TENTAMEN DECEMBER 2002

 

Vraag  1

a)

  1. Het legaliteitsbeginsel , d.w.z. dat de staat niet naar willekeur optreedt, maar (in principe) louter op grond van algemene regels (ook wel: het beginsel dat vergt dat indien de overheid ingrijpt in rechten en vrijheden van burgers ze daarvoor een wettelijke grondslag behoeft)
  2. Spreiding van overheidsmacht), waardoor concentratie van macht in handen van één persoon of orgaan (met het gevaar van ongebreidelde machtsuitoefening) wordt tegengegaan
  3. Beschikbaarheid van een onafhankelijke en onpartijdige rechter, die de staat tot de orde kan roepen
  4. Eerbiediging van grondrechten, waarmee de rechtsstaat – naast formele karaktertrekken (t.w.: gebondenheid aan het recht) – tevens een materiële (inhoudelijke) kant krijgt: de na te leven rechtsnormen dienen bepaalde waarden (zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst) te respecteren

N.B.1: Studenten hoeven geen definities uit hun hoofd te leren, dus ook andere – zinnige – omschrijvingen van de beginselen zijn goed.

N.B. 2: Democratiebeginsel is niet goed.

 

  1. Het legaliteitsbeginsel . De toevoeging van stoffen aan het drinkwater teneinde daarmee een geheel buiten de eigenlijke drinkwatervoorziening gelegen doel te dienen is een maatregel van zo ingrijpende aard dat, zonder wettelijke grondslag, niet kan worden aangenomen dat een waterleidingbedrijf daartoe de vrijheid heeft. Met het uitgangspunt dat de bovengenoemde vrijheid wel bestaat, is de Kroon met artikel 4 van het Waterleidingbesluit (AMvB) buiten de grenzen getreden van de Waterleidingwet, die bij strijd voorgaat
  2. Bron: arrest.

 

Vraag 2

  1. In een monistisch stelsel maakt het internationale recht zonder meer deel uit van de nationale rechtsorde. Het internationale recht bindt de nationale autoriteiten en kan door de burger worden ingeroepen In een dualistisch stelsel moet het internationale recht eerst omgezet of getransformeerd worden in nationaal recht (wetten) voordat het door de rechter toegepast kan worden. Het internationale recht maakt in zo’n stelsel dus niet direct deel uit van de nationale rechtsorde.
     
  2. Alleen een ieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt, dus zonder transformatie (art. 93 GW) (: m.b.t. gewoonterecht is Nederland evenmin monistisch. N.B. Het feit dat verdragen eerst nog goedgekeurd moeten worden, levert geen punten op.
     

 

 

  1. De rechter De criteria zijn terug te vinden in het arrest Stakingen-NS (HR 30 mei 1986, NJ 1986, 688, m.nt. PAS), p. 45 van het Jurisprudentiekatern, en op p. 81 van het Compendium. Is uit de tekst of uit de totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling af te leiden dat de verdragsluitende staten er geen directe werking aan wilden toekennen? Zo nee, dan is de inhoud van de bepaling beslissend. Verplicht de bepaling de wetgever tot het treffen van een nationale regeling? Dan heeft hij geen directe werking. Kan de bepaling in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht functioneren, m.a.w. kunnen burgers er zich zonder meer op beroepen? Dan heeft de bepaling wel directe werking
  2. Nee, EG-recht dat zich daar qua inhoud toe leent, moet door de rechter rechtstreeks toegepast worden welk systeem van doorwerking van internationaal recht (monistisch of dualistisch) een lidstaat ook maar huldigt EG-recht werkt door uit kracht van de eigen communautaire rechtsorde, zie het arrest Van Gend en Loos (HvJEG 5 5 februari 1963, Zaak 26/62, AA 1963-64, 12, m.nt. WFP) Nationale wetten kunnen hier geen afbreuk aan doen, zie het arrest Costa/ENEL (HvJEG 5 juli 1964, Zaak 6/64, AA 1964-65, 155, m.nt. HGS) Bron: afgezien van beide arresten.

