Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Child abuse and child protective services: The best scientific articles summarized

Child abuse and child protective services: The best scientific articles summarized

Article summaries with Child abuse and child protective services

  • For 72+ summaries with articles for Child abuse and child protective services, see the supporting content of this study guide

Related summaries and study assistance

Image

Check summaries and supporting content in full:
Artikelsamenvatting bij Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): A conceptual framework van Glaser - 2002 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij The battered child syndrome van Kempe e.a. - 1985 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Risk factors for child neglect: A meta-analytic review van Mulder e.a. - 2018 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Methodological Moderators in Prevalence Studies on Child Maltreatment: Review of a Series of Meta-Analyses van Prevoo e.a. - 2017 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij The prevalence of child maltreatment across the globe van Stoltenborgh e.a. - 2015 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Negative parental attributions mediate associations between risk factors and dysfunctional parenting: A replication and extension van Beckerman e.a. - 2018 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Social information processing and physical child abuse van Milner e.a. - 2000 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Exploring the interrelatedness of risk factors for child maltreatment: A network approach van Vial e.a. - 2020 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Physical Abuse of Children van Berkowitz - 2017 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Child Witnesses to Domestic Violence: A Meta-Analytic Review van Kitzman - 2003 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Prospective associations between early childhood intimate partner violence exposure and middle childhood internalizing and externalizing psychopathology van Lee e.a. - 2022 - Exclusive

Artikelsamenvatting bij Prospective associations between early childhood intimate partner violence exposure and middle childhood internalizing and externalizing psychopathology van Lee e.a. - 2022 - Exclusive

Artikelsamenvatting bij Prospective associations between early childhood intimate partner violence exposure and middle childhood internalizing and externalizing psychopathology van Lee e.a. - 2022

...........Read more
Access: 
Exclusive (for members with extra services and online access)
Artikelsamenvatting bij The effect of maltreatment experiences on maltreating and dysfunctional parenting: A search for mechanisms van Alink e.a. - 2019 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Testing the cycle of maltreatment hypothesis: Meta-analytic evidence of the intergenerational transmission of child maltreatment van Madigan e.a. - 2019 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Maternal abuse history, postpartum depression and parenting; links with preschoolers internalizing problems van Madigan e.a. - 2015 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Traumaverwerking: Waarom niet? van Bicanic e.a. - 2015 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Decision making in child protection van Benbenishty e.a. - 2015 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Inquiries into Fatal Child Abuse in the Netherlands: A Source of Improvement? van Kuijvenhoven & Kortleven - 2010 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Identifying effective components of child maltreatment interventions: A meta-analysis van Van der Put e.a. - 2018 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Wat werkt bij de aanpak van kindermishandeling? van Van Rooijen e.a. - 2018 - Exclusive
Artikelsamenvatting bij Annual Research Review: Umbrella synthesis of meta‐analyses on child maltreatment antecedents and interventions: differential susceptibility perspective on risk and resilience van Van IJzendoorn - 2020 - Exclusive

Artikelsamenvatting bij Annual Research Review: Umbrella synthesis of meta‐analyses on child maltreatment antecedents and interventions: differential susceptibility perspective on risk and resilience van Van IJzendoorn - 2020 - Exclusive

Artikelsamenvatting bij Annual Research Review: Umbrella synthesis of meta‐analyses on child maltreatment antecedents and interventions: differential susceptibility perspective on risk and resilience van Van IJzendoorn - 2020

...........Read more
Access: 
Exclusive (for members with extra services and online access)
Artikelsamenvatting bij Victimization of children with disabilities van Hershkowitz e.a. - 2007

Artikelsamenvatting bij Victimization of children with disabilities van Hershkowitz e.a. - 2007

Dit is een samenvatting van het artikel Hershkowitz, I., Lamb, M. E., & Horowitz, D. (2007). Victimization of children with disabilities, voorgeschreven literatuur bij week 1 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

Introductie

  • Kinderen met mentale (inclusief communicatieve en leer) beperkingen zijn 2 tot 3 keer zo vaak slachtoffer van kindermishandeling dan kinderen die geen beperkingen hebben.
  • In dit onderzoek wordt er gekeken naar in welke mate kinderen met een beperking (Children With Disabilities, CWD) een verhoogd risico lopen op specifieke vormen van mishandeling, hun waarschijnlijkheid om mishandeling te melden bij ondervraging en de kenmerken van de gemelde mishandeling in een grote dataset vergeleken met controle groep (Typical Developing, TD).

Eerder onderzoek

  • Er is gemengde steun voor de hypothese dat kinderen met mentale beperkingen een verhoogd risico lopen op mishandeling.
  • Latere grote studies hebben sterk bewijs geleverd voor de associatie tussen mishandeling en de ernst van de beperking.
  • Een studie heeft gevonden dat intra-familiale mishandeling 1,7 keer vaker voorkwam bij kinderen met een beperking dan bij kinderen zonder beperkingen.
    • Jongens van 4 jaar of ouder met beperkingen liepen vooral hoog risico.
    • Ouders/hoofdverzorgers waren minder vaak verdachten van mishandeling bij kinderen met een beperking dan bij kinderen zonder beperkingen.
  • Een andere studie vond dat jonge kinderen met een beperking een groter risico liepen op mishandeling dan oudere kinderen met een beperking (de jongere kinderen werden vaker slachtoffer van fysieke en seksuele mishandeling en andere vormen van mishandeling).
    • Familieleden waren de meest voorkomende dader, ongeacht de aanwezigheid van een beperking.
  • Een andere studie concludeerde dat kinderen met een beperking extra kwetsbaar zijn vanwege hun afhankelijkheid van verzorgers voor hulp bij hun fysieke, sociale en emotionele behoeften, hun gebrek aan controle over hun eigen leven, hun neiging om gehoor te geven en goedkeuring te zoeken van anderen, hun gebrek aan kennis en begrip over seks, hun isolatie en afwijzing door anderen en hun onvoldoende sociale en communicatieve vaardigheden die hen beperken in het voorkomen van slachtofferschap en het melden ervan als het voorkomt.
  • Onderzoekers hebben aangetoond dat kinderen met een beperking vaak ongeloofwaardig worden bevonden in het forensische proces en te maken krijgen met ongepaste ondervraging.

Dit onderzoek

  • 4 hypotheses:
  1. Kinderen met een beperking zijn waarschijnlijker seksuele dan fysieke mishandeling te melden dan kinderen zonder beperkingen.
  2. Kinderen met een beperking zijn minder geneigd mishandeling te melden en meer geneigd te vertragen bij het melden ervan dan kinderen zonder beperkingen.
  3. Kinderen met een beperking zijn waarschijnlijker ernstigere delicten te melden, vooral delicten die zijn gepleegd door dichtbij staande personen dan kinderen zonder beperkingen.
  4. Kinderen met een beperking zijn minder geneigd seksueel misbruik te begrijpen dan kinderen zonder beperkingen.

Methode

  • Tussen 1998 en 2004 zijn in Israël 40430 kinderen tussen de 3 en 14 jaar geïnterviewd waarvan gedacht werd dat zij seksueel en fysiek misbruikt waren.
  • Het NICHD-protocol begeleidt de interviewers in detail tijdens alle fasen van het onderzoek en is normaal gesproken bedoeld om ervoor te zorgen dat kinderen zich in een veilige omgeving bevinden. Hier is het gebruikt voor kinderen met een beperking.

Resultaten

  • In vergelijking met TD-kinderen waren kinderen met een lichte handicap enigszins oververtegenwoordigd bij vermoedelijke slachtoffers van seksueel misbruik (41,1% vs. 38,7%) en kinderen met ernstige handicaps waren substantieel oververtegenwoordigd (49,8%) in deze groep.
  • Kinderen met lichte handicaps waren enigszins ondervertegenwoordigd (58,9% vs. 61,3%) en kinderen met ernstige handicaps waren duidelijk ondervertegenwoordigd (50,2%).
  • Jongens met lichte en ernstige handicaps zijn oververtegenwoordigd in beide vormen van misbruik in vergelijking met TD-jongens, terwijl CDW-meisjes ondervertegenwoordigd zijn in vergelijking met TD-meisjes.
  • 3-6 jaar zowel lichte als ernstige handicaps waarschijnlijker verdachte slachtoffers van fysieke mishandeling dan TD van dezelfde leeftijd.
    • 11-14 jaar zowel lichte als ernstige handicaps minder kans verdacht slachtoffer te zijn van lichamelijk misbruik dan TD van dezelfde leeftijd.
  • CDW zowel licht als ernstig openbaarde misbruik veel vaker niet dan TD (respectievelijk 38,6% en 46% voor seksueel misbruik; respectievelijk 44,4% en 54,4% voor fysiek misbruik).
    • Voor TD was dat 27,7% voor seksueel misbruik en 38,8% voor fysiek misbruik.
  • CDW, zowel licht als ernstig, heeft meer kans om de openbaarmaking uit te stellen tot ten minste 1 maand na het incident (80,5% en 78%) dan TD (74,8%).
    • Dit patroon is vooral sterk voor seksueel misbruik (CDW 67,9% en 70%; TD 52,1%), geen vergelijkbaar verschil fysiek misbruik.
  • Meisjes met lichte en ernstige handicaps stellen vaker de openbaarmaking van misbruik uit dan TD-meisjes.
  • 11-14 jaar CDW met lichte en ernstige handicaps vaker vertraagd dan TD van dezelfde leeftijd.
  • CDW zowel klein als ernstig vermeend significant zwaardere zedendelicten en minder lichte vergrijpen voor zowel meisjes als jongens dan TD.
    • Oudere CDW (niet de jongste) maakt vaker melding van ernstigere zedendelicten dan TD.
    • CDW zowel minderjarig als ernstig identificeren vaker seksuele daders die eigen ouders of ouderfiguren waren.
  • CDW, zowel licht als ernstig, beweerde aanzienlijk ernstiger fysiek geweld dan TD.
    • Associatie significant voor jongens en 3-10-jarigen, niet voor meisjes of oudere kinderen.
  • CDW ernstige begreep de motieven van verdachten en de aard van gerapporteerde seksuele interacties vaker niet dan TD, hoewel kleine CDW minder vaak de omstandigheden niet begreep dan TD.
    • Deze associatie was alleen significant voor meisjes en 7-14 jarigen.

Discussie

  • CDW van alle leeftijden was oververtegenwoordigd in seksueel misbruik en ondervertegenwoordigd in fysiek misbruik.
  • CDW kan ook te maken krijgen met ernstigere vormen van seksueel misbruik, zoals herhaaldelijk slachtoffer worden, slachtoffers van meer opdringerig misbruik en slachtoffers van meer incidenten met bedreigingen en geweld dan TD.
    • CDW kan worden gebruikt als een veilig doelwit voor seksueel misbruik, omdat ze minder goed in staat zijn om slachtofferschap te voorkomen of te melden.
    • Hogere niveaus van invaliditeit werden in verband gebracht met een verhoogd risico op seksueel misbruik
  • Problemen met het begrijpen van seksuele interacties zijn eerder gemeld en kunnen worden verergerd door cognitieve, communicatieve en emotionele factoren die het vermogen van kinderen belemmeren om ervaringen van misbruik op een begrijpelijke manier te beschrijven.
  • CDW ernstig 3 keer meer kans om door ouders te worden misbruikt dan TD, en vaker om dader van misbruik te verbergen.
    • Mogelijk omdat ze psychologisch en fysiek meer afhankelijk zijn van ouders.
    • Net als eerder onderzoek worden gehandicapte jongens vaker seksueel en fysiek mishandeld dan meisjes, misschien omdat jongens vaker gehandicapt zijn.

Conclusie

  • Het risico op seksueel misbruik is groter voor kinderen met ernstige in tegenstelling tot minderjarige handicaps en CDW's die onevenredig vaak het slachtoffer zijn van seksueel misbruik in plaats van fysiek misbruik.
  • Vermeende CDW-slachtoffers zullen de openbaarmaking eerder uitstellen of misbruik niet melden bij ondervraging dan TD.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Barriers and facilitators to disclosing sexual abuse in childhood and adolescence: A systematic review van Lemaigre e.a. - 2017

Artikelsamenvatting bij Barriers and facilitators to disclosing sexual abuse in childhood and adolescence: A systematic review van Lemaigre e.a. - 2017

Dit is een samenvatting van het artikel Lemaigre, C., Taylor, E. P., & Gittoes, C. (2017). Barriers and facilitators to disclosing sexual abuse in childhood and adolescence: A systematic review, voorgeschreven literatuur bij week 1 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

Introductie

  • Seksueel misbruik bij kinderen (Child Sexual Abuse, CSA) = 'betrokkenheid van een kind bij seksuele activiteiten die hij of zij niet volledig begrijpt en waarvoor hij of zij geen geïnformeerde toestemming kan geven' (referentie: WHO)
  • Prevalentie in recente onderzoeken van 11,8% onder 9.911.748 deelnemers, met hogere percentages voor vrouwen (18%) dan voor mannen (7,6%).
    • Het is niet duidelijk of deze onevenwichtigheid tussen mannen en vrouwen een weerspiegeling is van sekseverschillen in de prevalentie van seksueel misbruik bij kinderen of de openbaarmakingspercentages, maar weerspiegelt wel de oververtegenwoordiging van vrouwen in de bredere CSA-literatuur.
  • Kinderen die het slachtoffer zijn van CSA, vertellen er niet vaak over, wat ertoe leidt dat de daders ongeïdentificeerd blijven en seksueel misbruikt blijft.
    • Gemengde ondersteuning als jongere kinderen de onthulling eerder uitstellen dan oudere kinderen.
  • Belemmeringen en facilitators voor het bekendmaken van seksueel misbruik zijn een complex samenspel tussen verschillende intrapersoonlijke, interpersoonlijke en sociale factoren, die nog maar ten dele worden begrepen.
    • Naast een complexe wisselwerking tussen veelzijdige interne en externe factoren, zijn cognitieve en ontwikkelingsbarrières belangrijke drijfveren bij de beslissing van kinderen en adolescenten om informatie niet te onthullen (anders dan bij volwassenen).
  • Vragen in dit onderzoek:
    • Met welke barrières worden kinderen en adolescenten geconfronteerd wanneer ze seksueel misbruik bekendmaken?
    • Welke factoren houden verband met het faciliteren van kinderen en adolescenten om hun ervaringen met seksueel misbruik bekend te maken?

Methode

  • Studies met betrekking tot de onthullingen van seksueel misbruik door kinderen en adolescenten (leeftijd < 18 jaar).
  • 13 studies werden beoordeeld en beoordeeld op methodologische kwaliteit.
  • 658 vrouwen 421 mannen.

Resultaten

Belemmeringen

  • 6 onderzoeken vonden een waargenomen gebrek aan begrip en beperkte steun van volwassenen (ouders of professionals) belemmeringen voor openbaarmaking.

    • Congruent met onderzoek, waaruit is gebleken dat verwachte sociale reacties een belangrijke drijvende factor zijn bij de beslissing van een individu om informatie openbaar te maken.
  • Uit onderzoek is gebleken dat kinderen en adolescenten bang zijn voor negatieve gevolgen voor zichzelf, zoals sancties van ouders, het verlies van familiesteun, sociale schaamte, het ruïneren van hun reputatie, het schenden van de familie-eer en de dood. 
    • Kinderen waren ook bang voor negatieve gevolgen voor de vermoedelijke dader (bijv. gevangenisstraf) en voor hun gezin (bijv. uiteenvallen van het gezin).
  • De liefde van het kind voor en de noodzaak om de vermeende dader te beschermen werden gevonden als mogelijke belemmeringen voor slachtoffers om hun ervaringen met seksueel misbruik bekend te maken.
    • Legt gedeeltelijk uit waarom uit eerder onderzoek is gebleken dat slachtoffers van intra-familiaal misbruik eerder geneigd zijn de openbaarmaking uit te stellen dan slachtoffers van extrafamiliaal misbruik.
  • Zes studies identificeerden de emotionele reactie van het kind op het misbruik (schuldgevoel, schaamte, zelfverwijt en verantwoordelijkheid voor de daden van de dader) als belangrijke belemmeringen voor openbaarmaking.
    • Kinderen die de onthulling uitstelden, geloofden aanzienlijk vaker dat het misbruik net zo goed hun schuld was als de daders.

Facilitators

  • Kinderen die direct werden aangesproken of gevraagd naar mogelijk misbruik, was de meest genoemde facilitator.

    • Kinderen mogen niet onthullen, simpelweg omdat ze niet worden gevraagd. 
  • Relationele factoren suggereren dat hechte relaties een belangrijke rol kunnen spelen bij het faciliteren van jongeren om seksueel misbruik te melden.
  • Jongeren voorzien van informatie over seksueel misbruik die geschikt is voor hun ontwikkeling, is cruciaal om onthullingen te vergemakkelijken.
    • Interventie op school over ongewenste seksuele ervaringen ondersteunde slachtoffers om te onthullen.
  • Andere significante facilitators die werden geïdentificeerd, waren of het slachtoffer geen schuld of schaamte voelde, of het kind positieve emotionele steun en begrip kreeg en of het misbruik buiten de familie omging (= misbruik dat buiten de familie plaatsvindt).

Discussie

  • Bevindingen suggereren dat de optimale voorwaarde voor een onthulling is dat een persoon het kind rechtstreeks naar zijn ervaringen vraagt en dat deze persoon actief luistert en steunt, de gevoelens van schuld en schaamte van het kind minimaliseert en de angst voor negatieve gevolgen vermindert.
  • Review benadrukt de behoefte aan robuuste, longitudinale studies met een meer geavanceerde methodologie om bevindingen te repliceren.
  • Preventieprogramma's zouden familieleden, vrienden en eerstelijnsprofessionals moeten aanmoedigen om aanwijzingen van seksueel misbruik te identificeren, kinderen expliciet te vragen naar de mogelijkheid van seksueel misbruik en ook om ondersteunend te reageren als onthullingen plaatsvinden.
  • Het op deze manier faciliteren van openbaarmaking is essentieel om slachtoffers te beschermen en betere resultaten te bevorderen voor kinderen en adolescenten die seksueel misbruik hebben overleefd.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Disclosure of child sexual abuse: What does the research tell us about the ways that children tell? van London e.a. - 2005

Artikelsamenvatting bij Disclosure of child sexual abuse: What does the research tell us about the ways that children tell? van London e.a. - 2005

Dit is een samenvatting van het artikel London, K., Bruck, M., Ceci, S. J., & Shuman, D. W. (2005). Disclosure of child sexual abuse: What does the research tell us about the ways that children tell?, voorgeschreven literatuur bij week 1 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

Introductie

  • Child sexual abuse accommodation syndrome (CSAAS) = theoretisch model dat stelt dat seksueel misbruikte kinderen vaak geheimhouding, voorzichtige onthullingen en intrekkingen van misbruikverklaringen vertonen, werd herzien.
  • We weten niet precies hoeveel kinderen er worden misbruikt, komt door:
    • Incidentie van seksueel misbruik van kinderen (Child Sexual Abuse, CSA) vaak gebaseerd is op ambtsberichten en niet alle gevallen daarin terechtkomen.
    • Er is niet altijd (voldoende) bewijs om CSA vast te stellen.
      • De onthulling van kinderen is vaak bewijs in de rechtbank, maar het probleem is dat kinderen het misbruik vaak niet onthullen of zelfs ontkennen.
         
  • Het CSAAS-model geeft een verklaring voor het niet openbaar maken van CSA. Dit model bestaat uit vijf onderdelen:
  1. Vertrouwelijkheid;
  2. hulpeloosheid;
  3. beknelling en accommodatie;
  4. tegenstrijdige, onduidelijke en vertraagde openbaarmaking
  5. intrekking van een openbaarmaking.
  • Als gevolg van CSA worstelen kinderen met zelftwijfel en schaamte en angst voor de dader.

    • Om hiermee om te gaan, passen kinderen zich aan (accommoderen) door het misbruik te accepteren en geheim te houden.
    • Als kinderen het al onthullen, verandert het vaak in de loop van de tijd, met perioden waarin ze het misbruik ontkennen.
  • In dit CSAAS-model zijn er twee verschillende aspecten:
    • Psychische gevolgen van het misbruik (schuldgevoel, accommodatie en angst)
      • Gevolgen daarvan op het gedrag (ontkenning, herroeping openbaarmaking en geheimhouding).
    • Van de kinderen die later het misbruik ontkennen, passen alleen degenen die het misbruik eerst ontkennen zich aan (aanpassen) door het misbruik te accepteren en geheim te houden.

Openbaarmaking volwassenen met retrospectief onderzoek

Openbaarmakingspercentages

  • Het aantal onthullingen van volwassenen die aangaven CSA in de kindertijd te hebben meegemaakt, is ongeveer 1/3.
  • 2/3 van de volwassenen die aangaven als kind te zijn misbruikt, meldde dit niet in de kindertijd.
  • Deze percentages werden in de meeste onderzoeken gevonden.
  • De gemiddelde openbaarmakingstijd in één onderzoek was 15 jaar.
  • Mannen zijn meer geneigd dan vrouwen om het misbruik nooit te onthullen.
  • In één onderzoek werd een meldingspercentage van bijna 90% gevonden, maar dit komt deels doordat er een brede definitie van seksueel misbruik werd gehanteerd en doordat de volwassenen in de steekproef relatief jong waren.

Voorspellers van geheimhouding

  • Wanneer de dader bekend is, vindt er minder onthulling plaats dan wanneer de dader een vreemde is.
  • Ook is de meldingstijd langer bij intrafamiliaal geweld.
    • Deze effecten werden echter niet in alle onderzoeken gevonden.
  • De bevindingen met betrekking tot leeftijd en openbaarmakingstijd zijn ook inconsistent.
    • Eén studie vond bijvoorbeeld dat jongere kinderen een langere onthullingstijd hebben, terwijl andere studies geen verband vonden tussen leeftijd en onthullingstijd.
  • Toen er echter werd gevraagd naar CSA in de adolescentie, waren de openbaarmakingspercentages hoger.
    • Meestal werd een andere adolescent in vertrouwen genomen.
  • Kinderen in de basisschoolleeftijd vertellen het echter vaker aan een ouder dan aan een leeftijdsgenoot.
    • Deze bevindingen suggereren dat het openbaarmakingspercentage afhangt van de leeftijd waarop de CSA is gestart.
  • Er is geen relatie gevonden tussen demografische variabelen (zoals etniciteit en geslacht) en openbaarmakingspercentages.
  • Een van de belangrijkste aannames van het CSAAS-model is dat openbaarmaking verband houdt met de hoeveelheid geweld of angst die gepaard gaat met de CSA.
    • Hoe meer geweld of schade bij het misbruik betrokken was, hoe minder openbaarmaking uit angst voor de dader.
    • Er is geen eenduidige relatie gevonden tussen de ernst van het misbruik en het meldingspercentage.
  • Ook kon uit de bestaande onderzoeken niet worden afgeleid of het bedreigen van een kind resulteerde in meer of minder onthulling, omdat de definities van het woord 'bedreiging' niet altijd duidelijk waren en niet eenduidig werden gebruikt.

Discussie

  • De retrospectieve onderzoeken bij volwassenen toonden aan dat 2/3 van de volwassenen nooit bekend was gemaakt en dat bij slechts 10-18% het geval van CSA bekend was bij de officiële autoriteiten.
  • Veel mensen gaven in een onderzoek aan dat dit hun eerste onthulling was.
    • Dit levert het bewijs dat veel mensen het misbruik nooit bekendmaken.
  • Onderzoek naar voorspellers van onthulling heeft weinig bewijs opgeleverd.
  • Er zijn twee beperkingen in de retrospectieve studie bij volwassenen.
    • Dit waren retrospectieve onderzoeken, wat problemen veroorzaakt met de juistheid van de informatie van de deelnemers. Er kunnen achteraf fouten optreden.
    • In deze onderzoeken niet gevraagd of er als kind naar mishandeling was gevraagd.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Children's eyewitness memory: the influence of cognitive and socio-emotional factors van Goodman e.a. - 2014

Artikelsamenvatting bij Children's eyewitness memory: the influence of cognitive and socio-emotional factors van Goodman e.a. - 2014

Dit is een samenvatting van het artikel Goodman, G.S., Goldfarb, D.A., Chong, J.Y., & Goodman-Shaver, L. (2014). Children's eyewitness memory: the influence of cognitive and socio-emotional factors, voorgeschreven literatuur bij week 2 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting is oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

Introductie

  • Zijn getuigenverklaringen van kinderen accuraat?
  • Veel onderzoek is afhankelijk van rechtszaken en dat is controversieel bij seksueel misbruik.
  • Kinderen hebben ontwikkelende cognitieve vermogens en hebben sociaalemotionele steun nodig om in een legale context goed te kunnen functioneren.
  • Er moet aandacht besteed worden aan de vermogens, kwetsbaarheden en behoeften van kind getuigen, omdat anders onder-geloof of over-geloof geriskeerd wordt.
    • Onder-geloof = kan resulteren in gebrek aan bescherming van misbruikte kinderen en vrijheid voor daders om te blijven misbruiken.
    • Over-geloof = kan leiden tot het verwoesten van de levens van onschuldige mensen, terwijl de ware dader vrij is door te gaan met misbruiken.
  • Dit artikel bekijkt cognitieve en sociaalemotionele factoren die invloed hebben op:
    • onthulling en nondisclosure van seksueel misbruik van kinderen,
    • ooggetuigen geheugen
    • getuigenis bij proces.

Disclosure en nondisclosure van kind seksueel misbruik

  • Kinderen rapporteren bijna nooit seksueel misbruik uit zichzelf.
  • Nondisclosure = kan komen door gevoelens van schaamte, realisatie dat seksuele handelingen taboe zijn, of angst zichzelf of anderen in de problemen te krijgen.
    • De signalen die kinderen wel afgeven worden vaak gemist door ouders (‘moet ik echt de avond met Oom Jim doorbrengen?’).
    • Ook al herinneren kinderen de seksuele gebeurtenissen, ze hebben tegenzin hierover te vertellen.
  • Wetenschappelijk studies zijn gebaseerd op rapportages van daders of van slachtoffers.
    • Ze vergelijken dit met latere interviews over hun onthullingen.
    • Uit onderzoek van Leander et al. is gebleken dat kinderen niet alleen tegenzin hebben in rapporteren seksueel misbruik bij intrafamiliaal misbruik, maar ook bij extra familiaal misbruik.
    • Kinderen meerdere keren interviewen helpt hen om meer te vertellen over de seksuele ervaringen.
    • Het blijkt dat veel kinderen niet vertellen over de seksuele handelingen, zelfs als ze foto’s zien waarop ze zelf misbruikt worden.
  • Sociaal-emotionele factoren die bijdragen aan nondisclosure en nalatigheid van seksuele informatie zijn: schaamte, angst voor negatieve gevolgen en schuld.
    • Dit kan het leeftijdsvoordeel zelfs omdraaien:
      • Oudere kinderen hebben een beter geheugen en rapporteren hierdoor meer informatie, maar ze vertellen minder over genitale aanraking dan jongere kinderen.

Moederlijke steun en disclosure seksueel misbruik

  • Een aantal contextuele factoren beïnvloeden onthulling. Deze factoren zijn cultureel en interpersoonlijk.

    • Belangrijke factor is het niveau van emotionele steun van significante anderen in leven van het kind (niet-misbruikende familie leden).
    • Daarnaast is familie steun belangrijk.
      • De meeste kinderen vertellen over het misbruik tegen een ouder.
    • Adolescenten vertellen er, vaker dan kinderen, over aan leeftijdsgenootjes, maar ook vaak tegen een familielid.
    • Onthulling is afhankelijk van hoe kinderen waarnemen dat hun familie erop zal reageren.
  • In dit stuk gaat het vooral over moederlijke steun.
    • Kinderen rapporteren ook wel aan andere familieleden, maar meestal bij hun moeders (vooral jonge kinderen).
    • Veel onderzoek heeft zich ook gericht op moederlijke steun, al is steun van andere familieleden ook belangrijk.
    • Daarnaast is het onduidelijk wat precies onder steun valt: hoe conceptualiseer je dit? En wat valt onder steun?
  • Ouderlijke reacties op informatie anders dan seksueel misbruik onthullingen voorspelt of kinderen wel of niet over het misbruik zullen vertellen.
    • Kinderen met ouders die normaal kalm reageren op stressvolle gebeurtenissen, verlaten de onthulling van misbruik niet.
    • Daarnaast rapporteren ze ook eerder aan een ouder dan aan een niet-ouder, onthulden ze vaker spontaan en reageerden de ouders vaker positief.
  • Steun van verzorgers is ook belangrijk in het onthullen van seksueel misbruik in later forensisch interview.
    • Wanneer kinderen een steunende niet-misbruikende verzorger hadden vertelde ze eerder over misbruik dan als ze dit niet hadden.
    • Gebrek aan familie steun voorspelt ook herroepingen van seksuele misbruik beweringen: minder steun, grotere kans op herroeping.
  • De relatie tussen dader, moeder en kind is ook belangrijk in onthulling van kind en moederlijke reacties.
    • Kinderen die gerelateerd zijn aan de dader hebben meer angst en zorgen over de onthulling, door angst voor verlies van een relatie, angst voor straf, persoonlijk verantwoordelijk voelen of bang voor schade aan familie.
      • Daardoor vertellen deze kinderen later over hun misbruik.
    • Moeders die de onthullingen van hun kinderen geloven, hebben minder vaak een relatie met de dader.
      • Moeders die in een afhankelijke relatie met de dader staan straffen hun kinderen vaker voor het onthullen of maken ze uit voor leugenaar of geven ze de schuld.
  • Kind relaties met niet-misbruikende verzorgers kan ook tegen onthulling werken, doordat kinderen degene van wie ze houden willen beschermen.
    • Ze kunnen angst hebben voor de negatieve gevolgen voor anderen, zoals een scheiding of dat het moeilijk zal zijn voor hun moeder om er emotioneel mee om te gaan.
    • Wanneer kinderen negatieve gevolgen voor anderen verwachten, onthullen ze pas later.
    • De relatie tussen steun van de familie en verwachting van negatieve gevolgen voor hen is onduidelijk.
    • Mogelijkheden:
      • Steunende familie en dus banger voor negatieve gevolgen door onthulling
      • Steunende familie en dus meer vertrouwen dat familie het kan doorstaan en altijd van ze zou houden onafhankelijk van negatieve gevolgen van onthulling
  • Verwachtingen van reacties van ouders is afhankelijk van de cultuur en hun beeld op onthulling en seksualiteit.
    • ​​​​​​​Dit kan gerelateerd zijn aan hoeveel negatieve gevolgen je verwacht.
  • Familie steun voorspelt ook de uitkomsten voor kinderen, die seksueel misbruikt zijn.
    • Is het zo dat moeders met meer steun, een meer verzorgende omgeving voor kinderen bieden, of dat ze beter reageren op seksueel misbruik onthulling.
    • Waarschijnlijk speelt beide een rol.

Kind ooggetuigen en geheugen ontwikkeling

  • Er is veel bekend over het geheugen in niet-misbruikte kinderen.
  • In onderzoek weet men precies wat de kinderen moeten onthouden en kan dit dus gecheckt worden.
  • In onderzoek over ooggetuigengeheugen wordt er aandacht besteed aan de accuraatheid van geheugen en weerstand tegen valse suggesties.
  • Cognitieve en sociaal-emotionele factoren zijn hierin belangrijk.

Cognitieve factoren in kind ooggetuigen geheugen en suggestibiliteit

  • Kind geheugenrapportages worden steeds accurater en completer met leeftijd.
  • Kinderen hebben meer aanmoediging en signalen nodig om informatie op te halen, en kunnen dit niet alleen.
    • Dit wordt in de forensische context echter als suggestief gezien.
    • Het kan de accuraatheid verhogen, maar kan ook bijdragen aan suggestibiliteit en geheugen fouten, vooral in jonge kinderen.
    • Jonge kinderen zijn extra kwetsbaar voor suggestie en misinformatie effecten.
    • Kinderen van vier/vijf jaar kunnen vaak toonaangevende vragen over negatieve, taboe handelingen wel weerstaan.
  • Cognitieve factoren die bijdragen aan verbeteringen in geheugen en verminderde suggestibiliteit met leeftijd zijn biologische maturatie, taalontwikkeling, kennisbasis, recollectieve processen, bron monitoren en geheugenstrategieën.

Theorieën:

  • Source Monitoring Framework: vermogen om te differentiëren tussen bronnen van informatie in het geheugen (zelf meegemaakt of verteld door anderen).

    • Kinderen hebben hier meer moeite mee dan volwassenen, en dus zien ze suggesties vaker als eigenlijke ervaring
    • Zwakke geheugensporen dragen bij aan suggestibiliteit, omdat ze makkelijk te overschrijven zijn en mensen hier minder zeker over zijn.
  • ​​​​​​​Volgens Fuzzy Trace Theory zijn er twee type geheugen parallel naast elkaar:
    1) 'verbatim' (letterlijke, oppervlakte niveau geheugen spoor)
    2) 'gist' (geheugenspoor over globale betekenis van gebeurtenis).
    • 'Verbatim' herinneringen vervagen of desintegreren snel, 'gist' herinneringen zijn duurzamer.
    • Valse herinneringen ontstaan doordat 'gist' herinneringen vals toegeschreven worden aan een ervaring of door het ophalen van verkeerde verbatim geheugen
  • Het geheugen voor stressvolle gebeurtenissen is robuuster en langer durend dan voor minder stressvolle gebeurtenissen en weerstand voor suggestie is sterker voor centrale vergeleken met perifere eigenschappen van gebeurtenissen.

    • Er zijn individuele verschillen in het begrip van stressvolle gebeurtenissen en in de wil om na te denken en te discussiëren over traumatisch materiaal.
    • Dit beïnvloedt de mate waarin een gebeurtenis wordt verwerkt, opgeslagen en opgehaald.
  • Bijna alle kinderen vanaf drie/vier jaar kunnen negatieve gebeurtenissen herinneren met accuraatheid en detail.
    • Toch zijn andere suggestibel en kwetsbaar voor misinformatie.
    • Er zijn veel individuele verschillen in deze suggestibiliteit.
    • Dit is ook afhankelijk van de situatie.

Kind valse herinnering

  • Valse herinnering = valse rapportage van gebeurtenissen, die niet gebeurd zijn.

    • Dit komt voor bij zowel kinderen als volwassenen.
    • Het gebeurt minder vaak voor distinctieve, persoonlijk significante, taboe gebeurtenissen dan wereldse gebeurtenissen.
    • Kinderen zijn minder vatbaar voor suggestie over negatieve dan positieve gebeurtenissen.
    • De meeste forensische interviews gaan over negatieve gebeurtenissen.
    • Het is echter niet zo dat kinderen immuun zijn tegen suggestie over deze handelingen, vooral jongere kinderen niet.

Sociaal emotionele factoren en kind ooggetuigen geheugen, suggestibiliteit en valse herinnering

  • Meerdere factoren dragen bij aan suggestibiliteit, zoals het willen plezieren van de interviewer vs. erg verdacht zijn over de implicaties van de interviewer, of het krijgen van  bepaalde beloningen als kinderen de versie van waarheid van hun ouder/ therapeut/ interviewer accepteren.
  • Een belangrijke factor is sociale steun, zowel na de negatieve gebeurtenis als tijdens het interview.
    • Men heeft een beter geheugen wanneer men meer steun ervaart en men geeft meer informatie en maakt minder fouten bij een steunende interviewer.
      • ​​​​​​​Dit leidt tot accuratere herinneringen en meer weerstand tegen suggestie.
  • Verbeteringen in sociaal begrip kan zorgen voor minder wil om te rapporteren, door het begrip van de sociale implicaties van onthulling en verklaring.
    • Zowel sociale als cognitieve factoren zijn van belang in de herinnering van bepaalde gebeurtenissen.

Mishandeling en geheugen

  • Veel misbruikte kinderen hebben een normaal geheugen functioneren, vooral voor trauma gerelateerde informatie. Maar ook hier spelen cognitieve en sociaal-emotionele factoren een rol.

Cognitieve factoren in mishandelde kinderen ooggetuigengeheugen en suggestibiliteit

  • Deze factoren worden onderzocht door documentatie van misbruik door daders in wettelijke zaken te vergelijken met de verklaringen van kinderen.
  • Een andere manier is het geheugen van het kind voor gebeurtenissen, gedocumenteerd door onderzoekers, te onderzoeken.
    • ​​​​​​​Voordeel is dat zowel cognitieve als sociaal-emotionele factoren onderzocht worden.
  • Bij een medisch onderzoek door een dokter over mogelijk kind seksueel misbruik vertelden oudere kinderen meer details en antwoorden zij specifieke vragen accurater dan jongere kinderen.
    • Kinderen gaven bijna nooit toe aan misleidende vragen, maar dit werd wel vaker gedaan door jongere mishandelde kinderen.
    • Dit komt doordat ze een sterk geheugen hebben voor wat er gebeurd was en meer weerstand voor suggesties over onplezierige dingen.
    • De prestatie was gelijk over kinderen, die op verschillende manieren misbruikt waren.
    • Een lagere intelligentie voorspelt een minder accuraat geheugen.
  • Kinderen, die seksueel misbruikt waren, beantwoordden vragen over anus/genitaal onderzoek accurater dan andere mishandelde kinderen of kinderen zonder bekend misbruik verleden die medisch onderzocht waren.
    • Dit kan komen door een verhoogde focus op trauma gerelateerde informatie, wat weer kan komen door meer kennis over trauma gerelateerde informatie of sociaal-emotionele factoren geassocieerd met traumatisering.

Sociaal-emotionele factoren in mishandelde kind ooggetuigen geheugen en suggestibiliteit

  • Er zijn wisselende resultaten of trauma-gerelateerde psychopathologie leidt tot meer of minder geheugenfouten.
  • Mentale gezondheidsproblemen kunnen leiden tot grotere ooggetuigengeheugen fouten.
  • Sommige vormen van trauma gerelateerde psychopathologie (bijv. PTSS) zijn echter gerelateerd aan accurate herinneringen voor trauma.
  • Grotere dissociatie voorspelt accurater geheugen.
    • Als dissociatie echter samen voorkomt met andere trauma symptomen leidt het tot meer fouten.
    • Een verklaring hiervoor kan de ‘respons bias’ zijn: hoe snel iemand het eens is met de interviewer.
    • Kinderen met hoge dissociatie en met andere trauma symptomen gaan wellicht eerder mee met misleidende vragen in een interview, wellicht door angst gerelateerde aandachtsproblemen tijdens het interview, druk om de interviewer te plezieren of wens om het interview snel af te sluiten
  • Mishandelde kinderen hebben een verhoogde kans op sociaal-emotionele problemen.
    • Ze hebben vaker onzekere hechtingsrepresentaties en minder vertrouwen in andere mensen.
    • Onzekere hechting is gelinkt aan een slechter geheugen en verhoogde suggestibiliteit voor stressvolle gebeurtenissen.
    • Omdat mishandelde kinderen meer kans hebben op onzekere hechting en sociaal-emotionele problemen, zijn zij wellicht extra gevoelig voor de houding van de interviewer.
    • Sociaal-emotionele problemen kunnen beïnvloeden hoe kinderen vragen beantwoorden in een wettelijke context.
  • Emotie regulatie tijdens een forensisch interview of in een andere wettelijke context is belangrijk voor mishandelde kinderen.
    • Steunende interviewers zijn nodig om te helpen in het reguleren van angst, onzekerheid en emoties, om zo accuraat mogelijke rapportages te krijgen.
    • Interview stijl en context beïnvloeden ook de geheugen prestatie en suggestibiliteit.
    • Dit is vooral belangrijk voor mishandelde kinderen, met weinig vertrouwen in zichzelf en met trauma gerelateerde symptomen.
    • Belangrijk zijn het niveau van verstandhouding, warmte en sociale steun.

Kruisverhoor en kind ooggetuigengeheugen​​​​​​​

  • Na onthulling en forensische interviews, moeten kinderen hun verhaal vaak nog eens vertellen in rechtbank.

