Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
College 6 – Observeren
Observeren is:
Registreren; bekijk alles om je heen en sla het in je op.
Selecteren; bedenk wat je wilt onderzoeken, waar ben je naar op zoek? Waar richt je je op? Houdt dat in je achterhoofd.
Ordenen; probeer de indrukken die je doet te ordenen, maak overzichtelijke aantekeningen en bedenk welk gedrag of welke observaties je waar onder wilt plaatsen.
Interpreteren; bedenk wat je ziet en wat dat voor jou betekent. Hoe denk je dat die handeling bedoeld was? Let wel op dat je zelf geen dingen gaat ‘invullen’ die er niet waren of die niet per se zo zijn bedoeld.
Soorten observatie:
Participerend | Niet-participerend Je staat als onderzoeker buiten de situatie, je speelt er geen rol in. |
Covert | Overt Obtrusive |
Systematische observatie Gestandaardiseerde observatie door middel van checklists. Meestal kwantitatief van aard. | Onsystematisch. |
Naturalistisch | Artificieel Je doet een observatie in een laboratorium-setting. Hierin kun je wel de situatie nabootsen (bvb een huiskamer of café), maar nooit helemaal. |
Zelf-observatie | Observatie over anderen Kijken naar het gedrag van anderen en dat van jezelf er buiten laten. |
faxafdruk_op_volledige_pagina.pdf
Wat moet je precies observeren? Er zijn 9 dingen waar je op moet letten bij de observatie.
Het eerste is de fysieke omgeving. Denk hierbij aan de plaats, ruimtelijke distributie, natuur, architectuur, het weer, welk dagdeel het is, graffiti, etc
Het tweede zijn de actoren. Dit zijn de mensen die ‘deelnemen’ aan de observatie. Wie zijn er aanwezig, mist er iemand? Wat weet je over de mensen die je observeert? Hoe komen ze op je over? Welke sociale/ethische achtergrond hebben ze? Wat voor kleding dragen ze? Zitten ze bij (sociale) organisaties, instituties, etc?
Het derde zijn de activiteiten. Registreer hierbij aan de individuele acties, sociale interacties en reacties, rollen, routines, machtsrelaties, verbale en niet-verbale communicatie, rituelen, processen, conflicten, geluiden, etc.
Vierde punt zjin de fysieke objecten of culturele artifacten. Zijn er spullen in de ruimte die iets zeggen over de situatie wat voor jou van belang is of zijn er dingen te vinden die typerend zijn voor een bepaalde (sub)cultuur? Denk aan drugs, auto’s, tram’s, vuilnis, geld, pool-tafel, etc.
Als vijfde kijk je naar de gebeurtenissen. Zijn er complexe combinaties van activiteiten? Zijn de gebeurtenissen toevallig of gepland/verwacht? Gebeuren er ongelukken? Is er een feest/demonstratie/opstand/pijnlijke situatie?
De tijdsequenties zijn het zesde waar je op moet letten. Denk hierbij aan de tijdsduur en moment op de dag van activiteiten, gebeurtenissen en gedrag.
Als zevende let je op de doelen. Met welk doel, dus met welke intentie/motief/bedoeling worden dingen gedaan/gezegd/etc?
Achtste zijn de gevoelens. Neem de emoties van de actoren in acht en let er goed op dat je deze op de juiste manier interpreteert.
Tenslotte let je bij een observatie nog op jezelf. Houd in je achterhoofd dat je de observatie en ook de interpretatie daarvan beïnvloedt.
Er zijn drie fasen die je moet doorlopen bij een observatie.
De eerste fase is het beschrijvend observeren. Deze fase duurt de gehele observatie lang.
Maak een algemeen overzicht van de fysieke en sociale setting, zorg ervoor dat je de algemene kenmerken van de ruimte in je op hebt geslagen, door bijvoorbeeld een grote rondleiding te regelen en daarna nog een kleine minirondleidingen (‘zoom in’). Zorg dat je van te voren hebt bepaald op welke plaatsen, actoren en activiteiten je de focus wilt leggen en bedenk je ook waarom je dat juist bij die plaatsen, actoren en activiteiten wilt.
De tweede fase is het gefocust observeren. Deze fase gaat van start nadat de algemene kenmerken zijn geobserveerd. Hierbij focus je je op specifieke elementen, thema’s of aspecten (culturele domeinen). Houdt hier vooral ook je onderzoeksvragen bij in je achterhoofd. Een deel van deze domeinen kun je al voorbereiden en verwacht je al aan de hand van je deelvragen en het doel van je onderzoek, een deel zul je ter plekke ontdekken.