 

Vraag 3

  1. Een sociaal grondrecht
  2. Dat zij de burger aanspraken verlenen op overheidshandelen op die gebieden, waar dat handelen bijdraagt tot een menswaardig bestaan. Evt. ook goed: het zwakkere rechtskarakter. N.B.: indien bij a) is geantwoord een klassiek grondrecht, bij b) een goed antwoord wel goed rekenen.
  3. Enerzijds kunnen bepaalde rechten zich, naar vorm en inhoud, aandienen als klassieke grondrechten, terwijl zij naar hun werking typisch sociaal-grondrechtelijke aanspraken zijn. Anderzijds kan men constateren dat aan van oorsprong klassieke grondrechten een sociale dimensie is gegroeid Zie wat dit laatste betreft, arrest-De Schans (HR 25 juni 1982, NJ 1983, 296, m.nt. EAA) Hierin moest een gevangenisdirecteur als uitvloeisel van het (klassieke) recht van vereniging in principe vergaderruimte ter beschikking stellen van gedetineerden. N.B.1: de eerste anderhalve punt kan ook worden behaald, indien alleen het ‘anderzijds’ wordt genoemd. N.B. 2: De tweede anderhalve punt kan ook worden behaald, indien een andere goede uitspraak wordt genoemd mèt toelichting.
  4. Deze bestaat, gelet op het gebruik van het zelfstandig naamwoord ‘regels’.

 

Vraag 4

  1. een feitelijke handeling een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift (ook goed: ander besluit van algemene strekking)
  2. een privaatrechtelijke rechtshandeling N.B. Het antwoord ‘koopovereenkomst’ levert een halve punt op.
  3. algemeen verbindende voorschriften N.B. het antwoord ‘wet in formele zin’ levert een halve punt op.

 

Vraag 5

  1. Op grond van de uitspraak Stichting Zeemanswelzijn Nederland (ABRS 19 december 2000, AB 2001, 83, m.nt. NV) moet worden aangenomen dat de Stichting Traumaverwerking Enschede een b-orgaan is, ook al ontbreekt er een direct aanwijsbare, expliciete wettelijke basis voor dit ‘openbaar gezag’ De Stichting wordt immers geheel uit publieke middelen bekostigd.
  2. Neen, het ontbreken van een wettelijke grondslag is minder bezwaarlijk in geval van begunstigend bestuursoptreden volgens de meeste huidige opvattingen over het legaliteitsbeginsel.

 

Vraag 6

  1. Ja, een afwijzing van een aanvraag is een beschikking Zie art. 1:3 lid 2 Awb
  2. Ja, met het verbod van détournement de pouvoir Zie art. 3.3 Awb N.B. Indien studenten met het specialiteitsbeginsel komen, is dit weliswaar niet helemaal goed (het betreft immers geen algemeen beginsel van behoorlijk bestuur), maar kan dit wel worden gehonoreerd met een halve punt).
  3. - Bezwaar bij het college van burgemeester en wethouders 7:1 Awb
  4. Beroep bij de rechtbank 8:1 Awb
  • Hoger beroep bij ABRS 37 Wet RvSt

Bonus: indien studenten nog komen met het aanvragen van een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank op grond van art. 8:81 Awb (staking bouw)

 

Vraag 7

  1. Last onder dwangsom Zie artikel 5:32 Awb, als B&W bevoegd zijn tot bestuursdwang dan mogen ze ook de last onder dwangsom opleggen Op grond van art. 125 van de Gemeentewet zijn B&W bevoegd tot bestuursdwang
  2. Als eenmaal een bezwaarschrift is ingediend bij B & W (7:1 jo 8:1 Awb) kan een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank aangevraagd worden (8:81 Awb) N.B: Het antwoord ‘niet-verschoonbare termijnoverschrijding’ levert, mits beargumenteerd en onder verwijzing naar de relevante wetsartikelen, eveneens twee punten op.

Gedoeld wordt op een besluit tot het toepassen van bestuursdwang Het dwangsombesluit kan hiermee echter niet worden gecombineerd, zie art. 5:31 Awb N.B. 1: Indien artikel 5:32, eerste lid, genoemd wordt, is dit ook goed te rekenen, mits wordt verwezen naar ‘in plaats daarvan’. Art. 5.36 is eveneens goed te rekenen. N.B. 2: Het antwoord ‘boete’ is ook goed, mits tevens wordt genoemd dat hiervoor een wettelijke basis nodig is. De tweede halve punt kan dan worden verworven door te antwoorden, dat een punitieve met een reparatoire sanctie kan worden gecombineerd.

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
508