    • Dit zijn intimiderende sociale contexten.
    • Kinderen die accurate herinneringen hebben, kunnen deze omgeving te stressvol vinden om optimaal te beschrijven wat er gebeurd is en te stressvol om valse suggesties te weerstaan.
    • Ze hebben vaak ook hun ouders er niet bij voor steun.
  • In de VS worden kinderen ondervraagd.
    • De aanklager zal eerst vragen stellen aan het kind.
    • Daarna zal de verdedigende advocaat vragen stellen over zijn huidige verklaring en eerdere statements.
    • De aanklager probeert vaak open vragen te stellen en daarbij het kind te ondersteunen.
    • De verdediger is echter meer intimiderend met suggestieve vragen om het kind in diskrediet te brengen.
    • Een samenspel van cognitieve en sociaalemotionele factoren tijdens het kruisverhoor kan het kind als getuige enorm benadelen.
  • Hoe kruisverhoor schadelijk kan zijn voor verklaring van het kind:
    • Suggestieve en moeilijke vragen zijn verwarrend voor het kind en kunnen leiden tot inaccurate verklaringen
    • Intimiderende rechtszaaksetting kan leiden tot een verminderd betrouwbare verklaring.
  • Hoog suggestieve vragen kunnen leiden tot het betwijfelen van de geloofwaardigheid van kinderen en hun verklaring door de jury.
    • Complexe vragen door verdedigende advocaten voorspellen wel een hogere kans op veroordeling dan op vrijspraak. 
  • Getuigen in de rechtbank kan negatieve effecten hebben op de mentale gezondheid en waarnemingen van het wettelijke systeem.
    • De uitkomsten zijn erger voor oudere kinderen dan jongere.
    • Wellicht doordat ze strenger ondervraagd worden of doordat oudere kinderen beter door hebben dat hun geloofwaardigheid betwijfeld wordt.
    • Oudere kinderen realiseren het effect van hun verklaring op de toekomst van de verdediger ook meer.
  • Negatieve effecten van kruisverhoor kunnen verminderd worden door waarheidsinductie, bijvoorbeeld een ontwikkelingsgeschikte aanpak voor eed, en het voorbereiden van het kind op het kruisverhoor.
    • Men moet op de hoogte zijn van hoe de ontwikkeling interacteert met de wettelijke procedure.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Children's eyewitness memory: the influence of cognitive and socio-emotional factors van Goodman e.a. - 2014

Artikelsamenvatting bij Children's eyewitness memory: the influence of cognitive and socio-emotional factors van Goodman e.a. - 2014

Zijn getuigenverklaringen van kinderen accuraat? Veel onderzoek is afhankelijk van rechtszaken en dat is controversieel bij seksueel misbruik. Kinderen hebben ontwikkelende cognitieve vermogens en hebben sociaalemotionele steun nodig om in een legale context goed te kunnen functioneren. Er moet aandacht besteed worden aan de vermogens, kwetsbaarheden en behoeften van kind getuigen, omdat anders onder-geloof of over-geloof geriskeerd wordt.

Onder-geloof kan resulteren in gebrek aan bescherming van misbruikte kinderen en vrijheid voor daders om te blijven misbruiken. Over-geloof kan leiden tot het verwoesten van de levens van onschuldige mensen, terwijl de ware dader vrij is door te gaan met misbruiken. Dit artikel bekijkt cognitieve en sociaalemotionele factoren die invloed hebben op (a) onthulling en nondisclosure van seksueel misbruik van kinderen, (b) ooggetuigen geheugen en (c) getuigenis bij proces.

Disclosure en nondisclosure van kind seksueel misbruik

Kinderen rapporteren bijna nooit seksueel misbruik uit zichzelf. Nondisclosure kan komen door gevoelens van schaamte, realisatie dat seksuele handelingen taboe zijn, of angst zichzelf of anderen in de problemen te krijgen. De signalen die kinderen wel afgeven worden vaak gemist door ouders (‘moet ik echt de avond met Oom Jim doorbrengen?’). Ook al herinneren kinderen de seksuele gebeurtenissen, ze hebben tegenzin hierover te vertellen.

Wetenschappelijk studies zijn gebaseerd op rapportages van daders of van slachtoffers. Ze vergelijken dit met latere interviews over hun onthullingen. Uit onderzoek van Leander et al. is gebleken dat kinderen niet alleen tegenzin hebben in rapporteren seksueel misbruik bij intrafamiliaal misbruik, maar ook bij extra familiaal misbruik. Kinderen meerdere keren interviewen helpt hen om meer te vertellen over de seksuele ervaringen. Het blijkt dat veel kinderen niet vertellen over de seksuele handelingen, zelfs als ze foto’s zien waarop ze zelf misbruikt worden.

Sociaal-emotionele factoren die bijdragen aan nondisclosure en nalatigheid van seksuele informatie zijn schaamte, angst voor negatieve gevolgen en schuld. Dit kan het leeftijdsvoordeel zelfs omdraaien. Oudere kinderen hebben een beter geheugen en rapporteren hierdoor meer informatie, maar ze vertellen minder over genitale aanraking dan jongere kinderen.

Moederlijke steun en disclosure van seksueel misbruik

Een aantal contextuele factoren beïnvloeden onthulling. Deze factoren zijn cultureel en interpersoonlijk. Een belangrijke factor is het niveau van emotionele steun van significante anderen in leven van het kind (niet-misbruikende familie leden). Daarnaast is familie steun belangrijk. De meeste kinderen vertellen over het misbruik tegen een ouder. Adolescenten vertellen er, vaker dan kinderen, over aan leeftijdsgenootjes, maar ook vaak tegen een familielid. Onthulling is afhankelijk van hoe kinderen waarnemen dat hun familie erop zal reageren.

In dit stuk gaat het vooral over moederlijke steun. Kinderen rapporteren ook wel aan andere familieleden, maar meestal bij hun moeders (vooral jonge kinderen). Veel onderzoek heeft zich ook gericht op moederlijke steun, al is steun van andere familieleden ook belangrijk. Daarnaast is het onduidelijk wat precies onder steun valt: hoe conceptualiseer je dit? En wat valt onder steun?

Ouderlijke reacties op informatie anders dan seksueel misbruik onthullingen voorspelt of kinderen wel of niet over het misbruik zullen vertellen. Kinderen met ouders die normaal kalm reageren op stressvolle gebeurtenissen, verlaten de onthulling van misbruik niet. Daarnaast rapporteren ze ook eerder aan een ouder dan aan een niet-ouder, onthulden ze vaker spontaan en reageerden de ouders vaker positief.

Steun van verzorgers is ook belangrijk in het onthullen van seksueel misbruik in later forensisch interview. Wanneer kinderen een steunende niet-misbruikende verzorger hadden vertelde ze eerder over misbruik dan als ze dit niet hadden. Gebrek aan familie steun voorspelt ook herroepingen van seksuele misbruik beweringen: minder steun, grotere kans op herroeping.

De relatie tussen dader, moeder en kind is ook belangrijk in onthulling van kind en moederlijke reacties. Kinderen die gerelateerd zijn aan de dader hebben meer angst en zorgen over de onthulling, door angst voor verlies van een relatie, angst voor straf, persoonlijk verantwoordelijk voelen of bang voor schade aan familie. Daardoor vertellen deze kinderen later over hun misbruik. Moeders die de onthullingen van hun kinderen geloven, hebben minder vaak een relatie met de dader. Moeders die in een afhankelijke relatie met de dader staan straffen hun kinderen vaker voor het onthullen of maken ze uit voor leugenaar of geven ze de schuld.

Kind relaties met niet-misbruikende verzorgers kan ook tegen onthulling werken, doordat kinderen degene van wie ze houden willen beschermen. Ze kunnen angst hebben voor de negatieve gevolgen voor anderen, zoals een scheiding of dat het moeilijk zal zijn voor hun moeder om er emotioneel mee om te gaan. Wanneer kinderen negatieve gevolgen voor anderen verwachten, onthullen ze pas later. De relatie tussen steun van de familie en verwachting van negatieve gevolgen voor hen is onduidelijk. Mogelijkheden:

  • Steunende familie en dus banger voor negatieve gevolgen door onthulling

  • Steunende familie en dus meer vertrouwen dat familie het kan doorstaan en altijd van ze zou houden onafhankelijk van negatieve gevolgen van onthulling

Verwachtingen van reacties van ouders is afhankelijk van de cultuur en hun beeld op onthulling en seksualiteit. Dit kan gerelateerd zijn aan hoeveel negatieve gevolgen je verwacht.

Familie steun voorspelt ook de uitkomsten voor kinderen, die seksueel misbruikt zijn. Is het zo dat moeders met meer steun, een meer verzorgende omgeving voor kinderen bieden, of dat ze beter reageren op seksueel misbruik onthulling. Waarschijnlijk speelt beide een rol.

Kind ooggetuigen geheugen ontwikkeling

Er is veel bekend over het geheugen in niet-misbruikte kinderen. In onderzoek weet men precies wat de kinderen moeten onthouden en kan dit dus gecheckt worden. In onderzoek over ooggetuigengeheugen wordt er aandacht besteed aan de accuraatheid van geheugen en weerstand tegen valse suggesties. Cognitieve en sociaal-emotionele factoren zijn hierin belangrijk.

Cognitieve factoren in kind ooggetuigen geheugen en suggestibiliteit

Kind geheugenrapportages worden steeds accurater en completer met leeftijd. Kinderen hebben meer aanmoediging en signalen nodig om informatie op te halen, en kunnen dit niet alleen. Dit wordt in de forensische context echter als suggestief gezien. Het kan de accuraatheid verhogen, maar kan ook bijdragen aan suggestibiliteit en geheugen fouten, vooral in jonge kinderen. Jonge kinderen zijn extra kwetsbaar voor suggestie en misinformatie effecten. Kinderen van vier/vijf jaar kunnen vaak toonaangevende vragen over negatieve, taboe handelingen wel weerstaan.

Cognitieve factoren die bijdragen aan verbeteringen in geheugen en verminderde suggestibiliteit met leeftijd zijn biologische maturatie, taalontwikkeling, kennisbasis, recollectieve processen, bron monitoren en geheugenstrategieën. Theorieën:

  • Source Monitoring Framework: vermogen om te differentiëren tussen bronnen van informatie in het geheugen (zelf meegemaakt of verteld door anderen). Kinderen hebben hier meer moeite mee dan volwassenen, en dus zien ze suggesties vaker als eigenlijke ervaring

  • Zwakke geheugensporen dragen bij aan suggestibiliteit, omdat ze makkelijk te overschrijven zijn en mensen hier minder zeker over zijn. Volgens de Fuzzy Trace Theory zijn er twee type geheugen parallel naast elkaar: 'verbatim' (letterlijke, oppervlakte niveau geheugen spoor) en 'gist' (geheugenspoor over globale betekenis van gebeurtenis). 'Verbatim' herinneringen vervagen of desintegreren snel, 'gist' herinneringen zijn duurzamer. Valse herinneringen ontstaan doordat 'gist' herinneringen vals toegeschreven worden aan een ervaring of door het ophalen van verkeerde verbatim geheugen

Het geheugen voor stressvolle gebeurtenissen is robuuster en langer durend dan voor minder stressvolle gebeurtenissen en weerstand voor suggestie is sterker voor centrale vergeleken met perifere eigenschappen van gebeurtenissen. Er zijn individuele verschillen in het begrip van stressvolle gebeurtenissen en in de wil om na te denken en te discussiëren over traumatisch materiaal. Dit beïnvloedt de mate waarin een gebeurtenis wordt verwerkt, opgeslagen en opgehaald.

Bijna alle kinderen vanaf drie/vier jaar kunnen negatieve gebeurtenissen herinneren met accuraatheid en detail. Toch zijn andere suggestibel en kwetsbaar voor misinformatie. Er zijn veel individuele verschillen in deze suggestibiliteit. Dit is ook afhankelijk van de situatie.

Kind valse herinnering

Een valse herinnering is een valse rapportage van gebeurtenissen, die niet gebeurd zijn. Dit komt voor bij zowel kinderen als volwassenen. Het gebeurt minder vaak voor distinctieve, persoonlijk significante, taboe gebeurtenissen dan wereldse gebeurtenissen. Kinderen zijn minder vatbaar voor suggestie over negatieve dan positieve gebeurtenissen. De meeste forensische interviews gaan over negatieve gebeurtenissen. Het is echter niet zo dat kinderen immuun zijn tegen suggestie over deze handelingen, vooral jongere kinderen niet.

Sociaal emotionele factoren en kind ooggetuigen geheugen, suggestibiliteit en valse herinnering

Meerdere factoren dragen bij aan suggestibiliteit, zoals het willen plezieren van de interviewer vs. erg verdacht zijn over de implicaties van de interviewer, of het krijgen van  bepaalde beloningen als kinderen de versie van waarheid van hun ouder/ therapeut/ interviewer accepteren. Een belangrijke factor is sociale steun, zowel na de negatieve gebeurtenis als tijdens het interview. Men heeft een beter geheugen wanneer men meer steun ervaart en men geeft meer informatie en maakt minder fouten bij een steunende interviewer. Dit leidt tot accuratere herinneringen en meer weerstand tegen suggestie.

Verbeteringen in sociaal begrip kan zorgen voor minder wil om te rapporteren, door het begrip van de sociale implicaties van onthulling en verklaring. Zowel sociale als cognitieve factoren zijn van belang in de herinnering van bepaalde gebeurtenissen.

Mishandeling en geheugen

Veel misbruikte kinderen hebben een normaal geheugen functioneren, vooral voor trauma gerelateerde informatie. Maar ook hier spelen cognitieve en sociaal-emotionele factoren een rol.

Cognitieve factoren in mishandelde kinderen ooggetuigengeheugen en suggestibiliteit

Deze factoren worden onderzocht door documentatie van misbruik door daders in wettelijke zaken te vergelijken met de verklaringen van kinderen. Een andere manier is het geheugen van het kind voor gebeurtenissen, gedocumenteerd door onderzoekers, te onderzoeken. Voordeel is dat zowel cognitieve als sociaal-emotionele factoren onderzocht worden.

Bij een medisch onderzoek door een dokter over mogelijk kind seksueel misbruik vertelden oudere kinderen meer details en antwoorden zij specifieke vragen accurater dan jongere kinderen. Kinderen gaven bijna nooit toe aan misleidende vragen, maar dit werd wel vaker gedaan door jongere mishandelde kinderen.

Dit komt doordat ze een sterk geheugen hebben voor wat er gebeurd was en meer weerstand voor suggesties over onplezierige dingen. De prestatie was gelijk over kinderen, die op verschillende manieren misbruikt waren. Een lagere intelligentie voorspelt een minder accuraat geheugen.

Kinderen, die seksueel misbruikt waren, beantwoordden vragen over anus/genitaal onderzoek accurater dan andere mishandelde kinderen of kinderen zonder bekend misbruik verleden die medisch onderzocht waren. Dit kan komen door een verhoogde focus op trauma gerelateerde informatie, wat weer kan komen door meer kennis over trauma gerelateerde informatie of sociaal-emotionele factoren geassocieerd met traumatisering.

Sociaal-emotionele factoren in mishandelde kind ooggetuigen geheugen en suggestibiliteit

Er zijn wisselende resultaten of trauma-gerelateerde psychopathologie leidt tot meer of minder geheugenfouten. Mentale gezondheidsproblemen kunnen leiden tot grotere ooggetuigengeheugen fouten. Sommige vormen van trauma gerelateerde psychopathologie (bijv. PTSS) zijn echter gerelateerd aan accurate herinneringen voor trauma.

Grotere dissociatie voorspelt accurater geheugen. Als dissociatie echter samen voorkomt met andere trauma symptomen leidt het tot meer fouten. Een verklaring hiervoor kan de ‘respons bias’ zijn: hoe snel iemand het eens is met de interviewer. Kinderen met hoge dissociatie en met andere trauma symptomen gaan wellicht eerder mee met misleidende vragen in een interview, wellicht door angst gerelateerde aandachtsproblemen tijdens het interview, druk om de interviewer te plezieren of wens om het interview snel af te sluiten

Mishandelde kinderen hebben een verhoogde kans op sociaal-emotionele problemen. Ze hebben vaker onzekere hechtingsrepresentaties en minder vertrouwen in andere mensen. Onzekere hechting is gelinkt aan een slechter geheugen en verhoogde suggestibiliteit voor stressvolle gebeurtenissen. Omdat mishandelde kinderen meer kans hebben op onzekere hechting en sociaal-emotionele problemen, zijn zij wellicht extra gevoelig voor de houding van de interviewer. Sociaal-emotionele problemen kunnen beïnvloeden hoe kinderen vragen beantwoorden in een wettelijke context.

Emotie regulatie tijdens een forensisch interview of in een andere wettelijke context is belangrijk voor mishandelde kinderen. Steunende interviewers zijn nodig om te helpen in het reguleren van angst, onzekerheid en emoties, om zo accuraat mogelijke rapportages te krijgen. Interview stijl en context beïnvloeden ook de geheugen prestatie en suggestibiliteit. Dit is vooral belangrijk voor mishandelde kinderen, met weinig vertrouwen in zichzelf en met trauma gerelateerde symptomen. Belangrijk zijn het niveau van verstandhouding, warmte en sociale steun.

Kruisverhoor en kind ooggetuigengeheugen

Na onthulling en forensische interviews, moeten kinderen hun verhaal vaak nog eens vertellen in rechtbank. Dit zijn intimiderende sociale contexten. Kinderen die accurate herinneringen hebben, kunnen deze omgeving te stressvol vinden om optimaal te beschrijven wat er gebeurd is en te stressvol om valse suggesties te weerstaan. Ze hebben vaak ook hun ouders er niet bij voor steun.

In de VS worden kinderen ondervraagd. De aanklager zal eerst vragen stellen aan het kind. Daarna zal de verdedigende advocaat vragen stellen over zijn huidige verklaring en eerdere statements. De aanklager probeert vaak open vragen te stellen en daarbij het kind te ondersteunen. De verdediger is echter meer intimiderend met suggestieve vragen om het kind in diskrediet te brengen. Een samenspel van cognitieve en sociaalemotionele factoren tijdens het kruisverhoor kan het kind als getuige enorm benadelen.

Hoe kruisverhoor schadelijk kan zijn voor verklaring van het kind:

  • Suggestieve en moeilijke vragen zijn verwarrend voor het kind en kunnen leiden tot inaccurate verklaringen

  • Intimiderende rechtszaaksetting kan leiden tot een verminderd betrouwbare verklaring

Hoog suggestieve vragen kunnen leiden tot het betwijfelen van de geloofwaardigheid van kinderen en hun verklaring door de jury. Complexe vragen door verdedigende advocaten voorspellen wel een hogere kans op veroordeling dan op vrijspraak.

Getuigen in de rechtbank kan negatieve effecten hebben op de mentale gezondheid en waarnemingen van het wettelijke systeem. De uitkomsten zijn erger voor oudere kinderen dan jongere. Wellicht doordat ze strenger ondervraagd worden of doordat oudere kinderen beter door hebben dat hun geloofwaardigheid betwijfeld wordt. Oudere kinderen realiseren het effect van hun verklaring op de toekomst van de verdediger ook meer.

Negatieve effecten van kruisverhoor kunnen verminderd worden door waarheidsinductie, bijvoorbeeld een ontwikkelingsgeschikte aanpak voor eed, en het voorbereiden van het kind op het kruisverhoor. Men moet op de hoogte zijn van hoe de ontwikkeling interacteert met de wettelijke procedure.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Planting misinformation in the human mind: a 30 year investigation of the malleability of memory van Loftus - 2005

Artikelsamenvatting bij Planting misinformation in the human mind: a 30 year investigation of the malleability of memory van Loftus - 2005

Dit is een samenvatting van het artikel Loftus, E.F. (2005). Planting misinformation in the human mind: a 30 year investigation of the malleability of memory, voorgeschreven literatuur bij week 2 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting is oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

Introductie

  • In dit artikel wordt een overzicht gegeven van het onderzoek wat de afgelopen 30 jaar gedaan is naar het geven van misleidende informatie en de invloed daarop op herinneringen.
  • Ook is gekeken naar de condities waarin deze misleidende informatie invloed heeft op het geheugen en wanneer niet.
  • Wanneer na een bepaalde gebeurtenis verkeerde informatie gegeven werd, werd die verkeerde informatie in bijna de helft van de gevallen herinnerd als deel van de echte gebeurtenis.
  • Het geven van verkeerde informatie zorgt dus voor beperkingen van het geheugen.
  • De neurale activiteit tijdens de gebeurtenis en tijdens het geven van de verkeerde informatie zou het ‘misinformation effect’ voorspellen.
    = effect wijst op de veranderingen in het rapporteren van gebeurtenissen die ontstaan na het krijgen van verkeerde, misleidende informatie.

Wanneer

  • Bepaalde condities zijn vatbaarder voor misinformatie dan andere.
  • Wanneer er een langere tijdsperiode na de gebeurtenis is en de herinnering wat begint te vervagen, is men vatbaarder voor misinformatie.
  • Wanneer de gebeurtenis al heel lang geleden is, kan het zelfs zo zijn dat de herinnering zo zwak is dat het niet meer herkenbaar is na misinformatie.
  • Als men niet duidelijk meer onderscheid kan maken tussen de herinnering en de misinformatie, kunnen herinneringen gemakkelijker veranderd worden = ‘Discrepancy Detection principle’.
  • Wanneer na een kort tijdsinterval tussen de misinformatie en een test gevraagd werd of de informatie misinformatie was of dat het echt had plaatsgevonden, gaven de meesten aan dat het zowel uit de misinformatie als uit de echte gebeurtenis kwam.
  • Het tijdelijk veranderen van iemands toestand (bijvoorbeeld teveel alcohol drinken) kan ervoor zorgen dat mensen vatbaarder zijn voor misinformatie.

Waarschuwingen

  • Het waarschuwen van mensen voor misinformatie heeft effect, maar alleen als dit voor het geven van de misinformatie gebeurt.
  • Een waarschuwing na het geven van misinformatie werkt waarschijnlijk niet doordat de gewijzigde herinnering al in het geheugen opgenomen is.
    • Het waarschuwen na misinformatie heeft alleen nut als het informatie betreft die slecht toegankelijk in het geheugen is.
  • Het maakte niet uit of de waarschuwing in het algemeen gold of specifiek was.

Wie

  • Sommige mensen worden meer beïnvloed door misinformatie dan anderen.
  • Jongere kinderen zijn over het algemeen vatbaarder dan oudere kinderen en volwassenen, maar ouderen zijn weer vatbaarder dan volwassenen.
  • Cognitieve bronnen spelen hierbij een rol, want we weten dat de effecten van misinformatie groter zijn als de bronnen beperkter zijn.
  • Mensen met veel empathie, absorptie en zelfcontrole lijken vatbaarder te zijn voor misinformatie.
  • Mensen zijn vatbaarder voor misinformatie als de misinformatie dichter naar het laatste testmoment gegeven werd dan wanneer het snel na de originele gebeurtenis gegeven werd.

Originele herinnering

  • Misinformatie kan invloed hebben op mensen die zich de echte gebeurtenis niet goed kunnen herinneren.
  • Echter, er wordt ook gepleit voor het feit dat mensen zich de informatiebron wel herinneren, maar na overweging de misinformatie als juiste informatie zijn gaan zien.

Aard van herinneringen

  • Bij het omschrijvingen van valse herinneringen dekten mensen zich vaker in, waren de beschrijvingen langer, werd minder zintuiglijke informatie gegeven en werd vaker verwezen naar cognitieve handelingen.
  • Soms gaan mensen zich dingen voorstellen die ze niet echt gezien hebben = ‘source misattribution effect.

Hoeveel

  • Uitgebreide valse herinneringen (‘rich false memories’) zijn misinformatie met betrekking tot een hele gebeurtenis.
  • Soms geven mensen kort na de verzonnen gebeurtenis aan dat ze zich dit niet of nauwelijks kunnen herinneren, maar na verloop van tijd wordt de ‘herinnering’ gedetailleerder en gaan mensen er zelf in geloven.
  • Deze sterke vorm van suggestie wordt ook wel de ‘bekende informant verkeerde verhaalprocedure’ genoemd of de ‘lost-in-the-mall’ techniek (omdat het vaak gaat om een verzonnen verhaal over verdwalen in een winkelcentrum als kind).
  • Ongeveer 30% van de mensen vormt als gevolg hiervan een (gedeeltelijke) valse herinnering.
  • Dit gold ook wanneer de verzonnen gebeurtenis onmogelijk of onwaarschijnlijk was.

Conclusie

  • Misinformatie kan ervoor zorgen dat mensen iets geloven wat ze nooit gezien hebben.
  • Dit geldt zelfs voor uitgebreide valse herinneringen.
  • Deze valse herinneringen kunnen gedetailleerd zijn.
  • Neurologisch onderzoek naar dit fenomeen wijst uit dat er meer sensorische activiteit is bij een waargebeurd verhaal dan bij een verzonnen verhaal.
  • Ook is zijn de hippocampus en andere nabijgelegen gebieden actiever bij een verzonnen gebeurtenis.
  • Misinformatie kan zowel bewust als onbewust gegeven worden.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij A new solution to the recovered memory debate van McNally & Geraerts - 2009

Artikelsamenvatting bij A new solution to the recovered memory debate van McNally & Geraerts - 2009

Dit is een samenvatting van het artikel McNally, R. J., & Geraerts, E. (2009). A new solution to the recovered memory debate, voorgeschreven literatuur bij week 2 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

Introductie

  • De controverse over hervonden herinneringen aan seksueel misbruik in de kindertijd (CSA) wordt gekenmerkt door 2 perspectieven.

    • Onderdrukking interpretatie/perspectief = sommige mensen onderdrukken hun herinneringen aan misbruik omdat deze ervaringen zo emotioneel traumatisch zijn geweest, en ze kunnen zich de CSA alleen herinneren wanneer het psychologisch veilig is om dat vele jaren later te doen.

      • Een defensief, remmend mechanisme moet de toegang tot het geheugen hebben geblokkeerd gedurende jaren dat het niet in je opkwam.
    • Valse geheugeninterpretatie/perspectief = veel meldingen van herstelde herinneringen aan seksueel misbruik zijn valse herinneringen, vaak onbedoeld gekoesterd door therapeuten.
  • Er zou bewijs kunnen zijn voor een derde interpretatie die van toepassing is op een subgroep van seksueel misbruik in de kindertijd (CSA) die mensen niet als traumatiserend hebben ervaren en zich spontaan hebben herinnerd nadat ze herinneringen buiten de psychotherapie tegenkwamen.
    • Sommige mensen hebben zich CSA herinnerd, maar zijn dat later weer vergeten.

Onderdrukking interpretatie/perspectief

  • Onderdrukkingstheoretici: hervonden herinneringen zijn verdrongen herinneringen.
  • Andere termen: traumatische amnesie, dissociatieve amnesie, traumatische dissociatieve amnesie, dissociatie.
  • Een slachtoffer heeft een traumatische ervaring gecodeerd en omdat het zo emotioneel verwoestend was, kan het slachtoffer zich de ervaring pas herinneren als het psychologisch veilig is om dat te doen, vaak vele jaren later.
  • Hoe traumatischer een gebeurtenis is, hoe moeilijker het kan zijn om die te onthouden.
  • Als therapeuten vermoeden dat verdrongen herinneringen aan CSA de psychologische symptomen van de patiënt veroorzaken, moeten ze de patiënt helpen de geheugenverliesbarrière te overwinnen en de herinneringen onder de aandacht te brengen.

Valse geheugeninterpretatie/perspectief 

  • Theoretici van valse herinneringen zijn van mening dat, omdat emotionele opwinding het geheugen versterkt, traumatische gebeurtenissen zoals SMK beter onthouden zouden moeten worden in plaats van minder goed.
  • Ze staan sceptisch tegenover degenen die zich naar verluidt emotioneel traumatisch misbruik herinneren nadat ze er jarenlang totaal niet van op de hoogte waren.
    • Ze zijn vooral sceptisch als de herinnering is ontstaan tijdens hypnose of soortgelijke procedures.

Wetenschap

  • Onderdrukkingsinterpretatie is niet bestand tegen empirisch onderzoek.
  • Soms wordt het niet coderen verward met het onvermogen om het te herinneren.
  • Sommige onderzoeken hebben aangetoond dat sommige herstelde herinneringen niet echt zijn:
    • Uitermate ongeloofwaardig als satanische rituelen
    • Hersteld via een specifieke procedure zoals hypnose)
    • Mensen hebben herstelde herinneringen ingetrokken
    • Implantatie van valse herinneringen door middel van terugroeppogingen
  • Met behulp van het DRM-paradigma hebben we ook ontdekt dat mensen van wie de herstelde herinneringen vrijwel zeker vals zijn, eveneens een verhoogde neiging tot vals geheugen vertonen in dit paradigma.
  • Ten slotte hebben proefpersonen met hersteld geheugen de neiging om tekorten in het monitoren van de realiteit te vertonen bij taken, waardoor ze moeten onderscheiden of ze een woord hebben gezien of zich alleen maar hebben voorgesteld het te hebben gezien.
    • Deze bevinding komt overeen met de mogelijkheid dat ze moeite hebben met het onderscheiden van herinneringen aan beelden (‘‘fantasie’’) en herinneringen aan waarnemingen (‘‘realiteit’’).

Derde interpretaties van herstelde herinneringen

  • 2 soorten CSA-herinneringen:

    • Valse herinneringen
    • Authentieke herinneringen.

Echte hervonden herinneringen aan CSA zonder verdringing, trauma of totaal vergeten zijn:

  • Niet als trauma ervaren

    • Retrospectieve herwaardering van het misbruik als een trauma, nadat proefpersonen het zich tijdens de volwassenheid herinneren, kan de herinnering later in het leven pathogeen maken.
    • Het resultaat is dat in ieder geval sommige proefpersonen die hun geheugen hebben hersteld, hun misbruik vergeten, niet omdat het zo traumatisch was, maar omdat het niet traumatisch was.
    • Besefte pas later dat het misbruik was.
    • Daarom is een herstelde herinnering aan CSA niet noodzakelijkerwijs een herstelde herinnering aan een trauma.
  • Afwezige herinneringen aan misbruik
    • Soms gebrek aan herinneringen (zoals buurt) waardoor mensen niet aan het misbruik denken.
    • Ook als sociaal gemedieerde herinneringen ontbreken (anderen weten niet van misbruik).
  • Bewust niet aan misbruik denken
    • Onderzoeksgegevens impliceren dat mensen die aangeven hun CSA jarenlang te zijn vergeten, om zich deze vervolgens spontaan in het dagelijks leven te herinneren, bijzonder goed lijken te zijn in uitvoerende controle over de inhoud van het bewustzijn (uitzonderlijk bedreven lijken in het niet aan bepaalde dingen denken, vooral als de inhoud is angstgerelateerd)
    • Merk op dat deze bevinding het idee van repressie niet ondersteunt.
      • Vermijden om aan iets te denken is niet hetzelfde als het onderdrukken zodat men het zich niet meer kan herinneren.
  • Eerdere herinnering vergeten
    • Dus een reden waarom mensen een herstelde geheugenervaring kunnen hebben, is dat ze gewoon hun eerdere herinneringen vergeten.
    • Ze kunnen eerdere gevallen van herinneren vergeten als bijvoorbeeld de mentale context van hun herstelde geheugenervaring dramatisch verschilt van de mentale context van eerdere herinneringen.

2 soorten herstelde geheugenervaring

  • Herinneringen die spontaan werden hersteld, buiten de therapie om, werden bevestigd met een percentage (37%) dat statistisch niet te onderscheiden was van het bevestigingspercentage (45%) voor proefpersonen die hun misbruik nooit waren vergeten.1

    • Geen geheugen hersteld door suggestieve therapie kon worden bevestigd.
    • Hoewel dit 0%-bevestigingspercentage niet noodzakelijkerwijs betekent dat herinneringen die tijdens de therapie naar boven komen vals zijn, is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van herinneringen die zijn teruggevonden in suggestieve therapie.
    • Verschillende oorsprong herstelde geheugenervaringen
  • Herinneringen die door suggestieve therapie worden opgeroepen, zijn waarschijnlijker het product van suggestie, een mogelijkheid die consistent is met (maar niet vereist door) het gebrek aan bevestiging.
    • Mensen die spontaan herinneringen ophalen, kunnen zich de gebeurtenis eerder hebben herinnerd, maar zijn misschien gewoon vergeten dat ze het eerder hadden herinnerd.

Conclusie en limitaties

  • Er zijn verschillende factoren die de kans vergroten dat een herstelde herinnering aan CSA echt is:
  1. Slachtoffer ervoer het misbruik als verwarrend, walgelijk of eng, maar niet als een angstaanjagend trauma.
  2. Misbruik is slechts één keer of hooguit enkele keren voorgekomen.
  3. Slachtoffer begreep de ervaring niet als seksueel of beledigend.
  4. Het slachtoffer vermeed met succes na te denken over de ervaring.
  5. Afwezige herinneringen bevorderden het vergeten.
  6. Slachtoffer vergat eerdere herinneringen aan het misbruik, waardoor de illusie ontstond dat hij of zij het al die tijd was vergeten.
  7. Wanneer de persoon zich het misbruik tijdens de volwassenheid herinnert, komt de herinnering plotseling voor en gaat gepaard met de schok dat de persoon de ervaring was vergeten.
  8. Herinnering vindt spontaan plaats als reactie op herinneringen buiten suggestieve psychotherapie.
  9. Herinneringen die spontaan opkomen buiten de psychotherapie om worden eerder bevestigd dan herinneringen die geleidelijk ontstaan tijdens bepaalde vormen van suggestieve psychotherapie.
  10. Laboratoriumonderzoek geeft aan dat degenen die geleidelijk hun herinneringen herstellen in psychotherapie, een verhoogde neiging tot valse herinneringen vertonen bij de DRM-taak in vergelijking met degenen die hun herinneringen spontaan herstellen buiten psychotherapie.
Access: 
Public
Samenvatting bij Hoofdstuk 6 handleiding “Het kind als getuige”: Scenariomodel van Dekens & Van der Sleen - 2013

Samenvatting bij Hoofdstuk 6 handleiding “Het kind als getuige”: Scenariomodel van Dekens & Van der Sleen - 2013

Dit is een samenvatting van het artikel Dekens & Van der Sleen. Hoofdstuk 6 handleiding “Het kind als getuige”: Scenariomodel, voorgeschreven literatuur bij week 3 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting komt oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

Introductie

  • De uitgeschreven versie van de verklaring die een kind geeft in de kindvriendelijke verhoorstudio kan dienen als bewijsmateriaal in een rechtszaak, omdat kinderen onder de twaalf jaar vaak niet worden gehoord op een rechtszitting.

6.1 Het scenariomodel

  • Het scenariomodel is een gestructureerde verhoormethode om een getuigenverklaring te krijgen die zo zuiver mogelijk is. Er bestaan drie scenario’s:
  1. Een getuige verklaart spontaan na een neutrale openingsvraag.
  2. Een getuige verklaart na bevraging op een indirecte manier.
  3. Een getuige heeft voorinformatie nodig.
  • De ideale situatie wordt beschreven bij scenario A.
  • Het scenariomodel omvat drie onderdelen en zorgt ervoor dat het verhoor in totaal ongeveer één tot anderhalf uur duurt, afhankelijk van de leeftijd en concentratieboog van het kind:

1. Introductie

  • De verhoorder haalt het kind en de ouders of begeleiders op in de wachtkamer.
  • Het kind krijgt een rondleiding door de regiekamer en de verhoorkamer.
  • Er wordt aandacht besteedt aan opgehangen tekeningen van andere kinderen, zodat het kind weet dat er vaker kinderen komen.
  • Ze keren vervolgens terug naar de wachtruimte, waarna de verhoorder en het kind naar de verhoorkamer gaan.
  • De ouders mogen niet meekijken met het verhoor, ze mogen de opname wel achteraf bekijken.
    • Tijdens het verhoor vertelt de verhoorder wat over zijn of haar rol en over het doel van het gesprek. Het kind krijgt de keuze: praten of nog even wat anders doen. Als het kind voor het laatste kiest, wordt de afspraak gemaakt dat er daarna wordt gesproken over de verklaring. De verhoorder probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van free recall.

2. Zaakgericht deel

  • Het kind krijgt zoveel mogelijk de gelegenheid om vrijuit te vertellen waarom hij of zij gekomen is.
  • Vooraf krijgt het kind instructies, bijvoorbeeld dat hij of zij het mag zeggen als hij of zij het antwoord niet weet.
  • Vervolgens wordt er gestart met een neutrale algemene openingsvraag, zoals ‘waarover kom je praten?’.
  • Daarna worden er zoveel mogelijk open vragen gesteld door de verhoorder.
  • De drie eerder genoemde scenario’s (A, B en C) kunnen dan ontstaan. 

3. Afsluiting

  • Tijdens de afsluiting vraagt de verhoorder of het kind nog iets wil vertellen of vragen.
  • Er wordt gevraagd wat het kind van het verhoor vond, het kind kan een compliment krijgen over zijn of haar inzet en er wordt nog wat ontspannend gedaan.
  • Wanneer het kind en de ouders terug naar huis zijn, wordt het verhoor besproken met de regisseur.

6.2 De kwaliteit van het verhoor in de kindvriendelijke verhoorstudio

  • Met het scenariomodel moet er op een zo minimaal mogelijk beïnvloedende manier bewijs worden verzameld.

    • Er moet sprake zijn van afstemming op de individuele getuige.
    • Er moet sprake zijn van contact en vertrouwen tussen de verhoorder en de getuige.
    • De verhoorder moet zich neutraal opstellen, maar ook kennis en voldoende vaardigheden bezitten.

Betrouwbaarheid

  • Al voor het uitvoeren van een verhoor, moet er rekening gehouden worden met het feit dat de getuige zo min mogelijk beïnvloed mag worden. Kinderen tot twaalf jaar vergelijken een verhoor met de schoolse situatie, er is daar immers ook een volwassene die vragen stelt aan kinderen.
  • Het vervelende aan deze vergelijking is, is dat er op school doorgaans maar één antwoord juist is en dat de leerkracht weet wat het juiste antwoord is. Dit is natuurlijk niet het geval bij een verhoor. Het is daarom belangrijk een kind te leren dat deze vergelijking niet helemaal juist is en wat wel de bedoeling is van het verhoor.

Instructies

  • Kinderen krijgen vijf expliciete instructies:
  1. Je mag fouten van de verhoorder in een samenvatting verbeteren en de samenvatting aanvullen.
  2. De verhoorder weet de antwoorden op de vragen niet omdat hij of zij er niet bij is geweest.
  3. Je mag om uitleg vragen als je de vraag niet begrijpt of als er moeilijke woorden zijn.
  4. Je mag het zeggen als je het antwoord niet weet.
  5. Wanneer de verhoorder een vraag herhaalt, heeft hij of zij het antwoord niet goed onthouden. Dit betekent dus niet dat het eerder gegeven antwoord onjuist is.
  • De instructies worden geoefend aan de hand van voorbeelden en worden vaak verspreid, het is bijvoorbeeld gebruikelijk om tijdens de kennismaking al enkele instructies te geven om een informatieoverload te voorkomen. Soms is het raadzaam enkele instructies tijdens het verhoor nogmaals te herhalen.

Free recall stimuleren

  • Het kind wordt door de verhoorder aangespoord om zoveel mogelijk uit zichzelf te vertellen. De informatie die zo wordt verkregen, is spontaan en dus minimaal beïnvloed door de verhoorder. Het kan worden aangemoedigd door vragen als ‘vertel verder…’ andersoortige vragen mogen de free recall nooit onderbreken.
  • Pas wanneer er uitputtend aan free recall is gedaan, stelt de verhoorder meer gerichte vragen.

Open vragen stellen

  • De kans op beïnvloeding is bij open vragen kleiner dan bij gesloten vragen. Dit komt doordat gesloten vragen vaak suggestief zijn.
  • Ook leveren open vragen meestal meer informatie op dan gesloten vragen.
  • Toch zijn er bij zowel open als gesloten vragen uitzonderingen. Ook open vragen kunnen, door de woordkeuze, suggestief zijn en soms, bijvoorbeeld in het geval ‘wat zei hij?’ (open vraag) en ‘zei hij nog iets?’ (gesloten vraag), hebben gesloten vragen de voorkeur.
  • Voor het stellen van meerkeuzevragen gelden de volgende eisen:
    • er zijn minimaal vier antwoordalternatieven
    • de mogelijk juiste keuze moet (ongeveer) in het midden staan
    • er moet een neutrale keuzemogelijkheid zijn

Suggestieve vragen en opmerkingen vermijden

  • Door te benadrukken dat het belangrijk is dat er antwoord wordt gegeven en door complimenten te geven over zaakgerichte informatie, wordt de sociale wenselijkheid bij het kind vergroot. Dit moet dus worden vermeden.
  • De verhoorder moet zo min mogelijk elementen inbrengen die niet door de getuige zijn genoemd.
  • Een ander belangrijk punt is dat de verhoorder zowel verbaal als non-verbaal geen (on)geloof uit mag drukken.

Reageren op emoties

  • Vragen naar gevoelens of meningen moeten open vragen zijn. In de reactie op wat het kind vervolgens vertelt, moet de verhoorder strak aansluiten op de (non)verbale communicatie van het kind. De reactie van de verhoorder moet echter wel neutraal (maar ook passend) zijn. Dit kan de verhoorder bijvoorbeeld doen door het kind letterlijk te herhalen. Ook kan de verhoorder benoemen wat hij of zij ziet, zonder te interpreteren.

Scenario B

  • Wanneer scenario A niet werkt, moet de verhoorder overstappen op scenario B. Hierin zijn twee stappen, welke kunnen leiden tot scenario A. Wanneer dit inderdaad gebeurt, moet er meteen worden overgegaan naar de free recall.
  • De eerste stap houdt in dat de verhoorder vragen stelt over de leefwereld van het kind, waardoor hij of zij bij de verdachte en de verdachte handelingen uitkomt. Er worden vanwege neutraliteit, niet alleen vragen gesteld die direct naar de verdachte leiden.
    • Dit kost echter wel extra tijd en energie van het kind, waardoor er ook niet teveel omwegen moeten worden gemaakt.
  • De tweede stap begint wanneer het kind de naam van de verdachte heeft genoemd. Hierin wordt er gevraagd naar de relatie tussen het kind en de verdachte en andere personen (die ‘neutraal’ zijn).
    • Wanneer het kind de verdachte handelingen gaat benoemen, wordt er onmiddellijk overgegaan op free recall.

Scenario C

  • Wanneer scenario B is doorlopen en er nog geen informatie door het kind is gegeven over de verdachte en de verdachte handelingen, treedt scenario C in werking. Hier wordt voorinformatie uit de aangifte gebruikt om het kind te confronteren. Dit wordt gedaan wanneer er wordt vermoed dat het kind wel wil, maar niet durft te vertellen.
  • Het confronteren met voorinformatie moet zo zorgvuldig en objectief mogelijk gebeuren. Zo mogen de naam van de verdachte en de verdachte handelingen niet benoemd worden. Er mag wel een locatie worden genoemd. Ook vastgestelde feiten mogen worden ingebracht in het verhoor. De bron van de voorinformatie mag echter niet worden onthuld, om sociale wenselijkheid te voorkomen.
    • De beslissing over de voorinformatie die wordt ingebracht, wordt genomen door zowel de verhoorder, als de verbalisant als de regisseur. Wanneer de verhoorder de verhoorruimte wil verlaten om dit te bespreken, wordt aan het kind uitgelegd dat de verhoorder even wil vragen of hij of zij alle vragen heeft gesteld en of het oké is dat het kind even alleen in de verhoorkamer blijft. Zo ja, dan krijgt het kind even iets te doen. Wanneer het kind niet alleen wil blijven, kan de regisseur binnenkomen met aanvullende vragen op een briefje.
  • Wanneer een kind alsnog, op basis van de voorinformatie, gaat vertellen, is het strafrechtelijk noodzakelijk dat er wordt overgegaan op free recall. Een bevestiging van de voorinformatie zonder verklaring is onvoldoende bewijs.

6.3 Omgaan met weerstand

  • Weerstand is gedrag waaruit blijkt dat het kind iets te vertellen heeft, maar dit niet kan, durft of wil.

    • Een andere reden voor dit soort gedrag is dat het kind moe is, dat de vragen te moeilijk zijn, dat er te lang over hetzelfde onderwerp wordt doorgevraagd of dat het kind niets meer te verklaren heeft.
  • Het is belangrijk om bij weerstand uit te zoeken waar dit vandaan komt en waarom het kind op die manier reageert.
    • Dit kun je doen door eerst neutraal te benoemen wat je ziet en vervolgens een meerkeuzevraag met mogelijke oorzaken te stellen (volgens de eerder besproken regels!). Weerstand vervolgens wegnemen kan door over een neutraal onderwerp te gaan praten of door een neutrale activiteit te gaan ondernemen.
    • Een andere manier is met de ui-pelvragen.
      • Dit zijn keuzevragen die zijn gebaseerd op de inhoud van de weerstand. Er wordt hiermee van buiten naar binnen gewerkt, alsof je een ui afpelt.
      • Eerst richt je de vragen op zaken rondom hetgeen er is gebeurd, en vervolgens richt je je vragen steeds iets meer tot de kern van het voorval. Je moet hierbij wel aansluiten op wat het kind vertelt.
      • Bij het gebruik van ui-pelvragen zegt de verhoorder veel voor, bijvoorbeeld in vragen als ‘gaat het over iets leuks of over iets wat niet leuk is?’ en ‘gaat het over jou of over iemand anders?’. Het is daarom belangrijk dat niet het hele verhoor uit dit soort vragen bestaat.
  • Wanneer de weerstand niet afneemt na het praten over of doen van iets neutraals en niet na de ui-pelvragen, zal de weerstand moeten worden geaccepteerd en is het beter het verhoor af te ronden.
  • Het is daarbij van belang dat de verhoorder aangeeft dat het kind altijd terug mag komen om te praten als het kind dit wil.

6.4 Hulpmiddelen gebruiken

  • Je kunt bij een verhoor ook gebruiken van hulpmiddelen, bijvoorbeeld wanneer ene kind iets niet kan of wil zeggen.

    • Zo kan een kind bij zichzelf lichaamsdelen aanwijzen waar iets is gebeurd, of kan het kind een tekening maken.
  • Een ander hulpmiddel is een stoffen pop. Met dit soort poppen kan het kind situaties voordoen.
    • Deze worden alleen gebruikt om posities en houdingen aan te geven na het verklaren van het kind over de gebeurtenissen.

6.5 Bewijsvergaring

  • Er zijn een aantal voorwaarden die de kans op juridisch bruikbaar bewijsmateriaal uit een verhoor verhogen:

1. Gebeurtenissen afbakenen

  • De verhoorder kan vragen, na de free recall, hoe vaak een gebeurtenis heeft plaats gevonden. Daarna kan de verhoorder vragen waar elke gebeurtenis heeft plaatsgevonden.
  • Bij jonge kinderen is de tweede vraag vaak van meer waarde dan de eerste vraag, omdat zij nog geen tijdsbesef hebben.
  • Vervolgens kan worden ingegaan op specifieke gebeurtenissen, in ieder geval wordt de gebeurtenis die het kind zich het beste kan herinneren uitgevraagd
  • Handelingen voor omstandigheden
    • Eerst wordt er naar de handelingen gevraagd met wat- en hoe-vragen. Daarna wordt er met de vragen aandacht besteedt aan de omstandigheden waaronder de gebeurtenis plaatsvond.
    • De reden voor deze volgorde is dat wat- en hoe-vragen doorgaans beter in het geheugen zijn opgeslagen. De verhoorder moet ervoor waken geen wat-/hoe-vragen en vragen over omstandigheden door elkaar te gaan gebruiken.

2. Details verzamelen

  • Omdat de verhoorder informatie nodig heeft over de specifieke zaak, moet er zoveel mogelijk worden gevraagd naar details. Er moet bijvoorbeeld, ook wanneer een kind dit niet spontaan zegt, altijd worden gevraagd welke handelingen een kind heeft moeten doen (en niet alleen welke handelingen er bij een kind zijn gedaan).

    • Dit komt omdat kinderen dit soort handelingen vaak niet zelf ter sprake brengen.
  • Ook moet er altijd worden gevraagd naar de beleving van het kind voor en na het incident over de verdachte en over wat de verdachte heeft gedaan.
  • Bij zaken als kindermishandeling is het belangrijk de intentie van de verdachte te achterhalen. Denkt een kind dat de verdachte iets expres wel of juist niet heeft gedaan? Vragen naar dit soort motieven zijn lastig voor jonge kinderen en mensen met een verstandelijke beperking, waarbij je beter naar een beschrijving van de aanloop van de gebeurtenis kunt vragen.
  • Daarnaast is het nog belangrijk uit te vragen of er, bij misbruik, filmopnamen of foto’s zijn gemaakt. Bij een bevestigend antwoord van het kind moet worden overgegaan op free recall.

3. Alternatieve scenario’s toetsen

  • De aangifte wordt door de verhoorder gezien als één mogelijk scenario.
  • Bij het voorbereiden van het verhoor maakt de verhoorder gebruik van een tijdlijn en zoekt hij of zij naar alternatieve scenario’s en alternatieve verdachten. Hierover stelt de verhoorder tijdens het verhoor onderzoekende vragen.
  • De verhoorder vraagt naar disclosure: wanneer heeft het kind de eerste maal gesproken over de gebeurtenis, tegen wie, wie initieerde het gesprek, wat ging vooraf aan dat gesprek en hoe reageerde de gesprekspartner verbaal en emotioneel gezien? Er wordt ook altijd de vraag gesteld of iemand anders dan de door het kind benoemde verdachte ook zoiets gedaan heeft.
    • Dit soort vragen worden pas aan het eind van het verhoor gesteld, tenzij het een heel aannemelijk alternatief scenario is (dan wordt het al eerder behandeld).

4. Toetsvragen stellen

  • Toetsvragen worden gesteld om wat meer te weten te komen over oorzaak-gevolg relaties.
  • Ook kun je met toetsvragen de herkomst van bepaalde informatie achterhalen (‘hoe weet je dat het twaalf uur was?’ ‘ik keek op de klok.’).
  • Een toetsvraag kan ook als meerkeuzevraag (volgens de eerder besproken regels) gesteld worden. Voor bruikbare bewijslast moet het kind het antwoord wel verder uitleggen.

6.6 Afstemming

  • Het verhoor moet zijn afgestemd op het individuele kind. Hierin moet de verhoorder rekening houden met een aantal zaken:

    • De manier van contact maken en het zorgdragen voor een goed contact met het kind.
    • Duidelijk zijn in wat het kind komt doen en in de vragen die de verhoorder stelt en structuur aangeven.
    • De manier van verhoren moet flexibel zijn (dat wil zeggen: aangepast aan onder andere de leeftijd, het ontwikkelingsniveau, de concentratiespanne en de wens van het kind).
    • De verhoorder moet de balans tussen kindgericht en zaakgericht waarborgen.

6.7 Afstemming per fase in het verhoor

  • In elke fase van het verhoor moet er worden afgestemd op het (niveau van) het kind. Een goede voorbereiding is hier al belangrijk: is er genoeg tekenmateriaal in de verhoorruimte, zijn er andere hulpmiddelen aanwezig, moet er speelgoed weggehaald of juist toegevoegd worden aan de verhoorkamer?

    • Vervolgens moet de getuige op een goede manier worden verwelkomd. Het kind moet zich immers tijdens het hele verhoor geaccepteerd en veilig voelen. Bij de kennismaking geef je eerst de hand aan de ouders en daarna aan het kind, zodat het kind even heeft kunnen toekijken. Bij contact met het kind zorg je altijd dat je op ooghoogte met het kind bent. Heel belangrijk is ook het kennen en noemen van de naam van het kind. Bij de rondleiding krijgt het kind de kans om vragen te stellen en wanneer de ouders worden teruggebracht naar de wachtkamer, wordt gevraagd of het kind alles mag vertellen (in het bijzijn van het kind).
    • In de verhoorruimte wordt aangesloten bij wat het kind verwacht en bij wat het kind van de situatie vindt. De verhoorder legt het doel van het gesprek en zijn of haar rol uit. Het kind krijgt vervolgens de keuze om meteen te gaan praten over de gebeurtenis of om iets anders te gaan doen, waarna de afspraak wordt gemaakt later te gaan praten over de gebeurtenis.
    • Vanaf het begin van het gesprek doet de verhoorder zoveel mogelijk beroep op free recall om het kind aan de vraagstelling te laten wennen.
  • Tijdens het verhoor wordt het kind geïnstrueerd dat hij of zij bijvoorbeeld niet mee hoeft te gaan in wat de verhoorder zegt. Verbeteren mag, graag zelfs. De andere instructies die worden gegeven, staan beschreven in de samenvatting van paragraaf 6.2.
    • Vervolgens moet het voor het kind duidelijk zijn wanneer het verhoor zaakgericht wordt. Het zaakgerichte verhoor start op het moment wanneer het kind daar klaar voor is.
    • Tijdens het bevragen wordt er, zoals al eerder benoemd, veel beroep gedaan op free recall. De taal die de verhoorder gebruikt is simpel en worden gesteld in een actieve vorm. De zinnen die de verhoorder gebruikt zijn kort.
  • Soms kan het zo zijn dat het kind zich niet naar behoren gedraagt en moet het kind worden gecorrigeerd.
    • Dit doet de verhoorder altijd gedragsgericht (en niet persoonsgericht) aan de hand van de drieslagregel: (1) gedrag benoemen, (2) de regel benoemen en (3) benoemen wat het kind moet doen. Wanneer het kind hiernaar luistert, kun je hiervoor waardering uiten.
  • Bij het afsluiten van het verhoor geeft de verhoorder aan geen vragen meer te hebben en krijgt het kind de kans om zelf nog iets te vertellen of te vragen. Er wordt gevraagd wat het kind van het verhoor vond en de verhoorder complimenteert het kind. Hij of zij biedt het kind iets aan tot ontspanning en brengt het kind terug naar de wachtkamer. De begeleider van het kind wordt vervolgens verteld dat het kind goed zijn of haar best gedaan heeft, de verhoorder neemt daarna afscheid en bedankt het kind voor het komen.

6.8 Twijfel en onduidelijkheid

  • Om het kind zoveel mogelijk eigen herinneringen te laten vertellen (in plaats van verzonnen dingen), krijgt het kind een aantal instructies.

    • Wanneer het kind vaak spreekt van ‘denk ik’ of ‘geloof ik’, moet er worden doorgevraagd met een waaromvraag.
  • Onduidelijkheden kunnen worden verhelderd met toetsvragen, hiermee kun je zien of iets de eigen waarneming van het kind betreft.
    • Wanneer het kind tegenstrijdige dingen zegt, moet de verhoorder dit aan het kind vertellen en om uitleg vragen.
    • Hierbij is het belangrijk dat de verhoorder zegt dat hij of zij het niet snapt en dat er niet de indruk wordt gewekt dat het kind het verkeerd heeft gezegd. Er mag dus geen beschuldiging van uitgaan.
    • Bij twijfel over bepaalde uitspraken, gebruikt de verhoorder ook deze techniek.

7.5 Het verhoor van een verstandelijk beperkte getuige

  • Mensen met een verstandelijke beperking willen vaak niet onderdoen voor iemand met een normale begaafdheid en ze willen voldoen aan wat een ander van hen wil horen.

    • Sociaal wenselijk gedrag en sociaal wenselijke antwoorden komen in dit soort verhoren dus vaak voor. Dit zorgt ook voor een extra gevoeligheid voor zowel positieve als negatieve feedback van de verhoorder.
  • Er treedt sneller bias op, aangezien mensen met een verstandelijke beperking hun eigen geheugen minder goed vertrouwen. Vaak hebben deze mensen moeite met het taalgebruik van de verhoorder en de snelheid waarmee de verhoorder vragen stelt.
  • De verhoorder moet zich bewust zijn van het Pygmalion-effect.
    • = verwachting dat iemand met een verstandelijke beperking slechter zal presteren, leidt tot een slechtere prestatie.
  • Meestal moet een verhoor van een getuige met een verstandelijke beperking audiovisueel worden geregistreerd. De verhoorder maakt een keuze voor een normale of voor een kindvriendelijke verhoorstudio.
    • De inrichting van de verhoorstudio dient te worden aangepast aan het niveau van de getuige (vooral in het geval dat de kindvriendelijke verhoorstudio wordt gebruikt).
  • Bij het horen van een getuige met een verstandelijke beperking, moet de mate van de beperking worden vastgesteld.
    • Niet alleen verschillen mensen met een verstandelijke beperking vaak veel van elkaar, ook de achtergrond van de beperking is bij iedereen anders.
  • Mensen met een Intelligentie Quotiënt (IQ) tussen de vijftig en 75 worden beschouwd als licht verstandelijk beperkt, een IQ van vijftig of lager wordt geclassificeerd als licht verstandelijk beperkt met bijkomende problemen tot matig verstandelijk beperkt. Het gemiddelde IQ van de bevolking is honderd en het IQ kan worden gemeten met een intelligentietest.
  • Er gelden drie criteria voor het hebben van een verstandelijke beperking:
    • Een IQ onder de zeventig.
    • Aanwezige tekorten in sociale vaardigheden, aanpassing en zelfredzaamheid.
    • Begin voor het achttiende levensjaar.
  • Vaak wordt bij het horen van zowel getuigen als daders met een verstandelijke beperking hulp ingeschakeld van een professional. Deze heeft hierin een adviserende functie.
    • Heel af en toe kan de professional aanwezig zijn in de verhoorkamer. Hierover heeft de officier van justitie de beslissende stem.

Afweging

  • (wordt niet expliciet besproken)

Voorbereiding verhoorder

  • De verhoorder neemt zelf contact op met de ouders of begeleiders (in plaats van de verbalisant).
  • Alledaagse vaardigheden worden aan de ouders of begeleiders uitgevraagd.
  • Psychologische informatie kan verkregen worden bij de school of bij MEE (en eventueel bij een instelling).
  • Een orthopedagoog of psycholoog wordt gevraagd een inschatting te maken van de verschillende cognitieve vermogens en sociaal inzicht.

Voorbereiding getuige

  • De getuige moet weten dat hij of zij met iemand van de politie gaat praten die vaker met volwassenen en soms ook met kinderen spreekt.
  • Er kunnen foto’s worden laten zien van de verhoorstudio. Met brochures kan, in simpele taal en in plaatjes, worden uitgelegd hoe het verhoor in zijn werk gaat.
  • De voorbereiding geschiedt door de verbalisant, in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon. Deze persoon moet een neutrale positie hebben wat betreft de zaak.

Verhoor

  • Wanneer van te voren duidelijk is geworden dat de getuige als getuige of als dader al eens eerder met de politie in aanraking is gekomen, moet hier aan het begin van het verhoor over worden gesproken, omdat mensen met een verstandelijke beperking vaak denken dat alle politiemensen elkaar kennen en dat ze ook alles weten.

    • Er moet dus duidelijk worden gemaakt dat dit niet zo is. Van belang is het ‘sporen’ met de getuige.
    • Dit betekent dat de verhoorder zijn of haar houding, stem, volume, energie enzovoorts afstemt op de getuige.
  • De inleiding is bij voorkeur kort en de verhoorder moet snel ter zake komen. Soms is spel wel nodig om contact te maken.
    • Let wel, spel kan energie wegnemen, waardoor daarna verhoren lastig wordt.
  • Een manier van contactleggen is fouten uitgebreid toe te geven, bijvoorbeeld wanneer om uitleg gevraagd wordt bij een lastig woord. Dit bevordert de gelijkwaardigheid.
  • Er is gevaar op overschatting en overvraging, omdat mensen met een verstandelijke beperking graag doen zoals anderen. Sociaal wenselijke antwoorden worden dan ook regelmatig gegeven. Instructies moeten hierom duidelijk worden gegeven, met behulp van voorbeelden.
  • Wanneer de getuige moeilijke woorden gebruikt, is het van belang uit te vragen wat de getuige bedoelt.
    • Zo kan ‘ik voel me gedeprimeerd’ bijvoorbeeld ook ‘ik heb buikpijn’ betekenen.
  • Het verhoor visueel maken met bijvoorbeeld poppen of tekeningen kan van grote waarde zijn voor de getuige.
  • Mensen met een verstandelijke beperking kunnen meestal geen gevoelens van anderen benoemen of interpreteren. Woorden over eigen gevoelens blijven veelal beperkt tot basistermen zoals boos en blij.
    • Ook vragen naar oorzaak-gevolgrelaties zijn vaak te lastig en vragen gericht op de Theory of Mind kun je ook beter niet stellen.
    • Waarom- en hoe-vragen zijn vaak te complex.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij The NICHD investigative interview protocol: A meta-analytic review van Benia e.a. - 2015

Artikelsamenvatting bij The NICHD investigative interview protocol: A meta-analytic review van Benia e.a. - 2015

Dit is een samenvatting van het artikel Benia, L. R., Hauck-Filho, N., Dillenburg, M., & Stein, L. M. (2015). The NICHD investigative interview protocol: A meta-analytic review, voorgeschreven literatuur bij week 3 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

Introductie

  • Getuigenissen van kinderen zijn vaak het enige beschikbare bewijs om te beoordelen of er een zedenmisdrijf heeft plaatsgevonden, aangezien fysiek bewijs schaars is en psychologische symptomen geen betrouwbaar onderscheid maken tussen misbruikte en niet-misbruikte kinderen.
  • Er is veel onderzoek gedaan naar het opstellen van best practice-richtlijnen voor kinderen om hun getuigenis te geven door open vragen te beantwoorden in plaats van gesloten vragen.
  • NICHD ontwikkelde evidence-based richtlijnen die in de dagelijkse praktijk in het veld kunnen worden gebruikt = NICHD Investigative Protocol 
    • = omvat een reeks geheugenophaal- en communicatietechnieken die zijn ontworpen om de hoeveelheid betrouwbare informatie die van een jonge geïnterviewde kan worden verkregen, te vergroten. Het protocol biedt de verhoorder een stapsgewijze aanpak en leidt hem of haar tot in detail door alle fasen van het onderzoeksverhoor.
    • In de beginfase stelt de interviewer zichzelf voor en legt hij de basisregels van het interview uit aan het kind.
    • In de rapportbuilding-fase probeert de interviewer een ondersteunende omgeving voor het kind te creëren en spoort hem of haar aan om te oefenen met het vertellen van een gebeurtenis.
    • In de volgende fase is er een overgang naar inhoudelijke kwesties die is ontworpen om door te gaan naar de doelgebeurtenis(sen) die moeten worden onderzocht met behulp van open, niet-suggestieve verbale aanwijzingen.
    • In de free-recall-fase worden specifieke incidenten onderzocht met behulp van een verscheidenheid aan open prompts en cued-uitnodigingen.
    • Pas nadat de open vragen zijn uitgeput, gaan interviewers over op gerichte vragen. Als er nog steeds cruciale details ontbreken in het account van het kind, stellen interviewers vervolgens beperkte optievragen, terwijl suggestieve vragen altijd worden vermeden.
    • Ten slotte verzamelt de interviewer informatie over het openbaarmakingsproces en beëindigt hij het interview
  • Forensische interviewers die het NICHD-protocol gebruikten, gebruikten significant meer open vragen dan zonder het protocol, gebruikten minder suggestieve vragen en suggestieve vragen, en kinderen verstrekten aanzienlijk meer forensisch relevante details in reactie op vragen om vrij terug te roepen.
  • Deze studie onderzoekt de effectiviteit van het NICHD Investigative Protocol

Discussie

  • Het NICHD Onderzoeksprotocol is een effectief instrument, ook bij het interviewen van kleuters en oudere kinderen.

    • Kleuters geven vaak foutieve antwoorden op suggestieve vragen en het gebruik van NICHDIP kan deze risicovolle vragen helpen voorkomen (groot effect).
    • Het kan met name nuttig zijn voor deze leeftijdsgroep, omdat zeer jonge kinderen de neiging hebben om niet graag met vreemde volwassenen te praten en tijdens het interview een betere verstandhouding nodig hebben.
  • Het NICHD-protocol verhoogt het aantal details dat wordt verkregen uit prompts met een open einde.
    • Matige tot grote effectgroottes met betrekking tot de hoeveelheid ontlokte details
  • Informativiteit van kinderen, identificeerde onze systematische review een aantal problemen die moeten worden aangepakt:
    • het kleine aantal gecontroleerde studies
    • het gebrek aan vergelijkingen (behalve in één studie) tussen het NICHD-protocol en andere procedures die goede interviewpraktijken bevorderen
    • het effect van training als een mogelijke verstorende variabele
    • de niet-uniforme naleving van het protocol tussen de onderzoeken. Strikte naleving van het protocol is niet altijd haalbaar. Veel casussen vragen flexibiliteit van de interviewer om het interview aan te passen aan specifieke casussen.
    • de grote variabiliteit in de hoeveelheid details die door de kinderen worden verstrekt, ongeacht het gebruik van het protocol, waardoor de conclusies over de effectiviteit van het protocol met betrekking tot deze parameter worden beperkt, vooral bij kleuters
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Children's suggestibility research: Things to know before interviewing a child van Hritz e.a. - 2015

Artikelsamenvatting bij Children's suggestibility research: Things to know before interviewing a child van Hritz e.a. - 2015

Dit is een samenvatting van het artikel Hritz, A. C., Royer, C. E., Helm, R. K., Burd, K. A., Ojeda, K., & Ceci, S. J. (2015). Children's suggestibility research: Things to know before interviewing a child, voorgeschreven literatuur bij week 3 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

Confirmatory bias

  • Het is aangetoond dat mensen de neiging hebben om bevooroordeeld te zijn in de richting van informatie die hun eigen persoonlijke overtuigingen bevestigt, en informatie afwijzen die niet met die overtuigingen overeenkomt.
  • Als een interviewer een kamer binnenkomt, bereid om een kind te ondervragen en vooraf vastgestelde overtuigingen over de zaak of de juistheid en geloofwaardigheid van het kind meebrengt, kan de interviewer onbedoeld onevenredig zwaar wegen op sommige uitspraken van het kind terwijl hij andere negeert. Als de aanvankelijke vermoedens van de interviewer onjuist zijn, kan dit leiden tot een valse melding = Vooringenomenheid van de interviewer
    • Verontreinig niet alleen de nauwkeurigheid van het kind, maar ook de nauwkeurigheid van de interviewer.
    • Gegevens suggereren dat ongeacht wat kinderen daadwerkelijk zeggen, bevestigende vooringenomenheid ertoe leidt dat interviewers de beweringen van het kind onnauwkeurig rapporteren om ze consistent te maken met hun eigen hypothesen.
  • Om deze voorkeur voor bevestiging tegen te gaan, hebben onderzoekers aanbevolen dat interviewers die een kind over een gebeurtenis ondervragen, alternatieve hypothesen moeten testen over wat er mogelijk is gebeurd.
    • Het testen van alternatieve hypothesen is belangrijk omdat er veel situaties zijn waarin de verklaringen van een kind verkeerd begrepen kunnen worden, zelfs als er geen flagrante suggestieve vragen worden gesteld of situaties waarin een kind de interviewer het antwoord geeft waarvan hij aanneemt dat deze het wil horen.
  • Sommige interviewers lijken te geloven dat gedrag bij het afleggen van een valse of gesuggereerde verklaring te onderscheiden is van gedrag bij het vertellen van een ware verklaring.
    • Studies hebben echter aangetoond dat zelfs professionals valse verklaringen niet van echte kunnen onderscheiden
  • Hoewel kinderen niet altijd valse verklaringen afleggen wanneer specifieke, misleidende vragen worden gesteld, geven ze ook niet altijd waarheidsgetrouwe, nauwkeurige informatie wanneer ze spontaan spreken, dat wil zeggen bij afwezigheid van misleidende vragen.
    • Deze spontane generatie van valse informatie kan zelfs optreden na een lange vertraging tussen het voorgestelde interview en de vrije herinnering.
    • Verwarrende of dubbelzinnige gebeurtenissen kunnen aanleiding geven tot spontane valse herinneringen aan verwante gebeurtenissen.
  • Dus hoewel reacties op vrije herinnering en spontane verklaringen waarschijnlijk nauwkeuriger zijn dan reacties op directe vragen, kunnen kinderen inderdaad spontaan onjuiste informatie rapporteren.
  • Belangrijk om de getuigenis van het kind niet buiten beschouwing te laten: het is gebleken dat verkeerde informatie de geheugennauwkeurigheid daadwerkelijk vergroot in bepaalde contexten wanneer het geheugen van een kind voor de gebeurtenis duidelijk verschilt van de verkeerde informatie.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Einstein on the bench? Exposing what judges do not know about science and using child abuse cases to improve how courts evaluate scientific evidence van Moreno - 2003

Artikelsamenvatting bij Einstein on the bench? Exposing what judges do not know about science and using child abuse cases to improve how courts evaluate scientific evidence van Moreno - 2003

Dit is een samenvatting van het artikel Moreno, J.A. (2003). Einstein on the bench? Exposing what judges do not know about science and using child abuse cases to improve how courts evaluate scientific evidence., voorgeschreven literatuur bij week 2 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

Inleiding

  • In dit artikel wordt beschreven in hoeverre rechters, advocaten en juristen op de hoogte zijn van wetenschappelijke bevindingen met betrekking juridisch bewijs en in hoeverre zij deze kennis toepassen in de praktijk.

Conclusie

  • Hoewel experts graag willen dat hun geval wint in de rechtszaal, mag dit niet ten koste gaan van een objectieve manier van onderzoek doen.
  • In zaken waarin de wet en de wetenschap beide voorkomen, moet de wettelijke juistheid van de rollen van de rechters en de experts geëvalueerd worden.
  • Het bewijsmateriaal van medische experts hebben vaak invloed op de uitspraak van de rechter.
    • Daarom moet op de juiste manier naar dit bewijs gekeken worden.
  • Als laatste moeten rechters rekening houden met het feit dat experts als gevolg van een gebrek aan ervaring en/of een gebrek aan formele kwalificaties (zoals een bepaalde certificatie) niet in staat zijn om een goede verklaring af te leggen.
  • De kwaliteit van de verklaringen kan verhoogd worden door de juiste training en door ervaring met soortgelijke gevallen.
  • Een ander voorstel is dat medische experts de onderstaande gegevens over zichzelf moeten rapporteren aan de rechter:
    • Algemene training of ervaring met kindermishandeling en verwaarlozing;
    • Specifieke training of ervaring met een bepaald type kindermishandeling in de rechtszaal;
    • Lidmaatschap van relevante professionele verenigingen;
    • Relevante professionele publicaties.
  • Hiermee kunnen experts aantonen in hoeverre ze verstand hebben van bepaalde medische kwesties.
  • Het begrijpen van de wetenschap is belangrijk in gevallen van kindermishandeling, omdat het om het leven van het kind gaat.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Bruises in children: normal or child abuse? van Harris - 2010

    Artikelsamenvatting bij Bruises in children: normal or child abuse? van Harris - 2010

    Dit is een samenvatting van het artikel Harris, T. S. (2010). Bruises in children: normal or child abuse?, voorgeschreven literatuur bij week 4 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting komt oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

    Inleiding

    • Kneuzingen met specifieke patronen of op specifieke plaatsen kunnen het gevolg zijn van mishandeling.
    • Kneuzingen van de huid
      • Kneuzing van de huid treedt op na een stomp trauma, dat onderliggende bloedvaten verstoort en lekkage en ophoping van bloed in de dermale lagen veroorzaakt.
      • De afbraak van hemoglobine en bloedcellen resulteert in een reeks kleuren, waaronder rood, paars, zwart, blauw, geel, groen en bruin.
      • Eeuwen van blauwe plekken
        • Een blauwe plek met geel is waarschijnlijk ouder dan 18 uur
        • de kleuren rood, blauw, paars of zwart kunnen op elk moment optreden vanaf 1 uur na blauwe plekken totdat ze zijn verdwenen
        • rood kan aanwezig zijn in een blauwe plek, ongeacht de leeftijd
        • blauwe plekken van dezelfde leeftijd en oorzaak bij dezelfde persoon vertonen mogelijk niet dezelfde kleur of veranderen niet in hetzelfde tempo.
      • Het uiterlijk en de resolutie van een blauwe plek wordt beïnvloed door vele factoren, waaronder de hoeveelheid gebruikte kracht, vasculariteit van onderliggende weefsels, ziekten, leeftijd en huidskleur.
        • Blauwe plekken zijn beter zichtbaar op een lichtere huid.
        • De locatie van een blauwe plek is ook een belangrijke factor. In gebieden waar de huid los of oppervlakkig is, zoals het periorbitale gebied, ontstaan gemakkelijker blauwe plekken.

    Evaluatie van kind met blauwe plekken

    • Evaluatie van een kind met blauwe plekken moet beginnen met een gedetailleerde geschiedenis, inclusief het huidige probleem en de medische geschiedenis van het kind en het gezin, met name aandacht voor bloedingsstoornissen, psychosociale geschiedenis en beoordeling van systemen (wie was bij het kind enz.).
    • Vervolgens moet het kind, afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau, rechtstreeks worden ondervraagd over de verwonding.
    • Rode vlaggen die de aanbieder moeten waarschuwen voor mogelijk misbruik, zijn onder meer een geschiedenis die niet overeenkomt met het letsel, geen verklaring voor het letsel, een geschiedenis die niet overeenkomt met het ontwikkelingsniveau van het kind en/of letsel dat wordt toegeschreven aan een ander kind of broer of zus.
    • Een kind met blauwe plekken moet volledig van top tot teen worden onderzocht, inclusief het algemene uiterlijk van het kind, inclusief gedrag, fysieke verschijning en hygiëne.
      • Elk kind jonger dan 2 jaar met vermoedelijke fysieke mishandeling moet een radiologisch skeletonderzoek ondergaan
    • Documentatie moet objectief en volledig zijn. De locatie, grootte, kleur en beschrijving van alle kneuzingen moeten op een lichaamsdiagram worden genoteerd en, indien mogelijk, worden gefotografeerd.
      • Bovendien moeten de ontwikkelingsgeschiedenis van het kind, de uitgevoerde procedures, de diagnose en de uiteindelijke aanleg van het kind in het dossier worden opgenomen.

    Ontwikkelingsoverwegingen

    • Blauwe plekken bij zeer jonge baby's op welke locatie dan ook zijn ongebruikelijk. Bij baby's jonger dan 9 maanden zonder bekende medische aandoening zijn blauwe plekken verdacht voor misbruik.
    • Na de leeftijd van 9 maanden worden vaak blauwe plekken gezien op de benige uitsteeksels van de ledematen.
    • Tussen 9 maanden en 4 jaar is het voorhoofd ook een veelvoorkomende plaats van verwonding bij normale kinderen.
    • Sites die zelden worden aangetast bij normale kinderen van welke leeftijd dan ook, maar vaak voorkomen bij mishandelde kinderen, zijn het gezicht, het hoofd, de nek, de romp, de geslachtsorganen en de billen

    Kenmerken van beledigende blauwe plekken

    • Bij het evalueren van kinderen met blauwe plekken moeten de locatie, vorm en patroon van de blauwe plekken worden genoteerd.
    • Toegebracht letsel kan duiden op een ernstiger onderliggende aandoening zoals fracturen, intracraniaal letsel en intra-abdominaal letsel, vooral bij kinderen jonger dan 2 jaar
    • Over het algemeen komen patroonblessures niet voor tijdens normaal spel en moeten ze als toegebracht worden beschouwd totdat het tegendeel is bewezen.
    • Toegebrachte kneuzingen hebben vaak de vorm van het object dat het heeft veroorzaakt.
      • Handen kunnen bijvoorbeeld een negatieve afdruk achterlaten wanneer haarvaatjes tussen de vingers breken wanneer bloed van het punt van impact wordt weggeduwd.
    • Bijtsporen kunnen ook een grove verwonding zijn die een blauwe plek met een patroon achterlaat. Ze verschijnen meestal als eivormige of elliptische kneuzingen of schaafwonden die centrale open plekken of kneuzingen kunnen hebben.
      • Bijten van honden of andere dieren hebben de neiging om vlees te scheuren en steekwonden te veroorzaken; mensenbeten scheuren zelden vlees.
      • Als de afstand tussen de honden kleiner is dan 2,5 cm, heeft een kind de beet waarschijnlijk veroorzaakt. Als de afstand tussen de honden groter is dan 3,0 cm, is de beet waarschijnlijk veroorzaakt door een volwassene.

    Ziektes die verward worden met misbruik

    Mongoolse vlekken (aangeboren laesies)

    • Ze verschijnen als blauwgrijze pigmentvlekken en worden vaak aangetroffen op het sacrale gebied en de billen.
    • Mongoolse vlekken kunnen worden onderscheiden van blauwe plekken doordat ze niet vervagen of van kleur veranderen zoals blauwe plekken.

    Capillair hemangioom

    • Hemangiomen zijn goedaardige vasculaire misvormingen die voorkomen bij ongeveer 10% van de baby's
    • Hemangiomen hebben meestal een erythemateus of gekneusd uiterlijk en komen vaak voor op het gezicht, maar kunnen ook elders op het lichaam worden gezien.
    • Deze laesies onderscheiden zich van kneuzingen doordat ze verbleken bij druk en een klassiek patroon van groei en involutie vertonen.

    Ecchymotische laesies

    • Erythema multiforme minor is een acuut reactief erytheem waarvan wordt aangenomen dat het wordt veroorzaakt door een reactie op medicijnen of infecties.
    • Een volledige medische geschiedenis, inclusief recente medicijnen en ziektes, kan de zorgverlener helpen deze aandoening te onderscheiden van misbruik.

    Henoch-Schönlein purpura (HSP)

    • Gekenmerkt door symmetrische kneuzingen op de billen en extensoroppervlakken van de armen en benen.
    • HSP moet worden vermoed bij een kind met een voorgeschiedenis van een recente infectie van de bovenste luchtwegen.

    Idiopathische trombocytopenische purpura en leukemie

    • Kan zich presenteren met onverklaarbare kneuzingen in verschillende stadia van genezing die kunnen worden aangezien voor mishandeling.
    • Een volledig aantal bloedcellen met differentiële protrombinetijd, geactiveerde partiële protrombinetijd en bloedingstijd moet worden uitgevoerd om deze aandoeningen te onderscheiden van abusieve blauwe plekken.

    Culturele praktijken

    • Sommige culturele praktijken die worden gebruikt om ziekten te behandelen, produceren petechiën en purpura die misbruik kunnen nabootsen.
    • Coining of Cao gio is een vorm van dermabrasie die veel wordt gebruikt in Zuidoost-Aziatische culturen om het lichaam te ontdoen van ‘slechte winden’ door slecht bloed naar de oppervlakte te brengen.
      • Het resultaat is een duidelijk, symmetrisch patroon van kneuzingen, meestal op de rug, schouders, borst, slapen en voorhoofd, die verdwijnen zonder blijvende effecten.
    • Cupping is een andere culturele praktijk die wordt gebruikt om ziekten te behandelen.
    • Kennis van culturele praktijken en een consistente geschiedenis van aanbieders kunnen helpen bij de diagnose en beschuldigingen van kindermishandeling voorkomen.

    Juridische kwesties

    • Verpleegkundigen en andere zorgverleners zijn wettelijk verplicht om vermoedens van misstanden te melden; de aanbieder hoeft echter niet te bewijzen dat het misbruik heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de melding.
    • Aanbieders moeten op de hoogte zijn van lokale meldingswetten en contacten met kinderbeschermingsdiensten, en alle vermoedelijke misbruiken moeten onmiddellijk worden gemeld.
    • De rol van de aanbieder is om te getuigen van de feiten van de zaak op basis van zijn of haar kennis, ervaring en expertise op het gebied van kindergeneeskunde en/of kindermishandeling.​​​​​​​

    Communiceren met de familie

    • De familie moet op een objectieve, niet-oordelende manier worden benaderd, ongeacht de oorzaak van het letsel.
    • Bovendien moeten de omvang en het doel van het onderzoek worden toegelicht.
    • Als misbruik wordt vermoed, moeten zorgverleners worden geïnformeerd en verteld dat de verkregen informatie zal worden gerapporteerd aan kinderbeschermingsdiensten
    • Het verstrekken van informatie over de verplichte meldingswetten voor kindermishandeling kan zorgverleners helpen begrijpen waarom melding noodzakelijk is.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Predicting child abuse potential: An empirical investigation of two theoretical frameworks van Begle e.a. - 2010

    Artikelsamenvatting bij Predicting child abuse potential: An empirical investigation of two theoretical frameworks van Begle e.a. - 2010

    Dit is een samenvatting van het artikel Begle, A. M., Dumas, J. E., & Hanson, R. F. (2010). Predicting child abuse potential: An empirical investigation of two theoretical frameworks, voorgeschreven literatuur bij week 5 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

    Inleiding

    • Om beperkingen en mogelijke onderschattingen door zelfrapportage (terughoudendheid toegeven) en CPS-administratieve databases te voorkomen, gebruiken onderzoekers risico-instrumenten voor kindermishandeling = informatie geven over de kans dat de respondent kindermishandeling pleegt.

      • Child Abuse Potential Inventory (CAPI) gebruikt
    • Child abuse occurence = vaststelling kindermishandeling door officiële instantie.
    • Child Abuse Potential = zelfrapportage van de ouder over de waarschijnlijkheid of mogelijkheid van misbruik.
      • Potentie leidt niet noodzakelijkerwijs tot voorkomen, maar CAPI toonde aan dat het sterk gecorreleerd is.
    • Risicomarkeringen = variabelen die verband houden met de uitkomst van belang, hoewel bevindingen geen sterke empirische ondersteuning bieden voor een causaal verband
      • Dit is waar we naar kijken in deze studie
    • Risicofactoren = variabelen die oorzakelijk verband impliceren en (a) de ‘causale’ variabele moet worden geïsoleerd van alle andere potentiële variabelen, (b) er moet een verband bestaan tussen de van belang zijnde variabelen, en (c) de richting van invloed moet worden bepaald

    Risicomarkeringen voor zorgverleners

    • Mantelzorgers met een geschiedenis van kindermishandeling misbruiken hun eigen kinderen (30%)
    • Lagere opvoedingstevredenheid tot verhoogd risico op krachtig kindermisbruik.
    • Een groter potentieel voor kindermishandeling werd gevonden bij verzorgers die het gevoel hadden dat ze minder controle hadden over moeilijk gedrag van kinderen en die negatieve interne attributies hadden met betrekking tot de stijl van hun verzorger en de acties van hun kinderen.

    Risicomarkeringen voor kinderen

    • Leeftijd, fysieke gezondheid en storend gedrag van het kind getest in deze studie

    Sociodemografische kenmerken

    • Maternale etniciteit: Afro-Amerikaanse verzorgers hadden meer meldingen van kindermishandeling dan Europees-Amerikaanse en Latino verzorgers.
    • Alleenstaande, jonge moeders met een laag inkomen lijken het grootste risico te lopen op kindermishandeling.
    • Moeders die het hoger potentieel van de middelbare school niet hebben afgemaakt.

    Huishoudelijke kenmerken

    • Ongeorganiseerde huishoudens (meer stress), grotere gezinsgrootte en minder beschikbare huishoudelijke ruimte gekoppeld aan meer fysiek geweld
    • Interactie tussen verzorger en kinda
    • Beledigende verzorgers hadden minder positieve interacties, waren minder responsief en toonden minder positieve genegenheid jegens hun kinderen in vergelijking met niet-beledigende verzorgers.
    • Parent Child Interaction Therapy helpt negatieve interacties en kindermishandeling te verminderen.