De derde en tevens laatste fase is het selectief observeren.
Deze fase gaat van start zodra je bekend en vertrouwd bent geraakt met de setting en specifieke aspecten daarvan, dus wanneer je al een tijdje aan het observeren bent. Hierbij ga je als observant actief op zoek naar verschillen door middel van contrastvragen. Het accent ligt hierbij op het contrast, het verschil en een paradox zowel tussen verschillende culturen of culturele domeinen, als binnen één cultuur of cultureel domein.
College 7 - Kwantitatieve analyse
Waar moet je op letten bij de eindopdracht?
1.Onderzoeksopzet
Duidelijk maken wat je hypothese is en waarom dan. Onderbouw dit met literatuur. Vanuit welke criminologische theorie kun je dit verklaren?
2.Statistische analyse:
Maak duidelijk waarom je voor juist die variabelen hebt gekozen.
Beschrijf waarom je kiest voor een bepaalde toets (voornamelijk afhankelijk van meetniveau).
Beschrijf de resultaten van de analyse: is het significant? Wat is het minimum, maximum, centrummaten? Wat zie je, een sterk verband of niet, wat zegt dat?
3.Kwalitatieve analyse:
Beschrijf waarom jullie juist die respondenten interviewen.
Beschrijf waarom je observeert en wat je observeert.
4.Vergelijken van kwantitatieve en kwalitatieve data.
5.Resultaten in verband brengen met een of meerdere criminologische theorieën.
Komt er uit de interviews een totaal ander beeld naar voren komt dan uit de statistische analyse, bedenk dan of je nog een extra variabele in de statistieken wilt betrekken.
Ongeveer 15-25 pagina’s.
Presentatie:
Duurt 15 minuten per groepje!
Meetniveaus
Nominaal: kwalitatief. Verschil zit enkel in de naam. Geslacht (man/vrouw), diersoort, kleur, etc. Zit geen orde in, rood is niet beter/sterker/hoger dan blauw.
Ordinaal: kwalitatief. Er zit een bepaalde volgorde in, maar daar zitten geen kwantitatieve gegevens achter. Rangen in het leger, opleidingsniveau, goed/voldoende/onvoldoende.
Interval: kwantitatief. Een grootheid die wordt uitgedrukt in een numerieke waarde en een eenheid. Tussen alle meetwaarden zit een gelijke afstand, er is echter geen absoluut nulpunt. Likertschalen.
Ratio: kwantitatief. Je kunt heel duidelijk verhoudingen aangeven, je kunt ermee rekenen. Er is wel een absoluut nulpunt.
Op het moment dat iets significant is, is het verband niet door toeval ontstaan. Er is dan een reden waarom dat verband er is. P<0.05 is significant. P=0,001 is de kans van 0,1% dat er geen verband is.
Variabele op de x-as de onafhankelijke variabele (oorzaak), de variabele op de y-as is de afhankelijke variabele (gevolg).
Verbanden:
Drie soorten verbanden: Geen correlatie (geen verband), negatieve correlatie en positieve correlatie.
Liggen de stipjes op een duidelijke, lineaire lijn, dan is het een sterkere correlatie. Als deze lineaire lijn laat zien dat hoe groter de x is, hoe groter ook de y, dan spreek je van een positieve correlatie. Hierbij is de correlatiecoefficient altijd >0 en de maximale waarde bij een perfect verband = 1. Wordt de y steeds kleiner naarmate de x groter wordt, dan spreek je van een negatieve correlatie. Hierbij is de correlatiecoefficient altijd < 0 en de maximale waarde bij een perfect verband = -1.
Correlatiecoefficient
De perfecte correlatie is 1 of -1.
Formule: Y = a + bX
Y= de score die je wilt weten, de uitkomst.
a = intercept. Je beginpunt, je minimale waarde. (je doet onderzoek naar verband tussen iets en leeftijd en onderzoekt mensen vanaf 16 jaar, dan is a=16
b = richting. Kijk of deze positief of negatief is. Is b bijvoorbeeld 2, dan kun je stellen dat elke stap zorgt voor een verschuiving van 2.
Een verband is niet altijd lineair.
Schijncorrelatie.
Het verband wordt gecreëerd dooreen andere variabele die je niet in je onderzoek hebt meegenomen. Wanneer beide variabelen grotendeels of gedeeltelijk bepaald worden door een gemeenschappelijke factor of groep van factoren die door de onderzoeker over het hoofd worden gezien.
Bijvoorbeeld: als p=0,008 betekent dat dat de kans 1 op 125 is (0,8%) dat de 0-hypothese klopt. Dit betekent automatisch dat er een kans van 99,2% (100-0,8=99,2) is dat de alternatieve hypothese klopt.