    Buurt/gemeenschap

    • Kansarme buurten en die negatieve buurtkenmerken (bijv. sociale of economische achterstand in de buurt, hulpbronnen in de buurt)
    • Kwaliteit en tevredenheid met iemands sociale steun kunnen belangrijker zijn dan kwantiteit van steun.
    • Voor moeders was hogere tevredenheid met sociale steun een significante omgekeerde voorspeller van het potentieel voor kindermishandeling, terwijl de hoeveelheid sociale steun geen significante voorspeller was

    2 theoretische kaders

    • Ontwikkelings-ecologisch model (Belsky)

      • = gaat ervan uit dat risicomarkeringen voor fysieke kindermishandeling zijn georganiseerd rond drie grote conceptuele domeinen:
    1. de ontwikkelingspsychologische kenmerken die verzorgers en kinderen ''meebrengen'' in de gezinssituatie en die van invloed zijn op de mogelijkheid van kindermishandeling, inclusief verzorgerkenmerken (d.w.z. verzorger mishandeld als kind, ouderlijke stress, ouderlijke controle toeschrijvingen, ouderlijke tevredenheid) en kindkenmerken (d.w.z. leeftijd van het kind, lichamelijke gezondheid van het kind, verstorend gedrag van het kind).
    2. direct domein = sociodemografische kenmerken, desorganisatie van het huis, gezinsgrootte, ruimte in het huishouden en interacties tussen verzorger en kind.
    3. breder domein = buurtkenmerken, beschikbare middelen, betrokkenheid bij de buurt en toegang tot peer-netwerk.
    • Cumulatief risicomodel

      • = veronderstelt dat hoe meer risicomarkeringen worden onderschreven, ongeacht hun aard, hoe groter de kans op negatieve resultaten.
      • Meet het totale aantal aanwezige risicomarkeringen in plaats van specifieke scores op elke individuele risicomarkering.

    Methode

    • 610 deelnemers (556 moeder, 44 vader) met kind tussen 3 en 6 jaar
    • CAPI (zelfrapportage) en andere zelfrapportagevragenlijsten werden gebruikt om de verschillende risicomarkers te beoordelen

    Resultaten en discussie

    • De resultaten gaven aan dat het cumulatieve risicomodel het best de bijdrage van risicomarkers in het onderzoek omschreef.

      • Concreet gaven de resultaten aan dat het ontwikkelings-ecologische model, waarin risicomarkeringen waren georganiseerd in drie afzonderlijke conceptuele domeinen (d.w.z. psychologisch-ontwikkelings-, onmiddellijk en breder), slecht paste bij de gegevens.
      • Onderzoek van het cumulatieve risicomodel, dat het totale aantal risicomarkers omvatte, was echter significant bij het voorspellen van het potentieel van kindermishandeling, wat aangeeft dat de accumulatie van risicomarkers belangrijker was dan welke specifieke risicomarkers werden onderschreven.
    • Resultaten consistent met eerdere literatuur

    Beperkingen

    • Lage CAPI-scores
    • De huidige studie is beperkt tot onderzoek naar de belangrijkste effecten in plaats van het samenspel van meerdere contexten die betrokken zijn bij de ontwikkeling van kinderen.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Juveniles Who Commit Sex Offenses Against Minors van Finkelhor e.a. - 2009

    Artikelsamenvatting bij Juveniles Who Commit Sex Offenses Against Minors van Finkelhor e.a. - 2009

    Dit is een samenvatting van het artikel Finkelhor, D., Ormrod, R., & Chaffin, M. (2009). Juveniles Who Commit Sex Offenses Against Minors, voorgeschreven literatuur bij week 5 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

    Belangrijkste bevindingen

    • Jongeren zijn goed voor meer dan een derde (35,6 procent) van degenen waarvan de politie weet dat ze zedendelicten tegen minderjarigen hebben gepleegd.

      • De grote meerderheid (ongeveer 85-95 procent) van de zedendelinquente jongeren heeft geen arrestaties of rapporten voor toekomstige seksuele misdrijven of anderszins niet-seksuele misdrijven.
      • Jeugdige zedendelinquenten hebben verschillende achtergronden en delicten (kleine vergrijpen tot gangbangs).
    • Een klein aantal jeugdige delinquenten – 1 op de 8 – is jonger dan 12 jaar.
    • Het aantal jongeren dat bij de politie komt voor zedendelicten neemt sterk toe op 12-jarige leeftijd en vlakt af na 14-jarige leeftijd.
      • De vroege adolescentie is de piekleeftijd voor misdrijven tegen jongere kinderen.
      • Misdrijven tegen tieners nemen toe tijdens de midden tot late adolescentie, terwijl misdrijven tegen slachtoffers onder de 12 jaar afnemen.
    • Jongeren die zedendelicten tegen andere kinderen plegen, hebben meer kans dan volwassen zedendelinquenten om in groepen en op scholen delicten te plegen en meer mannelijke en jongere slachtoffers te maken.
      • Ze hebben ook meer kans op sodomie of liefkozing, en minder kans op verkrachting
      • Jeugdige zedendelinquenten richten zich vaker op andere jongeren die wat jonger zijn dan zij.
        • Wanneer tienerdelinquenten zich op jongens richten, richten ze zich eerder op veel jongere en seksueel onvolwassen jongens dan op hun leeftijdsgenoten, terwijl wanneer oudere tienerdelinquenten zich op meisjes richten, ze zich meer richten op seksueel volwassen vrouwen.
        • Deze bevinding kan voortkomen uit het feit dat jeugdige delinquenten het gemakkelijker vinden om meisjes en jongere jongens te domineren dan om oudere jongens te domineren.
      • Het kan echter ook zijn dat oudere mannelijke slachtoffers van tienerdelinquenten bijzonder terughoudend zijn om aangifte te doen bij de politie in vergelijking met vrouwelijke tienerslachtoffers.
    • Jongere daders verschillen van oudere daders:
      • Daders jonger dan 12 jaar zijn iets vaker dan oudere daders vrouw en plegen meerdere dader- en slachtofferepisodes.
      • Ook plegen jongere daders iets vaker dan oudere daders misdrijven tegen familieleden en in de woonomgeving.
      • Jongere daders richten zich vaker dan oudere daders op mannelijke slachtoffers (37 procent versus 20 procent) en jongere slachtoffers dichter bij hun eigen leeftijd.
      • Hun ernstigste vergrijp is eerder strelen en minder snel verkrachting.
      • Politie arresteert minder vaak jongere overtreders (17 versus 33 procent).
    • Vrouwen vormen 7 procent van de jongeren die zedendelicten plegen
    • Onder jongere jongeren komen vaker vrouwen voor dan oudere jongeren die zedendelicten plegen.
      • Bij de delicten van deze groep zijn meer episodes met meerdere slachtoffers en meerdere daders betrokken, en de kans dat slachtoffers familieleden of mannen zijn, is groter.
    • Rechtsgebieden variëren enorm in hun concentratie van gerapporteerde jeugdige zedendelinquenten, veel meer dan dat ze variëren in hun concentratie van volwassen zedendelinquenten.
    • In sommige gevallen lijkt een geschiedenis van seksueel misbruik in de kindertijd bij te dragen aan latere zedendelicten door jongeren, maar de meeste slachtoffers van seksueel misbruik worden geen zedendelinquenten in de adolescentie of volwassenheid.
      • Vooral onder jonge kinderen met seksuele gedragsproblemen komt een voorgeschiedenis van seksueel misbruik veel voor.
    • Interventies en preventies dienen gericht te zijn op de bovengenoemde punten.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Reconstructing the Risk–Need–Responsivity model: A theoretical elaboration and evaluation van Ward e.a. - 2007

    Artikelsamenvatting bij Reconstructing the Risk–Need–Responsivity model: A theoretical elaboration and evaluation van Ward e.a. - 2007

    Dit is een samenvatting van het artikel Ward, T., Melser, J., & Yates, P. M. (2007). Reconstructing the Risk–Need–Responsivity model: A theoretical elaboration and evaluation, voorgeschreven literatuur bij week 5 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

    Introductie

    • Risk-Need-Responsivity (RNR)-model = omvat drie principes die als leidraad moeten dienen voor interventies bij overtreders.
    1. Risicoprincipe: daders met een hoger risico op recidive zullen het meeste baat hebben bij een hogere mate van interventie, waaronder intensieve behandeling, en dat daders met een lager risico minimale, routinematige of geen interventie moeten krijgen.
    2. Behoefteprincipe: alleen die factoren die verband houden met vermindering van recidive (d.w.z. criminogene behoeften) moeten in de interventie worden aangepakt.
    3. Responsiviteitsprincipe: correctionele programma's moeten worden afgestemd op kenmerken van de dader, zoals leerstijl, motivatieniveau en de persoonlijke en interpersoonlijke omstandigheden van het individu.
    • Elke rehabilitatietheorie bestaat uit ten minste drie componenten:
    1. primaire doelen, waarden en principes;
    2. etiologische en methodologische veronderstellingen;
    3. implicaties voor de praktijk.

    Aard van de revalidatietheorie

    • Revalidatietheorie = verwijst naar de algemene doelen, waarden, principes en etiologische aannames die worden gebruikt om de behandeling van delinquenten te begeleiden, en vertaalt hoe deze principes moeten worden gebruikt om therapeuten te begeleiden.
    • We stellen dat een goede theorie van rehabilitatie van delinquenten de doelen van de therapie moet specificeren, een rechtvaardiging van deze doelen moet geven in termen van de kernaannames over etiologie en de waarden die ten grondslag liggen aan de aanpak, klinische doelen moet identificeren en moet schetsen hoe de behandeling moet verlopen in het licht van deze aannames en doelen.
    • 3 niveaus van componenten voor revalidatie:
      • Reeks algemene principes en aannames die de waarden specificeren die ten grondslag liggen aan de revalidatiepraktijk en het soort algemene doelen waarnaar clinici zouden moeten streven.
      • We hebben waarden nodig om rehabilitatie te ondersteunen, aangezien deze dienen om therapeutische doelen te identificeren (bijv. om een goed leven te bevorderen of om risico's voor de gemeenschap te verminderen) en om rehabilitatiepogingen te beperken (bijv. tot onnodig stressvolle situaties).
      • Etiologische veronderstellingen die dienen om delinquentie te verklaren en de functies ervan te identificeren, althans in algemene zin.
        • Etiologische veronderstellingen helpen therapeuten om te begrijpen hoe ze zich op specifieke variabelen moeten richten en om aan te geven waarop ze zich moeten richten.
      • Implicaties voor de behandeling van zowel de reeks waarden, doelen en principes als de etiologische aannames.

    Zie voor theoretische bronnen van RNR model en fijne figuren het artikel.

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij A review of maternal and paternal filicide van Bourget e.a. - 2007

    Artikelsamenvatting bij A review of maternal and paternal filicide van Bourget e.a. - 2007

    Dit is een samenvatting van het artikel Bourget, D., Grace, J., & Whitehurst, L. (2007). A review of maternal and paternal filicide, voorgeschreven literatuur bij week 6 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

    Introductie

    • Filicide = moord op kind door ouder, veelzijdig fenomeen met verschillende oorzaken en kenmerken.
    • Neonaticide = moord op kind op de dag van geboorte.
    • Filicide is ingedeeld in verschillende systemen naar motief of oorzaak.

    Bourget en Gagné classificatiesysteem voor filicide:

    • Alle soorten kindermoord (d.w.z. geestesziek, fataal misbruik, vergelding, barmhartigheid en andere/onbekende) worden gespecificeerd als zijnde met of zonder bedoeling, het bewuste verlangen om te doden.
    • Geesteszieke kindermoord = gevallen waarin het delict verband houdt met een DSM-IV13 belangrijke As I geestesziekte die actief was op het moment van de kindermoord.
      • De aan- of afwezigheid van psychose als determinant wordt in deze categorie gedocumenteerd, evenals gevallen van kindermoord, een term die alleen wordt gebruikt om postpartumverschijnselen, hormonale invloeden en andere niet-specifieke mentale stoornissen te verklaren bij moeders die binnen het jaar zijn bevallen.
    • Dodelijke mishandeling filicide = gevallen van kinderverwaarlozing en mishandelde-kind- en shaken-baby-syndromen.
      • Dit type kindermoord wordt gepleegd zonder specifieke bedoeling en de gebeurtenis kan niet voldoen aan de criteria voor geesteszieke kindermoord.
    • Vergeldende kindermoord = geassocieerd met specifieke intentie om moord te plegen en kan het resultaat zijn van woede of wraak.
    • Mercy filicide = gepleegd met de specifieke bedoeling om te doden en vindt plaats wanneer het kind een ernstige, slopende ziekte heeft.
      • De ouder heeft geen psychose en de gebeurtenis kan niet beter worden verklaard door een andere categorie.
    • De categorie overig/onbekend wordt alleen gebruikt wanneer de informatie onvoldoende is om een nauwkeurige classificatie mogelijk te maken en kan gevallen met meerdere factoren omvatten

    Algemene kenmerken van kindermoord

    • Terwijl moeders oververtegenwoordigd zijn in gevallen van kindermoord, worden kindermoorden die plaatsvinden na de eerste levensweek vaak gepleegd door de vader of stiefvader, waarbij vaders de meest voorkomende daders van kindermoord zijn in de latere kinderjaren.
    • Bij neonaticiden zijn evenveel mannelijke als vrouwelijke slachtoffers.
    • Moeders zullen eerder meisjes vermoorden en vaders jongens, vooral jongens boven de 15 jaar.
      • Jongere slachtoffers zijn wellicht vaker fysiek mishandeld door de ouder.
    • Verschillende onderzoeken hebben gemeld dat slachtoffers van filicide vaker de eerstgeborenen zijn
    • Resultaten van talrijke onderzoeken wijzen op een verband tussen kindermoord en psychiatrische aandoeningen van ouders, waarbij ernstige depressie met psychotische kenmerken het meest voorkomt.
    • Moorddadige ouders hebben een hoog aantal zelfmoordpogingen, die vaak serieus en succesvol zijn.
      • Ouders (zowel moeders als vaders) plegen vaker zelfmoord na het doden van oudere kinderen. (Vaders waarschijnlijk meer)
      • De toename van filicide-suïcide-gebeurtenissen met de leeftijd van het kind kan verband houden met verschillen in motieven voor filicides waarbij oudere versus jongere kinderen betrokken zijn.
      • Pogingen tot zelfmoord door ouders zijn niet kenmerkend voor kindermoord, ongewenste kindermoord, vergeldingsmoord en dodelijke kindermoord.
      • Dodelijk misbruik kindermoord wordt algemeen beschouwd als een ongeluk en niet met voorbedachten rade; dus de uiteindelijke "toevallige" dood van het kind is niet het motief voor het misbruik, maar de kinderen zijn vaak jonge en ongewenste kinderen.
      • Geestesziekte, en in het bijzonder depressie, is een significante bevinding in gevallen van moord en zelfmoord, waaronder kindermoord en zelfmoord.

    Moederlijke kindermoord

    • Vrouwen die neonaticide plegen, zijn doorgaans jonger, vaak ongehuwd, ontkennen en/of verbergen vaak hun zwangerschap, hebben een gebrek aan prenatale zorg en hebben geen plannen voor de zorg voor het kind.

      • De belangrijkste motivatie is waarschijnlijk de onwenselijkheid van het kind.
      • Tweede kind onder de 20 is risicofactor voor neonaticide.
      • Deze vrouwen hebben vaak minder psychische problemen, minder zelfmoordpogingen en minder ziekenhuisopnames en zoeken zelden hulp die preventief problematisch is.
    • Moeders die kindermoord plegen, zijn meestal getrouwd en melden hoge niveaus van stress en een gebrek aan steun en middelen op het moment van het misdrijf.
      • Er zijn meerdere psychosociale stressfactoren geïdentificeerd als motiverende factoren voor kindermoord bij moeders, waaronder de primaire verzorger zijn van ten minste één kind, werkloosheid / financiële problemen, aanhoudende gewelddadige volwassen relaties, conflicten met familieleden en beperkte sociale steun, en geschiedenis van kindermishandeling.
    • Depressie of psychotische ziekte typeert moeders die oudere kinderen hebben vermoord.
      • Psychotische vrouwen waren over het algemeen ouder, hoger opgeleid, waren vaker gescheiden of gescheiden, maar hadden minder vaak een baan, en hadden meer kans op een geschiedenis van middelenmisbruik, psychiatrische ziekenhuisopname, lopende psychiatrische behandeling en zelfmoordpogingen.
    • Persoonlijkheidsstoornissen en intense psychosociale stress ten tijde van het fatale misbruik komen vaak voor.
      • Scheiding van ouders tijdens de kindertijd en geweld binnen het huwelijk zijn geïdentificeerd als cofactoren bij dodelijke kindermishandeling door moeders, en veel daders van dodelijke mishandeling hebben een geschiedenis van misbruik in hun jeugd
      • Fataal misbruik komt vaak voor na herhaaldelijk misbruik.
    • Vrouwen die als vergelding kindermoord plegen, hebben doorgaans persoonlijkheidsstoornissen en een hoge incidentie van zelfmoordpogingen (maar dit komt zelden voor).
    • Relevante kenmerken van kindermoord bij moeders in de context van een ernstige psychische aandoening kunnen ongeorganiseerd denken en een onstabiele mentale toestand zijn.
      • Moeders die kindermoord plegen hebben vaak psychische problemen.
      • Psychotische vrouwen hadden meer kans om meerdere slachtoffers te doden, om zelfmoord te plegen op het moment van de kindermoord, en gebruikten meer gewelddadige manieren om te doden.

    Vaderlijke kindermoord

    • Onderzoek naar vaders die kindermoord plegen is schaars.
    • Er is een hoge frequentie van voltooide zelfmoorden of pogingen tot zelfmoord door vaders nadat ze moorden hebben gepleegd, dit gebeurt vaker naarmate het kind ouder is.
    • Vaders zijn vaak daders van dodelijke kindermoord, wat meestal het gevolg is van het mishandelde-kindsyndroom en zelden gepaard gaat met een psychotische stoornis of zelfmoordpoging.
      • Daders hebben waarschijnlijk een persoonlijke geschiedenis van kindermishandeling, met name bij vaderlijke kindermoorden waarbij kinderen jonger dan één jaar betrokken zijn, en eerder huiselijk geweld is vaak een cofactor voor dodelijk misbruik en andere vaderlijke kindermoord.
    • De aanwezigheid van significante stressoren in het leven is gemeld door vaders met kindermoord, waaronder financiële problemen, dreigende huwelijksbreuk en angst voor scheiding.
      • Veel kinderlijke vaders zijn werkloos en hebben een ondergemiddeld opleidingsniveau. Sociaal isolement en/of een gebrek aan sociale steun worden ook vaak gemeld bij vaderlijke kindermoord.
    • Motiverende factoren die worden genoemd voor kindermoord door de vader zijn onder meer pogingen om het gedrag van het kind te beheersen en een verkeerde interpretatie van het gedrag van het kind.
    • Het lijkt erop dat vaders die kindermoord plegen ook psychotische problemen hebben.

    Discussie

    • Overeenkomsten tussen mannen en vrouwen die kindermoord plegen, zijn onder meer:

      • Aanzienlijke delen hebben depressie en/of psychose (persoonlijkheidsstoornis, zoals BPS)
      • Aanwezigheid van significante stressoren in het leven
      • Sociaal isolement en gebrek aan sociale steun
      • Geschiedenis van misbruik in de kindertijd
    • Factoren die kinderlijke vaders onderscheiden van kinderlijke moeders zijn:
      • Vaders plegen zelden neonaticide
      • Ficidale vaders zijn meestal ouder
      • Ficidale vaders hebben meer kans op een geschiedenis van geweld tegen hun kinderen
      • Meer vaders die kindermoord plegen, plegen ook zelfmoord.
    • Maar er zijn enkele beperkingen
      • Het is niet duidelijk of eerstgeboren kinderen meer kans hebben om slachtoffer te worden in verhouding tot het percentage eerstgeborenen.
      • Neonaticide en filicide geen duidelijke richtlijnen.
    • Er zouden van geval tot geval interventies moeten zijn en mensen die kindermoord zouden kunnen detecteren/vermoeden, zoals artsen, zouden ouders moeten ondervragen om kindermoord te voorkomen.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Fatal child maltreatment: Characteristics of deaths from physical abuse versus neglect van Damashek e.a. - 2013

    Artikelsamenvatting bij Fatal child maltreatment: Characteristics of deaths from physical abuse versus neglect van Damashek e.a. - 2013

    Dit is een samenvatting van het artikel Damashek, A., Nelson, M. M., & Bonner, B. L. (2013). Fatal child maltreatment: Characteristics of deaths from physical abuse versus neglect, voorgeschreven literatuur bij week 6 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

    Introductie

    • De huidige studie onderzocht:

      • Kenmerken van slachtoffer, verzorger, familie, vermeende dader en incident
      • Of de kenmerken van het kind, de verzorger, het gezin en de vermeende dader verschilden voor sterfgevallen als gevolg van fysieke mishandeling versus verwaarlozing.
    • Hypotheses 1e doel:
      • Slachtoffers zouden in de eerste plaats jonger zijn dan 5 jaar
      • Minderheidskinderen zouden oververtegenwoordigd zijn in de gegevens
      • Minderheid van de slachtoffers zou onderwerp zijn van eerdere rapporten aan kinderwelzijn en
      • Vermeende daders zouden in de eerste plaats biologische ouders zijn.
    • Hypotheses 2e doel:
      • Mannen zouden meer kans hebben op fatale mishandeling en vrouwen zouden meer kans hebben op fatale verwaarlozing.
      • Sterfgevallen als gevolg van verwaarlozing zouden vaker voorkomen in huizen met meer personen dan sterfgevallen als gevolg van fysieke mishandeling.
    • Variabelen die we hebben onderzocht, waren onder meer:
      • Kind (leeftijd, geslacht, etniciteit)
      • Verzorger (leeftijd moederfiguur, leeftijd vaderfiguur)
      • Gezin (aantal kinderen in huis, ongeacht of ouders samenwoonden of getrouwd waren)
      • Vermeende dader (geslacht, al dan niet biologisch gerelateerd aan slachtoffer) variabelen,
      • Of gezinnen al dan niet eerder betrokken waren bij kinderwelzijn.

    Methode

    • 685 gevallen geïdentificeerd door kinderwelzijnsdiensten over een periode van 21 jaar, gebruikt om kenmerken van sterfgevallen als gevolg van fysieke mishandeling versus verwaarlozing te vinden.

    Resultaten en discussie

    • Jongere kinderen (5 jaar en jonger dan) waren de meest voorkomende slachtoffers en de meeste vermeende daders waren ouders.
    • Afro-Amerikaanse en Latino-kinderen waren aanzienlijk oververtegenwoordigd
    • De meeste slachtoffers van de FCM van kinderen stierven aan verwaarlozing en waren niet betrokken bij kinderwelzijnsdiensten voorafgaand aan hun overlijden
    • Voorspellers van het fataal type mishandeling (d.w.z. fysiek misbruik versus verwaarlozing):
      • Een groter aantal kinderen in het huis voorspelde een hoger risico op dodelijke verwaarlozing (versus fysiek misbruik)
        • Mogelijk dat middelen voor gezinsmateriaal onder meer kinderen moeten worden uitgerekt, en het is daarom moeilijker om aan hun fysieke behoeften te voldoen. Armoede is inderdaad geïdentificeerd als een risicofactor voor niet-fatale verwaarlozing van kinderen.
      • Het is ook mogelijk dat een ouder in een huis met meer kinderen moeite kan hebben om op de juiste manier toezicht te houden, en jongere kinderen lopen in dergelijke omstandigheden een groter risico op toevallige letsel.
    • Vermeende daders
      • Moederscijfers en vaderfiguren waren meestal ouder in verwaarlozing gevallen.
      • In gevallen van verwaarlozing hadden ouders minder kans om samen te leven dan in gevallen van fysiek misbruik.
      • Mannetjes hadden meer kans om fysiek misbruik te plegen en vrouwen hadden meer kans om verwaarlozing te plegen.
      • Daders van verwaarlozing waren vaker biologisch gerelateerd aan het slachtoffer; Daarom waren ze meestal biologische moeders.
        • Misschien omdat ze de eerstelijnszorg zijn en beschouwd als in gebreke zijn gebleven.
      • Biologische vaders, stiefvaders en vriendjes van moeders hadden meer kans om fysiek misbruik te plegen, dan verwaarlozen
    • De eerdere betrokkenheid van slachtoffers bij kinderwelzijn verschilde niet op basis van het type mishandeling; Kinderen die in gezinnen wonen met een geschiedenis van betrokkenheid van kinderen bij elk kind in huis (d.w.z. een broer of zus) liepen echter een groter risico op dood door verwaarlozing van kinderen dan door fysiek misbruik.
      • Suggereren dat broers en zussen van kinderen die de onderwerpen van mishandelingsrapporten zijn, een risico lopen op ernstige schade door mishandeling, met name verwaarlozing.

    Conclusie en limitaties

    • Beperking is dat gegevens zijn verzameld na het overlijden van het kind en dat soort kindermishandeling niet is gecodeerd door de kinderwelzijnsdiensten.
    • Kinderen stierven vaker door verwaarlozing dan door fysieke mishandeling
    • Kinderen uit grotere gezinnen met een geschiedenis van rapporten over kinderwelzijn hadden meer kans om te sterven door verwaarlozing dan door fysieke mishandeling.
    • Vaderfiguren plegen vaker fysiek geweld, terwijl moeders vaker verwaarlozing plegen.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Abusive head trauma in children: a literature review van Lopes e.a. - 2013

    Artikelsamenvatting bij Abusive head trauma in children: a literature review van Lopes e.a. - 2013

    Dit is een samenvatting van het artikel Lopes, N. R., Eisenstein, E., & Williams, L. C. (2013). Abusive head trauma in children: a literature review, voorgeschreven literatuur bij week 6 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting komt oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

    Introductie

    • Beledigend hoofdtrauma bij kinderen (shaken-babysyndroom): letsel aan de schedel of intracraniale inhoud van een baby of kind jonger dan 5 jaar als gevolg van een opzettelijke abrupte impact en/of hevig schudden.

      • Het komt voornamelijk voor bij baby's en kinderen jonger dan 1 jaar en kan ernstige gevolgen hebben, van lichamelijke of geestelijke handicaps tot de dood.
      • Een manier om een baby te schudden die resulteert in aanzienlijk hersenletsel, is door het kind bij de borstkas of een extremiteit vast te houden en het met geweld heen en weer te schudden, waardoor het hoofd met herhaalde versnellingen en vertragingen in elke richting zweeft.
      • Er kan een kenmerkend letselpatroon worden waargenomen, waaronder netvliesbloeding, fracturen, vooral in de ribben en het uiteinde van lange botten, en erkende patronen van hersenletsel.
        • Telkens wanneer het hoofd van de baby tegen een voorwerp botst, kunnen er extra verwondingen zijn, zoals blauwe plekken, snijwonden en breuken.
      • Kinderen jonger dan 1 jaar lopen meer kans op hersenletsel door kindermishandeling dan door ongelukken.
        • Zou kunnen omdat ze meer alleen zijn met verzorger en hun hoofd relatief groter is dan hun lichaam en hun nekspieren nog niet volledig ontwikkeld zijn.
      • Hoewel er specifieke tekenen zijn voor deze vorm van misbruik, kunnen ze worden aangezien voor veelvoorkomende ziekten bij kinderen of accidenteel hoofdletsel.
    • 173 artikelen over Abusive Head Trauma (AHT) gebruikt.

    Prevalentie

    • 14,7 tot 38,5 gevallen per 100.000 kinderen, met een grotere incidentie bij kinderen jonger dan 1 jaar.
    • Prevalentie kan een onderschatting zijn
    • Prevalentie kan ook worden bestudeerd door te bestuderen hoeveel ouders hun baby hebben geschud om hem stil te krijgen.

    Kenmerken AHT

    • Kenmerken van AHT zijn subduraal hematoom, hersenoedeem en retinale bloeding.

      • AHT lijkt de belangrijkste oorzaak te zijn van subdurale hematomen bij jongere kinderen.
      • Als er geen grote voorgeschiedenis is van accidenteel hoofdtrauma bij kinderen, zoals een auto-ongeluk of een val van grote hoogte, moet een netvliesbloeding een waarschuwing zijn voor AHT bij kinderen.
        • Wanneer netvliesbloeding optreedt als gevolg van ongevallen, is deze meer gematigd dan wanneer deze optreedt in situaties van geweld.
    • Andere tekenen kunnen zijn: infectie van de bovenste luchtwegen, oncontroleerbaar braken, diarree, verminderde eetlust, prikkelbaarheid, lethargie, apneu, epileptische aanvallen en een voorgeschiedenis van licht trauma.
    • Het kind kan tekenen vertonen van verminderde spierspanning, slechte zuig- en slikreflexen, stijve houding, ademhalingsmoeilijkheden, groter dan normaal hoofd of voorhoofd, onvermogen om het hoofd op te heffen, onvermogen van de ogen om te focussen of om bewegingen te volgen, ongelijke grootte van pupillen, en afwezigheid van glimlachen of vocalisaties.
    • De belangrijkste neurologische manifestaties die het gevolg zijn van AHT zijn:
      • veranderde bewustzijnstoestand (77%)
      • epileptische aanvallen (43-50%)
      • braken (15%)
      • ontwikkelingsachterstand (12%).
    • Volgens de NCSBS zijn fysieke tekenen van sterke druk op de armen of borst zeldzaam.
    • Kenmerken minder herkend met minder ernstige gevallen.
      • Hoe ernstiger de neurologische verwonding van het kind, hoe ernstiger de tekenen en hoe korter de periode tussen het trillen en het begin van de symptomen.

    Consequenties

    • 80% loopt hoofdletsel op na AHT, 25% tot 30% van de kinderen die het slachtoffer zijn sterft en slechts 15% overleeft het zonder gevolgen.
    • Klinische kenmerken die door het slachtoffer worden gepresenteerd op het moment van het letsel lijken hun toekomstige ontwikkeling te beïnvloeden (ernstiger tekenen, ernstiger problemen bij de follow-up).
    • Onmiddellijke gevolgen van deze vorm van misbruik zijn: ademhalingsstilstand of -stoornis, prikkelbaarheid, epileptische aanvallen, stijve houding, verminderd bewustzijn, braken, verminderde eetlust, niet kunnen zuigen of slikken, hartstilstand of overlijden.
    • Gevolgen op de lange termijn zijn onder meer leerproblemen, problemen met het gezichtsvermogen (waaronder blindheid), gehoor- en lichamelijke handicaps, hersenverlamming, spraakproblemen, epileptische aanvallen, cognitieve stoornissen en overlijden.
    • Er is een mogelijkheid dat kinderen die het slachtoffer waren van AHT cognitieve en leerstoornissen hebben op school.

    Risicofactoren

    • Risicofactoren:

      • Eenoudergezinnen, moeders jonger dan 18 jaar, moeders met een lage opleiding, moeders zonder prenatale zorg en gezinnen met een lage sociaaleconomische status.
      • Enkele kenmerken van het kind die de kans op AHT lijken te vergroten, zoals de leeftijd van het kind jonger dan 1 jaar, mannelijk geslacht en vroeggeboorte of laag geboortegewicht.
    • Stephens et al. 3-componentenmodel met baby, situationele factoren en factoren die verband houden met de verzorger werken samen en leiden tot het optreden van AHT:
      • Baby: ontwikkelingskenmerken van het kind, zoals huilpatroon en verlatingsangst.
      • Situationele factoren: stressvolle situaties zoals natuurrampen, sociale status, moeilijkheden tijdens de zwangerschap en gezinsisolatie.
      • Factoren van de verzorger: gebrek aan kennis over het normale huilpatroon van de baby en de risico's van beven, frustratietolerantie, gebrek aan ervaring als verzorger van andere kinderen, psychopathologische factoren en jaloezie over de relatie tussen de baby en andere verzorgers.
    • Baby's huilpatroon belangrijkste trigger AHT
      • Huilen speelt een belangrijke rol bij het verzekeren van de overleving, gezondheid en ontwikkeling van het kind, maar het kan verzorgers een gevoel van frustratie geven.
      • Het door Brazelton gevonden huilpatroon wordt gekenmerkt door een toename van de gemiddelde dagelijkse duur van het huilen in de eerste weken van het leven van een baby, met een piek in de tweede maand (zesde week) en een afname van het gemiddelde dagelijkse huilen na de piek. Na de vierde levensmaand neemt het aantal periodes van ontroostbaar huilen af; het huilen wordt meer opzettelijk en meer gerelateerd aan omgevingsgebeurtenissen (ook universeel).
      • De curves van huilen en het optreden van AHT waren vrij gelijkaardig, wat empirisch bewijs levert voor de veronderstelling dat huilen een versnellende factor is voor het optreden van deze vorm van mishandeling.

    Mogelijke preventie strategieën

    • AHT heeft een duidelijk risicogedrag (schudden) en een voorafgaande stimulus die sterk verband houdt met het optreden ervan (huilen), waardoor preventieve acties objectiever en gerichter kunnen zijn.
    • Mogelijke preventies:
      • Interventie met educatieve acties gericht op ouders van pasgeborenen vóór ontslag uit het ziekenhuis
        • De belangrijkste materialen die werden gebruikt, waren onder meer video's en pamfletten die de risico's van het door elkaar schudden van een baby onthullen, het huilpatroon van de baby in de eerste levensmaanden en de strategieën die ouders kunnen gebruiken als ze boos of gefrustreerd zijn door de huilende baby.
      • Ouders een 'sociaal contract' laten ondertekenen waarin ze verklaren dat ze weten dat het schadelijk is om een baby door elkaar te schudden en dat ze het anderen zouden vertellen.
      • Behoefte aan professionele training op verschillende gebieden, zodat ze kunnen worden betrokken bij preventie, door preventieprogramma's op de werkplek te implementeren en/of gevallen van AHT te identificeren en te melden, evenals het voorkomen van deze vorm van mishandeling door professionals die verantwoordelijk zijn voor de verzorging van baby's of kleine kinderen.
      • Video waarin het reageren op een huilende baby wordt uitgelegd.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Risk factors for fatal and non-fatal child maltreatment in families previously investigated by CPS: A case-control study van Miyamoto e.a. - 2017

    Artikelsamenvatting bij Risk factors for fatal and non-fatal child maltreatment in families previously investigated by CPS: A case-control study van Miyamoto e.a. - 2017

    Dit is een samenvatting van het artikel Miyamoto, S., Romano, P. S., Putnam-Hornstein, E., Thurston, H., Dharmar, M., & Joseph, J. G. (2017). Risk factors for fatal and non-fatal child maltreatment in families previously investigated by CPS: A case-control study, voorgeschreven literatuur bij week 6 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden.

    Introductie

    • Deze studie identificeert risicofactoren voor fatale en niet-fatale kindermishandeling in gezinnen die bekend zijn bij CPS.
    • IPV = intiem partnergeweld.

    Methode

    • 234 casuskinderen en 468 controle over een periode van 13 jaar.

    Discussie

    • Case-kinderen waren vaker mannelijk dan controle-kinderen.
    • Moederlijke verzorgers van casuskinderen waren significant jonger dan die van controlekinderen
    • Aanzienlijk meer controleverzorgers waren betrokken bij HG dan mantelzorgers
    • Risicofactoren voor de verzorger van de moeder
      • Mannelijk kind geslacht
      • Scoring 'matig of hoog risico' op SDM-risicobeoordeling
      • Meer dan 3 kinderen jonger dan 5 jaar in huis hebben
    • Risico voor niet-moederlijke verzorger
      • Jongere leeftijd verzorger
      • Meer dan 3 kinderen jonger dan 5 jaar in huis hebben
      • Minstens één biologisch kind dat niet bij een van beide ouders woont
    • Verminder het risico op mishandeling
      • Betrokkenheid van moeder bij partnergeweld (zowel verzorger van moeder als niet-moeder)
        • De reactie van het systeem op IPV kan de dader effectief verwijderen door arrestatie of een straatverbod of kan het risico verkleinen door deelname aan afleidingsprogramma's verplicht te stellen of door kinderen in beschermende hechtenis te plaatsen. Deze reacties kunnen kinderen beschermen tegen ernstige gevolgen van mishandeling.
      • Inschrijving van kinderen in de openbare ziektekostenverzekering (verzorger van de moeder)
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Sexual abuse history among adult sex offenders and non-sex offenders: A meta-analysis van Jespersen e.a. - 2009

    Artikelsamenvatting bij Sexual abuse history among adult sex offenders and non-sex offenders: A meta-analysis van Jespersen e.a. - 2009

    Dit is een samenvatting van het artikel Jespersen, A. F., Lalumière, M. L., & Seto, M. C. (2009). Sexual abuse history among adult sex offenders and non-sex offenders: A meta-analysis, voorgeschreven literatuur bij week 7 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting komt oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

    Introductie

    • Seksueel misbruikt – seksuele misbruikerhypothese = er is een specifieke relatie tussen de geschiedenis van seksueel misbruik en zedendelicten, zodat personen die seksueel misbruikt zijn, aanzienlijk meer kans hebben om zich later in te laten met seksuele misdrijven.
    • Omdat seksueel misbruik in de kindertijd vaak gepaard gaat met andere moeilijke ervaringen (bijv. andere vormen van misbruik, verwaarlozing, geweld gericht tegen andere gezinsleden, algemene ontberingen in het gezin), en omdat seksueel delict meestal niet voorkomt als er geen ander probleemgedrag is (bijv. , niet-seksuele misdrijven, middelenmisbruik), is het moeilijk vast te stellen of de ervaring van seksueel misbruik een unieke associatie heeft met het plegen van zedendelicten.
      • Het ervaren van seksueel misbruik kan deel uitmaken van een meer algemeen ongunstige vroege omgeving die verband houdt met meerdere problemen later in het leven.
    • Deze relatie tussen seksueel misbruik in de kindertijd en seksueel misbruiker worden op volwassen leeftijd kan prospectief (volgens een bepaalde groep) of retrospectief worden bestudeerd
    • Deze studie bestudeert retrospectief deze relatie.
      • Niet alleen waargenomen bij adolescente delinquenten, maar ook bij volwassen delinquenten. Als de hypothese van seksueel misbruikt-seksuele misbruiker juist is, zullen volwassen zedendelinquenten meer kans hebben op een geschiedenis van seksueel misbruik dan andere soorten daders, en zou er een veel kleiner of zelfs kleiner verschil moeten zijn tussen deze groepen met betrekking tot andere vormen van misbruik.
      • Verwachtte een hogere prevalentie van seksueel misbruik in de geschiedenis van zedendelinquenten tegen kinderen in vergelijking met daders van volwassenen, en geen verschil voor de geschiedenis van fysiek misbruik.
      • Ten slotte onderzochten we de geschiedenis van misbruik van zedendelinquenten tegen kinderen die werden geclassificeerd als pedofiel of niet-pedofiel (pedofilie wordt gedefinieerd als een aanhoudende seksuele aantrekking tot prepuberale kinderen).
        • Niet alle zedendelinquenten tegen kinderen zijn pedofielen - Seto (2008) suggereerde dat tot de helft van de zedendelinquenten tegen kinderen geen pedofielen zijn en beledigen als gevolg van andere motiverende factoren - en het kan zijn dat de seksueel misbruikte seksuele misbruiker associatie wordt gemedieerd door pedofilie.
        • Het is dus waarschijnlijker dat pedofielen seksueel misbruik in hun jeugd hebben meegemaakt en eerder seksueel contact zoeken met kinderen, terwijl er mogelijk geen significant verband bestaat tussen niet-pedofiele delinquenten.

    Discussie

    • Een geschiedenis van seksueel misbruik kwam significant vaker voor bij volwassen zedendelinquenten dan bij volwassen niet-zedendelinquenten, maar zedendelinquenten verschilden niet significant van andere daders wat betreft hun geschiedenis van fysieke mishandeling of emotionele mishandeling/verwaarlozing.
    • Daders tegen volwassenen waren minder vaak seksueel misbruikt dan daders tegen kinderen, maar vaker fysiek mishandeld.
      • Adolescente zedendelinquenten met minderjarige slachtoffers hadden meer kans op een geschiedenis van seksueel misbruik dan adolescente zedendelinquenten met leeftijdgenoten of volwassen slachtoffers.
    • Studies hebben aangetoond dat volwassen zedendelinquenten die aangeven seksueel misbruikt te zijn, meer geneigd zijn toe te geven seksueel opgewonden te zijn door kinderen
      • Zedendelinquenten tegen kinderen meldden vaker ervaringen met seksueel misbruik in de kindertijd, naast vroege blootstelling aan pornografie, een eerder begin van masturbatie en seksuele activiteit met dieren.
      • Daarentegen meldden zedendelinquenten tegen volwassenen vaker ervaringen met fysieke mishandeling in de kindertijd, ouderlijk geweld, emotionele mishandeling en wreedheid jegens dieren.

    Uitleg voor vereniging van seksueel misbruikte seksuele misbruikers

    • Leren

      • Leren kan plaatsvinden door imitatie van het gedrag van de dader, conditionering als resultaat van het koppelen van seksuele stimulatie veroorzaakt door de seksuele activiteit met aanwijzingen van het seksueel misbruik, zoals het soort handelingen dat plaatsvond, en het versterken van attitudes en overtuigingen over de aanvaardbaarheid van volwassenheid. - kinderseks.
      • Adolescente zedendelinquenten die seksueel misbruikt waren, hadden de neiging dezelfde vormen van seksueel misbruik te plegen die ze zelf hadden meegemaakt.
    • Seksuele ontwikkeling
      • Seksueel misbruik kan een impact hebben op de daaropvolgende psychoseksuele ontwikkeling, waardoor het risico op seksueel geweld tijdens de adolescentie of volwassenheid toeneemt
      • Eerdere masturbatie bij seksueel misbruikte volwassen zedendelinquenten.
    • Familiale overdracht of derde variabelen
      • Associatie kan misschien beter worden verklaard door derde variabelen, zoals genetische overdracht of psychopathologische uitkomsten
    • De grote meerderheid van de zedendelinquenten is man, maar de meerderheid van de minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik is vrouw en niet alle zedendelinquenten hebben een geschiedenis van seksueel misbruik, dus een geschiedenis van seksueel misbruik is noch een voldoende noch een noodzakelijke voorwaarde voor seksuele delicten door volwassenen.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Adverse Childhood Experiences in the Lives of Female Sex Offenders van Levenson e.a. - 2015

    Artikelsamenvatting bij Adverse Childhood Experiences in the Lives of Female Sex Offenders van Levenson e.a. - 2015

    Dit is een samenvatting van het artikel Levenson, J., Willis, G., & Prescott, D. (2015). Adverse Childhood Experiences in the Lives of Female Sex Offenders, voorgeschreven literatuur bij week 7 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting komt oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

    Introductie

    • Uit verschillende studies blijkt dat tussen de 14 en 24% van de misbruikte jongens en 6 en 14% van de misbruikte meisjes misbruikt zijn door een vrouw. Echter is maar 2 tot 5% van seksuele overtreders in het rechtssysteem vrouw.

      • Dit kan komen door stigma, het idee dat misbruik door een vrouw minder schadelijk is, of de angst van slachtoffers om niet geloofd te worden.
      • In sommige landen kunnen vrouwen zelfs niet terecht gesteld worden voor verkrachting.
        • Echter is er een opkomend veld in het onderzoek naar geslacht specifieke factoren in de etiologie en behandeling van seksuele overtredingen.
    • Wat wellicht kan bijdrage zijn negatieve ervaringen in de kindertijd, zoals kindermishandeling en disfunctioneren in het huishouden.
      • Deze factoren worden vaker gezien in misbruikers dan in niet-seksuele criminelen en de algemene populatie.
      • In de huidige studie wordt gekeken naar verschillende nare ervaringen in de jeugd en de relatie met eigenschappen in vrouwelijke overtreders.

    Negatieve ervaringen in de algemene populatie

    • Vrouwen hebben meer ervaring met seksueel (25%) en emotioneel (13%) misbruik dan mannen (16 en 8%), terwijl mannen iets vaker fysiek misbruikt worden (30% vs. 27%).
    • Vrouwen worden ook vaker emotioneel verwaarloosd, zijn vaker getuige van huiselijk geweld en hebben vaker een middelen misbruikende of mentaal zieke ouder.
    • Verder blijkt dat de kans op een negatieve ervaring verhoogd na een eerdere negatieve ervaring.
    • Het lijkt erop dat vrouwen vaker een negatieve ervaring meemaken in de kindertijd dan mannen.
    • Wanneer er hoger gescoord wordt op verwaarlozing en misbruik, is de kans op alcohol en drugs misbruik, roken, depressie, zelfmoordpogingen, hartziekten, etc. ook hoger.

    Negatieve ervaringen van vrouwelijke overtreders

    • Uit een onderzoek kwam naar voren dat zo’n 36,7% van de vrouwen in de gevangenis seksueel of fysiek misbruik hadden meegemaakt voor hun 17e.

      • Bovendien was dit misbruik gerelateerd aan een hogere kans op een geweldsovertreding en huishouden disfunctioneren.
    • Er zijn meer vrouwen dan mannen in de gevangenis, die mishandeld zijn.
      • Het komt maar weinig voor dat kindermishandeling en familie disfunctie alleen voorkomen.
      • Vaak komen er meerdere nare ervaringen bij, zoals familie geweld, ouderlijk middelen misbruik, of het overlijden van een familielid.
    • Kindermishandeling is een voorspeller voor crimineel gedrag in jongens en meisjes.
      • Ook de kans op mentale en persoonlijkheidsstoornissen wordt hierdoor verhoogd.
    • Ondanks dat vele studies verschillen in resultaten door verschillende definities van negatieve ervaringen en verschillen in steekproefgrootte, vergelijkingsgroepen en methoden, zien we dat negatieve ervaringen in de kindertijd vaker voorkomen in vrouwelijke overtreders dan in de algemene populatie en dat dit de kans op medische en psychosociale problemen vergroot.

    Negatieve ervaringen van vrouwelijke seksuele overtreders

    • Uit onderzoek blijkt dat veel seksuele overtredingen door vrouwen samen worden gedaan met een man.

      • Vaak zijn ze tegen kinderen en in een derde van de gevallen tegen hun eigen kind.
    • Een derde van de overtredende vrouwen had emotionele verwaarlozing, fysiek en/of psychologisch misbruik of seksueel misbruik meegemaakt.
    • Vrouwelijke overtreders zijn vaker seksueel misbruikt dan mannen, maar rapporteren ook een groter aantal misbruikers, jongere leeftijd bij het eerste misbruik en vaker fysiek misbruik dan mannen.
    • Volgens Gannon, Rose and Ward (2008) zijn er drie typen overtreders:
    1. Met subklinische psychopathologische niveaus en middelen misbruik problemen
    2. Hoog risico voor borderline persoonlijkheidsstoornis
    3. Ernstig verstoorde individuen
    • Wijkman, Bijleveld en Hendriks (2011) maken een ander onderscheid:
    1. Generalisten laten diversiteit in hun criminele overtredingen zien
    2. Specialisten laten een patroon van meerdere seksuele overtredingen zien en weinig andere overtredingen
    3. Eenmalige overtreders
    • Bovendien misbruiken specialisten mensen van beide geslachten en mensen die ze kennen.

      • Ze zijn ook vaker seksuele misbruikt vroeger, terwijl generalisten vaker fysiek misbruikt zijn.
      • Ook zijn er meer specialisten die samen met hun intieme partner een overtreding begingen, dan generalisten.

    Rol van tegenspoed in kindertijd

    • Nare ervaringen in de kindertijd kunnen leiden tot sociale, emotionele en cognitieve problemen.

      • Daarnaast ontwikkelen deze individuen risicovol gedrag als maladaptieve coping strategie.
      • Dit kan leiden tot meer medische, mentale en psychosociale problemen.
      • Als gevolg van stressoren worden er teveel stress hormonen aangemaakt, wat vervolgens de groei en verbindingen van neuronen beperkt.
      • Dit kan leiden tot gebreken in affect regulatie, sociale hechting en cognitieve processen.
      • Het verwerken van een trauma wordt negatief beïnvloed als de omgeving hen niet geloofd.
    • Misbruik wordt vaak gepleegd door iemand die ze vertrouwen, met overschrijding van hiërarchische grenzen.
      • Vaak wordt het geheim gehouden en zijn slachtoffers bang om de relatie te verlaten.
      • Als kinderen niet genoeg liefde ontvangen van hun ouders kan dit leiden tot gebrek aan vertrouwen, vijandigheid en onzekere hechting, waardoor het later lastiger wordt om zelf persoonlijke relaties aan te gaan.
      • Vroege tegenspoed kan leiden tot crimineel gedrag, doordat tieners het geweld thuis ontvluchten en hierdoor financiële problemen hebben, maar ook kans op verslaving, geweld en gedrag dat hen in aanraking brengt met het rechtssysteem.

    Doel van de studie

    • In deze studie wordt gekeken naar de prevalentie en impact van nare ervaringen in de kindertijd bij vrouwen die seksuele overtredingen begaan zijn.
    • De frequentie van nare ervaringen wordt vergeleken tussen vrouwelijke seks overtreders en de algemene vrouwelijke populatie.
    • Ook worden correlaties tussen de ervaringen bekeken.
    • Als laatste kijken ze naar de individuele items van de ACE questionnaire, de totaal score en de eigenschappen van de overtreding.
    • De hypotheses zijn als volgt:
    1. Meer kindermishandeling en familie disfunctie in seksovertreders dan de algemene populatie
    2. Relatie tussen de verschillende nare ervaringen
    3. Opeenstapeling van traumatische gebeurtenissen is geassocieerd met verhoogd afwijkend en crimineel gedrag

    Methode

    • De steekproef bestaat uit 47 vrouwelijke seksuele overtreders. De meeste zaten in de leeftijdscategorie tussen de 30 en 60 jaar (66%). In 95% van de gevallen was er seksueel contact met een minderjarige geweest. De meeste overtredingen waren tegenover andere vrouwen begaan (58%) en in 43% tegen kinderen voor de puberteit. 89% van de vrouwen was maar één keer gearresteerd voor een seks overtreding. Ook was 80% niet eerder gearresteerd voor een niet-seksueel gerelateerde overtreding.
    • In het onderzoek is gebruik gemaakt van de Adverse Childhood Experiences (ACE) schaal, waarbij gekeken wordt of er sprake is geweest van misbruik, verwaarlozing of huishoudelijk disfunctioneren.
      • De ACE score geeft aan hoeveel nare ervaringen iemand heeft meegemaakt. Ook is er navraag gedaan naar de geschiedenis van overtredingen en demografische eigenschappen van het slachtoffer.

    Resultaten

    • Een derde van de vrouwen had fysiek misbruik meegemaakt, 38% verbaal misbruik, 40% emotionele verwaarlozing en 11% fysieke verwaarlozing. De helft was seksueel misbruikt. Ook kwam huishoudelijk disfunctioneren vaak voor, zoals ongetrouwde ouders, getuigenis van huiselijk geweld, ouderlijk middelen misbruik, ouder met mentale stoornis of familielid in de gevangenis.
    • Een vijfde had geen negatieve ervaringen meegemaakt in de kindertijd en 41% vier of meer nare ervaringen.
    • In de algemene vrouwelijke populatie had 15% vier of meer nare ervaringen meegemaakt. Bij vrouwelijke seksuele overtreders kwamen alle ACE items vaker voor dan bij de algemene vrouwelijke populatie, behalve fysiek misbruik, fysieke verwaarlozing en mentale stoornis in huis (Tabel 3, p.270).
    • Ook laat het onderzoek zien dat veel ACE items positief met elkaar correleren.
      • Dit betekent dat kindermishandeling vaak voorkomt in huishoudens waar meerdere typen disfunctie zijn (Tabel 4, p.272).
      • Seksueel kindermisbruik was bijvoorbeeld significant gerelateerd met ongetrouwde ouders en middelenmisbruik in huis.
    • Hogere ACE scores waren significant negatief gecorreleerd met opleidingsniveau en gecorreleerd met slachtoffers onder 12 jaar.
      • Verbaal misbruik was gecorreleerd met slachtofferschap binnen de familie en onder de 12 jaar.
      • Seksueel misbruik, emotionele verwaarlozing en middelenmisbruik was gerelateerd aan slachtoffers onder 12 jaar.
      • Huiselijk geweld en middelenmisbruik waren gerelateerd aan slachtofferschap in de familie.
      • Het hebben van een familielid in de gevangenis was gerelateerd aan niet-gerelateerd slachtoffer en vele slachtoffers.

    Discussie

    • Uit het onderzoek komt naar voren dat vrouwelijke seksuele overtreders vaker nare ervaringen mee hebben gemaakt in de kindertijd dan de vrouwelijke algemene populatie.

      • De kans op seksueel misbruik was drie keer zo hoog bij seksuele overtreders dan bij de algemene populatie, en ook hoger dan bij mannelijke seksuele overtreders.
      • Meerdere mishandelingen gingen vaak samen met meerdere typen familie disfunctioneren.
        • Dit suggereert dat misbruik en verwaarlozing ontstaan in een omgeving met chaos doordat verzorgers hun dochters niet tegen schade kunnen beschermen.
    • De helft van de vrouwelijke overtreders had seksueel misbruik meegemaakt.
      • Uit eerder onderzoek komt naar voren dat seksuele misbruik bijna nooit alleen voorkomt, maar vaak met andere vormen van mishandeling.
      • Dit leidt, samen met ernstig en frequent misbruik, jongere leeftijd en meerdere daders, tot hogere trauma scores.
      • Het kan ook leiden tot Cluster B persoonlijkheidsstoornissen.
      • Als seksueel kindermisbruik gepleegd wordt door een verzorger of iemand die hecht is met het kind is de kans op depressie, angst en suïcidaliteit hoger.
    • Hogere ACE scores zijn gerelateerd aan het hebben van jongere slachtoffers, vooral seksueel kindermisbruik, emotionele verwaarlozing, verbaal misbruik en middelenmisbruik in de huiselijke omgeving.
      • Gebrek aan steunende, beschermende verzorging gaat samen met chaotisch en niet-beschikbaar ouderschap, wat de kwetsbaarheid van seksueel kindermisbruik verhoogd.
      • Dit kan leiden tot zelf-troosten of het zoeken van seksuele contact met anderen.
        • Dit draagt bij aan seksueel misbruikend gedrag.
      • Het kiezen van jonge kinderen kan zijn omdat zij hen waarschijnlijk niet zullen afwijzen of emotioneel bedreigen, zoals volwassenen kunnen doen.
    • Trauma leidt tot interpersoonlijke problemen en niet werkende coping strategieën.
      • Bovendien zijn er neurobiologische responsen, die aanpassingen aan nieuwe omgevingen moeilijker maken.
      • Als kinderen niet beschermend zijn opgevoed is het lastig om later mensen te kunnen vertrouwen.
        • Doordat ze ook een gebrek aan zelfvertrouwen hebben kan het zijn dat ze slechte keuzes maken en relaties aangaan met gewetenloze leeftijdsgenoten of misbruikende partners. Behandeling moet hierop worden aangesloten.

    Implicaties

    • De misbruik cyclus moet worden doorbroken.

      • Vroeger trauma moet eerst begrepen en verwerkt worden voordat er aan een betere toekomst gewerkt kan worden.
      • Een mogelijke behandeling is ‘trauma-informed care’ (TIC), waarbij gekeken wordt naar de rol van traumatische gebeurtenissen in de ontwikkeling van hoog risico gedrag en de subjectieve interpretatie van trauma.
    • TIC = aanbieden van klinische service rekening met de prevalentie van trauma en de impact ervan.
      • De omgeving is veilig en gericht op de cliënt, waarbij maladaptief gedrag gezien wordt als coping en overlevingsvaardigheden.
      • Er wordt gekeken naar de betekenis die cliënten hebben gekoppeld aan traumatische ervaringen en hoe deze ervaringen hun schema’s aantasten.
      • Het belangrijkste is dat cliënten met respect en mededogen behandeld worden.
    • Behandeling moet ook specifiek zijn per geslacht.
      • Zo is trauma belangrijk in de ontwikkeling van mentale gezondheid, middelen misbruik en relatie problemen bij vrouwen.
      • Bij vrouwen in de gevangenis moet ook aandacht besteed worden aan fundamentele benodigdheden, zoals behuizing, medische en mentale gezondheidszorg en steunsystemen.
      • Ook belangrijk in de behandeling van vrouwen is de relationele component, zoals empathie.
        • Doordat de vroege familie omgeving waarschijnlijk geen veilig relaties bood, moet binnen de therapie geleerd worden beschermende relaties aan te gaan. Vooral bij vrouwen zijn emotionele verbindingen belangrijk.
    • Confrontatie lijkt niet te werken, omdat het kan leiden tot schaamte, herhaling van traumatische ervaringen en maladaptieve coping strategieën.
      • Wat beter werkt is de focus op competenties en het promoten van zelfvertrouwen.
      • TIC kan makkelijk worden toegevoegd aan andere behandelingen, zoals cognitieve gedragstherapie.
      •  Door het ontwikkelen van een niet-bedreigende omgeving kunnen nieuwe vaardigheden geleerd en geoefend worden.
      • Door TIC ontwikkelen cliënten zelf observatie vaardigheden om hun zelf regulatie te verbeteren. Hierdoor worden ook nieuwe neurale paden in het brein aangemaakt.
    • Het beleid in Amerika is zo ingesteld dat er vooral gefocust wordt op straffen en managen van overtreders, en niet zo zeer op preventie strategieën. Echter weten we dat vooral kinderen die vroege mishandeling hebben meegemaakt vaak criminele overtreders worden.
      • Daarom zouden preventie programma’s bij families die risico lopen moeten worden gebruikt. Echter is dit het eerste wat eruit vliegt als er een tekort aan geld is.

    Limitaties en toekomstig onderzoek

    • Het huidige onderzoek had maar een kleine steekproefgrootte, waardoor generalisatie lastig is. Bovendien gaat het alleen om vrouwelijke overtreders die behandeld worden, en niet om overtreders die niet gevangen of veroordeeld zijn. Ook is er alleen gekeken naar nare ervaringen in de kindertijd en niet naar die in volwassenheid. Hier moet bij toekomstig onderzoek ook naar gekeken worden.
    • Als laatste blijft de vraag of zelf gerapporteerde data betrouwbaar genoeg is, zonder sociaal wenselijke antwoorden. Bovendien kunnen mensen ervaringen vergeten zijn, ontkennen of minimaliseren. In de toekomst moet gekeken worden naar de relatie tussen ACE scores en volwassen uitkomsten en naar de rol van TIC in behandeling.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Adverse childhood experiences in the lives of female sex offenders van Levenson e.a. - 2015

    Artikelsamenvatting bij Adverse childhood experiences in the lives of female sex offenders van Levenson e.a. - 2015

    Uit verschillende studies blijkt dat tussen de 14 en 24% van de misbruikte jongens en 6 en 14% van de misbruikte meisjes misbruikt zijn door een vrouw. Echter is maar 2 tot 5% van seksuele overtreders in het rechtssysteem vrouw. Dit kan komen door stigma, het idee dat misbruik door een vrouw minder schadelijk is, of de angst van slachtoffers om niet geloofd te worden. In sommige landen kunnen vrouwen zelfs niet terecht gesteld worden voor verkrachting. Echter is er een opkomend veld in het onderzoek naar geslacht specifieke factoren in de etiologie en behandeling van seksuele overtredingen.

    Wat wellicht kan bijdrage zijn negatieve ervaringen in de kindertijd, zoals kindermishandeling en disfunctioneren in het huishouden. Deze factoren worden vaker gezien in misbruikers dan in niet-seksuele criminelen en de algemene populatie. In de huidige studie wordt gekeken naar verschillende nare ervaringen in de jeugd en de relatie met eigenschappen in vrouwelijke overtreders.

    Negatieve ervaringen in de algemene populatie

    Vrouwen hebben meer ervaring met seksueel (25%) en emotioneel (13%) misbruik dan mannen (16 en 8%), terwijl mannen iets vaker fysiek misbruikt worden (30% vs. 27%). Vrouwen worden ook vaker emotioneel verwaarloosd, zijn vaker getuige van huiselijk geweld en hebben vaker een middelen misbruikende of mentaal zieke ouder. Verder blijkt dat de kans op een negatieve ervaring verhoogd na een eerdere negatieve ervaring. Het lijkt erop dat vrouwen vaker een negatieve ervaring meemaken in de kindertijd dan mannen. Wanneer er hoger gescoord wordt op verwaarlozing en misbruik, is de kans op alcohol en drugs misbruik, roken, depressie, zelfmoordpogingen, hartziekten, etc. ook hoger.

    Negatieve ervaringen van vrouwelijke overtreders

    Uit een onderzoek kwam naar voren dat zo’n 36,7% van de vrouwen in de gevangenis seksueel of fysiek misbruik hadden meegemaakt voor hun 17e. Bovendien was dit misbruik gerelateerd aan een hogere kans op een geweldsovertreding en huishouden disfunctioneren. Er zijn meer vrouwen dan mannen in de gevangenis, die mishandeld zijn. Het komt maar weinig voor dat kindermishandeling en familie disfunctie alleen voorkomen. Vaak komen er meerdere nare ervaringen bij, zoals familie geweld, ouderlijk middelen misbruik, of het overlijden van een familielid.

    Kindermishandeling is een voorspeller voor crimineel gedrag in jongens en meisjes. Ook de kans op mentale en persoonlijkheidsstoornissen wordt hierdoor verhoogd. Ondanks dat vele studies verschillen in resultaten door verschillende definities van negatieve ervaringen en verschillen in steekproefgrootte, vergelijkingsgroepen en methoden, zien we dat negatieve ervaringen in de kindertijd vaker voorkomen in vrouwelijke overtreders dan in de algemene populatie en dat dit de kans op medische en psychosociale problemen vergroot.

    Negatieve ervaringen van vrouwelijke seksuele overtreders

    Uit onderzoek blijkt dat veel seksuele overtredingen door vrouwen samen worden gedaan met een man. Vaak zijn ze tegen kinderen en in een derde van de gevallen tegen hun eigen kind. Een derde van de overtredende vrouwen had emotionele verwaarlozing, fysiek en/of psychologisch misbruik of seksueel misbruik meegemaakt. Vrouwelijke overtreders zijn vaker seksueel misbruikt dan mannen, maar rapporteren ook een groter aantal misbruikers, jongere leeftijd bij het eerste misbruik en vaker fysiek misbruik dan mannen.

    Volgens Gannon, Rose and Ward (2008) zijn er drie typen overtreders:

    1. Met subklinische psychopathologische niveaus en middelen misbruik problemen

    2. Hoog risico voor borderline persoonlijkheidsstoornis

    3. Ernstig verstoorde individuen

    Wijkman, Bijleveld en Hendriks (2011) maken een ander onderscheid:

    1. Generalisten laten diversiteit in hun criminele overtredingen zien

    2. Specialisten laten een patroon van meerdere seksuele overtredingen zien en weinig andere overtredingen

    3. Eenmalige overtreders

    Bovendien misbruiken specialisten mensen van beide geslachten en mensen die ze kennen. Ze zijn ook vaker seksuele misbruikt vroeger, terwijl generalisten vaker fysiek misbruikt zijn. Ook zijn er meer specialisten die samen met hun intieme partner een overtreding begingen, dan generalisten.

    Rol van tegenspoed in kindertijd

    Nare ervaringen in de kindertijd kunnen leiden tot sociale, emotionele en cognitieve problemen. Daarnaast ontwikkelen deze individuen risicovol gedrag als maladaptieve coping strategie. Dit kan leiden tot meer medische, mentale en psychosociale problemen. Als gevolg van stressoren worden er teveel stress hormonen aangemaakt, wat vervolgens de groei en verbindingen van neuronen beperkt. Dit kan leiden tot gebreken in affect regulatie, sociale hechting en cognitieve processen. Het verwerken van een trauma wordt negatief beïnvloed als de omgeving hen niet geloofd.

    Misbruik wordt vaak gepleegd door iemand die ze vertrouwen, met overschrijding van hiërarchische grenzen. Vaak wordt het geheim gehouden en zijn slachtoffers bang om de relatie te verlaten. Als kinderen niet genoeg liefde ontvangen van hun ouders kan dit leiden tot gebrek aan vertrouwen, vijandigheid en onzekere hechting, waardoor het later lastiger wordt om zelf persoonlijke relaties aan te gaan. Vroege tegenspoed kan leiden tot crimineel gedrag, doordat tieners het geweld thuis ontvluchten en hierdoor financiële problemen hebben, maar ook kans op verslaving, geweld en gedrag dat hen in aanraking brengt met het rechtssysteem.

    Doel van de studie

    In deze studie wordt gekeken naar de prevalentie en impact van nare ervaringen in de kindertijd bij vrouwen die seksuele overtredingen begaan zijn. De frequentie van nare ervaringen wordt vergeleken tussen vrouwelijke seks overtreders en de algemene vrouwelijke populatie. Ook worden correlaties tussen de ervaringen bekeken. Als laatste kijken ze naar de individuele items van de ACE questionnaire, de totaal score en de eigenschappen van de overtreding. De hypotheses zijn als volgt:

    1. Meer kindermishandeling en familie disfunctie in seksovertreders dan de algemene populatie

    2. Relatie tussen de verschillende nare ervaringen

    3. Opeenstapeling van traumatische gebeurtenissen is geassocieerd met verhoogd afwijkend en crimineel gedrag

    Methode

    De steekproef bestaat uit 47 vrouwelijke seksuele overtreders. De meeste zaten in de leeftijdscategorie tussen de 30 en 60 jaar (66%). In 95% van de gevallen was er seksueel contact met een minderjarige geweest. De meeste overtredingen waren tegenover andere vrouwen begaan (58%) en in 43% tegen kinderen voor de puberteit. 89% van de vrouwen was maar één keer gearresteerd voor een seks overtreding. Ook was 80% niet eerder gearresteerd voor een niet-seksueel gerelateerde overtreding.

    In het onderzoek is gebruik gemaakt van de Adverse Childhood Experiences (ACE) schaal, waarbij gekeken wordt of er sprake is geweest van misbruik, verwaarlozing of huishoudelijk disfunctioneren. De ACE score geeft aan hoeveel nare ervaringen iemand heeft meegemaakt. Ook is er navraag gedaan naar de geschiedenis van overtredingen en demografische eigenschappen van het slachtoffer.

    Resultaten

    Een derde van de vrouwen had fysiek misbruik meegemaakt, 38% verbaal misbruik, 40% emotionele verwaarlozing en 11% fysieke verwaarlozing. De helft was seksueel misbruikt. Ook kwam huishoudelijk disfunctioneren vaak voor, zoals ongetrouwde ouders, getuigenis van huiselijk geweld, ouderlijk middelen misbruik, ouder met mentale stoornis of familielid in de gevangenis. Een vijfde had geen negatieve ervaringen meegemaakt in de kindertijd en 41% vier of meer nare ervaringen. In de algemene vrouwelijke populatie had 15% vier of meer nare ervaringen meegemaakt. Bij vrouwelijke seksuele overtreders kwamen alle ACE items vaker voor dan bij de algemene vrouwelijke populatie, behalve fysiek misbruik, fysieke verwaarlozing en mentale stoornis in huis (Tabel 3, p.270).

    Ook laat het onderzoek zien dat veel ACE items positief met elkaar correleren. Dit betekent dat kindermishandeling vaak voorkomt in huishoudens waar meerdere typen disfunctie zijn (Tabel 4, p.272). Seksueel kindermisbruik was bijvoorbeeld significant gerelateerd met ongetrouwde ouders en middelenmisbruik in huis.

    Hogere ACE scores waren significant negatief gecorreleerd met opleidingsniveau en gecorreleerd met slachtoffers onder 12 jaar. Verbaal misbruik was gecorreleerd met slachtofferschap binnen de familie en onder de 12 jaar. Seksueel misbruik, emotionele verwaarlozing en middelenmisbruik was gerelateerd aan slachtoffers onder 12 jaar. Huiselijk geweld en middelenmisbruik waren gerelateerd aan slachtofferschap in de familie. Het hebben van een familielid in de gevangenis was gerelateerd aan niet-gerelateerd slachtoffer en vele slachtoffers.

    Discussie

    Uit het onderzoek komt naar voren dat vrouwelijke seksuele overtreders vaker nare ervaringen mee hebben gemaakt in de kindertijd dan de vrouwelijke algemene populatie. De kans op seksueel misbruik was drie keer zo hoog bij seksuele overtreders dan bij de algemene populatie, en ook hoger dan bij mannelijke seksuele overtreders. Meerdere mishandelingen gingen vaak samen met meerdere typen familie disfunctioneren. Dit suggereert dat misbruik en verwaarlozing ontstaan in een omgeving met chaos doordat verzorgers hun dochters niet tegen schade kunnen beschermen.

    De helft van de vrouwelijke overtreders had seksueel misbruik meegemaakt. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat seksuele misbruik bijna nooit alleen voorkomt, maar vaak met andere vormen van mishandeling. Dit leidt, samen met ernstig en frequent misbruik, jongere leeftijd en meerdere daders, tot hogere trauma scores. Het kan ook leiden tot Cluster B persoonlijkheidsstoornissen. Als seksueel kindermisbruik gepleegd wordt door een verzorger of iemand die hecht is met het kind is de kans op depressie, angst en suïcidaliteit hoger.

    Hogere ACE scores zijn gerelateerd aan het hebben van jongere slachtoffers, vooral seksueel kindermisbruik, emotionele verwaarlozing, verbaal misbruik en middelenmisbruik in de huiselijke omgeving. Gebrek aan steunende, beschermende verzorging gaat samen met chaotisch en niet-beschikbaar ouderschap, wat de kwetsbaarheid van seksueel kindermisbruik verhoogd. Dit kan leiden tot zelf-troosten of het zoeken van seksuele contact met anderen. Dit draagt bij aan seksueel misbruikend gedrag. Het kiezen van jonge kinderen kan zijn omdat zij hen waarschijnlijk niet zullen afwijzen of emotioneel bedreigen, zoals volwassenen kunnen doen.

    Trauma leidt tot interpersoonlijke problemen en niet werkende coping strategieën. Bovendien zijn er neurobiologische responsen, die aanpassingen aan nieuwe omgevingen moeilijker maken. Als kinderen niet beschermend zijn opgevoed is het lastig om later mensen te kunnen vertrouwen. Doordat ze ook een gebrek aan zelfvertrouwen hebben kan het zijn dat ze slechte keuzes maken en relaties aangaan met gewetenloze leeftijdsgenoten of misbruikende partners. Behandeling moet hierop worden aangesloten.

    Implicaties

    De misbruik cyclus moet worden doorbroken. Een belangrijk behandelingstarget is de rol van vroege nare ervaringen. Vroeger trauma moet eerst begrepen en verwerkt worden voordat er aan een betere toekomst gewerkt kan worden. Een mogelijke behandeling is ‘trauma-informed care’ (TIC), waarbij gekeken wordt naar de rol van traumatische gebeurtenissen in de ontwikkeling van hoog risico gedrag en de subjectieve interpretatie van trauma.

    TIC houdt in het aanbieden van klinische service rekening met de prevalentie van trauma en de impact ervan. De omgeving is veilig en gericht op de cliënt, waarbij maladaptief gedrag gezien wordt als coping en overlevingsvaardigheden. Er wordt gekeken naar de betekenis die cliënten hebben gekoppeld aan traumatische ervaringen en hoe deze ervaringen hun schema’s aantasten. Het belangrijkste is dat cliënten met respect en mededogen behandeld worden.

    Behandeling moet ook specifiek zijn per geslacht. Zo is trauma belangrijk in de ontwikkeling van mentale gezondheid, middelen misbruik en relatie problemen bij vrouwen. Bij vrouwen in de gevangenis moet ook aandacht besteed worden aan fundamentele benodigdheden, zoals behuizing, medische en mentale gezondheidszorg en steunsystemen. Ook belangrijk in de behandeling van vrouwen is de relationele component, zoals empathie. Doordat de vroege familie omgeving waarschijnlijk geen veilig relaties bood, moet binnen de therapie geleerd worden beschermende relaties aan te gaan. Vooral bij vrouwen zijn emotionele verbindingen belangrijk.

    Confrontatie lijkt niet te werken, omdat het kan leiden tot schaamte, herhaling van traumatische ervaringen en maladaptieve coping strategieën. Wat beter werkt is de focus op competenties en het promoten van zelfvertrouwen. TIC kan makkelijk worden toegevoegd aan andere behandelingen, zoals cognitieve gedragstherapie. Door het ontwikkelen van een niet-bedreigende omgeving kunnen nieuwe vaardigheden geleerd en geoefend worden. Door TIC ontwikkelen cliënten zelf observatie vaardigheden om hun zelf regulatie te verbeteren. Hierdoor worden ook nieuwe neurale paden in het brein aangemaakt.

    Het beleid in Amerika is zo ingesteld dat er vooral gefocust wordt op straffen en managen van overtreders, en niet zo zeer op preventie strategieën. Echter weten we dat vooral kinderen die vroege mishandeling hebben meegemaakt vaak criminele overtreders worden. Daarom zouden preventie programma’s bij families die risico lopen moeten worden gebruikt. Echter is dit het eerste wat eruit vliegt als er een tekort aan geld is.

    Limitaties en toekomstig onderzoek

    Het huidige onderzoek had maar een kleine steekproefgrootte, waardoor generalisatie lastig is. Bovendien gaat het alleen om vrouwelijke overtreders die behandeld worden, en niet om overtreders die niet gevangen of veroordeeld zijn. Ook is er alleen gekeken naar nare ervaringen in de kindertijd en niet naar die in volwassenheid. Hier moet bij toekomstig onderzoek ook naar gekeken worden. Als laatste blijft de vraag of zelf gerapporteerde data betrouwbaar genoeg is, zonder sociaal wenselijke antwoorden. Bovendien kunnen mensen ervaringen vergeten zijn, ontkennen of minimaliseren. In de toekomst moet gekeken worden naar de relatie tussen ACE scores en volwassen uitkomsten en naar de rol van TIC in behandeling.

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Chronic neglect and aggression/delinquency: A longitudinal examination van Logan-Greene & Semanchin - 2015

    Artikelsamenvatting bij Chronic neglect and aggression/delinquency: A longitudinal examination van Logan-Greene & Semanchin - 2015

    Dit is een samenvatting van het artikel Logan-Greene, P., & Semanchin Jones, A. (2015). Chronic neglect and aggression/delinquency: A longitudinal examination, voorgeschreven literatuur bij week 7 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting komt oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

    Introductie

    • Kinderverwaarlozing: medische, educatieve of emotionele verwaarlozing, waarbij zorgverleners niet voorzien in de medische behoeften van kinderen, ervoor zorgen dat ze naar school gaan en naar school gaan, of emotionele koestering bieden; en o omvat het niet voorzien in de basisbehoeften van een kind, waaronder voedsel, kleding en onderdak, of het niet voorzien in adequaat toezicht op kinderen passend bij de leeftijd en ontwikkelingscapaciteiten van het kind.
    • Chronische verwaarlozing verwijst naar verwaarlozing die in de loop van de tijd aanhoudend terugkeert, maar er zijn verschillende definities:
      • Zoals een totaal aantal gerapporteerde incidenten van mishandeling in de loop van de tijd of als er incidenten waren in meer dan één ontwikkelingsstadium
    • Gezinnen met chronische verwaarlozing ervaren vaak meer stressfactoren in vergelijking met gevallen van verwaarlozing met een enkel incident en worden eerder gekenmerkt door chaotische omgevingen
      • Specifieke familiale stressoren: extreme armoede, aanhoudend middelenmisbruik en psychische problemen, ontwikkelingsstoornissen van kinderen of ouders, grotere gezinnen met meer kinderen en gebrek aan sociale steun.
      • Kinderen die verwaarlozing ervaren, hebben meer kans op herhaalde mishandeling in vergelijking met kinderen die alleen fysiek of seksueel misbruik ervaren.
    • Chronische verwaarlozing creëert een schadelijke opeenstapeling van problemen voor kinderen en gezinnen, evenals systemen voor kinderwelzijn.
      • Het kan een negatief effect hebben op de geestelijke gezondheid en het sociaal-emotionele welzijn van kinderen; kan ook de vroege hersenontwikkeling beïnvloeden, wat traumasymptomen kan veroorzaken en een negatieve invloed kan hebben op de latere cognitieve ontwikkeling en affectregulatie; kan resulteren in agressief en delinquent gedrag in de adolescentie; en het is duur voor het systeem voor kinderwelzijn
    • Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat kinderen die verwaarloosd waren, in vergelijking met kinderen die niet verwaarloosd waren, een groter risico liepen op drugs- en alcoholmisdrijven door jongeren en andere jeugddelicten; en agressief of gewelddadig gedrag in de adolescentie; evenals latere betrokkenheid bij strafrechtsystemen als volwassenen (maar geen duidelijke consensus).
    • De reacties van kinderen op trauma kunnen zijn: moeite met het identificeren en beheersen van emoties; moeite om onderscheid te maken tussen veilige en onveilige omgevingen; hyper-waakzaamheid of vermijdingsgedrag; en moeite met zelfregulatie en het vermogen om zichzelf te kalmeren.
      • Moeite met het reguleren van emoties en een slechte impulsbeheersing kunnen leiden tot agressief en delinquent gedrag.
      • Complex trauma = blootstelling aan meerdere of chronische interpersoonlijke traumatische ervaringen.
        • Kinderen die zijn blootgesteld aan complex trauma lopen een groter risico op problemen in de neurologische ontwikkeling, waaronder ontwikkelingsachterstanden in taal en geheugen; sociaal-emotioneel welzijn, zoals affect- en gedragsontregeling; fysieke en mentale gezondheid, en later cognitief functioneren.
    • Er is gevonden dat sociale vaardigheden of sociale competentie de effecten van vroege mishandeling of verwaarlozing op latere agressie en delinquentie bij adolescenten bemiddelen of matigen.
      • Ook kunnen soorten agressie per geslacht verschillen, waarbij meisjes meer internaliserende of relationele agressie vertonen en jongens meer externaliserende of fysieke agressie.
    • Onderzoeksvragen:
      • Voorspelt chronische verwaarlozing, zowel het niet geven als het ontbreken van toezicht, agressie/delinquentie in de adolescentie?
        • Zo ja, blijft die relatie buiten de gevolgen van andere vormen van mishandeling?
      • Is de relatie tussen chronische verwaarlozing en agressie/delinquentie hetzelfde voor jongens en meisjes?
      • Bemiddelt sociale competentie bij zowel jongens als meisjes bij het verband tussen chronische verwaarlozing en agressie/delinquentie?

    Methode

    • N = 815, gemiddelde leeftijd was 14 jaar, de meeste jongeren hadden te maken met mishandeling – of beschuldigingen van mishandeling – maar sommige jongeren werden opgenomen als vergelijkingsgroep.

    Resultaten

    • Verwaarlozing was de meest voorkomende vorm van chronische mishandeling en het algehele gemiddelde van chroniciteit is hoger dan bij andere vormen van mishandeling.

      • Gebrek aan supervisie (LOS) kwam iets minder vaak voor dan Failure to Provide (FTP)-verwaarlozing.
      • De minst voorkomende vorm van mishandeling was seksueel misbruik, met emotionele mishandeling en beschuldigingen van fysiek misbruik vergelijkbaar in termen van prevalentie en chroniciteit.
      • Geen enkel kind had meldingen van enige vorm van mishandeling in alle zes de mogelijke perioden.
    • Alle variabelen van mishandeling waren significant geassocieerd met zowel agressie als delinquentie voor jongens, maar voor meisjes was chronisch gebrek aan toezicht niet geassocieerd met agressie, en delinquentie was alleen geassocieerd met chronisch fysiek en seksueel misbruik.
    • Voor mannen werden sociale problemen niet geassocieerd met chronische LOS of seksueel misbruik; voor vrouwen waren sociale problemen niet geassocieerd met chronische FTP.
    • Chronische FTP was ook een significante voorspeller van agressie en delinquentie, maar chronische LOS was geen significante voorspeller van delinquentie of agressie.
    • De bijdrage van chronische verwaarlozing aan agressie/delinquentie is hoger voor mannen dan voor vrouwen, hoewel er een significant verband is tussen beide geslachten.
    • Bemiddeling bij maatschappelijke problemen
      • Voor mannen waren sociale problemen een belangrijke voorspeller en bemiddelaar van het verband tussen algehele verwaarlozing en FTP voor zowel agressie als delinquentie.
      • Voor vrouwen was de bemiddeling voltooid voor alle tests; de paden tussen zowel chronische verwaarlozing als chronische FTP en agressie/delinquentie waren niet langer significant toen sociale problemen aan het model werden toegevoegd.

    Discussie

    • Chronische verwaarlozing kwam nogal veel voor in deze steekproef, en die verwaarlozing droeg bij tot latere agressie en delinquentie, zelfs na correctie voor andere vormen van chronische mishandeling.

      • In deze studie was chronisch gebrek aan toezicht geen significante voorspellende waarde voor agressie en delinquentie in de multivariate modellen, maar chronisch gebrek aan toezicht wel; deze bevinding is in tegenspraak met eerder onderzoek.
      • We ontdekten ook dat de voorspellende kracht van verwaarlozing op agressie en delinquentie veel sterker was voor mannen dan voor vrouwen.
      • Ten slotte hebben we getest of sociale problemen dit verband veroorzaakten, en vonden we bewijs van gedeeltelijke bemiddeling voor mannen en volledige bemiddeling voor vrouwen, in overeenstemming met de theorie dat verwaarlozing de sociale ontwikkelingsvaardigheden schaadt.
    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij From child maltreatment to violent offending: An examination of mixed-gender and gender-specific models van Topizes e.a. - 2012

    Artikelsamenvatting bij From child maltreatment to violent offending: An examination of mixed-gender and gender-specific models van Topizes e.a. - 2012

    Introductie

    Gesteld wordt dat kindermishandeling geweldsdelicten door jongeren voorspelt.

    • Er is echter weinig bekend over de onderliggende mechanismen en kenmerken van de dader.
    • In deze studie probeert men daar meer over te weten te komen.

    Onderzoek heeft aangetoond dat kindermishandeling kan leiden tot geweldsdelicten bij jongeren.

    • Dit geldt niet alleen voor fysieke mishandeling, maar ook voor bijvoorbeeld seksueel misbruik en verwaarlozing.
      • De meeste kinderen die mishandeld zijn, worden echter niet gewelddadig later.
    • Mechanismen die een rol spelen bij latere geweldsdelicten zijn onder andere spanning, sociale leertheorieën en sociale controle.
    • Kindermishandeling kan via negatieve school- en gezinsprocessen, negatieve verhoudingen tot leeftijdsgenoten en emotionele-gedragsproblemen tot geweld leiden.

    Er zijn echter verschillende beperkingen in de studie naar de slachtoffer-dadercyclus:

    1. Veel studies hebben onderzoek gedaan vanuit de theorie.
    2. Er zijn maar weinig prospectieve onderzoeken gedaan en veel retrospectief onderzoek, wat voor een bias kan zorgen.
    3. Er is wel onderzoek gedaan naar kindermishandeling en geweld in de adolescentie, maar niet naar geweld in de volwassenheid als gevolg van kindermishandeling.
    4. In veel onderzoeken gebruikgemaakt van slechts een paar variabelen, terwijl er veel factoren zijn die kindermishandeling en geweldsdelicten aan elkaar relateren.
    5. Weinig studies gedaan naar de verschillen in geslacht en de slachtoffer-dadercyclus en zijn de meeste studies gericht op mannen.

    Als laatste is in weinig onderzoeken gekeken naar de invloed van mensen uit lage inkomensgroepen of minderheidsgroepen. Om deze beperkingen op te lossen, zijn in deze studie de volgende onderzoeksvragen gesteld:

    1. Voorspelt kindermishandeling (bij kinderen van 0-11 jaar) significant het aantal geweldsdelicten bij volwassenen (18-26 jaar) en bij jongeren/volwassenen (12 tot 26 jaar)?
    2. Blijft de relatie kindermishandeling-geweldsdelict bestaan als gecontroleerd is voor geslacht?
    3. Verklaren theoretische mechanismen de relatie tussen kindermishandeling en later geweld bij mannen en vrouwen?

    Getest worden: Internaliserend en externaliserend gedrag, instabiliteit van de omgeving en sociale beperkingen.

    Review van de literatuur

    Onderzoeksvraag 1: Hoofdeffect

    • Zowel fysieke kindermishandeling als kindermishandeling in het algemeen voorspellen significant geweldsdelicten bij jongeren.
    • Ook is gebleken dat het als kind ervaren van seksueel misbruik, fysieke mishandeling en blootstelling aan partnergeweld de kans verhoogt op het plegen van partnergeweld in de volwassenheid.
    • Kindermishandeling werd ook geassocieerd met algemeen gewelddadig gedrag in de volwassenheid.
      • Kindermishandeling die tot en met het 11e levensjaar plaatsvond was geen significante voorspeller van gewelddadig gedrag in de volwassenheid, kindermishandeling die tussen het 12e en 17e levensjaar plaatsvond wel.
      • Kindermishandeling (0-11 jaar) lijkt wel significant samen te hangen met geweldsdelicten in de jeugd en arrestaties voor geweldsdelicten in de jeugd of volwassenheid.

    Onderzoeksvraag 2: Het effect van geslacht

    • Voor mannen en vrouwen zijn verschillende theorieën opgesteld met betrekking tot de dader-slachtoffercyclus.
    • Zo suggereerde Howell (2003) dat vrouwen vatbaarder zijn voor deze cyclus dan mannen.
      • Dit zou te wijten zijn aan het feit dat kindermishandeling een meer uitgesproken criminogene invloed op meisjes heeft, omdat meisjes het binnen een sociale context ervaren die gekenmerkt wordt door langdurig seksisme, wat hen een grotere kwetsbaarheid geeft voor aanhoudende beledigingen en vervolgens antisociaal gedrag.
      • Er is geen eenduidig bewijs met betrekking tot deze theorie.
    • Wel is in een studie gevonden dat na fysiek misbruik meisjes na 5 jaar significant vaker in aanraking waren gekomen met justitie dan jongens.
      • Echter, dit verschil werd niet in alle studies gevonden.

    Onderzoeksvraag 3: Het mediërende effect

    • Er zijn nog geen studies die een mediërende rol van mishandeling en geweld hebben gevonden gedrag kan gewelddadig gedrag als gevolg hebben.
    • De sociale leertheorie benadrukt dat als gevolg van kindermishandeling of verwaarlozing vaak antisociaal gedrag ten opzichte van leeftijdsgenoten ontstaat.

    Discussie

    Uit prospectief onderzoek is gebleken dat kindermishandeling geassocieerd wordt met geweldsdelicten in de adolescentie en in de vroege volwassenheid.

    • Slachtoffers van mishandeling hebben een grotere kans om vervolgd te worden voor geweldsdelicten met en geweldsdelicten zonder gebruik van wapens.
    • De link tussen kindermishandeling en geweld geldt zowel voor mannen als vrouwen, hoewel significant meer mannen dan vrouwen een geweldsdelict pleegden.

    Bij mannen spelen externaliserend gedrag in de kindertijd, slechte relaties met leeftijdsgenoten in de adolescentie en instabiliteit van de omgeving een mediërende rol bij geweldsdelicten.

    Bij vrouwen medieert externaliserend gedrag gedeeltelijk tussen kindermishandeling en geweldsdelicten, terwijl internaliserend gedrag een suppressor lijkt te zijn van het verband slachtoffer-dader.

    Instabiliteit op school en thuis was alleen voor mannen een significante voorspeller in de volwassenheid, voor vrouwen was het geen voorspeller.

    Meisjes lieten minder externaliserend gedrag zien dan jongens en als ze dit lieten zien, was het gemiddeld later dan jongens, die vaak snel na mishandeling externaliserend gedrag vertoonden.

    • Deze verschillen kunnen te wijten zijn aan verschillen in neurobiologische ontwikkeling en aan verschillen in sociale verwerking.
    • Externaliserend gedrag bij adolescente meisjes leidt vaker tot geweld, terwijl internaliserend gedrag bij adolescente meisjes beschermt tegen gewelddadig gedrag.

    Samenvattend kunnen we stellen dat de mechanismen die van kindermishandeling tot geweld leiden bij jongens beter verklaard zijn dan bij meisjes. Voor de mechanismen bij meisjes is dan ook nog meer onderzoek nodig.

    Implicaties

    Deze resultaten geven het belang aan van een interventie na kindermishandeling om geweld in de toekomst te voorkomen.

    • Daarbij is het van belang dat voor mannen en vrouwen andere interventies georganiseerd worden, omdat er bij de link van kindermishandeling-geweldsdelict een ander mechanisme in werking is.
    • Zo zouden mannen meer baat hebben bij regulatietraining voor gedrag en emoties en sociale vaardigheidstraining.
    • Ook wordt gepleit voor meer interdisciplinaire samenwerking, zodat interventieprogramma’s verbeterd kunnen worden en jongeren effectiever behandeld kunnen worden.

    Dit is een samenvatting van het artikel Topizes, J., Mersky, J.P., Reynolds, A.J. (2012). From child maltreatment to violent offending: An examination of mixed-gender and gender-specific models, voorgeschreven literatuur bij week 7 bij het vak Forensische Aspecten van Kindermishandeling aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting komt oorspronkelijk van JoHo uit 2021.

    Access: 
    Public
    Article summary with Child maltreatment and risk for psychopathology in childhood and adulthood by Jaffee - 2017 - Exclusive
    Article summary with Paradise Lost: The Neurobiological and Clinical Consequences of Child Abuse and Neglect by Nemeroff - 2016 - Exclusive
    Article summary with Maltreatment in childhood substantially increases the risk of adult depression and anxiety in prospective cohort studies: Systematic review, meta-analysis, and proportional attributable fractions by Li a.o. - 2015 - Exclusive

    Article summary with Maltreatment in childhood substantially increases the risk of adult depression and anxiety in prospective cohort studies: Systematic review, meta-analysis, and proportional attributable fractions by Li a.o. - 2015 - Exclusive

    Article summary with Maltreatment in childhood substantially increases the risk of adult depression and anxiety in prospective cohort studies: Systematic review, meta-analysis, and proportional attributable fractions by Li a.o. - 2015

    ...........Read more
    Access: 
    Exclusive (for members with extra services and online access)
    Article summary with A tangled start: The link between childhood maltreatment, psychopathology, and relationships in adulthood by Shahab a.o. - 2021 - Exclusive
    Article summary with Parents’ experiences of childhood abuse and neglect are differentially associated with behavioral and autonomic responses to their offspring by Buisman a.o. - 2019 - Exclusive

    Article summary with Parents’ experiences of childhood abuse and neglect are differentially associated with behavioral and autonomic responses to their offspring by Buisman a.o. - 2019 - Exclusive

    Article summary with Parents’ experiences of childhood abuse and neglect are differentially associated with behavioral and autonomic responses to their offspring by Buisman a.o. - 2019

    ...........Read more

    Supporting content II:

    Access: 
    Exclusive (for members with extra services and online access)
    Article summary with Childhood maltreatment, latent vulnerability, and the shift to preventative psychiatry - the contribution of functional brain imaging by McCrory a.o. - 2017 - Exclusive
    Article summary with Effects of early life stress on cocaine self-administration in post-pubertal male and female rhesus macaques by Wakeford a.o. - 2019 - Exclusive
    Article summary with Emotion Modulation in PTSD: Clinical and Neurobiological Evidence for a Dissociative Subtype by Lanius a.o. - 2010 - Exclusive
    Article summary with Childhood Trauma in Adult Depressive and Anxiety Disorders: An Integrated Review on Psychological and Biological Mechanisms in the NESDA Cohort by Kuzminskaite a.o. - 2021 - Exclusive
    Article summary with Pass it on? The neural responses to rejection in the context of a family study on maltreatment by van den Berg a.o. - 2018 - Exclusive
    Article summary with Genetic sensitivity to the environment: the case of the serotonin transporter gene and its implications for studying complex diseases and traits by Caspi a.o. - 2010 - Exclusive
    Article summary with Self-reported impulsivity in women with borderline personality disorder: the role of childhood maltreatment severity and emotion regulation difficulties by Krause-Utz a.o. - 2019 - Exclusive

    Article summary with Self-reported impulsivity in women with borderline personality disorder: the role of childhood maltreatment severity and emotion regulation difficulties by Krause-Utz a.o. - 2019 - Exclusive

    Article summary with Self-reported impulsivity in women with borderline personality disorder: the role of childhood maltreatment severity and emotion regulation difficulties by Krause-Utz a.o. - 2019

    ...........Read more
    Access: 
    Exclusive (for members with extra services and online access)
    Article summary with Childhood Maltreatment, Borderline Personality Features, and Coping as Predictors of Intimate Partner Violence by Krause-Utz a.o. - 2018 - Exclusive
    Article summary with Using Principles of Behavioral Epigenetics to Advance Research on Early-Life Stress by Conradt - 2017 - Exclusive
    Article summary with Non-suicidal Self-Injury in Adolescence by Brown & Plener - 2017 - Exclusive
    Article summary with Resilience to adult psychopathology following childhood maltreatment: Evidence from a community sample by Collishaw a.o. - 2007 - Exclusive
    Article summary with Neurobiological Markers of Resilience to Depression Following Childhood Maltreatment: The Role of Neural Circuits Supporting the Cognitive Control of Emotion by Rodman a.o. - 2019 - Exclusive

    Article summary with Neurobiological Markers of Resilience to Depression Following Childhood Maltreatment: The Role of Neural Circuits Supporting the Cognitive Control of Emotion by Rodman a.o. - 2019 - Exclusive

    Article summary with Neurobiological Markers of Resilience to Depression Following Childhood Maltreatment: The Role of Neural Circuits Supporting the Cognitive Control of Emotion by Rodman a.o. - 2019

    ...........Read more
    Access: 
    Exclusive (for members with extra services and online access)
    Article summary of The effect of multiple adverse childhood experiences on health: a systematic review and meta-analysis by Hughes et al. - Chapter

    Article summary of The effect of multiple adverse childhood experiences on health: a systematic review and meta-analysis by Hughes et al. - Chapter

    Introduction

    Studies are increasingly identifying the importance of early life experiences to people’s health throughout the life course. Individuals who have adverse childhood experiences (ACEs) tend to have more physical and mental health problems as adults that those who do not have ACEs and ultimately greater premature mortality. ACEs include harms that affect children directly or indirectly through their living environments. Individuals who have ACEs can be more susceptible to disease development through both differences in physiological development and adoption and persistence of health-damaging behaviours.

    In this study, the authors present findings from a systematic review and meta-analysis of studies measuring associations between multiple ACEs and health outcomes. The primary outcomes of interest were pooled measures of relations between multiple ACEs and health outcomes. The analyses were restricted to exposure to at least four types of adversity during childhood, with individuals reporting no ACEs as the comparator.

    Methods

    The search strategy of this review focused on six categories of health outcomes: substance use, sexual health, mental health, weight and physical exercise, violence, and physical health status and conditions. Studies were excluded based on high-risk or clinical populations because of often few individuals with low ACE exposure in such populations. Included studies met the following criteria: cross-sectional, case control, or cohort study, using a cumulative measure of at least four ACEs spanning both direct and indirect types, focused predominantly of adults aged at least 18 years, a sample size of at least 100, and reported odds ratios (ORs, comparable statistics, or data to enable their calculation for a health outcome. Included articles were independently assessed for quality by two reviewers using criteria based on the standard principles of quality assessment. Studies received a point for each quality criterion that they met, for a maximum score of 7.

    Results

    Of 11621 references identified by the search, 37 included studies provided risk estimates for 23 outcomes, with a total of 253719 participants. Individuals with at least four ACEs were at increased risk of all health outcomes compared with individuals with no ACEs. Associations were:

    • Weak or modest for physical inactivity, overweight or obesity, and diabetes (ORS of less than two)
    • Moderate for smoking, heavy alcohol use, poor self-rated health, cancer, heart disease, and respiratory disease (ORs of two or three)
    • Strong for sexual risk taking, mental ill health, and problematic alcohol use (ORs of more than three to six)
    • Strongest for problematic drug use and interpersonal and self-directed violence (ORs of more than seven)

    Discussion & Conclusion

    This study is the first to synthesize evidence for the effect of multiple ACEs and measure the relative magnitude of associations with many of the lifestyle behaviours and health conditions that challenge public health globally. For all outcomes examined, pooled ORs indicated increased risk among individuals with at least four ACEs compared with those reporting none. The results suggest that to have multiple ACEs is a major risk factor for many health conditions. The outcomes most strongly associated with multiple ACEs represent ACE risks for the next generation. To sustain improvements in public health requires a shift in focus to include prevention of ACEs, resilience building, and ACE-informed service provision. The

    Sustained prevention gains might require a shift in focus to include the early drivers of poor health. Policies that capture the environmental and societal causes of adversity in childhood offer new opportunities to address ACEs rather than just their consequences. Specifically, through the UN 2030 Agenda for Sustainable Development, countries have committed to action to meet 17 global Sustainable Development Goals (SDGs) by 2030. Though several SDGs address violence directly, many others support focus on broad ACEs and their risk factors (e.g., goal 3 (good health and wellbeing), goal 4 (quality education), and goal 10 (reduced inequalities)). The SDGs also place major focus on early childhood development as a means of securing lifelong health and provide strong political endorsement and a multisectoral framework for this approach.

    Along with the outcomes covered in this analysis, studies are now identifying associations between multiple ACEs and broad harms to life prospects, including education, employment, and poverty. Strengthening understanding of the combined effect of ACEs across multiagency priorities should catalyze multidisciplinary prevention focused on early intervention. Collaborative, trauma-informed services can address the various adversities affecting individuals and families across the life course, providing integrated services to support individuals and reduce the likelihood that their own children in turn will be affected by ACEs.

    This systematic review and meta-analysis identify the pervasive effects that childhood adversity can have on health across the life course, with exposure to multiple ACEs affecting all the health outcomes examined, including some of the leading causes of the global burden of disease. Outcomes showing the strongest relations with multiple ACEs (violence, mental illness, and problematic substance abuse) can represent ACEs for the next generation (exposure to parental domestic violence, mental illness, and substance use) and thus are indicative of the intergenerational effects that can lock families into cycles of adversity, deprivation, and ill health. Although research into ACEs is far from complete, a compelling case exists for increased international focus on prevention of ACEs, and implementation of policies that support a sustainable life-course approach to health.

    Access: 
    Public
    Article summary with Psychoneuroimmunology of early-life stress: the hidden wounds of childhood trauma? by Danese & Lewis - 2017 - Exclusive
    Article summary with The relationship between childhood psychosocial stressor level and telomere length: a meta-analysis by Hanssen & Schutte - 2017 - Exclusive
    Article summary with Sexual problems and post-traumatic stress disorder following sexual trauma: A meta-analytic review by O'Driscoll & Flanagan - 2015 - Exclusive
    Article summary with The Sexual Well-Being of Women Who Have Experienced Sexual Abuse During Childhood by Lemieux & Byers - 2008 - Exclusive
    Article summary with Effect of Prolonged Exposure, intensified Prolonged Exposure and STAIR+Prolonged Exposure in patients with PTSD related to childhood abuse: a randomized controlled trial by Oprel a.o. - 2021 - Exclusive

    Article summary with Effect of Prolonged Exposure, intensified Prolonged Exposure and STAIR+Prolonged Exposure in patients with PTSD related to childhood abuse: a randomized controlled trial by Oprel a.o. - 2021 - Exclusive

    Article summary with Effect of Prolonged Exposure, intensified Prolonged Exposure and STAIR+Prolonged Exposure in patients with PTSD related to childhood abuse: a randomized controlled trial by Oprel a.o. - 2021

    ...........Read more
    Access: 
    Exclusive (for members with extra services and online access)
    Article summary with Treatment efficacy and effectiveness in adults with major depressive disorder and childhood trauma history: a systematic review and meta-analysis by Kuzminskaite a.o. - 2022 - Exclusive

    Article summary with Treatment efficacy and effectiveness in adults with major depressive disorder and childhood trauma history: a systematic review and meta-analysis by Kuzminskaite a.o. - 2022 - Exclusive

    Article summary with Treatment efficacy and effectiveness in adults with major depressive disorder and childhood trauma history: a systematic review and meta-analysis by Kuzminskaite a.o. - 2022

    ...........Read more
    Access: 
    Exclusive (for members with extra services and online access)
    Article summary with Imagery rescripting and eye movement desensitisation and reprocessing for treatment of adults with childhood trauma-related post-traumatic stress disorder: IREM study design by Boterhoven de Haan a.o. - 2020 - Exclusive

    Article summary with Imagery rescripting and eye movement desensitisation and reprocessing for treatment of adults with childhood trauma-related post-traumatic stress disorder: IREM study design by Boterhoven de Haan a.o. - 2020 - Exclusive

    Article summary with Imagery rescripting and eye movement desensitisation and reprocessing for treatment of adults with childhood trauma-related post-traumatic stress disorder: IREM study design by Boterhoven de Haan a.o. - 2020- 2020

    ...........Read more
    Access: 
    Exclusive (for members with extra services and online access)
    Artikelsamenvatting bij Rechtsbijstand voor ouders in de jeugdbeschermingsprocedure in het licht van EHRM-jurisprudentie van Hepping & Schmidt

    Artikelsamenvatting bij Rechtsbijstand voor ouders in de jeugdbeschermingsprocedure in het licht van EHRM-jurisprudentie van Hepping & Schmidt

    Inleiding 

    Ouders kunnen in hun gezag over hun minderjarige kinderen worden beperkt met een maatregel van jeugdbescherming. Ouders vinden in de procedure veelal instanties (zoals RvdK, GI) tegenover zich, waarbij geen sprake is van gelijkwaardigheid. De Nederlandse wetgeving voorziet ouders niet van ambtshalve toevoeging van een advocaat, waarmee een gelijkwaardigere positie zou kunnen ontstaan in de procedure. Ouders kunnen (afhankelijk van hoogte inkomen) wel gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand, waarbij ze altijd een eigen bijdrage dienen te betalen. Forder is van mening dat ouders in jeugdbeschermingsprocedures recht hebben op toevoeging van een advocaat als het om moeilijke zaken gaat. Daarnaast geeft recente jurisprudentie van EHRM aanleiding voor de stelling dat een ouder die bij een jeugdbeschermingsmaatregel wordt betrokken het recht heeft te worden aangeraden juridische bijstand te nemen in de zaak. 

    Rechtsbijstand volgens het EHRM in het licht van artikel 6 en 8 EVRM 

    Uit artikel 6 EVRM heeft het EHRM een aantal algemene beginselen geformuleerd: iemand die betrokken is in een procedure waarin zijn/haar burgerlijke rechten worden bepaald, heeft niet automatisch het recht om te worden voorzien in rechtsbijstand of wettelijke vertegenwoordiging. Artikel 6 EVRM garandeert wel het recht op toegang tot een rechter. Dit recht kan worden geschonden indien iemand niet is voorzien van assistentie door een advocaat, terwijl deze assistentie onmisbaar is voor een effectieve toegang tot de rechter. Het recht op toegang tot een rechter is echter niet absoluut en kan aan beperkingen worden onderworpen. 

    Naast het recht op toegang tot een rechter is een tweede aspect van artikel 6 EVRM van belang: het beginsel van procedurele eerlijkheid. Een procespartij moet in staat zijn daadwerkelijk deel te nemen aan de procedure, onder meer door zaken ter ondersteuning van zijn/haar beweringen naar voren te kunnen brengen. Net als bij andere aspecten van 6 EVRM, is de ernst van hetgeen op het spel staat voor de procespartij van belang voor het beoordelen van de adequaatheid en eerlijkheid van de procedures. 

    Forder geeft o.b.v. uitspraak van EHRM aan dat uit artikel 6 EVRM voortvloeit dat ouders in jeugdbeschermingsprocedures recht hebben op toevoeging van een advocaat, mits het om moeilijke zaken gaat. Ze wijst erop dat de mate van emotionele betrokkenheid van ouders hierbij van belang is.  

    Rechtsbijstand in het licht van artikel 8 EVRM nader bepaald

    Uit uitspraken van EHRM volgt dat kwetsbare ouders in jeugdbeschermingsprocedures op grond van artikel 8 EVRM recht hebben op verhoogde procesbescherming, waaraan uitvoering gegeven kan worden door ouders te voorzien in bijstand van een advocaat. EHRM: aanvullende maatregelen moeten worden genomen als ouders anders niet begrijpen wat er voor hen op het spel staat in de procedure en niet effectief aan de procedure kunnen deelnemen. Hierbij geldt de voorwaarde dat het moet gaan om een complexe procedure met (mogelijk) verstrekkende gevolgen.  

    Rechtsbijstand in de Nederlandse jeugdbeschermingsprocedure 

    In de Nederlandse wetgeving is niet voorzien in ambtshalve toevoeging van een advocaat aan ouders in de jeugdbeschermingsprocedure en er is ook niets geregeld over het informeren van ouders over de mogelijkheid van (gesubsidieerde) rechtsbijstand. Ouders zijn niet verplicht zich te laten bijstaan. Ouders kunnen op de zitting waar het verzoekschrift wordt behandeld in persoon verschijnen of bij een gemachtigde. Wanneer de ouder in persoon verschijnt, waartoe de rechter kan bevelen, mag hij zich laten bijstaan door een raadsman.  

    De Nederlandse praktijk 

    Uit onderzoek naar de participatie van ouders bij de OTS-zitting, volgt dat ouders lang niet altijd rechtsbijstand hebben. Op basis van observaties kan worden vastgesteld dat wanneer er wel een advocaat aanwezig was, de advocaat met de inzet van zijn juridische kennis bijdroeg aan de procesvoering, hetgeen van belang is in het licht van effectieve toegang tot de rechter en procedurele eerlijkheid voor ouders. Advocaten brachten argumenten naar voren als verweer op het verzoek, ze konden uitleg geven aan ouders die iets niet begrepen, advocaten konden de rechter helpen met het benaderen van ouders, soms vulde de advocaat de ouders aan, soms sprak alleen de advocaat. 

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Vrijheidsbeneming op civielrechtelijke of strafrechtelijke titel: samen, gescheiden en nu weer samen? van uit Beijerse - 2019

    Artikelsamenvatting bij Vrijheidsbeneming op civielrechtelijke of strafrechtelijke titel: samen, gescheiden en nu weer samen? van uit Beijerse - 2019

    Inleiding 

    Zomer 2019 kwam er een voorstel: nieuw stelsel van vrijheidsbeneming waarin jongeren na gerichte screening in een kleinschalige voorziening (KV) dan wel een landelijk specialistische voorziening (LSV) worden geplaatst. Vanaf 2020 investering in voorzieningen waar jongeren op strafrechtelijke en jongeren op civielrechtelijke titel samen kunnen worden geplaatst. In 2008 kwam er een strikte scheiding tussen deze groepen. 

    Het systeem van rijks- versus particuliere instellingen 

    In 1905 werden jongeren op strafrechtelijke titel in rijksopvoedingsgestichten geplaatst en jongeren op civielrechtelijke titel in particuliere opvoedingsgestichten. Dit onderscheid was er omdat in rijksinrichtingen veiligheidsmaatregelen en disciplinaire straffen mogelijk waren en in particuliere opvoedingsgestichten niet. Waarom? > wetgever meende dat particuliere opvoedingsgestichten niet in staat zouden zijn voldoende waarborgen te geven voor een redelijke toepassing van die disciplinaire maatregelen. Een civielrechtelijk geplaatste kon wel overgeplaatst worden naar een rijkopvoedingsgesticht. Andersom kon een strafrechtelijke jongere met een maatregel van jeugdtbr naar een particuliere inrichting overgeplaatst (dit was zelfs verplicht zodra dit mogelijk was om staatsopvoeding te voorkomen). Overigens moest de inhoud van de behandeling in beide soorten gestichten hetzelfde zijn en gericht zijn op de opvoeding. Rijksopvoedingsgestichten werden niet als gevangenissen gezien en werkten met pedagogische methoden.  

    Civielrechtelijke crisisplaatsingen in een gevangenisklimaat 

    Twee belangrijke oorzaken die leidden tot een discussie over het samen plaatsen en daarmee tot de uiteindelijke scheiding van jongeren op beide juridische titels: 

    • Notie van opvoeding in de rijksopvoedingsgestichten raakte steeds meer op de achtergrond. Nieuwe gestichten die meer gericht waren op opvang en beveiliging dan op opvoeding en begeleiding. Tegelijkertijd werden er veel particuliere tehuizen gesloten. In 1990 werden rijks- en particuliere instellingen aangewezen als ‘justitiële jeugdinrichtingen’> samen plaatsingen.  

    • In principe was het niet de bedoeling dat civiele zaken in een JJI kwamen, maar in geval van crisis werd er vastgelegd dat jongeren tijdelijk en met voorrang in de opvangafdeling van een JJI konden worden geplaatst. 

    2000 motie Duijkers: samen plaatsen van civiel en strafrechtelijk geplaatsten in dezelfde inrichting onder hetzelfde regime is onwenselijk. Ook bleek uit onderzoek dat voor de grootste groep van de jongeren op de crisisplaatsen, geen gesloten plaatsing nodig was. Noodzaak was dus dat de regering een passend evidence based ambulant en residentieel zorgaanbod te ontwikkelen en het samenplaatsen te beëindigen. Kritiek: scheiding zou geen oplossing bieden voor tekort aan zorgaanbod, betere optie: regime en aanbod van de JJI met het oog op de doelgroep aanpassen. Dit ging niet door, scheiding ging wel door. 

    Gesloten jeugdhulp: meer problemen dan oplossingen 

    De inrichting van een geheel nieuw circuit van gesloten accommodaties veranderde niets aan het probleem dat de aanleiding vormde, namelijk het feit dat jongeren in crisissituaties bij gebrek aan alternatieven gesloten werden geplaatst. In het jeugdstrafrecht wordt in de periode vanaf 2008 juist wel veel gebruik gemaakt van ambulante gedragsinterventies als alternatief voor vrijheidsbeneming. Tevens is er in de justitiële jeugdinrichtingen zelf veel meer aandacht gekomen voor de doelen van opvoeding, behandeling en resocialisatie. In de gesloten accommodaties is de rechtspositie van de jongeren echter abominabel slecht geregeld en wisselt het opvoedkundig klimaat per instelling. 

    Er is in veel instellingen onduidelijkheid over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen, een heldere omschrijving daarvan ontbreekt en er discussie bestaat over wat pedagogisch toelaatbaar is. Ook is er sprake van gebrek aan transparantie en ontbreken van cijfers over incidenten, afzonderingen en andere dwangmaatregelen.  

    De onderbouwing van de plannen nader beschouwd 

    Het nu voorgestelde stelsel van justitiële jeugdinrichtingen is vernieuwend waar het gaat om de introductie van de kleinschalige voorzieningen (KV’s). Het sluit op dat punt goed aan bij de European Rules van de Raad van Europa. Daarin staat dat het leven in een gesloten jeugdinstelling zoveel mogelijk moet aansluiten op de positieve aspecten van het leven in de gemeenschap, met de minst beperkte veiligheids- en controlemaatregelen, dat de instelling gemakkelijk bereikbaar moet zijn en gevestigd en geïntegreerd in de sociale, economische en culturele omgeving van de gemeenschap, met een klein aantal jongeren, maar net groot genoeg om geïndividualiseerde zorg mogelijk te maken. Hierbij komt ook het samenplaatsen weer terug. Het nieuwe uitgangspunt dat daaruit voortkomt is dat de aard en ernst van de psychosociale problematiek, en niet de justitiële titel, leidend moet zijn voor de optimale inzet van behandeling en beveiliging. Het proces van toeleiding vereist daarbij zorgvuldigheid waarbij jongeren met een hoog gevaarrisico niet in een kleinschalige voorziening geplaatst worden en slachtoffers en daders niet samen worden geplaatst. Daarbij moet er ook rekening mee worden gehouden dat het nu om zeer uiteenlopende leeftijdscategorieën gaat. De civielrechtelijk geplaatsten zijn 0 tot 18 jaar oud en de strafrechtelijk geplaatsten 12 tot bijna 30 jaar.  

    Ook kwam de noodzaak tot heroriëntatie voort uit de sterke afname van de instroom in en bezetting van de JJI’s.  

     

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie van Bruning e.a. - 2020

    Artikelsamenvatting bij Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie van Bruning e.a. - 2020

    Bruning WODC

    Het uitgangspunt in het civiel recht is dat de minderjarige niet bekwaam is om zelfstandig als procespartij op te treden, met enkele uitzonderingen daargelaten. In beginsel worden de belangen van de minderjarige behartigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger(s); de ouder(s) met gezag of de voogd(en). Dit kan anders zijn als de belangen van hen in strijd zijn met die van de minderjarige. De rechter kan dan een bijzondere curator – een belangenbehartiger voor het kind – benoemen. Ondanks dat de minderjarige in beginsel niet procesbekwaam is in civielrechtelijke procedures, moet de minderjarige wel worden betrokken in familie- en jeugdprocedures (boek 1 BW). Dit is voor minderjarigen van twaalf jaar en ouder vormgegeven met een zogenoemd hoorrecht. 

    Het onderzoek is opgedeeld in vier delen: 1) juridisch literatuur- en jurisprudentieonderzoek 2) literatuuronderzoek naar inzichten vanuit pedagogische wetenschappen en neuropsychologie 3) praktijkonderzoek naar ervaringen met het hoorrecht en de procespositie 4) samenbrengen van de juridische, empirische en sociaalwetenschappelijke onderzoeksresultaten. 

    Het hoorrecht van minderjarigen 

    De huidige wettelijke regeling en het doel van het hoorrecht 

    In civiele zaken betreffende het personen- en familierecht waarbij minderjarigen zijn betrokken, de rechter pas beslist na de minderjarige van twaalf jaar of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld om zijn mening kenbaar te maken, behoudens enkele uitzonderingen. Voor minderjarigen jonger dan twaalf jaar bepaalt artikel 809 Rv dat zij in de gelegenheid gesteld kunnen worden om hun mening kenbaar te maken. Zij worden door de rechtbank niet standaard uitgenodigd voor een kindgesprek, maar als zij hier zelf om verzoeken, heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid om al dan niet te beslissen of hij het kind zal horen. Het hoorrecht is ingevoerd om kinderen rechtsbescherming te bieden en om invulling te geven aan het recht van elk kind om in een procedure gehoord te worden (art. 12 IVRK). Aan de mening van het kind moet passend belang worden gehecht in overeenstemming met zijn/haar leeftijd en rijping. Ook vloeit uit internationale standaarden voort dat kinderen direct (door rechter) of indirect (deskundige buiten rechtszaal) gehoord kunnen worden, en dat zij dit zelf zouden moeten kunnen kiezen. 

    Horen van twaalfplussers in de praktijk 

    Het blijkt onder andere dat rechters de minderjarige graag zelf willen horen, ondanks dat er vaak al voor de zitting door een deskundige (van de RvdK of de GI) met de minderjarige is gesproken en deze informatie vaak ook bij de rechter terecht komt. Ook jongeren geven aan het belangrijk te vinden om met de rechter zelf te spreken. Daarnaast blijkt uit het praktijkonderzoek dat kinderen van twaalf jaar en ouder worden opgeroepen met een standaard oproepbrief. Uit de interviews met rechters blijkt de duur van het kindgesprek in familiezaken (onder meer gezag en omgang) en jeugdzaken (onder meer ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) te verschillen. In jeugdzaken blijkt veel minder tijd voor een kindgesprek beschikbaar en deze gesprekken duren doorgaans vijf minuten, terwijl in familiezaken ongeveer vijftien minuten beschikbaar zijn voor een kindgesprek.  

    Daarnaast blijkt uit het praktijkonderzoek dat de informatie die het kind heeft gegeven tijdens het kindgesprek niet altijd wordt opgenomen in de beschikking. Iets meer dan de helft van de rechters of raadsheren geeft aan dat de mate waarin de mening van het kind wordt meegenomen varieert, waarbij de mening sterker wordt meegewogen als het kind ouder is, en het type zaak soms ook bepalend is. Ten aanzien van het terugkoppelen van de beslissing blijkt uit het praktijkonderzoek dat dit niet vaak gebeurt. 

    Informatievoorziening over het kindgesprek richting jongeren blijkt niet altijd voldoende. Op de vraag waar jongeren niet tevreden over waren ten aanzien van het hoorrecht, kwam vaak het antwoord terug dat jongeren beter geïnformeerd zouden willen worden over de procedure. Uit het praktijkonderzoek blijkt ook dat het kindgesprek stressvol is voor een kind. 

    Horen van twaalfminners in de praktijk 

    Uit het praktijkonderzoek blijkt dat het horen van twaalfminners praktisch niet gebeurt. In de meeste gevallen dat het kind jonger dan twaalf jaar wordt gehoord, is dit op verzoek van het kind zelf. 

    De formele procespositie van de minderjarige 

    Wettelijke regeling en doel van de formele procespositie van minderjarigen en hun  procespositie in andere rechtsgebieden 

    In het civiele (personen- en familie) recht is de minderjarige in beginsel procesonbekwaam en treden zijn of haar wettelijke vertegenwoordigers (ouders of voogd) of − bij een conflict van belangen − een daartoe benoemde bijzondere curator namens het kind op als (formele) procespartij. In de afgelopen decennia verschillende uitzonderingen geïntroduceerd voor de minderjarige om zelfstandig te procederen, soms op formele en soms op informele wijze via een informele rechtsingang, wat inhoudt dat de minderjarige de rechter kan verzoeken om een bepaalde beslissing te nemen, maar geen recht heeft om gehoord te worden en een proces te starten, omdat de rechter kan bepalen of hij ambtshalve een beslissing neemt. 

    In andere rechtsgebieden heeft de minderjarige wel een mogelijkheid om zelfstandig te procederen. Zo zijn minderjarigen in het bestuursrecht procesbekwaam als zij tot een redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht. In het straf(proces)recht komen minderjarigen vanaf twaalf jaar, wanneer ze strafrechtelijk aansprakelijk zijn, alle bevoegdheden toe die hem in het wetboek van Strafrecht of Strafvordering zijn toegekend. Zolang de minderjarige nog geen zestien jaar is, komen de bevoegdheden in het strafproces eveneens toe aan zijn advocaat. In sommige procedures in het civiele recht (zoals het gezondheidsrecht of het arbeidsrecht) zijn minderjarigen vanaf de leeftijd van zestien jaar bekwaam om zelfstandig procedures te starten. In deze rechtsgebieden lijkt de minderjarige meer autonomie, en minder bescherming, te worden toegekend. Dit leidt voor minderjarigen in Nederland tot onduidelijkheid en verschil van rechtspositie afhankelijk van het soort procedure waar ze mee te maken krijgen. 

    Praktijk en huidige ervaringen met de formele procespositie van minderjarigen 

    Uit het praktijkonderzoek blijkt dat het niet vaak voorkomt dat minderjarigen met of zonder hulp zelf een procedure starten. Als het al voorkomt, gebeurt het vaak via de informele rechtsingang. Verzoeken van minderjarigen via de informele rechtsingang leiden lang niet altijd tot een ambtshalve rechterlijke beslissing, zo blijkt uit dit onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt ook dat de onderzochte populatie jongeren nauwelijks op de hoogte is van de mogelijkheid om via de informele rechtsingang de rechter te benaderen. 

    Conclusies en verbetervoorstellen 

    De bevindingen uit het juridische deel van dit onderzoek leiden tot de conclusie dat de formele procespositie, het hoorrecht en de ondersteuning van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures aanpassing verdienen. Ten aanzien van de formele procespositie is gebleken dat het ontbreekt aan een doordacht, toegankelijk en duidelijk systeem, aangezien de hoofdregel van procesonbekwaamheid inmiddels ondergesneeuwd is door tal van uitzonderingen op de regel en het civiele recht ook afwijkt van de procespositie van minderjarigen in andere rechtsgebieden. Ten aanzien van het hoorrecht is gebleken dat de wettelijke uitzonderingsmogelijkheid om kinderen jonger dan twaalf jaar op hun verzoek ook te kunnen horen, in de praktijk nauwelijks wordt toegepast. Voor wat betreft de ondersteuning van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures is gebleken dat er voor kinderen geen garantie bestaat dat een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator wordt toegewezen, terwijl het wettelijke criterium ‘conflict van belangen tussen de minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger(s) en de interpretatie daarvan in de praktijk onvoldoende duidelijkheid biedt. 

    Ook de uitkomsten van het praktijkonderzoek wijzen in de richting van verbeteringen die nodig zijn voor het hoorrecht, de formele procespositie en de ondersteuning van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures. Ten aanzien van het hoorrecht blijkt onder andere behoefte aan aanpassing van de leeftijdsgrens. Ten aanzien van de formele procespositie zijn de deskundigen positief over een wijziging van het civiele procesrecht voor minderjarigen, waarbij de wet op onderdelen zou moeten worden aangepast. Een meerderheid van de deskundigen is van mening dat minderjarigen op dit moment onvoldoende ondersteuning krijgen tijdens een procedure. Veel deskundigen vinden dat de mogelijkheden om een bijzondere curator te benoemen, moeten worden verruimd. 

    Ten slotte kan ook uit de uitkomsten van relevant neuropsychologisch en pedagogisch wetenschappelijk onderzoek worden geconcludeerd dat de procespositie van minderjarigen en hun hoorrecht in familie- en jeugdprocedures verbetering behoeft. Ten aanzien van het hoorrecht blijkt uit het onderzoek dat taalbegrip en -productie van kinderen geen belemmering is voor het verlagen van de huidige leeftijdsgrens van het hoorrecht. Hierbij moet opgemerkt worden dat er wel enkele belangrijke aanbevelingen zijn wat betreft de context van het horen. Als gekozen wordt voor een ondergrens van acht jaar, dan impliceert dat niet dat jongere kinderen niet uitgenodigd hoeven te worden om hun mening kenbaar te maken; het voeren van een gesprek hierover is immers al mogelijk vanaf de kleuterleeftijd. Hierbij is wel begeleiding nodig. 

    Verbetering van het hoorrecht 

    Ten aanzien van het hoorrecht wordt op basis van de onderzoeksresultaten voorgesteld dat minderjarigen vanaf de leeftijd van acht jaar worden uitgenodigd voor een kindgesprek. Met andere woorden: een verlaging van de leeftijdsgrens in artikel 809 Rv van twaalf naar acht jaar (tenzij het gaat om kinderalimentatiezaken). Daarnaast is het belang van een ondersteuner voor het kind in de fase voorafgaand, tijdens en na de zitting en het kindgesprek duidelijk geworden in dit onderzoek. Tevens zou de mogelijkheid moeten worden verkend om ondersteuning door een bijzondere curator voor minderjarigen die dit wensen en hiervoor openstaan (vaker) mogelijk te maken in deze procedures zonder dat daar strenge eisen aan worden gesteld. Het is daarbij belangrijk om de rol van de bijzondere curator duidelijk af te bakenen. Op dit moment lijkt het zo te zijn dat de bijzondere curator een instrument is geworden van de rechter (als deskundige) in plaats van een belangenbehartiger en procesondersteuner voor het kind. De bijzondere curator moet er zijn om het kind te ondersteunen in de procedure en de stem van het kind zo duidelijk mogelijk naar voren te brengen. 

    Daarnaast wordt op basis van de onderzoeksresultaten voorgesteld de mogelijkheid te verkennen dat de rechter minderjarigen vanaf vier jaar oud, die jonger dan acht jaar zijn, hoort.  

    Verbetering van de formele procespositie 

    Op grond van de onderzoeksresultaten wordt voorgesteld dat minderjarigen vanaf twaalf jaar een eigen rechtsingang krijgen ten aanzien van kwesties rondom afstamming, adoptie, scheiding, gezag en omgang en kinderbescherming, daar waar ouders dit ook hebben. Dat houdt in dat zij zelfstandig − zonder tussenkomst van een wettelijke vertegenwoordiger of bijzondere curator − een dergelijke procedure kunnen beginnen bij de rechter en tevens bevoegd zijn om zelfstandig hoger beroep in te stellen. Verder wordt voorgesteld dat minderjarigen van twaalf jaar en ouder die in gezags- en kinderbeschermingskwesties van hun zelfstandige rechtsingang gebruik maken, moeten worden bijgestaan door een advocaat. Daarnaast wordt voorgesteld dat minderjarigen van twaalf jaar en ouder die te maken krijgen met een machtiging uithuisplaatsing in het kader van een maatregel van ondertoezichtstelling of voogdij na gezagsbeëindiging altijd moeten worden bijgestaan door een advocaat; minderjarigen jonger dan twaalf jaar moeten worden bijgestaan door een bijzondere curator. 

    Daarnaast wordt voorgesteld om een nieuwe informele rechtsingang te introduceren. Minderjarigen van acht tot twaalf jaar moeten van deze informele rechtsingang gebruik kunnen maken voor alle zaken met betrekking tot gezag, zorg- en opvoedingstaken, omgang, informatie na huwelijk of samenwonen, en kinderbeschermingsmaatregelen. Voor minderjarigen onder de acht jaar moet deze informele rechtsingang ook open staan voor zover zij in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake. Minderjarigen jonger dan twaalf jaar die een beroep doen op deze informele rechtsingang zouden een bijzondere curator toegewezen moeten krijgen.  

     

    Verbeteren contextfactoren voor effectieve participatie 

    Er wordt allereerst voorgesteld om nader onderzoek te doen naar wat precies moet worden verstaan onder ‘kindvriendelijk’, dit mede vanuit het oogpunt van verschillende ontwikkelingsfasen van minderjarigen met daarbij horende verschillende behoeften ten aanzien van kindvriendelijke procedures. Ook dient er blijvende aandacht te zijn voor het effectief informeren van minderjarigen over hun rechten ten aanzien van familie- en jeugdprocedures. Verder wordt voorgesteld om de minderjarigen door de rechtbank op kindvriendelijke wijze te doen oproepen; nader onderzoek zou wenselijk zijn naar (modernere) alternatieven voor de oproepbrief van de rechtbank. Ook wordt voorgesteld om kindvriendelijke wachtruimtes en gespreksruimtes te introduceren op de rechtbank. Tevens wordt voorgesteld om voldoende tijd beschikbaar te stellen voor een gesprek tussen een minderjarige en een rechter (zowel voor familiezaken als voor jeugdzaken); dit betekent dat moet worden geïnvesteerd in een langere tijdsduur voor deze gesprekken.  

    Access: 
    Public
    Jeugdrecht en jeugdhulp - Bruning et al. - Universiteit Utrecht

    Jeugdrecht en jeugdhulp - Bruning et al. - Universiteit Utrecht

    De uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp 

    Van justitiële jeugdinrichting naar accommodatie voor gesloten jeugdhulp 

    De meest ingrijpende vorm van uithuisplaatsing is de plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, die vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Artikel 5 EVRM staat toe dat vrijheid wordt ontnomen als dat nodig is voor zijn opvoeding. Dit moet bij wet geregeld zijn en moet aan bepaalde rechtswaarborgen zijn voldaan. De minderjarige moet verschijnen bij de rechter en heeft recht op een advocaat. De gesloten plaatsing wordt meestal in combinatie met een maatregel van OTS uitgevoerd.  

    Tot 2008 belandden jongeren die een machtiging uithuisplaatsing in een gesloten setting, in een jji > probleem: plaatsing met jeugdige delinquenten > leerschool van criminele vaardigheden + vrijheidsbeperkend regime (wat bedoeld was voor jeugdige delinquenten). 1-1-2008 Wet op de jeugdzorg: wettelijk kader voor gesloten jeugdhulp ingevoerd + einde aan samenplaatsing. 

    Twee fundamentele wijzigingen door invoering gesloten jeugdzorg 2008: 

    1. Ook jongeren ouder dan 18 jaar konden met een machtiging in een gesloten jeugdzorgaccommodatie worden geplaatst (anders werd jeugdzorg te abrupt afgesloten wanneer jongere meerderjarig werd). 

    1. De mogelijkheid om een jeugdige uit deze groep ook zonder maatregel van kinderbescherming in gesloten setting te plaatsen als degene die het gezag over hem uitoefende daarmee instemde. Niet langer een maatregel van OTS of gezagsbeëindiging nodig. Ouders met gezag kunnen kinderrechter verzoeken om kind in gesloten setting te plaatsen. 

    Veranderingen per 1-1-2015: 

    • Introductie voorwaardelijke machtiging 

    • Beperking van mogelijkheid om 18-plussers in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te plaatsen. 

    • Term ‘gesloten jeugdzorg’ > ‘gesloten jeugdhulp’ 

    Uit onderzoek blijkt dat onder jeugdigen die in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verblijven sprake is van zware problematiek. Jongeren worden nog steeds samen geplaatst: alleen ‘zware gevallen’ lijken te verblijven in de jji.  

    De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in de accommodaties voor gesloten jeugdhulp: 

    • Stap 1, 2009: toezicht op hun rechtspositie 

    • Stap 2, 2010: toezicht op leefklimaat 

    • Stap 3, 2012: toezicht op kwaliteit van behandeltraject 

    Er bestaan grote zorgen over gesloten jeugdhulp: Jongeren lijken gesloten te worden geplaatst omdat er geen passend (open) aanbod beschikbaar is en lijken er te lang te moeten verblijven omdat zij vanwege wachtlijsten niet kunnen worden doorgeplaatst naar open instellingen. Rechters beslissen regelmatig tot gesloten jeugdhulp terwijl een uithuisplaatsing in een open instelling passender zou zijn, maar een plek niet voorhanden is, en het voor de jeugdige geen optie is om thuis te wonen. 

    Actieplan gesloten jeugdhulp (2019): gericht op verbeteren van zorg voor jongeren die tijdelijk drang of dwang nodig hebben en het voorkomen van plaatsingen in de gesloten jeugdhulp. In 2015 gaf de Inspectie als bodemeis dat geen vrijheidsontneming mag worden toegepast bij jongeren zonder rechterlijke machtiging; evenmin mogen vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast op jongeren zonder machtiging gesloten jeugdhulp, tenzij sprake is van een noodsituatie. 

    Gesloten jeugdhulp in de Jeugdwet 

    Jongeren kunnen op grond van art. 6.1.2 lid 2 van de Jeugdwet in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp worden geplaatst indien naar het oordeel van de kinderrechter: ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die ontwikkeling belemmeren, en opneming in verblijf noodzakelijk is om te voorkomen dat jeugdige zich aan jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. 

    • Twee noodzakelijkheidsvereisten: noodzaak tot jeugdhulp en noodzaak tot opneming en verblijf. 

    Verzoek machtiging gesloten jeugdhulp wordt gedaan door College van B&W (bij verzoek van ouders met gezag) of indien betrekking hebbende op minderjarige met kinderbeschermingsmaatregel (of dat is verzocht), door de RvdK, het OM, of de GI. De wettelijke vertegenwoordiger kan na plaatsing van minderjarige zijn instemming hiervoor intrekken. In dat geval kan de jongere nog twee weken gesloten geplaatst blijven, om in die tijd een verzoek tot OTS met gesloten uithuisplaatsing voor te bereiden. 

    De machtiging wordt alleen verleend als: 

    • College van de gemeente of de GI die OTS/voogdij uitoefent heeft bepaald dat het nodig is. 

    • De kinderrechter t.a.v. een jeugdige die onder toezicht is gesteld, of een OTS wordt verzocht, of wanneer College of GI niet heeft bepaald dat de jeugdige jeugdhulp nodig heeft. Dit kan alleen wanneer RvdK heeft verklaard dat aan de voorwaarden van de machtiging is voldaan en een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jongere heeft onderzocht, met het verzoek instemt. 

    • In bijzondere gevallen kan de kinderrechter de machtiging gesloten jeugdhulp beperken tot een specifieke, in de beschikking genoemde accommodatie. 

    Schorsing machtiging gesloten jeugdhulp 

    Artikel 6.1.12 lid 5 Jeugdwet geeft de jeugdhulpaanbieder de bevoegdheid om tenuitvoerlegging van machtiging gesloten jeugdhulp te schorsen. Dit kan wanneer het naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder niet langer nodig is te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Eerst moet wel een gekwalificeerde gedragswetenschapper hiermee instemmen. 

    De schorsing kan ook weer worden ingetrokken. Dit kan een stok achter de deur zijn bij overplaatsing naar ambulante hulp thuis. De jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger kan bij de kinderrechter verzoeken om een beslissing tot schorsing intrekking van een schorsing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.  

     

    Voor 2015 vielen 18-21-jarigen ook nog binnen de regeling van de gesloten jeugdzorg. Mag dit? Volgens artikel 5 EVRM mag vrijheidsbeneming om opvoedkundige redenen alleen bij minderjarigen. Hierom werd de bepaling onverbindend verklaard. In de praktijk werden gesloten plaatsingen voor jongvolwassenen alleen nog verlengd als sprake was van instemming van alle directbetrokkenen of voor zeer korte duur ter afronding van een behandeling. Zorgen: er leek geen alternatief te zijn om de jongvolwassene de ingezette behandeling te laten afmaken zonder machtiging gesloten jeugdzorg. 

    In artikel 6.2.2 lid 1 Jeugdwet is vastgelegd dat een machtiging gesloten jeugdhulp slechts uitgevoerd mag worden in een geregistreerde gesloten accommodatie of een specifiek daartoe aangewezen deel van een geregistreerde gesloten accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De rechter kan hiervan afwijken: hij kan de uitvoering ook laten opleggen in een inrichting. Dit kan alleen bij een jeugdige die op het tijdstip van de machtiging is opgenomen in een inrichting. Toepassing geschiedt alleen met instemming van jeugdige (of, jonger dan 16: door gezag). De tenuitvoerlegging in een inrichting geschiedt slechts voor de termijn die nodig is om de behandeling/opleiding af te ronden.  

    Een plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is een measure of last resort. Dit wordt alleen gedaan als College B&W of GI heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. De voorkeur gaat uit naar het plaatsen in een gezinsvervangende omgeving. 

    Onderwijs 

    De Jeugdwet stelt dat een leerplichtige jeugdige ook gedurende de tenuitvoerlegging van de machtiging aan zijn leerplicht moet voldoen. De jeugdhulpaanbieder moet aan die verplichtingen voldoen (i.p.v. ouder). Hoe? Gelegenheid naar een reguliere school te gaan of binnen accommodatie of op het daarbij behorende terrein zelf in scholing voorzien. 

    Spoedmachtiging gesloten jeugdhulp 

    Indien een machtiging gesloten jeugdhulp niet kan worden afgewacht, kan de kinderrechter op verzoek een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verlenen. Wanneer? Noodzakelijk i.v.m. ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige (of ernstig vermoeden daarvan) en opneming en verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat jeugdige zich aan jeugdhulp onttrekt/door anderen wordt onttrokken. Kinderrechter beslist dit. 

    Wanneer tot een spoedmachtiging wordt overgegaan kan het dat dit gebeurt voordat de minderjarige is gehoord. In dit geval moet minderjarige en andere belanghebbenden wel binnen twee weken gehoord worden, anders verliest de beschikking haar kracht. Verder is de instemming nodig van een gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.  

    Voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp 

    De voorwaardelijke machtiging is volgens de wetgever opgenomen om in combinatie met de mogelijkheid tot schorsing een trajectbenadering mogelijk te maken. Daarbij begint de jeugdige zijn behandeltraject in gesloten setting en voltooit hij dit in een steeds meer open setting. Als de machtiging gesloten jeugdhulp tijdens de schorsing afloopt, kan volgens de wetgever een voorwaardelijke machtiging worden gebruikt om de mogelijkheid van terugplaatsing in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp te behouden. Aan deze machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden en de jeugdige kan bij overtreding van die voorwaarden alsnog worden opgenomen in een gesloten accommodatie. De voorwaardelijke machtiging kan ook worden ingezet voordat een jeugdige in een gesloten accommodatie wordt geplaatst. 

    Een eerste voorwaardelijke machtiging kan voor de duur van maximaal 6 maanden worden afgegeven; verlengingen van voorwaardelijke machtigingen zijn telkens ten hoogste een jaar geldig. Deze machtiging kan slechts worden verleende als de gemeente of GI die OTS/voogdij uitoefent, heeft bepaald dat de jeugdige een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig heeft. Met het verzoek tot de machtiging moet worden ingestemd door een gekwalificeerde gedragswetenschapper. De kinderrechter verleent slechts een voorwaardelijke machtiging als een hulpverleningsplan wordt overlegd (voorwaarden + toezicht + vorm jeugdhulp, opgesteld door jeugdhulpaanbieder). De rechter kan voorwaarden stellen. De machtiging kan alleen worden verleend als de jeugdige instemt met de voorwaarden of als redelijkerwijs aan te nemen is dat hij de voorwaarden zal naleven. Het hulpverleningsplan dat bij de machtiging hoort, kan nadat de machtiging is verleend slechts met instemming van de jeugdige door de jeugdhulpaanbieder worden gewijzigd. 

    Als de jeugdige zich niet aan de voorwaarden houdt, kan hij door de jeugdhulpaanbieder worden opgenomen in een gesloten setting. Hiervoor moet de jeugdhulpaanbieder zich eerst op de hoogte stellen van de actuele situatie t.a.v. de opgroei- en opvoedingsproblemen van de jeugdige. De jeugdhulpaanbieder moet de jeugdige uiterlijk vier dagen na zijn beslissing om hem te doen opnemen daarvan schriftelijk in kennis stellen en moet daarbij de motieven voor deze beslissing noemen. De jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger kan aan de kinderrechter verzoeken om deze beslissing tot opnemen vervallen te verklaren. Tegen de beslissing van de kinderrechter kan hoger beroep ingesteld worden bij het gerechtshof. Aan de jeugdige wordt een raadsman toegevoegd. 

    Procedurele vereisten 

    Het vrijheidsbenemende karakter van een machtiging gesloten jeugdhulp betekent dat extra rechtswaarborgen nodig zijn voor de minderjarige.  

    • Verzoekende partij overlegt een afschrift van besluit waarin gemotiveerd is aangegeven waarom een plaatsing in een gesloten instelling noodzakelijk is. 

    • Verklaring van gekwalificeerde gedragswetenschapper met instemming. 

    • In crisissituaties is ook verklaring van een gedragswetenschapper nodig die kort daarvoor de jeugdige heeft onderzocht. 

    • Kinderrechter is verplicht om jeugdige, ouder/verzorger met gezag en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt te horen. Als kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is gehoord te worden, dan kan hij besluiten dit achterwege te laten. 

    • Verzoeker moet ook gehoord worden. 

    • Mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen (behalve als ouders dit niet willen, of dit niet kan vanwege concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind). 

    • De jeugdige krijgt ambtshalve een raadsman toegevoegd in procedures betreffende een plaatsing in een gesloten accommodatie. De minderjarige die 12 jaar of ouder is, is ten aanzien van zaken betreffende gesloten jeugdhulp bekwaam om in en buiten rechte op te treden. Dit geldt ook voor kinderen jonger dan 12 jaar die in staat worden geacht tot een redelijke waardering van belangen ter zake. 

    • De machtiging vervalt indien deze niet binnen drie maanden ten uitvoer is gelegd. 

    • Er moet een afschrift van de beschikking worden gestuurd aan de jeugdige van 12 jaar en ouder, degene die het gezag over de jeugdige uitoefent, degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin opvoedt en verzorgt, de verzoeker en de raadsman van de jeugdige. 

    Rechtspositie jeugdige bij verblijf accommodatie voor gesloten jeugdhulp 

    Het uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder ‘verantwoorde hulp’ biedt en de ruimte krijgt om dit zelf nader in te vullen aan de hand van globaal geformuleerde wettelijke kaders. De accommodaties moeten een regeling vaststellen waarin wordt uitgewerkt welke personen welke maatregelen, methoden en beperkingen kunnen inzetten en waarin is geregeld op welke wijze tot toepassing wordt besloten + huisregels met ordelijke gang van zaken.  

    In het kader van de gesloten jeugdhulp kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Dit is mogelijk om de handhaving van de huisregels te waarborgen. De wet noemt de volgende maatregelen: 

    • Het verbod zich op te houden op in het hulpverleningsplan aangegeven plaatsen en zo nodig de tijdstippen waarop dat verbod geldt; 

    • Tijdelijke plaatsing in afzondering; 

    • Tijdelijke overplaatsing; 

    • Holding (vastpakken en vasthouden, zonder toepassing van mechanische middelen) 

    Voor de toepassing van de tijdelijke plaatsing in afzondering en de tijdelijke overplaatsing moet melding worden gedaan aan de GI die de maatregel van kinderbescherming uitoefent en de ouders als de jeugdige niet onder toezicht staat. 

    Behandelmethoden kunnen worden toegepast voor zover dit nodig is om het doel van het verblijf te bereiken of ter afwending van gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de jeugdige of anderen. De toestemming van de jeugdige en/of diens ouders of voogd is niet vereist. De Jeugdwet gaat ervan uit dat beperkingen in het contact met de buitenwereld nodig kunnen zijn om te voorkomen dat het doel van het verblijf van de jeugdige wordt tegengewerkt. Bepaalde personen en instanties hebben te allen tijde toegang tot de jeugdige. Verder zijn er controlemaatregelen toegestaan: 

    • Onderzoek aan lichaam en kleding; 

    • Onderzoek van urine op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen; 

    • Onderzoek van de kamer van de jeugdige op aanwezigheid van voorwerpen die hij niet in zijn bezit mag hebben; 

    • Onderzoek van poststukken afkomstig van of bestemd voor de jeugdigen op de aanwezigheid van voorwerpen, doch slechts in aanwezigheid van de jeugdige.  

    Voorwerpen die niet in het bezit van de jeugdige mogen zijn, worden in beslag genomen en voor de jeugdige bewaard of met zijn toestemming vernietigd, dan wel aan een opsporingsambtenaar ter hand gesteld. De genoemde maatregelen, methoden en beperkingen worden slechts toegepast voor zover ze zijn opgenomen in het hulpverleningsplan. Instemming van gedragswetenschapper is hierbij noodzakelijk. In noodsituaties gelden andere regels. Noodmaatregelen mogen slechts zeven dagen achtereen worden toegepast. De termijn wordt voldoende geacht om het hulpverleningsplan aan te passen indien het nemen van deze maatregelen ook structureel nodig lijkt.  

    De regeling van verlof: de jeugdige kan de accommodatie verlaten als dit onderdeel uitmaakt van het hulpverleningsplan. Verlof is mogelijk als dit vanuit hulpverleningsoogpunt verantwoord wordt geacht. De Jeugdwet verplicht de jeugdhulpaanbieder het verlof in te trekken als verblijf buiten de accommodatie niet langer verantwoord is gezien de problemen van de jeugdige en biedt hem de mogelijkheid tot intrekking als niet aan de voorwaarden wordt voldaan.  

    Tijdens vervoer naar en verblijf in de rechtbank kan de jeugdige vastgepakt/vastgehouden worden.  

    De jeugdige/ouders met gezag kunnen een klacht over de toepassing van beperkende maatregelen indienen bij de klachtencommissie van de jeugdhulpaanbieder. De klager kan zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of een andere persoon. Klachtencommissie: jurist, gedragswetenschapper, arts, psychiater. De klachtencommissie moet binnen vier weken beslissen. Tegen een beslissing van de klachtencommissie kan beroep worden ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.  

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Eerste evaluatie Jeugdwet vanuit juridisch perspectief van De Boer & Bruning - 2018

    Artikelsamenvatting bij Eerste evaluatie Jeugdwet vanuit juridisch perspectief van De Boer & Bruning - 2018

    Jeugdwet is ingesteld met als doel het jeugdstelsel te vereenvoudigen en efficiënter en effectiever te maken. 

    Inleiding

    In de eerste evaluatie is na 3 jaar onderzocht hoe de inwerkingtreding in de praktijk wordt uitgevoerd en of de resultaten zich in de richting van de beoogde doelen van de wet bewegen. Vier deelstudies: juridische knelpunten, empirisch onderzoek naar het perspectief van gemeenten, cliënten en zorglandschap inclusief het veiligheidsdomein. 

    De Jeugdwet 

    Aanleiding: de eerdere Wet op de Jeugdzorg bleek onvoldoende om de bestaande knelpunten in de jeugdzorg op te heffen. Er was sprake van medicalisering, tekortschietende samenwerking > hoge kosten. De Jeugdwet moest leiden tot een eenvoudiger, efficiënter en effectiever jeugdstelsel. Transformatie van ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen. Hierbij moest meer ingezet worden op preventie en eerder bieden van juiste hulp op maat > uitgangspunt bij eigen kracht van gezinnen. Ook moest er een betere samenwerking zijn, integrale hulp. Randvoorwaarde voor de transformatie was de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor alle jeugdhulp naar gemeenten (transitie). Dit ging tegelijkertijd met een bezuiniging op jeugdhulp.  

    In veel gemeenten zijn wijkteams die bepalen welke jeugdhulp een jeugdige nodig heeft. Er zijn geen wettelijke voorschriften voor. Dit zorgt voor landelijke verschillen zowel in toegang tot jeugdhulp als het jeugdhulpaanbod. De voormalige bureaus Jeugdzorg zijn opgegaan in GI’s en voeren alleen nog jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen uit.  

    Resultaten van de Eerste evaluatie Jeugdwet samengevat 

    Uit de wetsevaluatie blijkt dat de transitie is afgerond, maar dat de transformatiedoelen nog niet zijn behaald. Er is nog geen sprake van een verminderd beroep op gespecialiseerde hulp. Als het gaat om meer integrale hulp aan gezinnen, lijkt er sprake te zijn van toenemende samenwerking tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpaanbieders onderling. Hoewel de Jeugdwet meer beleidsvrijheid op gemeentelijk niveau biedt, ervaren professionals deze ruimte niet (toename administratieve lasten).  

    Vanuit juridisch perspectief is een van de belangrijkste zorgpunten dat de rechtsbescherming van cliënten bij jeugdhulp tekortschiet. Vooral kwetsbare gezinnen blijken de grootste moeite te hebben hun weg te vinden in de jeugdhulp. Ook de informatievoorziening schiet tekort. 

    Jeugdhulp in het vrijwillige kader 

    De gemeente is verantwoordelijk om jeugdhulpvoorzieningen te treffen voor jeugdigen en ouders die hulp nodig hebben i.v.m. opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. De gemeente kan daarvoor zowel collectieve als individuele voorzieningen treffen. De gemeente hoeft alleen een voorziening te treffen, indien de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het gezin onvoldoende zijn. De gemeente moet ervoor zorgen dat er kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp is. Aan deze verplichting blijkt in de praktijk niet altijd voldaan. Het budget blijkt niet te voldoen aan de vraag. Daarnaast handelen gemeenten bij de bepaling of een individuele jeugdhulpvoorziening noodzakelijk is vaak in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij hanteren gemeenten soms een te beperkte uitleg van het begrip jeugdhulp of oordelen ze te snel dat de eigen kracht van ouders voldoende is. 

    In de praktijk blijken gemeenten een individuele jeugdhulpvoorziening lang niet altijd in de vorm van een beschikking vast te leggen. Ook de aanvraagprocedure die de Awb wordt door veel gemeenten niet nageleefd. Gemeenten gaan ervan uit dat burgers zelf zullen verzoeken om een beschikking (dit is maar de vraag). Cliënten blijken niet goed op de hoogte te zijn van hun rechten en plichten, waaronder de mogelijkheid van bezwaar en beroep.  

    Verwijst een arts door naar een jeugdhulpaanbieder, dan moet de gemeente zorgen dat de benodigde hulp aanwezig is. Ook na verwijzing van een arts, moet een verleningsbesluit worden opgesteld namens de gemeente. Dit gebeurt in de praktijk niet standaard bij gemeenten.  

    Drang: ‘preventieve jeugdbescherming?’ 

    Drang, ook wel preventieve jeugdbescherming, is ontwikkeld als de laatste fase van hulpverlening in het vrijwillige kader. In veel gemeenten bestaan multidisciplinaire gesprekken waarin besproken wordt of de jeugdige/gezin nog buiten het gedwongen kader kan worden geholpen. Hoe komt drang hierin voor? De GI moet ouders bewegen (al dan niet met lichte drang) tot vrijwillige medewerking. Verder wordt genoemd dat het niet is geoorloofd om te dreigen met korting op iemands uitkering of een OTS, wanneer de vrijwillige hulp niet wordt geaccepteerd. 

    Uit de wetsevaluatie blijkt dat in de praktijk behoefte bestaat om drang te gebruiken in de jeugdhulp. Zowel uit wetenschappelijke hoek als uit praktijk is hier kritiek op omdat zo de rechtsbescherming niet is gewaarborgd. Reactie Minister: drang kan helpen een doorbraak te bereiken in vrijwillig kader, maar mg nooit gebruikt worden als pressiemiddel. De GI zou niet langer een rol moeten spelen in deze fase, aangezien dit leidt tot rolonduidelijkheid vanwege hun wettelijke taak om maatregelen in gedwongen kader uit te voeren. 

    Jeugdhulp in het gedwongen kader 

    Sinds de Jeugdwet worden deze maatregelen uitgevoerd door GI’s, die zijn gecertificeerd door het Keurmerkinstituut. Zorgen over kwetsbaarheid GI’s: financiële positie is moeilijk, certificeringsproces heeft tekortkomingen. Wat als een GI niet goed is? Wie dient verzoek bij de rechter in? 

    Een ander knelpunt is de toegang tot de jeugdhulp in het gedwongen kader. De aanwijzing wordt bepaald door de kinderrechter, het OM, de GI of de JJI. De gemeente is vervolgens verplicht de benodigde jeugdhulp te leveren. De gemeente betaalt de GI, de GI moet overleggen met de gemeente over de in te zetten jeugdhulp, maar er hoeft geen overeenstemming te worden bereikt. In de praktijk blijkt dat gemeenten soms ook mee willen denken > GI’s durven daar niet tegenin te gaan, en ook ouders zullen niet snel procederen> is er wel voldoende aandacht voor belang van het kind? 

    De benodigde jeugdhulp blijkt niet altijd (tijdig) beschikbaar. Gemeenten wijzen erop dat het jeugdhulpbudget ontoereikend is en dat de bezuinigingen die tegelijkertijd met invoering van de Jeugdwet zijn doorgevoerd het inzetten van passende jeugdhulp ernstig bemoeilijken. 

    Privacy 

    De Jeugdwet bevat specifieke bepalingen voor de uitwisseling van persoonsgegevens in het kader van de Jeugdwet. Er zijn klachten over de manier waarop gemeenten omgaan met privacygevoelige informatie. Verder bleek meteen na de inwerkingtreding van de Jeugdwet dat de wettelijke grondslag voor de verstrekking van persoonsgegevens door jeugdhulpaanbieders aan de gemeente ondeugdelijk was. Dit laatste is opgelost. 

    Het belangrijkste knelpunt t.a.v. privacy is de gegevensverwerking in het licht van gemeentelijke ondersteuning van jeugdigen en gezinnen met een integrale en domeinoverstijgende aanpak. De uitwisseling van persoonsgegevens die voor verschillende doeleinden zijn verwerkt binnen de gemeente, mogen niet zonder toestemming van de jeugdige/diens ouders geschieden. Gemeenten, cliënten, zorgaanbieders, GI’s en Veilig Thuis maken zich geen grote zorgen over mogelijke onzorgvuldige uitwisseling van persoonsgegevens. 

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Rechtsbijstand voor ouders in de jeugdbeschermingsprocedure in het licht van EHRM-jurisprudentie van Hepping & Schmidt

    Artikelsamenvatting bij Rechtsbijstand voor ouders in de jeugdbeschermingsprocedure in het licht van EHRM-jurisprudentie van Hepping & Schmidt

    Inleiding 

    Ouders kunnen in hun gezag over hun minderjarige kinderen worden beperkt met een maatregel van jeugdbescherming. Ouders vinden in de procedure veelal instanties (zoals RvdK, GI) tegenover zich, waarbij geen sprake is van gelijkwaardigheid. De Nederlandse wetgeving voorziet ouders niet van ambtshalve toevoeging van een advocaat, waarmee een gelijkwaardigere positie zou kunnen ontstaan in de procedure. Ouders kunnen (afhankelijk van hoogte inkomen) wel gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand, waarbij ze altijd een eigen bijdrage dienen te betalen. Forder is van mening dat ouders in jeugdbeschermingsprocedures recht hebben op toevoeging van een advocaat als het om moeilijke zaken gaat. Daarnaast geeft recente jurisprudentie van EHRM aanleiding voor de stelling dat een ouder die bij een jeugdbeschermingsmaatregel wordt betrokken het recht heeft te worden aangeraden juridische bijstand te nemen in de zaak. 

    Rechtsbijstand volgens het EHRM in het licht van artikel 6 en 8 EVRM 

    Uit artikel 6 EVRM heeft het EHRM een aantal algemene beginselen geformuleerd: iemand die betrokken is in een procedure waarin zijn/haar burgerlijke rechten worden bepaald, heeft niet automatisch het recht om te worden voorzien in rechtsbijstand of wettelijke vertegenwoordiging. Artikel 6 EVRM garandeert wel het recht op toegang tot een rechter. Dit recht kan worden geschonden indien iemand niet is voorzien van assistentie door een advocaat, terwijl deze assistentie onmisbaar is voor een effectieve toegang tot de rechter. Het recht op toegang tot een rechter is echter niet absoluut en kan aan beperkingen worden onderworpen. 

    Naast het recht op toegang tot een rechter is een tweede aspect van artikel 6 EVRM van belang: het beginsel van procedurele eerlijkheid. Een procespartij moet in staat zijn daadwerkelijk deel te nemen aan de procedure, onder meer door zaken ter ondersteuning van zijn/haar beweringen naar voren te kunnen brengen. Net als bij andere aspecten van 6 EVRM, is de ernst van hetgeen op het spel staat voor de procespartij van belang voor het beoordelen van de adequaatheid en eerlijkheid van de procedures. 

    Forder geeft o.b.v. uitspraak van EHRM aan dat uit artikel 6 EVRM voortvloeit dat ouders in jeugdbeschermingsprocedures recht hebben op toevoeging van een advocaat, mits het om moeilijke zaken gaat. Ze wijst erop dat de mate van emotionele betrokkenheid van ouders hierbij van belang is.  

    Rechtsbijstand in het licht van artikel 8 EVRM nader bepaald

    Uit uitspraken van EHRM volgt dat kwetsbare ouders in jeugdbeschermingsprocedures op grond van artikel 8 EVRM recht hebben op verhoogde procesbescherming, waaraan uitvoering gegeven kan worden door ouders te voorzien in bijstand van een advocaat. EHRM: aanvullende maatregelen moeten worden genomen als ouders anders niet begrijpen wat er voor hen op het spel staat in de procedure en niet effectief aan de procedure kunnen deelnemen. Hierbij geldt de voorwaarde dat het moet gaan om een complexe procedure met (mogelijk) verstrekkende gevolgen.  

    Rechtsbijstand in de Nederlandse jeugdbeschermingsprocedure 

    In de Nederlandse wetgeving is niet voorzien in ambtshalve toevoeging van een advocaat aan ouders in de jeugdbeschermingsprocedure en er is ook niets geregeld over het informeren van ouders over de mogelijkheid van (gesubsidieerde) rechtsbijstand. Ouders zijn niet verplicht zich te laten bijstaan. Ouders kunnen op de zitting waar het verzoekschrift wordt behandeld in persoon verschijnen of bij een gemachtigde. Wanneer de ouder in persoon verschijnt, waartoe de rechter kan bevelen, mag hij zich laten bijstaan door een raadsman.  

    De Nederlandse praktijk 

    Uit onderzoek naar de participatie van ouders bij de OTS-zitting, volgt dat ouders lang niet altijd rechtsbijstand hebben. Op basis van observaties kan worden vastgesteld dat wanneer er wel een advocaat aanwezig was, de advocaat met de inzet van zijn juridische kennis bijdroeg aan de procesvoering, hetgeen van belang is in het licht van effectieve toegang tot de rechter en procedurele eerlijkheid voor ouders. Advocaten brachten argumenten naar voren als verweer op het verzoek, ze konden uitleg geven aan ouders die iets niet begrepen, advocaten konden de rechter helpen met het benaderen van ouders, soms vulde de advocaat de ouders aan, soms sprak alleen de advocaat. 

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Het afstammingsrecht van Schrama - 2015

    Artikelsamenvatting bij Het afstammingsrecht van Schrama - 2015

    10.1 Inleiding 

    Afstammingsrecht: kern familierecht > regelt afstamming door geboorte tussen ouders en kinderen en daarmee de fundamentele vraag wie juridisch bezien familie van elkaar zijn (‘tot elkaar in een familierechtelijke betrekking staan’). Afstammingsrecht komt voor bij vader en moeder, of bij twee moeders. Vestigen van afstamming: 1) geboorte uit moeder; 2) geboorte tijdens huwelijk; 3) erkenning; 4) gerechtelijke vaststelling ouderschap; 5) adoptie. Afstammingsrecht regelt niet alleen ontstaan van afstamming tussen ouders en kind, maar ook het verbreken ervan.  

    10.2 Kenmerken en beginselen 

    Afstemmingsrecht is dwingend recht (kan niet van worden afgeweken). Belangen en beginselen: 

    • Het belang van een kind om twee ouders te hebben; 

    • Minimaal één (meestal juridische moeder) ouder en maximaal twee ouders. 

    • Het belang van de biologische afstamming en rechtszekerheid; 

    • Bij het verbreken van afstamming is het een belangrijk criterium of de ouder de biologische ouder van het kind is. 

    • Rechtszekerheid: de afstammingsband is een rechtsverhouding die niet te makkelijk verbroken kan worden. 

    10.3 Belangrijke ontwikkelingen 

    • 1998: afstammingsrecht sterker aangesloten bij biologische afstamming; 

    • 1 april 2014: Wet Juridisch ouderschap voor de vrouwelijke partner van de moeder: afstamming voor de meemoeder geïntroduceerd en mogelijkheden voor de bekende donor die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, om vader te worden, vergroot. 

    Moeilijkheid van het hedendaagse afstammingsrecht, twee kanten: 

    • Huwelijk is niet langer het enige aanknopingspunt, omdat er ook buiten het huwelijk sprake kan zijn van het samenvallen van grondslagen voor ouderschap. 

    • Door technische en maatschappelijke ontwikkelingen is het mogelijk geworden dat meer dan twee ouders betrokken zijn bij de beslissing een kind op de wereld te zetten.  

    • Bijv. Bij twee vrouwen: sociaal en intentioneel ouderschap bij meemoeder, biologisch ouderschap bij donor. 

    10.4 De rechtsgevolgen van afstamming 

    Afstammingsrecht leidt tot het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen het kind, zijn ouders en diens bloedverwanten. Rechtsgevolgen van het zijn van ouder en kind staan binnen Boek 1 BW: gezag over minderjarige kinderen, recht op omgang, ouders en kinderen zijn verplicht elkaar te onderhouden, geslachtsnaam van kind. Buiten Boek 1 BW is het zijn van ouder en kind in het erfrecht, nationaliteitsrecht, erf- en schenkbelasting en socialezekerheidsrecht ook van groot belang. 

    10.5 Verhouding tot andere rechtsgebieden (adoptie en gezag) 

    Niet alleen door afstamming, maar ook door adoptie kan een familierechtelijke betrekking tussen kind en adoptieouders ontstaan.  

    Het gezag is een rechtsfiguur die van afstamming te onderscheiden is: gezag heeft alleen betrekking op minderjarigen en houdt een plicht tot opvoeding en verzorging in. In de regel is het zo dat degene die de juridisch ouder van een kind is, ook het gezag heeft of kan krijgen. Andersom hoeft degene die gezag heeft (en sociale ouder) niet altijd de juridische ouder van het kind te zijn. Afstamming is dus een levenslange band met veel rechtsgevolgen, waarvan gezag er (in de meeste gevallen) een is. 

    10.6 Internationaal recht 

    Van belang zijn het EVRM en het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Artikel 8 EVRM (bescherming van recht op familie- en privéleven) is een kernbepaling voor het afstammingsrecht. Bij Verdrag voor de rechten van het kind gaat het om artikel 3 (belangen van het kind vormen de eerste overweging), artikel 7 (recht om ouders te kennen en door hen te worden opgevoed), artikel 10 (het niet gescheiden worden van het kind en zijn ouders, tenzij dit noodzakelijk is in het belang van het kind).  

    10.7 Vestigen van afstamming van de vader 

    10.7.1 Inleiding 

    Vier manieren: huwelijksvaderschap, vaderschap door erkenning, gerechtelijke vaststelling van vaderschap en adoptie. 

    10.7.2 Wettelijke terminologie voor vaders 

    • Biologische vader (wettelijke term) 

    • Verwekkers: biologische vader die het kind op natuurlijk wijze heeft doen ontstaan. 

    • Donoren: biologische vader die het kind op niet natuurlijke wijze heeft verwekt bij de geboortemoeder (kunstmatige donorinseminatie). 

    • Bekende donoren: ouders kennen donor. 

    • Onbekende donoren: gegevens worden wel geregistreerd door ziekenhuis/kliniek. 

    • Niet-biologische vader (niet-wettelijke term): de instemmende levensgezel van de moeder > de man die heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad. 

    Wordt de term vader of ouder gebruikt, dan gaat het doorgaans om de juridische ouder, maar een bekende donor die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind is daarmee onder omstandigheden gelijkgesteld.  

    10.7.3 Vader door formele relatie met de geboortemoeder 

    Huwelijksvaderschap: vader van een kind is de man die op het moment van de geboorte van het kind gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft met de vrouw uit wie het kind geboren is. Veronderstelling: de man met wie de moeder van het kind getrouwd is, is de biologische en sociale vader. Of de man daadwerkelijk de biologische vader is, is voor het ontstaan van de afstammingsband niet van belang. 

    Wanneer het kind geboren wordt voorafgaand aan het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan ontstaat geen vaderschap van rechtswege. De man zal het kind dan moeten erkennen. Overlijdt de echtgenoot of geregistreerde partner voor de geboorte van het kind, dan is aannemelijk dat de man de biologische vader van het kind is.  

    Voor heteroparen geldt dat, indien ze een formele relatie hebben op het moment van geboorte, de man altijd van rechtswege de vader is, of er nu een donor aan te pas is gekomen of niet. Dit is anders voor vrouwenparen. 

    10.7.4 Vader door erkenning 

    Aard van erkenning: erkenning is een eenzijdige, ongerichte rechtshandeling, die kan plaatsvinden bij een akte van erkenning opgemaakt door een ambtenaar van de Burgerlijke Stand of die door de notaris wordt opgesteld in een notariële akte. Erkenning houdt in dat de man het kind als het zijne erkent, maar het is geen waarheidshandeling (er wordt niet nagegaan of de man de biologische vader is). 

    Voorwaarden voor erkenning: 

    • Nietig is de erkenning door een man die geen huwelijk met de moeder van het kind mag sluiten (te nauwe familie). 

    • Minimum leeftijdgrens voor erkenners: man moet minimaal 16 jaar zijn, meisjes onder de 16 jaar kunnen wel juridisch moeder worden.  

    • Erkenning is niet mogelijk als het kind al twee ouders heeft. 

    • Erkenning door een met een ander gehuwde man kan direct bij de ambtenaar plaatsvinden. 

    • Een kind kan altijd worden erkend, ook als het meerderjarig is. Vanaf 12 jaar moet het kind wel schriftelijk instemmen. 

    De moeder dient toestemming te geven voor de erkenning door de vader. In de praktijk is een bijzonder belangrijke voorwaarde dat de moeder van een kind onder de 16 jaar toestemming voor de erkenning door de man moet geven. In dit opzicht is de positie van mannen die getrouwd zijn sterker: zij worden juridisch vader zonder enige toestemming of rechterlijke toets, en ongeacht of ze de biologische vader zijn.  

    Als de moeder en/of het kind van 12 jaar en ouder geen toestemming geeft voor de erkenning, voorziet de wet een noodoplossing: de man kan de rechter om vervangende toestemming vragen voor de erkenning. Daaraan is wel de voorwaarde verbonden dat de man de verwekker van het kind is of de biologische vader die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat (donor). Donor moet dus wel nauwe persoonlijke betrekking hebben, verwekker niet. Is de man geen verwekker of staat de donor niet in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind, dan is het verzoek niet-ontvankelijk.  

    Als het verzoek ontvankelijk is, komt het aan op de inhoudelijke beoordeling. De rechter dient het verzoek om vervangende toestemming te beoordelen aan de hand van de wettelijke maatstaf (belangen van moeder en ontwikkeling kind worden meegenomen). 

    Erkenning heeft geen terugwerkende kracht. Wel is het mogelijk een kind prenataal te erkennen. De erkenning heeft dan gevolg vanaf de geboorte van het kind.  

    10.7.5 Vader door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap 

    Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap: mogelijkheid dat een man tegen zijn wil gedwongen kan worden tot juridisch vaderschap. Of de moeder kiest voor een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is aan haar. De gerechtelijke vaststelling biedt overigens ook de mogelijkheid om het kind een vader te geven als de man is overleden. 

    Er zijn twee gronden waarop het vaderschap kan worden vastgesteld. Indien vaststaat dat aan een van deze twee voorwaarden is voldaan, moet de rechter het vaderschap vaststellen, er is geen ruimte voor belangenafweging. Gronden:  

    • De man is de verwekker van het kind; 

    • Biologische afstamming 

    • De man heeft als levensgezel van de moeder ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad; 

    • Bestaansverantwoordelijkheid voor het kind 

    m.b.t. bewijs van verwekkerschap is een DNA-onderzoek niet verplicht en niet afdwingbaar. Ook uit andere feiten en omstandigheden kan de rechter afleiden dat de man de verwekker (niet) is. De rechter mag feiten waarover de partijen twisten, niet als vaststaand aannemen. Partijen zijn verplicht mee te werken aan deskundigenonderzoek.  

    Voorwaarden: 

    • Kind heeft al twee ouders > gerechtelijke vaststelling is niet mogelijk; 

    • Geen afstammingsband wanneer er sprake is van nauwe bloedverwanten; 

    • Man onder de 16 jaar; 

    • Verzoek tot vaststelling van vaderschap kan worden ingediend door de moeder van een kind onder de 16 jaar en door het kind. Voor moeder geldt een termijn van vijf jaar na de geboorte (of vijf jaar na de datum waarop ze bekend is geworden met de identiteit). Voor het kind geldt geen termijn.  

    Een belangrijk gevolg van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is de terugwerkende kracht tot aan de geboorte van het kind. Dit is dus anders dan bij de erkenning. Vanuit erfrechtelijk opzicht is de terugwerkende kracht van belang. 

    10.7.6 Vader door adoptie 

    Ook de man die een kind heeft geadopteerd, is juridisch vader en staat tot het kind in een familierechtelijke betrekking.  

    10.8 Vestigen van moederschap 

    10.8.1 Inleiding 

    Moederschap kan op dezelfde wijzen ontstaan als vaderschap, aangevuld met een extra mogelijkheid. Moeder is namelijk ook de vrouw uit wie het kind geboren is.  

    10.8.2 Ingrijpende aanpassing van het afstammingsrecht 

    Met de hervorming van 2014 is het afstammingsrecht voor moeders grotendeels gelijk geworden aan het afstammingsrecht voor vaders. Waarom? > de wetgever heeft het oog gehad op twee vrouwen die met een donor een kind krijgen en opvoeden. Bestaande opties (geboorte en adoptie) zijn uitgebreid met het moederschap van rechtswege door geboorte tijdens huwelijk, erkenning en de gerechtelijk vaststelling van het ouderschap. De wijziging wordt verschillend gewaardeerd in de literatuur. Hoe men de wet ook waardeert, feit is dat de biologische afstamming als fundament van het afstammingsrecht met de nieuwe wetswijziging gedeeltelijk verlaten is. Een kind kan immers biologisch gezien niet van twee moeders afstammen. 

    10.8.3 Moeder door geboorte 

    Een kind staat altijd in een afstammingsrechtelijke relatie tot de vrouw uit wie het geboren is. Deze vrouw is de biologische moeder en doorgaans ook degene van wie het recht mag aannemen dat zij de sociale moeder zal zijn. Ook als de geboortemoeder niet de genetische moeder is, geldt dat zij de juridisch moeder is. Ook een draagmoeder wordt van rechtswege juridisch moeder.  

    10.8.4 Moeder door een formele relatie met de geboortemoeder 

    Moederschap voor de tweede moeder kan in bepaalde situaties op een vergelijkbare manier met vaderschap van rechtswege ontstaan.  

    Het moederschap van rechtswege ontstaat alleen indien het kind verwekt is door kunstmatige inseminatie met hulp van een onbekende donor. Zij is dan niet de biologische ouder van het kind, maar intentioneel en sociaal ouderschap zijn voldoende fundament voor het juridisch ouderschap. Als bewijs dat van een onbekende donor gebruik is gemaakt, dient bij de geboorteaangifte van het kind een verklaring te worden overgelegd van de Stichting Donorgegevens. Indien aan de voorwaarde is voldaan, geldt de meemoeder dus vanaf de geboorte van rechtswege als moeder. 

    Ook de vrouw die pas nadat de geboortemoeder via kunstmatige donorbevruchting is behandeld met haar trouwt of een geregistreerd partnerschap sluit (voor het kind wordt geboren), wordt van rechtswege moeder als de verklaring wordt overlegd. In dat geval is sprake van sociaal ouderschap. De wet stelt als voorwaarde een formele relatie met de geboortemoeder op het moment van geboorte van het kind. Dat kan een huwelijk of een geregistreerd partnerschap zijn. 

    De regel dat vaders die overlijden voor de geboorte van hun kind toch juridisch vader kunnen worden, is ook van toepassing op de meemoeder.  

    10.8.5 Moeder door erkenning 

    Door erkenning wordt de vrouw de tweede moeder van het kind. Erkenning is dus bijvoorbeeld van belang als de moeders samen met een bekende donor een kind krijgen. Ook als de moeders wel een onbekende donor gebruikt hebben, maar geen formele relatie met elkaar hebben op het moment dat het kind wordt geboren, moet de meemoeder het kind erkennen voor het ontstaan van een juridische afstammingsband. 

    Regels voor erkenning zijn voor vaders en moeders op hoofdlijnen gelijk. Ook voor meemoeder is vereist dat geboortemoeder instemt met erkenning. Bij weigering kan een verzoek om vervangende toestemming worden ingediend bij de rechtbank. De drempel voor de maatstaf bij de rechter is voor vaders wel lager dan voor moeders. 

    10.8.6 Moeder door gerechtelijke vaststelling van het moederschap 

    Meemoeder was instemmend levensgezel. Er is dus sprake van intentioneel ouderschap en de meemoeder heeft samen met de geboortemoeder procreationele verantwoordelijkheid voor het kind. De termijn waarbinnen de geboortemoeder een verzoek kan indienen is vijf jaar na de geboorte van het kind. Voor het kind geldt geen termijn.  

    10.9 Het verbreken van afstammingsbanden 

    10.9.1 Inleiding 

    De biologische afstamming is van groot belang bij de vraag of het doorsnijden van de afstammingsbanden mogelijk is. Het doorsnijden van gevestigde banden maakt inbreuk op artikel 8 EVRM. Het gaat om dwingend recht dat niet ter vrije bepaling van de partijen staat. Partijen kunnen dus niet op grond van een onderlinge overeenkomst afspreken dat een van hen niet langer de juridische ouder van het kind is. Drie vragen zijn van belang: 

    1. Op welke grondslag kan een verzoek worden ingediend? 

    1. Wie kan een verzoek indienen? 

    1. Binnen welke termijn dient een verzoek ingediend te zijn? 

    Dit is niet in één wettelijke bepaling geregeld, maar per rechtsfiguur afzonderlijk: voor het verbreken van de band tussen de echtgenoot/geregistreerde partner van de moeder en het kind, is de regeling van de ontkenning van het huwelijks vaderschap/moederschap van belang, voor ouderschap ontstaan door erkenning, is de regeling van vernietiging van de erkenning beslissend. 

    Het moederschap van de geboortemoeder is niet te verbreken, behalve in het geval dat het kind later door een andere ouder geadopteerd wordt. Ook kan de band die ontstaan is door een gerechtelijke vaststelling niet verbroken worden.  

    10.9.2 Het ontkennen van huwelijks ouderschap 

    Onder voorwaarden is het mogelijk het huwelijkse vaderschap te verbreken. De grond voor een ontkenning is dat de man niet de biologische vader van het kind is. Dat betekent dat het verzoek toewijsbaar is als de man niet de verwekker is en niet degene wiens sperma is gebruikt. Is het sperma van de echtgenoot gebruikt, dan kan het vaderschap niet ontkend worden. De grond dat de man niet de biologische vader is, is de enige grond. 

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Voorlopige hechtenis van jeugdigen in Nederland van Van den Brink - 2019

    Artikelsamenvatting bij Voorlopige hechtenis van jeugdigen in Nederland van Van den Brink - 2019

    Het onderzoek: achtergrond, doel en methoden 

    Deze bijdrage geeft a.d.h.v. bevindingen uit een aangehaald proefschrift inzicht in een aantal fundamentele kwetsbaarheden in de rechtsbescherming van jeugdige verdachten bij de toepassing van voorlopige hechtenis van jeugdigen in Nederland. Nederland ontvangt kritiek op de wijze waarop wordt omgegaan met voorlopige hechtenis van jeugdige verdachten. Rode draad: de voorlopige hechtenis van jeugdigen wordt niet terughoudend genoeg toegepast, zoals in IVRK en andere verdragen. Deze kritiek lijkt gebaseerd op het grote aantal voorlopig gehechten binnen de totale minderjarigenpopulatie in JJI’s. 

    Om inzicht te krijgen in de praktijk is er in dit onderzoek gebruikgemaakt van kwalitatieve empirische onderzoeksmethoden: observaties bij voorgeleidingen en raadkamerzittingen van jeugdige verdachten, raadkameroverleg en semigestructureerde interviews met rechters, OvJ, advocaten, RvdK, JR en JJI’s > gedetailleerd beeld van hoe rechters beslissingen nemen over voorlopige hechtenis. 

    Uiteindelijk is in het proefschrift geconcludeerd dat de Nederlandse wet en toepassingspraktijk van de voorlopige hechtenis van jeugdigen niet volledig in overeenstemming is met het internationale kader van kinder- en mensenrechten. 

    Voorlopige hechtenis en internationale kinder- en mensenrechten 

    Internationale kinder- en mensenrechten eisen dat de voorlopige hechtenis van jeugdigen op een rechtmatige en niet-willekeurige wijze wordt toegepast en enkel als een uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur > art. 37 IVRK, General Comment no. 10, Beijing Rules, Havana Rules.  

    Voorlopige hechtenis kan alleen gerechtvaardigd worden o.b.v. beperkte en nauwgedefinieerde gronden die een duidelijke basis hebben in de nationale wet. Jurisprudentie EHRM: aanvaardbare gronden: het bestaan van een ernstig gevaar dat de jeugdige verdachte, als hij wordt vrijgelaten, vlucht, het onderzoek frustreert, recidiveert of maatschappelijke onrust veroorzaakt. Voorlopige hechtenis mag in elk geval niet worden gebruikt om vooruit te lopen op een vrijheidsstraf, omdat dit strijdig is met de onschuldpresumptie en het recht op een eerlijk proces. Ook mag het niet gebruikt worden voor andere buitenwettelijke doeleinden, zoals crisisinterventie. 

    Het VN Kinderrechtencomité dringt erop aan dat strikte termijnen worden toegepast bij voorlopige hechtenis van jeugdigen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis periodiek wordt getoetst door een rechter. Jeugdige verdachten in voorlopige hechtenis moeten zo snel mogelijk in vrijheid worden gesteld, zo nodig onder voorwaarden. Als invrijheidsstelling niet mogelijk is, dan zo snel mogelijk een berechting. Het VN Kinderrechtencomité beveelt Staten aan ervoor te zorgen dat jeugdigen in voorlopige hechtenis binnen dertig dagen formeel worden aangeklaagd en voor de rechter worden gebracht en dat de zaak in elk geval binnen zes maanden met een beslissing in eerste aanleg is afgedaan. Daarnaast moeten staten zorgdragen voor een effectief pakket aan alternatieven voor voorlopige hechtenis: vormen van toezicht, intensieve zorg of plaatsing bij een gezin, in een educatieve instelling of thuis.  

    Voorlopige hechtenis van jeugdigen in Nederland 

    Wettelijk kader 

    De voorlopige hechtenis is het zwaarste dwangmiddel in het Nederlandse jeugdstrafrecht. Nodig om een berechting mogelijk te maken en/of de rust en veiligheid in de samenleving te waarborgen. Onschuldpresumptie: voorlopige hechtenis mag niet worden ingezet om vooruit te lopen op een mogelijke straf. Rechter-commissaris of raadkamer kan overgaan tot het bevelen van voorlopige hechtenis indien sprake van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Evenals bij volwassen verdachten, zijn de wettelijke gronden voor voorlopige hechtenis: het gevaar dat de verdachte hangende het strafproces vlucht, recidiveert, de waarheidsvinding belemmert of dat de vrijlating van de verdachte maatschappelijke onrust teweegbrengt.  

    Jeugdspecifieke voorschriften: de rechter moet nagaan of tenuitvoerlegging van het bevel kan worden geschorst. Er is daarbij de mogelijkheid om de schorsing te verbinden aan bijzondere voorwaarden: bijvoorbeeld avondklok, contactverbod en intensieve begeleiding door JR. De bijzondere schorsingsvoorwaarden zijn bedoeld als minder ingrijpende alternatieven voor de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis en vinden hun rechtvaardiging in het subsidiariteitsbeginsel. Hieruit volgt dat de rechter strikt genomen enkel bijzondere voorwaarden mag verbinden aan de schorsing als die noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van de strafvorderlijke doelstellingen van het onderliggende bevel tot voorlopige hechtenis. Wanneer de rechter niet overgaat tot schorsing onder voorwaarden, biedt de wet de rechter de mogelijkheid om iedere ‘daartoe geschikte plaats’ aan te wijzen voor de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis. In beginsel wordt de voorlopige hechtenis uitgevoerd in een JJI, eventueel in de vorm van nachtdetentie. 

    Rechtspraktijk 

    Voorlopige hechtenis en straftoemeting 

    • Nauwe samenhang tussen toepassing van voorlopige hechtenis en de straftoemeting na veroordeling. Deze samenhang lijkt twee kanten op te werken: 

    • Rechters-commissarissen en raadkamerrechters zijn zich ervan bewust dat zodra zij een jeugdige verdachte vroegtijdig in vrijheid stellen, de verdachte bij veroordeling doorgaans geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd zal krijgen. Hier dus toch een voorlopige hechtenis als vooruitloper op de vrijheidsstraf. Rechters gebruiken hier wel pedagogische argumenten voor: zo zou het beter zijn voor de jeugdige (en de onschuldpresumptie dan?).  

    Reflectie vanuit kinderrechtenperspectief 

    • De ‘pedagogische argumenten’ die rechters gebruiken zijn volgens IVRK niet te rechtvaardigen met de fundamentele rechten van kinderen. De rechten van kinderen die in het IVRK zijn vastgelegd moeten kinderen juist beschermen. Bovendien staat o.b.v. wetenschappelijke inzichten niet vast dat de beschreven werkwijze daadwerkelijk ‘pedagogisch effectief’ is. 

    • o.b.v. internationale kinder- en mensenrechten is het uitgangspunt dat de jeugdige verdachte zijn proces in vrijheid mag afwachten en dat een eventuele straf pas volgt nadat hij o.b.v. een eerlijk proces is veroordeeld. Toepassing van voorlopige hechtenis mag dan dus alleen als het strikt noodzakelijk is. Daarnaast veronderstelt dit systeem dat de rechter de ruimte moet hebben om bij veroordeling een passende straf op te leggen. Hierbij geldt dat straffen en maatregelen altijd proportioneel moeten zijn t.o.v. de ernst van het strafbare feit én de omstandigheden van de jeugdige, geen evenredige schade toebrengen aan de belangen van de jeugdige, en bijdragen aan het voorkomen van recidive en aan de re-integratie van de jeugdige in de samenleving. 

    • In de huidige praktijk hebben veel jeugdigen die worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf deze straf feitelijk reeds uitgezeten in voorlopige hechtenis. Niet zonder risico: niet iedere jongere in voorlopige hechtenis wordt uiteindelijk veroordeeld > een veroordelend vonnis in dat stadium is dus geen vaststaand gegeven. 

    Gronden voor voorlopige hechtenis 

    • Merkwaardige bevinding uit het onderzoek is dat tijdens observaties waar over een vordering tot voorlopige hechtenis is beslist, geen enkele vordering vanwege de afwezigheid van gronden is afgewezen. Rechters beogen met het aannemen van gronden voor voorlopige hechtenis echter lang niet altijd om de jeugdige daadwerkelijk in voorlopige hechtenis te nemen. Soms nemen rechters gronden voor voorlopige hechtenis aan om een schorsing onder voorwaarden mogelijk te maken. 

    Reflectie vanuit kinderrechtenperspectief 

    • Betoogd zou kunnen worden dat het aannemen van gronden om een schorsing onder voorwaarden mogelijk te maken een instrument biedt om vroegtijdig sturing en begeleiding te bieden, waar ook de jeugdige bij gebaat is. Daarbij komt dat het aannemen van de gronden niet tot vrijheidsbeneming leidt als de voorlopige hechtenis direct wordt geschorst. Maar: schorsing kan altijd worden opgeheven, bijvoorbeeld omdat de verdachte de voorwaarden heeft overtreden. Dit betekent dat een ruime interpretatie van de gronden voor voorlopige hechtenis door de rechter met als doel een schorsing onder voorwaarden mogelijk te maken op den duur wel degelijk kan leiden tot vrijheidsbeneming van de jeugdige, zonder dat dat de gronden daarvoor opnieuw worden beoordeeld. Hierdoor ligt net-widening op de loer.  

    Schorsingsvoorwaarden 

    • Een derde noemenswaardige bevinding betreft de wijze waarop door rechters wordt omgegaan met het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van jeugdige verdachten. Geregeld wordt door de rechter-commissaris of raadkamer een omvangrijk pakket aan bijzondere voorwaarden aan de schorsing verbonden. Een verklaring voor deze praktijk is dat sommige rechters niet zozeer de uit de gronden van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis voortvloeiende strafvorderlijke doelstellingen, maar veeleer de ‘hulpverleningsbelangen’ als uitgangspunt nemen bij het vaststellen van de schorsingsvoorwaarden. De adviezen van de RvdK en/of JR vormen hierbij een belangrijk richtsnoer. Sommige rechters laten de invulling van de schorsing zelfs vrijwel volledig over aan de jeugdreclassering, zodat zij gedurende de schorsing flexibel kunnen inspelen op de hulpverleningsbehoeften van de jeugdige. 

    • Uit de interviews volgt dat de opvattingen van rechters over de rechtvaardiging en het doel van het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis sterk uiteenlopen. 

    • Hiermee ontstaat een situatie waarin het niet zozeer de schorsingsvoorwaarden zijn die strekken tot verwezenlijking van de strafvorderlijke doelstellingen van het bevel tot voorlopige hechtenis, maar het in feite de voorlopige hechtenis is die ten dienste staat van de verwezenlijking van de hulpverleningsdoelstellingen van de schorsingsvoorwaarden. Deze nadruk op hulpverlening lijkt bovendien in de hand te werken dat rechters weinig aandacht hebben voor het omkleden van de schorsing met rechtswaarborgen, zoals het verbinden van termijnen aan schorsingsvoorwaarden. 

    Reflectie vanuit kinderrechtenperspectief 

    • Probleem van schorsingsvoorwaarden: willekeur ligt op de loer (verschil in hoe rechters het toepassen), proportionaliteit en subsidiariteit kunnen in de knel komen, en gedrag kan gecriminaliseerd worden (net-strenghtening).  

    • Tot slot moet worden benadrukt dat interventies in het kader van de schorsing onder voorwaarden nog niet kunnen worden gerechtvaardigd door de schuld van de jeugdige aan het plegen van een strafbaar feit. De onschuldpresumptie en het recht op een eerlijk proces nopen dan ook tot terughoudendheid bij het gebruik van schorsingsvoorwaarden. 

    Recente ontwikkelingen 

    Recente ontwikkelingen in het Nederlandse jeugdstrafrecht die de rechtsbescherming van jeugdigen bij vrijheidsbeneming zouden verstevigen: Richtlijn (EU) 2016/800, modernisering van Wetboek van Strafvordering en het beleidstraject ‘Verkenning Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd (VIV JJ).  

    Richtlijn (EU) 2016/800 

    • Minimumnormen voor de bescherming van procedurele rechten van kinderen die verdachte/beklaagde zijn in een strafprocedure. Het huidige wettelijke kader voldoet hier grotendeels aan. Wel wordt o.b.v. de richtlijn toegevoegd dat de voorlopige hechtenis zo kort mogelijk moet zijn en dat de rechter acht moet slaan op de leeftijd en persoonlijkheid v/d verdachte en omstandigheden waaronder het feit is begaan. 

    Modernisering Wetboek van Strafvordering (2014) 

    • De wettelijke constructie van de schorsing onder voorwaarden bevordert de toepassing van alternatieven onvoldoende > eerst zou er gekeken moeten worden naar vrijheidsbeperkende middelen, daarna pas naar voorlopige hechtenis. Voorstel: zelfstandige basis creëren voor de rechter om een bevel tot ‘voorlopige vrijheidsbeperking’ te kunnen geven en om de figuur van de schorsing onder voorwaarden uit de wet te schrappen.  

    Verkenning Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd 

    • Hierin wordt voorgesteld om het huidige stelsel van justitiële jeugdinrichtingen te vervangen door een stelsel van lokale ‘kleinschalige voorzieningen’, waarin de jeugdige dichter bij zijn eigen leefomgeving kan worden geplaatst in een regime met ene op het individu toegesneden zorg- en beveiligingsniveau.  

    • Vanuit kinderrechtenperspectief zijn kleinschalige voorzieningen in beginsel een positieve ontwikkeling: minder beperkende en beter op het individu afgestemde residentiële alternatieven voor de JJI. Wel blijft het een vorm van vrijheidsbeneming. 

     

    Access: 
    Public
    Artikelsamenvatting bij Parents Patriae en prudentie – Grondslagen van jeugdbescherming van Weijers - 2012

    Artikelsamenvatting bij Parents Patriae en prudentie – Grondslagen van jeugdbescherming van Weijers - 2012

    20e eeuw: eeuw van het kind > leerplicht en aanvaarding van kinderwetten in 1901. Commentaar op de 21e eeuw: onvoldoende recht aan aparte status van jeugd (bijv. Afname en opslag van DNA > geen rekening gehouden met leeftijd van betrokkenen). Ander kritiekpunt: adolescentenstrafrecht: makkelijker het gewone strafrecht bij 16- en 17-jarigen (terwijl aantal jeugdige daders gewoon afneemt).   

    Als we een totaalbeeld willen vormen van de jeugd, moeten we kijken naar de meer objectieve indicatoren (i.p.v. alleen naar de grote drama’s). Dan kunnen we constateren dat het in het algemeen in ons land juist heel goed gaat met de jeugd en met hun opvoeding. Daarnaast staat ons land op de eerste plek van de Unicef-studie naar Welzijn van het kind. En toch heeft men tegenwoordig de neiging om de jeugd keihard aan te pakken (nodig voor de toekomst?) > dit is een serieuze bedreiging voor de kinderbescherming. 

    Uitgangspunt van kinderbescherming: het schadebeginsel 

    Al generaties lang kennen wij grote collectieve en individuele verschillen van inzicht op het gebied van de opvoeding. Hoe met deze pluriformiteit en fundamenteel meningsverschil om te gaan? Er is gekozen voor een prudente overheid: een overheid die zich terughoudend opstelt waar het gaat om pedagogische waardeoordelen, maar die tegelijkertijd wel een heldere grondslag kent voor mogelijk ingrijpen in de opvoeding, namelijk waar het aantoonbaar ernstig mis dreigt te gaan. ‘Smalle’ liberale moraal: enerzijds een pacificerende taak richting grote verschillen in pedagogische opvattingen om van daaruit anderzijds met kracht en precisie te kunnen formuleren waar we het over eens zijn en wanneer de overheid dus moet bijsturen of ingrijpen op het uiterst gevoelige terrein van de opvoeding. 

    Wat dient nu precies de rol van de staat te zijn gegeven deze pedagogische dissensus? 

    • Schadebeginsel: er dient en er kan slechts met dwang in de opvoedingssituatie worden ingegrepen als de gezondheid of de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd, of als er sprake is van concrete en aantoonbare schade en er serieus risico van herhaling bestaat. 

    • Dit is ook de klassieke betekenis van de overheid als parents patriae: niet als gids voor goed ouderschap, maar als achtervang in noodgeval. 

    Prudentie afgezet tegen perfectionisme en preventionisme 

    Perfectionisme 

    • Heeft de vraag een corrigerende taak wat betreft tekortschieten in de opvoeding (volgens kinderen)? Onze wetgeving is hier duidelijk over: als de ouders voldoen aan hun wettelijke verplichtingen tot verzorging en opvoeding heeft de overheid hier geen enkele rol, onverschillig in hoeverre de kinderen tevreden zijn over die opvoeding en verzorging. Als de overheid haar minimalistische criteria zou laten varen en zou kiezen voor inhoudelijke eisen betreffende de opvoeding, zou zij zich schuldig maken aan perfectionisme, dat wil zeggen dat zij het recht zou gebruiken om een specifieke opvatting van goede opvoeding aan de ouders op te leggen.  

    • Casus Laura Dekker: 2 kampen: betuttelende overheid of ‘gevaarlijke’ vader.  

    • Pedagogische nihilisten (anti-paternalisme) benaderen kinderen als zelf verantwoordelijke individuen, die al dan niet samen met hun ouders keuzes moeten maken en daartoe volledige vrijheid behoren te hebben en dus ook niet door tradities beperkt moeten worden > objectieve kennis omtrent problemen en gevaren voor gezonde kinderlijke ontwikkeling horen daarbij irrelevant of tenminste secundair te zijn. Pedagogische nihilisten vinden eigenlijk dat we überhaupt geen kinderbescherming en geen enkele vorm van overheidsverantwoordelijkheid m.b.t. opvoedings- en onderwijskwesties nodig hebben. Zij zien een dergelijke verantwoordelijkheid slechts als een irrelevante schim uit een ver verleden. 

    • Kamp van kinderbeschermers, abstract paternalisme en perfectionisme: men signaleerde niet bepaald schadelijk gedrag van de vader, en men had evenmin specifieke, concrete klachten omtrent zijn pedagogische handelen, maar men veroordeelde de algehele houding, visie en opvoedingsstijl van de vader in het algemeen. 

    • Rechtbank: stelde randvoorwaarden op en ondertoezichtstelling > met haar uitspraak wijst zij de vader terecht, die in feite te weinig oog had voor deze randvoorwaarden. Maar tegelijkertijd geeft zij aan dat zij geen reden ziet voor ingrijpen in de opvoedingsrelatie tussen Laura en haar vader. Het voorstel van de Raad tot voorlopige voogdij en uithuisplaatsing stoelde op een typische perfectionistische rechtvaardiging. 

    Preventionisme 

    • Doorschietende preventie 

    • Wantrouwen jegens ouders was groot na invoering van de kinderwetten in 1901. Vooral bij ouders die arm waren. Dit werd zichtbaar in situaties waarin kinderen via beschermingsmaatregelen of strafrechtelijk ingrijpen uit huis werden geplaatst. Pas halverwege vorige eeuw drong door dat het contact tussen ouders en kind eerder verbeterd diende te worden dan verbroken, in het belang van het kind. 

    • Vanaf de 21e eeuw lijkt het wantrouwen tegen (nu alle) ouders weer terug > preventie in termen van het absoluut willen uitsluiten van risico’s en het bieden van ‘zekere veiligheid’. 

    • Maakbaarheidsgedachte: gaat gepaard met een onvermogen om te aanvaarden dat er zich ook in onze samenleving af en toe nauwelijks te bevatten menselijke drama’s kunnen voordoen.  

    • Drie zichtbare fenomenen: 

    • Recente toename van het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen van minderjarigen. ‘Savannah’-effect: niet als gevolg van sterk toegenomen gezinsproblemen, maar als direct gevolg van het streven herhaling van drama’s als met Savannah te voorkomen. 

    • Wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen 

    • Maatregel van opgroeiondersteuning: lichte vorm van OTS. Pas in 2000 werd de vraag opgeworpen om OTS te verruimen. 

    • De aanleg van een amper nog te volgen aantal digitale kinddossiers: ‘voorzorgcultuur’. 

    • Kritiek op vooronderstelling dat zaken kunnen worden voorkomen door de aanleg van digitale dossiers: de omvangrijke dossiervorming biedt nauwelijks uitzicht op betere mogelijkheden om dergelijke tragische incidenten te voorkomen. 

    • De zin van massale dossiervorming: het gaat met de Nederlandse jeugd en opvoeding in het algemeen beter dan ooit. Het ligt meer voor de hand om gericht gegevens te verzamelen over probleemgevallen, zodat passende zorg kan worden geboden. 

    • Effectiviteit: vanwege de enorme aantallen kunnen we verwachten dat kinderbeschermers eerder het zicht op de werkelijke probleemgevallen wordt ontnomen dan aangescherpt. 

    • Gebrek aan transparantie m.b.t. de meeste van deze proactief verzamelde kennis: wie mag bij deze gegevens? Hoe krijgen ouders en kinderen inzicht? Wat gebeurt er met foute gegevens? Overal waar op dit moment sprake is van digitalisering van gegevens zien we een parallelle verzwakking van de rechtspositie van de betrokkenen. 

    Dus: pedagogen uitdrukkelijk adviseren net als artsen een afwachtend beleid te voeren > energie en middelen richten op de ernstige gevallen. 

    Access: 
    Public
    Jeugdbescherming in de 21 eeuw – prudentie, professionaliteit en proportionaliteit - Universiteit Utrecht

    Jeugdbescherming in de 21 eeuw – prudentie, professionaliteit en proportionaliteit - Universiteit Utrecht

    In de loop van de 19e eeuw trokken veel mensen van stad naar platteland > kinderen leefden in armoede en onhygiënische buurten > angst voor het rondzwervende, ontsporende kind. Daarnaast bekommernis om uitbuiting en gebruik van kinderarbeid, gebrek aan scholing etc. Illustratief hierbij is het kinderwetje van Van Houten 1874: kinderarbeid onder de 12 jaar, ‘s nachts en zondag verbieden. En kinderwetje uit 1889: kinderarbeid tussen 12 en 16 jaar aan banden leggen + niet langer dan 11 uur per dag werken. Daarna het streven naar invoering van algemene leerplicht. Daarnaast nog twee andere factoren die een rol speelden bij het ontstaan van de kinderbescherming: 1) Ontstaan van een wereld van heropvoeding (hierbij werd er geijverd om een einde te maken aan de situatie dat ouders hun problematische kinderen, die in een instelling ter ‘heropvoeding’ waren opgenomen, daar zomaar weer uit konden terughalen als zij dat wensten).  2) Opkomst kindergeneeskunde (en later kinderpsychiatrie en testpsychologie): nieuwe focus op specifieke problemen van kinderen. 

    Al deze ontwikkelingen werden voorlopig bekroond met de totstandkoming van de Leerplichtwet in 1900 en de Kinderwetten in 1901. De Leerplicht en Kinderwetten (aka ‘Beschavingsoffensief’) richtten zich op vergelijkbare doelgroepen: de ‘onaangepasten’ en hun kinderen, degenen die zich niet wisten aan te passen aan de normen van de nieuwe tijd, met name de nieuwe armen in de marges van de grote steden. Er bestond in de politiek consensus dat de overheid moest kunnen ingrijpen > parents patriae (noodouder als opvoeding ernstig tekortschoot). Aan het begin werden deze maatregelen erg ruig ingezet (nauwelijks nog te verwerken). De gemeenschappelijke kern van de Kinderwetten was dat de rechter moest kunnen ingrijpen als er een vermoeden was dat een kind in de goot dreigde te belanden, hetzij vanwege diefstal of ander asociaal gedrag van het kind, hetzij vanwege verwaarlozing, mishandeling of uitbuiting door de ouders, of als er aanwijzingen waren van alcoholisme van de vader of prostitutie door de moeder. 

    Het kinderbeschermingswerk werd overwegend gestalte gegeven door dames en een klein aantal heren uit de gegoede burgerij. Zij waren geïnspireerd door verlichte ideeën over opvoeding van Rousseau en aanhangers. Zij moesten zich zien te redden zonder professionaliteit, opleiding, referentiekader en objectieve standaard. Er werd snel bij gezinnen ingegrepen. 

    Hoe verhoudt de staat zich momenteel tot de sfeer van de opvoeding in het gezin? 

    Een politicologisch perspectief 

    De afgelopen eeuw zijn er enorme stappen gezet, zowel wat betreft de ontwikkeling van duidelijke criteria voor het advieswerk als wat betreft de zorgvuldigheid en transparantie van de procedures en de wijze waarop men zich voor de adviezen verantwoordt. Er wordt nu rekening gehouden met eisen van zorgvuldigheid waaraan moet zijn voldaan vooraleer van staatswege mag worden ingegrepen in de privésfeer. Punten tot nadere reflectie: 

    • De condities waaronder het werk van kinderbescherming moet worden gedaan 

    • Vorige eeuw: ontbreken van respect voor de privacy van ouders en kinderen. Is dat nu ook niet zo? Dit heeft te maken met de nieuwe rol die gemeenten sinds 1-1-2015 hebben gekregen op het hele terrein van de jeugdhulp. Deze transitie ging gepaard met een opvallende contradictie: enerzijds het ‘in kracht zetten van het gezin’, anderzijds een nonchalance als het ging om regelgeving en kennis betreffende bescherming v/d privacy van kinderen en ouders. Veel te veel personen en instanties hebben moeiteloos toegang tot persoonsgegevens. Bijzonder zorgelijk zijn geluiden die erop wijzen dat gemeenteambtenaren zomaar strikt persoonlijke gegevens opvragen. Leden van wijkteams, maar ook managers hebben veelal geen besef van noties als doelbinding en informed consent.  

    • Het direct optreden van de Raad voor de Kinderbescherming zelf 

    • Wordt er ingegrepen met de grootst mogelijke voorzichtigheid en respect voor ouders en voor alles met oog voor het belang voor het kind? Dit heeft betrekking op de rol van de Raad. 

    • Zorgen rondom het weghalen van kinderen bij ouders die verdacht worden af te reizen naar Syrië, of kinderen die meteen worden weggenomen na de geboorte (bijv. Bij ouders met LVB). 

    Twee extreme standpunten: 

    • Pleidooi voor fatalisme: voor afzien van allerlei vormen va overheidsbemoeienis met opvoeding en verzorging van kinderen. 

    • Geen behoefte aan preventie en bescherming van burgers. 

    • Tegenargument: in talloze internationale verdragen en nationale wetgeving is de beschermwaardigheid van het kind vastgelegd. 

    • Pleidooien voor een vlucht naar voren: bijvoorbeeld verplichte opvoedgesprekken en –cursussen voor aanstaande ouders en hoge en specifieke eisen waaraan de opvoeding zou moeten voldoen. 

    • Deze visie kan leiden tot perfectionisme: Kinderbescherming gaat niet over de vraag wanneer de opvoeding goed genoeg is. De overheid is geen gids voor goed ouderschap, maar achtervang in noodgeval. 

    Beide extreme strandpunten zijn in strijd met de grondslag van onze kinderbescherming. Pleidooi voor een prudente overheid: staat grijpt slechts in de opvoeding en verzorging van kinderen, als een kind zodanig opgroeit dat het in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. 

    Pedagogisch perspectief 

    Eerder stond prudentie centraal, nu gaan we verder op het begrip professionaliteit. Rond 1800 ontstonden de eerste vormen van specialisering en differentiatie in de zorg en opvoeding van kinderen. Deze ontwikkeling stagneerde in de tweede helft van de 19e eeuw. In de loop van de 20e eeuw kwam differentiatie in zorg weer op gang te komen. Deze toenemende oriëntatie op specifieke kindproblemen en de daarmee gepaard gaande professionalisering werden voor een belangrijk deel gestimuleerd door ontwikkelingen binnen verschillende, relatief jonge wetenschappen, van kindergeneeskunde tot kinder- en jeugdpsychiatrie en van orthopedagogiek tot ontwikkelingspsychologie. 

    Er kwam een psychologiseringsproces, twee ingrijpende veranderingen: 

    1. Omslag in het klimaat in de residentiële heropvoeding 

    1. Repressief regime verdwijnt langzaam. Nieuw accent op huiselijkheid en eigen inbreng van jongeren. Ook sterk accent op groepsproces en oog voor negatieve psychologische processen in groepen jongeren en het belang van een vertrouwensrelatie tussen jongere en groepsleider. 

    1. Fundamenteel andere visie op de relatie tussen kind en ouders 

    1. Pioniers: kind weghalen bij ouders. Vanaf jaren 30 steeds meer aandacht om aan de band tussen ouder en kind te werken en juist die band te helpen verbeteren.  

    Ook op het vlak van professionalisering heeft er een enorme verbetering plaatsgevonden. Dat betreft niet alleen academische vorming, maar ook permanente educatie en intervisie. Twee aandachtspunten op het vlak van professionalisering: 

    1. Aandacht voor de relatie tussen vrijwillige professionele hulp en hulpverlening in het gedwongen kader: 

    1. Waar eerder op vrijwillige basis adequate, professionele hulp wordt geboden en begeleiding georganiseerd, zijn later minder kinderbeschermingsmaatregelen nodig. Sinds januari 2015 een ongunstige situatie: aan de ene kant dreigt tijdige inzet van professionals uitgesteld te worden en zien we voorbeelden waar die hulp met het oog op kosten zelfs vermeden wordt. Aan de andere kant dreigen veel van de specifieke, professionele expertise en vaardigheden op het gebied van de vrijwillige jeugdhulp verloren te gaan, als die de afgelopen anderhalf jaar al niet verloren is gegaan. 

    1. Aandacht voor grote onopgeloste problemen in het hart van de uitvoering van onze kinderbeschermingsmaatregelen: 

    1. Op het punt van de kwaliteit en effectiviteit van de gezinsvoogdij schieten we nog tekort. 

    Een juridisch perspectief 

    Eerder een accent op prudentie en professionaliteit, nu op proportionaliteit. Er dient altijd concreet te worden afgewogen of een bepaalde beslissing, die per definitie diep ingrijpt in het leven van het kind en diens ouders, uiteindelijk en in werkelijkheid meer tegemoetkomt aan het belang van het kind dan het laten voortduren van de bestaande situatie. Actuele kwestie: het vraagstuk omtrent de ‘aanvaardbare termijn’: nieuw criterium op het gebied van kinderbeschermingsmaatregelen. Onder dit begrip wordt verstaan ‘de periode van onzekerheid over de vraag in welk gezin het kind zal opgroeien, die het kind kan overbruggen zonder ernstige schade voor zijn ontwikkeling’. Dit criterium is opgenomen in zowel de rechtsgrond van de OTS als van de gezagsbeëindiging. De nieuwe wet gaat uit van het gezonde algemene beginsel dat een kind voor alles een elementair belang heeft bij stabiliteit en continuïteit in de opvoeding en dus zo kort mogelijk in onzekerheid over de definitieve gezinssituatie moet verkeren.  

    Wat opvalt is dat enige reflectie op mogelijke alternatieven achterwege is gebleven. Er wordt geen ruimte gelaten voor alternatieve beslissingen gezien de leeftijd en specifieke omstandigheden van het kind. Er zit dus een zeker pedagogisch tekort in de nieuwe wet. Dit stelt de Raad en de rechtbank voor een dilemma. Het laat nauwelijks ruimte voor maatvoering in het concrete geval. Dat betekent dat raadsonderzoekers en rechters zich onder deze nieuwe wetgeving zo nu en dan geconfronteerd zien met situaties, waarin er onder alle betrokkenen weliswaar consensus is dat het kind niet naar huis zal terugkeren, maar waarin ze tegelijkertijd realiseren dat gedragsbeëindiging in dit concrete geval niet in het belang van het kind zal uitwerken en continuering van de bestaande situatie waarschijnlijk minder schadelijk zal zijn voor diens ontwikkeling. 

    Aanbeveling: de wet moet in zoverre worden versoepeld, dat Raad en rechtbank ruimte krijgen om ‘naar billijkheid’ te oordelen, wat in de concrete casus de meeste kans lijkt te bieden op een positieve uitkomst voor het kind. Het gaat hierbij om de ruimte voor afwegingen omtrent de proportionaliteit, zodat de inschatting van de impact van de gezagsbeëindiging voor het kind kan worden afgewogen tegen de impact van voortzetting van de bestaande situatie. 

    Access: 
    Public
    Access: 
    Public

    Image

    This content refers to .....
    Pedagogy and education - Theme

    Image

     

     

    Contributions: posts

    Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.