Verwerping van de 0-hypothese betekent niet automatisch een juistheid van het verband als een oorzakelijk, causaal verband. Het kan een schijnverband zijn, waarbij een storende, externe factor beide variabelen beïnvloedt. Er is dan geen empirische relatie/verband tussen beide variabelen, maar wel tussen deze twee variabelen en de externe variabele. Dit is een spurieus verband.
Multivariate regressieanalyse
Hierbij is er niet één onafhankelijke variabele y, maar zijn er meerdere y’s. De formule wordt dan als volgt:
Y = a + b₁x₁ + b₂x₂ + b₃x₃ + … etc
Het kan zijn dat in één formule zowel negatieve als positieve verbanden van variabelen te zien zijn. Zo kan b₁ bijvoorbeeld -4 zijn en b₂ kan dan +3 zijn.
College 8 – kwalitatief onderzoek analyseren
Kwalitatieve analyse heft een cyclisch proces, is niet tellen/werken met aantallen. Analyseren gebeurt deels op intuïtief en geheugen, maar ook grotendeels met CAQDAS (Computer-Assisted Qualitative Data Analysis Software) zoals NVivo.
Je hebt een bepaalde tekst, waar je kleine stukjes van maakt; tekstfragmenten die staan voor data-eenheden. Deze label je met verschillende codes. Dit kan van alles zijn, heel abstract of heel concreet, te kiezen uit; concepten, gebeurtenissen, thema’s en namen.
Analyse doe je op twee momenten:
Transcriberen en data reduceren.
Eerst worden er drie soorten teksten geproduceerd: transcripten, samenvattingen (kort van transcript of samenvatting van observaties) en memo’s (persoonlijke nota’s, opvattingen/gevoelens/ideeën die jij ontwikkelt tijdens het onderzoek).
Dan wordt er gezocht naar codes: Concepten, thema’s gebeurtenissen en namen vinden, verfijnen en verder uitwerken tot een trefwoordenlijst.
Tenslotte ga je hier teksten reduceren door tekstfragmenten te coderen.
Data abstraheren en schrijven
Eerst ga je hierbij codes vergelijken en combineren uit alle teksten. Je gaat boomstructuren maken (denk aan een stamboom, waar stamt welke gedachte/tekst vanaf en welke hangen met elkaar samen?)
Daarna ga je beschrijvingen produceren of verklaringen vinden. Daarna ga je misschien nieuwe modellen of theoretische conclusies ontwikkelen. Tenslotte ga je schrijven.
Het is heel belangrijk om meteen na het interviewen de data te gaan transcriberen of samenvatten. Als je het later doet, gaat er veel verloren.
Transcripten:
Hier staat alles in. Alle ‘ uuhm’, stiltes, handgebaren, knipogen, een telefoon die gaat, een ambulance die langsrijdt, lachjes, etcetera. Doe het transcript in de taal, het dialect en uitspraken die die persoon doet, niets veranderen, geen zinsconstructies aanpassen.
Denk aan: logboek, regelafstand, marge, duidelijk wie er spreekt (I=interviewer, R=respondent).
Samenvatting:
Maken uit opname, aantekeningen of vanuit een uitgebreide transcriptie. Zorg dat hij zo compleet en gedetailleerd mogelijk is. De samenvatting wordt gestructureerd door de topiclijst, houdt deze indeling aan.
Logboek: naam, respondent, naam interviewer, redenen respondent geïnterviewd, tijd, locatie, duur van interview.
Zorg dat hierin door middel van andere kleuren, lettertypen duidelijk is wie er aan het woord is.
Memo:
Reflecties en gedachten die je tijdens de transcripties ontwikkelt. Memo’s zijn puur voor jezelf, staat je eigen opvatting of mening in. Fungeert als een soort dagboekje. Schrijf je iedere keer op wat je opvalt, wat je voor ideeën hebt, wat je denkt te zien, waar je je aan ergert, etc. Tekeningen en foto’s kunnen ook in de memo’s.
Coderen
Er zijn twee strategieën: deductief en a priori of inductief en grounded theory.
Welke codes belangrijk zijn en welke niet, dat zie je aan de frequentie van de codes. De codes die veel voorkomen in je data, leiden de richting van je onderzoek.
Hoe ga je data abstraheren?
Eerst ga je zoeken naar verklaringen, logische verbanden tussen verschillende begrippen. Aan de hand hiervan ontwikkel je een model, wat de verbindingen tussen thema’s en concepten onderstreept. Hierna neem je conclusies en ga je schrijven.
- 1 of 2151
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution