Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Zoals hierboven in de introductie is opgemerkt, is in het huidige regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ de volgende passage opgenomen: ‘De Raad van State wordt gesplitst in een rechtsprekend deel en een adviserend deel. Het rechtsprekende gedeelte wordt samengevoegd met de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB).’ In onder meer een brief van 26 juni 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 29279, nr. 200) heeft het kabinet duidelijk gemaakt hoe het invulling wil geven aan het hierboven genoemde regeerakkoord.
a. Bestudeer deze brief en geef in uw eigen bewoordingen weer op welke wijze de plannen van het kabinet bijdragen aan een meer overzichtelijker en onafhankelijker stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming.
b. Wat betreft het streven om het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming meer overzichtelijker te maken presenteert het kabinet één oplossing. Welke andere oplossingen zijn er te bedenken en motiveer daarbij welke uw voorkeur heeft.
In de introductie is reeds aangegeven dat voor het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming van belang is dat op 1 januari 2013 de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking is getreden. De wet bevat een groot aantal wijzigingen van de Awb met het oog op verbetering en vereenvoudiging van het bestuursprocesrecht.
Benoem de in uw ogen belangrijkste wijzigingen die door de Wet aanpassing bestuursprocesrecht zijn doorgevoerd en maak daarbij onder meer gebruik van het hierboven genoemde artikel van T. Barkhuysen en M. Claessens.
a. Bob de Jong dient bij de Raad van bestuur van het UWV een aanvraag in voor een uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De aanvraag wordt afgewezen. Geef tot in hoogste instantie aan hoe Bob tegen deze afwijzing kan procederen.
b. Op 1 juli maakt Loef bezwaar tegen de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van zijn verzoek om een horecavergunning. Op 1 november heeft hij nog niets van het college gehoord. Welk (rechts)middel kan hij tegen dit ‘stilzitten’ door het bestuursorgaan aanwenden?
c. De AFM legt op grond van de Wet op het Financieel Toezicht een boete op aan hypotheekbemiddelaar Van der Riet, omdat hij zijn klanten onjuist heeft voorgelicht over de risico’s van een hypotheek. Geef tot in hoogste instantie aan hoe Van der Riet tegen de boete kan procederen.
d. In een bij ministeriële regeling vastgesteld algemeen verbindend voorschrift is bepaald dat aan bedrijven die schade hebben geleden als gevolg van extreem slecht weer, een uitkering kan worden verstrekt. Het bedrijf Syntax is het met deze regeling oneens omdat de criteria zodanig zijn geformuleerd dat het niet in aanmerking komt voor een uitkering. Volgens het bedrijf is de regeling daarom concurrentievervalsend en dus in strijd met het Unierecht. Langs welke twee wegen kan het bedrijf een rechterlijk oordeel uitlokken over de rechtmatigheid van de ministeriële regeling?
e. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel verlenen aan de onderneming Agro BV een omgevingsvergunning ingevolge (onder meer) artikel 2.1 lid 1 sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het oprichten van een inrichting (varkenshouderij). De onderneming is het met een vergunningvoorschrift ten aanzien van de stank niet eens. Geef tot in hoogste instantie aan hoe de onderneming tegen de vergunning kan procederen.
a. In de brief staat dat het wenselijk is om de wetgevingsadviserende en rechtsprekende taken onder één orgaan te plaatsen. Het terugbrengen van drie rechters naar één rechter is goed voor de eenheid. De burger hoeft niet meer na te denken over naar welke rechter hij moet stappen, de rechters zijn gewoon geconcentreerd in één rechtsprekend orgaan. Dit is efficiënter en zorgt voor meer eenheid en overzichtelijkheid. De Centrale Raad van Beroep zal worden ondergebracht bij de Hoge Raad, en het College van Beroep op het bedrijfsleven bij de ABRvS. Er zijn dan twee pieken ‘’two-peak system’’, namelijk de Hoge Raad en de ABRvS.
De afdeling rechtspraak en advisering worden daarnaast gesplitst. Je kunt dan niet meer lid zijn van beide afdelingen. Dit draagt bij aan de onafhankelijkheid van de afdelingen. Zij kunnen los van elkaar functioneren.
b. Geen twee pieken systeem, maar een één piek systeem ‘’one-peak system’’. Dit wil zeggen dat zowel de Centrale Raad van Beroep, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en het College van Beroep op het Bedrijfsleven bij de rechterlijke macht worden ondergebracht, dus bij het Hof en de Hoge Raad. Dit wordt echter niet als iets efficiënts gezien, omdat de rechters dan belast worden met teveel zaken (zo’n 20.000 zaken extra per jaar).
De komst van het bestuursrechtelijk relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb): ‘’Relativiteit in het bestuursrecht komt er kort gezegd op neer dat, wanneer een belanghebbende eenmaal ontvankelijk is verklaard in een bestuursrechtelijk geschil op grond van artikel 1:2 Awb, dit vervolgens niet (meer) betekent dat hij elke rechtsregel of -beginsel kan inroepen om tot een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit te komen. Dit is alleen nog maar met succes mogelijk indien er een verband bestaat tussen de aangevoerde beroepsgrond en de daadwerkelijk (achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten. De bestuursrechter kan dan derhalve niet (meer) het bestreden besluit vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij dreigt te worden geschaad.’’
Door het relativiteitsvereiste wordt er een extra eis gesteld voor belanghebbende om mogelijkheid te hebben tot beroep. Dit maakt het bestuursrechtelijk toetsen complexer. Daarnaast wordt er meer gestreefd naar rechtseenheid aan de hand van het instellen van een grote kamer (art. 8:10a Awb), Art. 7:3 sub d Awb.: de antwoordkaartmethode, en Art. 8:41a Awb: Definitieve geschilbeslechting. Deze kun je dus ook noemen. Voor verduidelijking, lees het artikel.
a. Indien de aanvraag van Bob door het bestuursorgaan wordt afgewezen (primair besluit), kan Bob hiertegen in bezwaar gaan. Het betreft namelijk een beschikking, hiertegen is bezwaar mogelijk. Er volgt dan een bezwaarschriftprocedure, waarop het bestuursorgaan (Raad van bestuur van UWV) een besluit op bezwaarschrift neemt. Hij kan dan terugkomen op zijn beslissing. Doet hij dit niet, kan Bob in beroep gaan bij de bestuursrechter (art. 8:6 Awb). Deze toetst of het bestuursorgaan de aanvraag terecht heeft afgewezen, en op welke gronden (is er voldoende gemotiveerd? Etc.). Indien de rechter tot de conclusie komt dat het bestuursorgaan onterecht de aanvraag heeft afgewezen, kan de rechter dit besluit op bezwaarschrift vernietigen (art. 3:53 BW). Er moet dan een nieuw besluit op bezwaarschrift worden genomen, met inachtneming van het oordeel van de rechter. Indien de rechter vindt dat het bestuursorgaan wél terecht heeft afgewezen, blijft het besluit in stand. Bob kan dan nog in hoger beroep gaan. Dat moet in beginsel bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (art. 8:105 lid 1 jo. H4 Bijlage 2 Awb), tenzij er een uitzondering van toepassing is. Dat is het geval. Je komt uit op Hoger Beroep bij de Centrale Raad van Beroep (art. 9 van H4 van de tweede bijlage).
Het gaat om een uitkering, dus je moet ook naar de WIA kijken. Het kan altijd zijn dat er gevallen zijn waarbij anders gehandeld moet worden. De dingen die Bob kan doen zijn dus: Bezwaar, beroep en eventueel hoger beroep.
b. Tegen ‘stilzittend bestuur’ bestaat rechtsbescherming voor Loef, op grond van art. 6:2 sub b Awb. Het niet tijdig nemen van een beslissing wordt op grond van dit artikel gelijkgesteld met een besluit. Het is dus een appellabel besluit. Deze bepaling geldt niet alleen voor het niet tijdig nemen van primaire besluiten, maar ook voor het niet tijdig nemen van beslissingen op bezwaar of administratief beroep. Loef hoeft niet eerst in bezwaar, op grond van (art. 7:1 sub f Awb). Door art. 6:2 Awb kan Loef bij de bestuursrechter (rechtbank, 8:6 Awb) vorderen dat er een beslistermijn wordt opgelegd aan het bestuursorgaan (Het College van B&W), betaling van de door Loef gemaakt proceskosten of een last onder dwangsom (art. 4:17 Awb). Daarnaast kan Loef de erkenning krijgen dat er inderdaad niet binnen de beslistermijn is beslist. Loef kan dus erkenning krijgen én er wordt een stok achter de deur geplaatst voor het bestuursorgaan, zodat deze tóch een beslissing moet nemen. Wel moet Loef eerst een ingebrekestelling aan het bestuursorgaan sturen, met een tweede beslistermijn (art. 6:12 (lid 2) Awb). Doet het bestuursorgaan binnen die termijn niets, kan Loef dus pas in beroep. Na zijn beroep kan Loef nog in hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (art. 8:105 Awb).
Eerst moet Loef dus een ingebrekestelling sturen aan het bestuursorgaan, bij uitblijven van het besluit kan hij in beroep gaan. Bezwaar is niet vereist.
c. Een boete die gericht is tegen Van der Riet, wordt gezien als een personele beschikking. Hiertegen is bezwaar en beroep mogelijk. Het is dus een appellabel besluit. Gekeken moet worden of van der Riet in bezwaar kan, aan de hand van art. 8:1 jo. 7:1 Awb. Het gaat hier om de AFM. Er is op grond van de artikelen geen uitzondering, dus bezwaar is mogelijk. Levert dit niets op, staat de weg tot in beroep gaan bij de rechter nog open voor Van der Riet (art. 8:6 Awb). Er is een uitzondering; in art. 8:7 Awb jo. Hoofdstuk 3, bijlage 3 art. 7. De relatieve competentie bepaalt dat Van der Riet naar rechtbank Rotterdam moet gaan. Levert dit niets op kan hij in hoger beroep. De hoofdregel is dat de ABRvS bevoegd is, maar er geldt in dit geval een uitzondering (art. 8:105 jo. Bijlage 2, H4, art. 11). Van der Riet zal naar College van Beroep en bedrijfsleven moeten gaan.
d. Vaststaat allereerst dat er geen bezwaar of beroep mogelijk is tegen dit besluit, dit omdat er sprake is van een algemeen verbindend voorschrift (art. 8:3 lid 1 sub a Awb). Indien zoals in dit geval er sprake is van een leemte in bestuursrechtelijke rechtsbescherming, kan de burgerlijke rechter daarvoor aanvullende rechtsbescherming bieden (art. 112 GW). De burgerlijke rechter gaat de ‘’onrechtmatige wetgeving’’ dan toetsen. Hij toetst de rechtmatigheid van het besluit. Op grond van art. 94 GW vinden alle wettelijke voorschriften geen toepassing als deze toepassing niet verenigbaar is met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Wetten in formele zin mogen echter niet getoetst worden. Dit heeft echter geen gelding in het bestuursrecht, dus algemeen verbindende voorschriften mogen wél getoetst worden (HR Pocketbooks II) (exceptieve toetsing). Indien er sprake is van een strijd met hoger recht, kan vervolgens de avv in jouw concrete geval buiten toepassing laten. In extreme gevallen kan de avv zelfs vernietigd worden.
Syntax kan dus procederen langs twee wegen, namelijk de onrechtmatige daad en de strijd met hoger (Unie)recht. Hij kan naar de burgerlijke rechter stappen. Deze kan de avv toetsen.
e. Het is een appellabel besluit. Er hoeft geen bezwaar te worden gemaakt, omdat art. 3.10 lid 1 sub c Wabo een uitzondering biedt. Het gaat om de oprichting van een varkenshouderij, deze activiteit staat in 3.10 genoemd. Daarom is dit artikel van toepassing. Volgens dit artikel is afdeling 3.4 Awb van toepassing op de voorbereiding. Er hoeft dan niet in bezwaar te worden gegaan (art. 7:1 lid 1 sub d Awb), er geldt namelijk een uitzondering. Wel moet je letten op art. 6:13 Awb, je moet je zienswijze naar voren brengen, anders kun je niet in beroep. Dan wordt je niet-ontvankelijk verklaard. In beginsel ga je bij de rechtbank in beroep (art. 8:6 jo 8:7 Awb). Er zijn geen uitzonderingen in de Wabo of in dit artikel. Hoger beroep is mogelijk bij de AbRvS.
Bert Robbe heeft op de bovenste verdieping van zijn monumentale pand te Utrecht een zeer modern ogende serre gebouwd. Zijn buurman Paul Moskowicz heeft vanuit zijn dakterras zicht op de serre. Hij ergert zich aan de aanwezigheid van de serre. Paul komt er op een gegeven moment achter dat Bert de serre heeft gebouwd zonder de vereiste omgevingsvergunning. Hij tipt Rina Koudijs; het hoofd van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht. Deze stuurt een brief aan Bert dat het verboden is een bouwwerk of een deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten. Op woensdag 17 oktober dient Bert alsnog een aanvraag in voor een omgevingsvergunning. Bij besluit gedateerd op donderdag 1 november en verzonden op vrijdag 2 november wordt de aanvraag afgewezen omdat de bouwplannen in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Het besluit valt op maandag 5 november bij Bert in de bus. Hij is dan echter op vakantie. Op donderdag 13 december komt hij terug in Nederland en neemt na kennisneming van het besluit onmiddellijk contact op met zijn advocaat. Deze stelt vast dat door een misverstand de gemeente ten onrechte er van uit is gegaan dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Hij adviseert Bert zo snel mogelijk bezwaar te maken. Op vrijdag 14 december stuurt Bert per koerier van DHL een bezwaarschrift. Een koerier van DHL bezorgt het bezwaarschrift op zaterdag 15 december om 3.47 op het gemeentehuis.
Dinsdag 8 januari ontvangt Bert bericht van het gemeentebestuur. Zijn bezwaar is niet ontvankelijk verklaard omdat het te laat ontvangen is.
a. Is het bezwaar van Bert terecht niet-ontvankelijk verklaard?
b. Zou uw antwoord anders luiden als Bert de brief per PostNL had verstuurd?
Bij besluit van 30 januari heeft de burgemeester van Den Haag aan de heer Denner een evenementenvergunning verleend voor het houden van een ‘Klarinet-festival’ in een chique woonwijk. De heer Michiels maakt hiertegen als omwonende van het perceel waarop het festival gehouden zou worden bezwaar en vraagt om vergoeding van zijn kosten van bezwaar. Vervolgens stuurt de burgemeester de heer Michiels een brief met de volgende tekst: ‘U heeft het recht om over uw bezwaarschrift te worden gehoord. Als U van dit recht gebruik wilt maken, stuur dan a.u.b. binnen twee weken bijgaande antwoordkaart in of bel ons voor een afspraak.’
a. Omdat de heer Michiels hierop niets van zich heeft laten horen, is naar het oordeel van de burgemeester het recht om gehoord te worden vervallen. Is dit standpunt rechtens juist?
Bij besluit van 8 maart is het door de heer Michiels gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 30 januari herroepen en het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen. De reden voor deze herroeping ligt in het feit dat in Den Haag op 1 maart een nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening (APV) inwerking is getreden. In artikel 5 van deze verordening is sindsdien bepaald dat een evenementenvergunning voor het houden van een festival slechts kan worden verleend als het buiten een woonwijk wordt gehouden; daarbij wordt een straal gehanteerd van 500 meter. Michiels voert in beroep bij de rechtbank aan dat hem ten onrechte geen vergoeding van zijn kosten van bezwaar is toegekend, terwijl zijn bezwaar toch heeft geleid tot het herroepen van het besluit van 30 januari.
b. Tot welk oordeel zou de bestuursrechter dienaangaande komen?
Bij besluit van vrijdag 4 juli verleent de burgemeester van Amsterdam aan de heer Oscar een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam, om eind augustus een groot evenement in het park tegenover zijn huis te organiseren. Hieraan worden de vergunningvoorschriften verbonden dat het evenement om 1 uur ’s nachts afgelopen moet zijn en dat het maximaal toegestane aantal bezoekers 400 is. Dit besluit wordt op de eerstvolgende maandag aan de heer Oscar toegezonden. Zijn buurman, de heer Terry, is erg gesteld op zijn rust en vindt dat 1 uur ’s nachts wat aan de late kant is als eindtijd van het evenement. Daarnaast meent hij dat het park geen ruimte biedt voor 400 feestende personen waardoor de kans op overlast groot is, zeker sinds het park na een hevige storm in de nacht van 10 juli voor de helft onbegaanbaar is door omgewaaide bomen en afgebroken takken. Daarom wil hij bezwaar maken.
a. Wanneer vangt de bezwaartermijn aan?
De heer Terry gaat tijdig in bezwaar tegen de vergunningverlening aan de heer Oscar en voert het voorgaande aan. In het besluit op bezwaar stelt de burgemeester zich op het standpunt dat er bij een toestroom van 400 bezoekers gevaar bestaat voor verstoring van de openbare orde, nu gedeelten van het park door de storm niet begaanbaar zijn. De burgemeester verscherpt daarom de vergunningsvoorschriften. Het evenement mag nog maar tot half 12 ’s avonds duren en het maximum aantal bezoekers wordt op 300 gesteld. De heer Oscar is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij de bestuursrechter. Hij meent dat er, nu hij naar aanleiding van de bezwaarprocedure in een slechtere positie is geraakt, sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius.
b. Is er sprake van strijd met het verbod van reformatio in peius?
Ingevolge artikel 4 Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam kan het college van burgemeester en wethouders een vergunning voor een belwinkel intrekken als:
a. klanten van de winkel overlast veroorzaken in de directe omgeving, of
b. wanneer aannemelijk is dat de winkel wordt gefinancierd door middel van geld dat door criminele activiteiten is verkregen.
Verpaalen runt met vergunning een belwinkel in de Jordaan. Op 1 september ontvangt hij een besluit van het college van burgemeester en wethouders, waarbij zijn vergunning wordt ingetrokken wegens door de winkel veroorzaakte overlast (a-grond). De intrekking is onderbouwd met een proces-verbaal van de politie waarin melding wordt gemaakt van een opstootje bij Verpaalen voor de deur op 11 juli. Verpaalen is nogal verbaasd omdat zijn winkel op 11 juli helemaal niet open was, aangezien hij op vakantie was. Hij schakelt advocaat Jansen in, die namens hem tijdig bezwaar maakt. Daarbij voert Jansen aan dat Verpaalen met het opstootje niets te maken kan hebben. Tijdens de zitting van de bezwaaradviescommissie ex artikel 7:13 Awb blijkt dat het opstootje van 11 juli inderdaad geen enkele relatie had met de belwinkel van Verpaalen, maar dat dit werd veroorzaakt door het publiek van de snackbar die naast Verpaalen is gevestigd. De vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders stelt echter dat op 1 oktober wel degelijk een opstootje voor de belwinkel van Verpaalen heeft plaatsgevonden, waarbij klanten van zijn winkel waren betrokken. Op 1 januari ontvangt Verpaalen het besluit op bezwaar. In het besluit wordt het door Jansen namens Verpaalen aangevoerde bezwaar op zich gegrond verklaard. De intrekking van de vergunning blijft echter overeind, omdat de winkel blijkens het opstootje van 1 oktober wel overlast veroorzaakt. Bovendien baseert het college van burgemeester en wethouders de intrekking thans mede op de aannemelijkheid dat de winkel wordt gefinancierd door middel van criminele gelden (b-grond). Ter onderbouwing hiervan wijst het college erop dat de vrouw van Verpaalen de zus is van de bekende Amsterdamse hasjhandelaar Sanders.
a. Acht u het juridisch toelaatbaar dat het college van burgemeester en wethouders de intrekking in het besluit op bezwaar mede baseert op het opstootje van 1 oktober?
b. Acht u het juridisch toelaatbaar dat het college van burgemeester en wethouders de intrekking in het besluit op bezwaar baseert op de b-grond?
a. De termijn om een bezwaarschriftprocedure te starten is 6 weken (art. 6:7 Awb). Deze termijn gaat in op de dag nadat het besluit door het bestuursorgaan is bekendgemaakt (art. 6:8 Awb). Hieronder wordt verstaan; de toezending of uitreiking van het besluit aan de belanghebbenden (art. 3:41 Awb). Dit is in casu op zaterdag 3 november, om 00.00. De termijn gaat dan in, deze eindigt op vrijdag 14 december om 23.59. De hoofdregel bepaalt dat gekeken wordt naar het moment het bestuursorgaan het bezwaar heeft ontvangen (art. 6:9 lid 1 Awb). Het bezwaarschrift komt dus buiten de termijn binnen op het gemeentekantoor. Op grond van art. 6:9 lid 2 Awb is een bezwaarschrift nog tijdig ingediend indien het voor het eind van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Dit is dus een uitzondering op de regel. In casu gaat dit artikel echter niet op, omdat Bert zijn bezwaarschrift niet ‘’ter post heeft gesteld’’, aangezien hij het bezwaarschrift laat bezorgen door DHL, en niet door Post NL, die volgens de Postwet als universele postdienst wordt gezien. Daarmee is het besluit niet tijdig binnengekomen.
Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Echter, als je art. 1 van de Algemene Termijnenwet meeweegt, staat hierin vermeld dat als een laatste dag van termijn in het weekend valt, deze termijn opgeschoven kan worden tot de maandag. In dit geval zou de brief wel op tijd zijn geweest en zou het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
b. Indien Bert de brief per PostNL had gestuurd, was het antwoord op de vorige vraag anders geweest. In dat geval heeft art. 6:9 lid 2 Awb wél gelding, omdat Bert dan ‘ter post heeft gesteld’ voor het eind van de termijn, en de brief binnen is gekomen binnen een week na afloop van de termijn. Bert voldoet dan dus aan het artikel en zijn bezwaarschrift is dan tijdig ingediend.
a. Volgens art. 7:2 Awb moet het bestuursorgaan voor de beslissing op het bezwaarschrift, de belanghebbenden in de gelegenheid stellen om gehoord te worden. In casu is hieraan voldaan. De burgemeester van Den Haag heeft aan de heer Michiels een brief gestuurd, waarin hij hem in de gelegenheid stelt gebruik te maken van zijn recht gehoord te worden (de antwoordkaartmethode). Hieraan stelt hij een termijn van 2 weken. Binnen deze termijn reageert Michiels echter niet. Michiel reageert niet binnen de door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn. Michiel heeft niet binnen de termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van zijn recht te worden gehoord, en op grond hiervan kan van het horen van Michiels worden afgezien (art. 7:3 sub d Awb). Dit artikel is dus bepalend. De burgemeester is rechtens juist.
Wel zou je nog kunnen discussiëren over of er wel een redelijke termijn gehanteerd is. Is twee weken niet te kort geweest? Dit zou je kunnen beargumenteren. Echter wordt een termijn van 2 weken as een redelijke termijn gezien.
b. Een gegrond bezwaar geeft in sommige gevallen recht op kostenvergoeding. Hiervoor geldt een criterium, namelijk dat de belanghebbende de kosten die hij in verband met de bezwaarschriftprocedure ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’, vergoed kan krijgen wanneer het bestuursorgaan in reactie op het bezwaar zijn besluit herroept wegens ‘aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid’ (art. 7:15 lid 2 Awb). Volgens Michiels heeft hij recht op de kostenvergoeding, omdat het besluit inderdaad is herroepen. Echter, dat dit besluit herroepen is, komt niet door een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan, maar door een nieuwe APV die in werking is getreden. De gemeenteraad heeft gewoon de bevoegdheid om deze te wijzigen. Er is dus niet voldaan aan het criterium van art. 7:15 lid 2 Awb, waardoor de bestuursrechter het beroep niet zal laten slagen.
a. De bezwaartermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (art. 6:8 Awb). Volgens art. 3:41 Awb is dit de dag na toezending van het besluit naar de belanghebbende. De toezending geschiedt op de maandag na vrijdag 4 juli, te weten; maandag 7 juli. De bezwaartermijn vangt dan dus aan op dinsdag 8 juli om 00.00.
b. Het verbod van reformatio in peius moet bij de heroverweging in acht worden genomen, dit kun je inlezen in art. 7:11 Awb. In casu doet de burgemeester een heroverweging op grondslag van het bezwaar, hij stelt beperkingen aan de vergunning, nadat hij hierop is gewezen door Terry.
Het verbod van reformatio in peius houdt in dat de rechtspositie van de bezwaarde (Terry, de indiener) niet mag verslechteren ten gevolge van de heroverweging, ten opzichte van de rechtspositie die hij bij het primaire besluit heeft gekregen. Het gaat hierbij om de bezwaarschrift indiener, dus in casu niet over Oscar.
Dit recht is echter niet absoluut, het mag beperkt worden ‘’als het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn’’.
Er is geen sprake van een strijd met het verbod van reformatio in peius, want Terry wordt door de heroverweging niet benadeeld. Voor hem is de heroverweging juist een voordeel. Voor Oscar is het wel een verslechtering, maar hij wordt niet door deze regel beschermd, omdat hij het bezwaarschrift niet heeft ingediend.
Discussieopdracht! Geen goed of fout antwoord.
a. Je kunt beargumenteren dat het besluit in primo al onrechtmatig is geweest, omdat dit besluit is gebaseerd op een situatie die zich hier niet toe leent. Er is dan een nieuwe procedure vereist, waardoor het niet juridisch toelaatbaar is. De rechter kan ex tunc beoordelen, hij kan niet alle gebeurtenissen meenemen. Dit kun je ook beargumenteren. Het bestuursorgaan kan wel alle gebeurtenissen meenemen, die beoordeelt ex nunc. Grens volgens de Jurisprudentie van de CrvB over plichtsverszuim: Als het gaat om twee dezelfde situaties of gedragingen, is dit een geldige grondslag voor intrekking voor een besluit op bezwaar.
In casu kun je beredeneren dat dit het geval is, omdat het in beide gevallen gaat om een opstootje. Je kunt ook betogen dat het wel twee verschillende gedragingen zijn, omdat het ene opstootje in juli plaatsvond en het andere opstootje in oktober.
b. Nee. Het college heeft helemaal geen onderzoek gedaan naar de band tussen de vrouw van de winkeleigenaar en haar broer. Er is geen aanleiding waaruit geconcludeerd kan worden dat de winkel inderdaad gefinancierd is door de onderwereld.
Het gaat hier ineens over een hele andere grond en een hele andere gedraging. Dit ook in het licht van de Jurisprudentie van de CrvB is niet toelaatbaar; er moet een nieuw besluit voor worden genomen.
Volgens artikel 407a van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente
Appeldijk wordt een vergunning voor het houden van een openbaar toegankelijke festiviteit
onder meer geweigerd wanneer er gegronde vrees bestaat dat er harddrugs en/of softdrugs zullen worden verhandeld. In de toelichting bij deze bepaling is onder meer gesteld: ‘Deze bepaling heeft een ander motief dan de Opiumwet, namelijk de bescherming van de openbare orde (het tegengaan van overlast en hinder die gepaard gaan met het op bepaalde plaatsen aanbieden van harddrugs en softdrugs).’
Op 2 mei wijst het college van burgemeester en wethouders de vergunning aanvraag van COOZ voor het houden van een openbare houseparty af. Volgens het college bestaat er gegronde vrees voor handel in drugs. COOZ dient een bezwaarschrift in tegen de afwijzing van haar aanvraag. De bezwaarschriftprocedure levert niet het door COOZ gewenste resultaat op en daarom stelt zij beroep in bij de rechtbank. Op 10 november zal de zitting plaatsvinden. Op 1 november deelt COOZ aan de rechtbank en het college van burgemeester en wethouders mee dat zij als deskundige de heer Bakker zal meenemen. De heer Bakker is een bekende drugsspecialist die vanuit zijn deskundigheid de stelling zal verdedigen dat matig gebruik van goede wiet niet schadelijk is voor de gezondheid en daarom beter gedoogd kan worden. Op de zitting blijkt dat COOZ ook nog een getuige heeft meegenomen, agent Paulussen uit Rotterdam. De heer Paulussen heeft toezicht gehouden op eerdere door COOZ in Rotterdam georganiseerde party’s. Hij heeft gezien dat op deze party’s geen drugs werden verhandeld. Geef gemotiveerd aan of de rechtbank de heer Bakker en de heer Paulussen op de zitting zal moeten horen.
Op 1 februari ontvangt de Stichting Oranjefeesten een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zutphen waaruit blijkt dat haar aanvraag voor een subsidie van € 5000 slechts gedeeltelijk, namelijk voor een bedrag van € 2000, is gehonoreerd. Om de goede verhoudingen met de gemeente niet te verstoren neemt de Stichting Oranjefeesten aanvankelijk geen juridische stappen tegen het besluit, maar treedt zij eerst in overleg met het college. Wanneer dit overleg niets oplevert, maakt zij op 10 april bezwaar tegen het besluit. Omdat het college zich enigszins medeschuldig achten aan de termijnoverschrijding en belangen van derden toch niet bij het besluit betrokken zijn, ziet het de termijnoverschrijding door de vingers. Het bezwaar leidt vervolgens tot een gedeeltelijke herroeping van het besluit: de toegekende subsidie wordt verhoogd tot € 3000. De Stichting Oranjefeesten is echter nog steeds niet tevreden en stelt tijdig beroep in bij de rechtbank. Tot welk oordeel zal deze komen?
Het bedrijf Eherco fabriceert voedingsmiddelen. Het wil een nieuwe vestiging starten en daarvoor heeft het een omgevingsvergunning nodig op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De nieuwe vestiging is een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo. De Stichting Nieuw Milieu (SNM) heeft in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ten aanzien van artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo tegen de aan het bedrijf Eherco verleende ontwerp-omgevingsvergunning zienswijzen ingediend met betrekking tot de vergunningsvoorschriften omtrent de emissie van NOx.
Nadat het bevoegde bestuursorgaan, onder verwerping van de zienswijzen van de SNM, de vergunning conform de ontwerp-vergunning heeft verleend, stelt de SNM tijdig beroep in. In deze procedure brengt de SNM onder meer de volgende nieuwe punten in:
SNM betwist in haar beroepschrift de aan de vergunning ex artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo verbonden voorschriften omtrent geluidhinder, die door de inrichting wordt veroorzaakt.
De SNM voert in haar beroepschrift aan dat het bouwwerk voor de nieuwe vestiging op verschillende punten in strijd is met het Bouwbesluit en daarom in strijd is met artikel 2.10 lid 1 onder a Wabo.
De SNM dient drie dagen voor de zitting een nader rapport van 2 pagina’s in, dat een onderbouwing bevat van de door SNM in haar beroepschrift aangevoerde gronden tegen de afwijzing van haar zienswijzen met betrekking tot de emissie van NOx.
a. Geef ten aanzien van deze nieuwe gronden en bewijsmiddelen gemotiveerd aan of de rechtbank deze in haar beoordeling zal betrekken.
Stel, tegen de vergunning heeft ook de buurvrouw van het bedrijf, mevrouw Kok, die last heeft van astma, beroep ingesteld. In haar zienswijzen en beroepsgronden stelt zij dat de vergunning ervoor zal zorgen dat haar astmaklachten zullen toenemen als gevolg van toename van fijnstof in de lucht. Zij beroept zich niet op wettelijke bepalingen. Na de zitting vindt de raadkamer plaats. Tijdens het overleg zijn de rechters van mening dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet voldoen aan de wettelijke eisen met betrekking tot luchtkwaliteit. Zij vragen zich echter af of zij deze regels in de beoordeling mogen betrekken, nu mevrouw Kok zich op die regels niet heeft beroepen. Zij vragen u om raad.
b. Welke raad geeft u de rechters?
Ingevolge artikel 28 van de Wet wapens en munitie heeft men voor het voorhanden hebben van wapens en munitie verlof van de plaatselijke politie nodig. Het verlof kan worden verleend indien er met de verlening een redelijk belang is gediend (volgens een ministeriële regeling valt daaronder het kunnen uitoefenen van de schietsport) en er geen reden is te vrezen voor misbruik. Tegen het besluit op de aanvraag staat voor de direct-belanghebbende administratief beroep open bij de Minister van Veiligheid en Justitie. Bros uit Bunnik is een wapenliefhebber en lid van een schietvereniging in Utrecht. Op 1 januari is hem door het hoofd van de plaatselijke politie verlof verleend voor het voorhanden hebben van enige (niet automatische) wapens en munitie ten behoeve van de schietsport. Aan het verlof is een aantal voorschriften verbonden over de wijze van gebruik van de wapens en de hoeveelheid munitie die Bros in zijn bezit mag hebben.
Bros stelt tijdig bij de Minister van Veiligheid en Justitie administratief beroep in tegen de voorschriften die zijn verbonden aan het verlof. Hij is het niet eens met de hoeveelheid munitie die hij voorhanden mag hebben. Omdat het administratief beroep voor hem niet succesvol is, stelt hij tijdig beroep in bij de rechtbank. Bij de rechtbank voert hij ook aan dat het verlof betrekking moet hebben op een zwaarder type wapen.
a. Geef ten aanzien van deze nieuwe grond gemotiveerd aan of de rechtbank deze in haar beoordeling zal betrekken.
Op 1 september komt bij een huiszoeking van de woning van Bros – waarvoor de rechtbank geen toestemming heeft verleend – aan het licht dat Bros in het bezit is van een automatisch kogelgeweer dat niet is toegestaan in de schietsport; voorts heeft hij veel meer munitie in zijn bezit dan krachtens het verlof is toegestaan. Bros wordt voor de betreffende feiten strafrechtelijk vervolgd, maar deze procedure leidt op 1 november tot vrijspraak omdat het bewijs naar de mening van de strafrechter onrechtmatig is verkregen. De vastgestelde feiten zijn voor het hoofd van de plaatselijke politie echter wel reden om het wapenverlof van Bros in te trekken. Op 1 februari gaat deze hiertoe over. Bros gaat tegen het intrekkingsbesluit tijdig in administratief beroep bij de Minister van Veiligheid en Justitie. Omdat dit administratief beroep voor hem niet succesvol is, stelt hij beroep in bij de rechtbank.
b. Op welke wijze zal de rechtbank in het onderhavige geval van intrekking van het verlof de bewijslastverdeling verdelen tussen de Minister van Veiligheid en Justitie enerzijds en Bros anderzijds.
Volgens Art. 8:60 lid 4 Awb kunnen partijen getuigen en deskundigen meebrengen of oproepen, mits daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de bestuursrechter en aan de andere partijen mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen.
Dat de Heer Bakker zal meekomen wordt op 1 november doorgegeven aan de rechtbank en het College van B&W. De zitting is 10 november, voldaan is dus aan de termijn die gesteld is in art. 8:60 lid 4 Awb. De heer Bakker mag dus worden meegenomen door COOZ.
Art. 8:63 Awb beschrijft de hoorplicht van getuigen en deskundigen. De heer Bakker is een deskundige, en dus geldt voor hem art. 179 lid 2 en 3Rv. De bestuursrechter zal de deskundige moeten horen, tenzij hij van mening is dat het horen van de deskundige niet redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak (art. 8:63 lid 2 Awb).
De heer Paulussen is een getuige en moet volgens art. 8:63 Awb ook gehoord worden. Echter is bij de heer Paulussen niet voldaan aan de termijn van een week voor de zitting, zoals gesteld in art. 8:60 lid 4 Awb. COOZ mag de heer Paulussen dus niet meenemen. De rechter kan aan de wederpartij vragen of er bezwaar is tegen de mogelijkheid dat de heer Paulussen toch wordt toegelaten als deskundige. De zaak zou ook geschorst kunnen worden door de rechter. Dat zijn eventueel dus mogelijkheden m de heer Paulussen alsnog toe te laten.
Het College van B&W heeft een termijnoverschrijding door de vingers gezien en het bezwaar dus ontvankelijk verklaard. Dit is een vormverzuim. De rechter zal dit moeten herstellen door te doen wat het College van B&W in eerste instantie had moeten doen; het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. De rechter heeft namelijk een toetsende taak. Hij moet ambtshalve beoordelen of er terecht is ontvankelijk verklaard door het bestuursorgaan, dit is een kwestie van openbare orde. Als tegen het besluit op bezwaar beroep wordt ingesteld, vernietigt de bestuursrechter het bestreden besluit en voorziet hij zelf in de zaak om het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep wordt dan gegrond verklaard, maar er wordt wel vernietigd.
Dit heeft als gevolg dat de herroeping van het besluit wordt vernietigd, waardoor de Stichting het moet doen met een subsidie van €2000,-. Dit is wel in strijd met het beginsel reformatio in peius (Art. 7:11 Awb). De strijdigheid van het besluit met dit beginsel weegt minder zwaarder dan het belang van de openbare orde dat met het besluit gediend wordt. Het besluit kan het beginsel dus opzij zetten.
a. De SNM heeft zienswijzen naar voren gebracht met betrekking tot vergunningsvoorschriften omtrent de emissie van NOx. Dit is een rechtsgrond die naar voren wordt gebracht in de voorbereidingsfase. In vervolgfasen mogen nog wel nieuwe rechtsgronden aangevoerd worden, maar slechts in zoverre dat het nog steeds gaat om de onderdelen die in de bestuurlijke voorfase ook aan bod zijn gekomen (Art. 6:13 Awb). In dit geval moet het dus gaan om de vergunningsvoorschriften omtrent de emissie van NOx. Al het overige dat wordt aangevoerd zal de rechter niet in de beoordeling betrekken.
In de voorfase wordt de grond emissie van NOx aangevoerd. Het beroep heeft betrekking op geluidshinder. Dit is grond 2. Deze grond heeft wel betrekking op art. 2.1 lid 1 sub e Wabo. Tot slot is er nog een grond 2.1 lid 1 sub a Wabo, waarbij in de voorfase niets is aangevoerd, met betrekking tot bouwvoorschriften.
De emissie NOx en de grond met betrekking tot geluidshinder slaan allebei op art. 2.1 lid 1 sub 3 Wabo, dit is in de voorfase aangevoerd, deze gronden worden dus beoordeeld door de rechter. De gronden voor het beroep zijn echter wel 2 dagen voor de zitting aangevoerd. Dit is in strijd met de termijn (art. 8:58 lid 1 Awb). De rechter kan het wel alsnog toestaan, bv. omdat de gronden al eerder zijn aangevoerd, dus de wederpartij wordt niet geschaad in de verdediging, of het zijn maar 2 pagina’s, waardoor het voor de rechter niet extra belastend is om mee te wegen.
De grond die betrekking heeft op art. 2.1 lid 1 sub a Wabo kan niet worden beoordeeld door de rechter. De grond over de bouwvoorschriften wordt dus niet meegewogen. Dit gedeelte wordt niet-ontvankelijk verklaard.
b. De rechters mogen de feiten en rechtsgronden ambtshalve aanvullen, op grond van art. 8:69 lid 2 Awb. Dit doet de rechter op grondslag van het geschil. Het is aan de rechter om uit te zoeken wat een eiser bedoelt en waar het hem uiteindelijk om gaat in de procedure. De rechter moet de woorden van de indiener, in dit geval mevrouw Kok, in de strekking van het recht uitleggen. Dit moet hij doen in het licht van de rechtsbescherming. Alle rechtsregels die relevant zijn voor het geschil moeten door de rechter worden toegepast, ook al hebben partijen die regels niet zelf aangevoerd. De rechter vult de rechtsgronden dus aan.
Mevrouw Kok kan zich op de regels beroepen, de rechters zullen deze in de beoordeling mogen betrekken. Zij moeten de argumentatie interpreteren en zo de rechtsgronden aanvullen.
a. Nieuwe gronden mogen worden aangevoerd zolang het een onderdeel betreft dat al in de bestuurlijke voorfase is aangevoerd (art. 6:13 Awb). In de bestuurlijke voorfase heeft Bros tijdens de administratieve procedure aangevoerd dat hij het niet eens is met de hoeveelheid munitie die hij voorhanden mag hebben. Dit gaat dus over de capaciteit van de munitie.
Tijdens het beroep voert hij de grond aan dat het verlof betrekking moet hebben op een zwaarder type wapen. Dit gaat dus niet over de capaciteit van de munitie, maar over de omvang van het wapen. Dit is een andere rechtsgrond, die betrekking heeft op een ander onderdeel, waardoor de rechter deze nieuwe grond niet in haar beoordeling zal betrekken.
b. De bewijslastverdeling ziet op twee facetten: het bewijsrisico en de bewijsvoeringslast. Het bewijsrisico houdt in wie van de partijen het nadeel draagt wanneer een bepaald feit niet voldoende komt vast te staan. De bewijsvoeringslast houdt in de verplichting de benodigde gegevens te achterhalen en in te brengen, waaraan een partij moet voldoen om succes te behalen. Dit wordt beoordeeld aan de hand van een paar criteria:
Het eigen handelen of nalaten van een partij kan gevolgen hebben voor de bewijslast
De bewijslast ligt bij de partij die het eerder in de hand heeft gehad de gegevens voor het latere bewijs te vergaren of bewaren
Wie heeft de beste mogelijkheden om het verlangde bewijs te leveren? Dat heeft de politie.
Wie zich op een uitzondering beroept, draagt een adstructieplicht of de bewijslast.
De rechtbank zal aan de hand van deze criteria beoordelen in hoeverre de bewijslast neerkomt op de politie en Bros. De vergunning wordt ingetrokken door de Korpschef. De bewijslast ligt in beginsel dus bij hem. De bewijslast ligt nu bij de minister (Art. 4:2 jo. 3:2 Awb).
Stel dat de hoofdfunctie van het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming (nog) de handhaving van het objectieve recht is. Zet gemotiveerd uiteen of de invoering van het relativiteitsvereiste in de Algemene wet bestuursrecht (artikel 8:69a Awb) in het licht van deze functie onwenselijk is?
De heer en mevrouw Broeklang zijn woonachtig in Blaricum. Zij wonen op een mooi landgoed en hechten veel waarde aan hun rust. In de buurt waar de familie Broeklang woont is voor het eerst dit jaar het ‘Hardshock Festival’. Tot hun verbazing vernemen zij dat de burgemeester hiervoor een evenementenvergunning heeft verleend. Nadat het bezwaar van de familie Broeklang hiertegen ongegrond is verklaard, stellen zij beroep in bij de rechtbank.
Naast de grond dat de familie Broeklang te veel geluidsoverlast van het festival vrezen, voeren zij als grond bij de rechtbank aan dat de evenementenvergunning in strijd is met artikel 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op grond van dat artikel dient de burgemeester voorzorgsmaatregelen te nemen om de veiligheid en de gezondheid van de bezoekers van een festival te beschermen. Stel dat u in de procedure bij de rechtbank de advocaat van de burgemeester bent. Welk betoog zou u dan aanvoeren om te bewerkstelligen dat de rechtbank de grond dat de evenementenvergunning in strijd is met artikel 4 APV inhoudelijk niet behandelt?
a. Leg uit hoe door de (nieuwe) redactie (wijze waarop het artikel opgesteld is) van artikel 8:72 Awb het uitgangspunt van ‘definitieve geschilbeslechting door de bestuursrechter’ is benadrukt.
b. De bestuursrechter beschikt met het oog op definitieve geschilbeslechting over verschillende instrumenten op grond van artikel 8:72 lid 3 Awb. De regering heeft in de toelichting bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op een rangorde gewezen welke van toepassing is op onder meer deze instrumenten. Hoe verhoudt deze rangorde zich tot de machtenscheiding tussen rechter en bestuur?
Mevrouw Jansen heeft een perceel grond. Zij wil daarop een huis bouwen. Jansen dient een
aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen in (ex artikel 2.1, eerste lid en onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). Na enige tijd ontvangt zij een brief met de mededeling dat de vergunning wordt verleend. Zij start met de bouwactiviteiten. Buurtbewoners zijn niet blij met haar plannen en dienen bij het college van burgemeester en wethouders een bezwaarschrift in tegen de verlening van de vergunning. Hun bezwaar wordt ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar stellen zij beroep in bij de bevoegde bestuursrechter. De beslissing op bezwaar wordt door de bestuursrechter vernietigd. Het college van burgemeester en wethouders heeft volgens de bestuursrechter geen onderzoek verricht of er strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10 eerste lid en onder d Wabo.
a. Kan de bestuursrechter in deze stand van het geding zelf in de zaak voorzien?
b. In het geval het antwoord op vraag a ontkennend is, welk instrument zou de bestuursrechter wel kunnen toepassen om het geschil definitief te beslechten?
Stel, de bestuursrechter voorziet niet zelf in de zaak, maar wijst de zaak terug naar het college van burgemeester en wethouders. De buurtbewoners zijn uiteraard blij met de uitspraak. Tot hun verbazing gaat mevr. Jansen door met haar bouwactiviteiten.
c. Kan mevrouw Jansen legaal doorgaan met de bouwactiviteiten?
U bent werkzaam bij United Services Group (USG) en tijdelijk gedetacheerd bij de afdeling beroep van de gemeente Utrecht. Op een dag krijgt u het dossier van de coffeeshop ‘De tevreden roker’ op uw tafel. Het betreft een besluit van de burgemeester tot tijdelijke sluiting van ‘De tevreden roker’, omdat in de coffeeshop diverse malen te veel softdrugs zijn aangetroffen. Tot uw schrik blijkt uit het dossier dat tijdens de procedure nogal wat steken zijn gevallen. In de eerste plaats is het bezwaar ongegrond verklaard zonder dat een belangenafweging is verricht. Voor deze belangafweging was te meer noodzaak daar de coffeeshop ‘De tevreden roker’ met onderbouwing had aangevoerd dat zij door de tijdelijke sluiting failliet gaat. In de tweede plaats is de eigenaar van de coffeeshop in de primaire fase niet gehoord over het besluit om de coffeeshop te sluiten en is dit besluit evenmin gemotiveerd. Uit het dossier blijkt ook dat de eigenaar in de bezwaarfase (gelukkig) wel is gehoord en het besluit op bezwaar wel een motivering bevat. Uit contacten met de burgemeester blijkt dat hij er veel waarde aan hecht dat het sluitingsbevel ondanks de gebreken materieel overeind blijft. Welke instrumenten van de Awb zou u de bestuursrechter kunnen suggereren om het besluit, ondanks de geconstateerde gebreken met betrekking tot de belangenafweging, het horen en de motivering, materieel overeind te houden?
Het relativiteitsvereiste houdt in: De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (art. 8:69a Awb). Bepaalde rechtsnormen kunnen dus achterwege gelaten worden. Er wordt specifiek gekeken naar of de norm strekt tot bescherming van de belanghebbenden.
Bij het objectieve recht moet er worden gekeken naar alle rechtsnormen, dus daarbij mogen de rechtsnormen die niet strekken tot bescherming van belangen van belanghebbenden niet achterwege gelaten worden. Deze moeten ook meegewogen worden. Het objectieve recht kijkt veel breder naar de rechtsnormen. Er kan wel een onrechtmatigheid worden geconstateerd, maar deze kan niet leiden tot vernietiging van het besluit. Het objectieve recht geldt algemeen, en dus niet op slechts belanghebbenden. Dit is dus veel breder.
De invoering van het relativiteitsvereiste is om deze reden in het licht van de functie van het objectieve recht niet wenselijk. Het is een barrière voor de handhaving van het objectieve recht.
Er is niet voldaan aan het relativiteitsvereiste uit art. 8:69a Awb. De veiligheid en gezondheid van de bezoekers van het festival worden beschermd door de APV. Hierop kunnen de omwonenden die niet naar het festival gaan zich niet beroepen, dit kunnen namelijk alleen de bezoekers van het festival doen. Zo kan de familie Broeklang zich niet beroepen op deze bepaling uit de APV. Zij zijn namelijk geen bezoekers van het festival (ABRvS: 25 augustus 2013: werking van het relativiteitsvereiste).
a. Behalve de volgorde wordt in lid 4 van het artikel duidelijk gemaakt, dat eerst toepassing gegeven moet worden aan lid 3. In art. 8:72 wordt duidelijk gemaakt, dat eerst gekeken moet worden door het bestuursorgaan of hij het geschil finaal kan beslechten, en als daartoe geen mogelijkheid is, dan moet pas gekeken worden naar de oude manier van beslechten (door middel van vernietiging).
b. De machtenscheiding valt deels weg, omdat de bestuursrechter kan bepalen wat het bestuursorgaan moet gaan ondernemen. De rechter gaat op de stoel van het bestuur zitten. Door de nieuwe rangorde komt niet eerst het bestuursorgaan aan de orde met het nieuwe besluit, maar eerst de bestuursrechter. Dat is een gevaar.
Echter is de rangorde erop gericht dat de rechter zo min mogelijk op de stoel van het bestuursorgaan gaat zitten. Sub a (het in stand laten van de rechtsgevolgen) is minder ingrijpend dan sub b, waarbij door de rechter zelf in de zaak wordt voorzien. Dit is een theoretisch verschil. Uit deze rangorde blijkt dat men de machtenscheiding in stand heeft willen houden, omdat het minst ingrijpende middel van de machtenscheiding het eerst genoemd staat en dus prioriteit kent.
a. Nee, in art. 2.10 lid 1 onder d, staat dat ook wanneer aan de redelijke eisen van welstand niet is voldaan, het bestuursorgaan alsnog wel de vergunning kan verlenen. Het bestuursorgaan heeft beleidsvrijheid hierbij. Het bestuursorgaan houdt dus nog meerdere mogelijkheden. De rechter kan op deze manier niet zomaar zelf in de zaak voorzien.
De rechter kan pas in actie komen als duidelijk is wat het bestuursorgaan zou gaan doen.
Bij beoordelings- noch beleidsvrijheid kan zelf in de zaak voorzien worden. Belangrijkst is te weten wat het bestuursorgaan zou gaan doen met deze vrijheid. Als dit duidelijk is, kan de rechter wel zelf in de zaak voorzien. In casu is dit echter nog niet duidelijk. De rechter moet bij voorziening in de zaak in het oog houden of de uitspraak zelf de toets aan de hand van het recht kan doorstaan, en de partijen moeten zich erover hebben kunnen uitlaten.
Het gaat dus niet puur om de beleidsvrijheid en de inperking hiervan, maar of het bestuursorgaan ook hetzelfde besluit zou nemen en of dit duidelijk is. En als dat zo is, is dat dan een juridisch houdbaar besluit, en als dat zo is; hebben de partijen daarover dan in voldoende mate hun mening kunnen geven? (ABrvS 21 maart 2012). Deze criteria zijn er om helderheid te scheppen. Dit zijn punten die een rol kúnnen spelen.
In casu kan de rechter nog niet zelf in de zaak voorzien. Er is nog niet voldoende duidelijkheid over wat het bestuursorgaan van plan is.
b. De bestuursrechter kan dan een bestuurlijke lus uitvoeren (Art. 8:51a Awb), in casu een informele lus (geen tussenuitspraak, maar een brief). De rechter doet bij een bestuurlijke lus een tussenuitspraak waarbij het bestuursorgaan in de gelegenheid wordt gesteld om geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. Het bestuursorgaan kan dan aangeven wat hij van plan is te gaan doen. De rechter kan het bestuursorgaan ook vragen om bepaalde handelingen te verrichten (art. 8:80a Awb). Deze artikelen moeten samen gelezen worden.
(Een formele bestuurlijke lus wordt in een tussenuitspraak gedaan waar meer procedurele waarborgen aan zitten, dan een informele bestuurlijke lus. In casu wordt er een brief gestuurd naar het College, en deze gaat niet langs andere partijen, dus er is in casu sprake van een informele bestuurlijke lus. Dit is dus geen tussenuitspraak, maar een brief. Het is een informeel instrument, er hoeven geen officiële tussenuitspraken worden gedaan. Dit brengt wel een risico met zich mee. (CRvB 16 april 2013).)De bestuursrechter kan na de bestuurlijke lus een uitspraak doen. De rechtsgevolgen kunnen in stand gehouden worden, maar ook kunnen deze vernietigd worden.
c. Het besluit in primo houdt in dat de vergunning aan mevrouw Janssen is verleend. Het bezwaar was dat de vergunning niet moest worden verleend. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, en dus de vergunning in stand gehouden. De rechter heeft deze beslissing weer vernietigd, waardoor het college een nieuwe beslissing moet nemen op het bezwaar. De vergunning is dus wel gegeven, maar niet onherroepelijk. Er loopt namelijk nog een bezwaarprocedure. Mevrouw Janssen kan dus wel gaan bouwen, maar het kan zo zijn dat ze hier na de procedure mee moet stoppen, dit is haar eigen risico. Ze kan dus beter eerst afwachten wat de procedure voor uitslag brengt. Maar de vergunning is nu nog in stand, aangezien bezwaar en beroep geen schorsende werking hebben (art. 6:16 Awb).
Belangenafweging:
Art. 6:22 Awb: Er is weldegelijk aannemelijk dat de eigenaar benadeeld is, omdat hij te kennen heeft gegeven dat hij na langdurige sluiting failliet zal gaan. Er is dus aannemelijk dat hij benadeeld wordt door de sluiting. Art. 6:22 gaat dus niet op.
Het besluit moet door de bestuursrechter vernietigd worden (art. 8:72 Awb).
Moet de bestuursrechter daarbij de rechtsgevolgen vernietigen (Art. 8:72 lid 3 sub a)? Om deze vraag te beantwoorden is het arrest Oisterwijk belangrijk.
Onder A
Houdt het bestuursorgaan vast aan zijn besluit?
Wordt het met succes gerepareerd?
Heeft de wederpartij zich in voldoende mate kunnen uitlaten?
Conclusie: Er moet nog een goede belangenafweging gedaan worden. Op dit moment kunnen nog geen rechtsgevolgen in stand worden gelaten.
Onder B
Moet de rechter zelf in de zaak voorzien (art. 8:72 lid 3 sub b)? Zelf in de zaak voorzien kan in deze stand van zaken nog niet. De bestuursrechter mist namelijk nog informatie. Er is te weinig duidelijk om te kunnen zeggen dat het besluit de toets aan het recht kan doorstaan.
Tot slot wordt er gekeken naar art. 8:51a Awb: De bestuursrechter moet beslissen dat er alsnog een belangenafweging plaatsvindt. Dit legt hij op aan het bestuursorgaan.
Hoorplicht: De eigenaar is in de bezwaarschriftprocedure wel gehoord. In het beroep wordt hier slechts over beoordeeld. De eigenaar hoeft niet nog eens gehoord te worden.
Motivering: De motivering is gegeven in de bezwaarprocedure. De rechter bekijkt tijdens het beroep alleen het bezwaar. Er hoeft dus niet extra gemotiveerd te worden.
Boer Jansen exploiteert een kippenfarm in de gemeente IJsselstein. Door de dreigende vogelgriep loopt de verkoop van zijn kippen scherp terug tot bijna nul. Om het hoofd boven water te houden heeft hij een lening gevraagd bij de lokale Rabobank, maar die is afgewezen omdat de bank de perspectieven van het bedrijf te onzeker acht. Om nog eten op tafel te krijgen voor zichzelf en zijn gezin dient Jansen bij het college van burgemeester en wethouders een verzoek om bijstand in. Dit verzoek wordt namens het college afgewezen door de behandelende ambtenaar Versteeg met als motivering dat Jansen een te hoog vermogen heeft. Jansen benadert u met de vraag hoe hij op zo kort mogelijke termijn via een procedure bij de bestuursrechter een al dan niet voorlopige toekenning van de bijstand zou kunnen afdwingen. Na enig speurwerk op de website van de gemeente IJsselstein komt u er achter dat ambtenaar Versteeg niet gemandateerd is tot het afwijzen van bijstandsuitkeringen.
a. Welke procedurele stappen moet Jansen nemen om een voorlopig rechterlijk oordeel over de kwestie uit te lokken? Daarbij: welke bestuursrechter is bevoegd?
b. Aan welke criteria zal de bestuursrechter inhoudelijk het verzoek toetsen? En hoe groot is, gelet op deze criteria, de kans dat het verzoek van Jansen wordt gehonoreerd?
Mevrouw Van Dienst heeft wegens nekklachten al een jaar niet meer kunnen werken als medewerkster bij een cateringbedrijf. De klachten zijn blijvend, daarom wil ze in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), keuren haar na twee jaar ziekte af voor haar eigen werk. Zij denkt hierdoor verzekerd te zijn van een uitkering. Tot haar grote schrik merkt zij dat ze weliswaar is afgekeurd voor haar eigen werk, maar geschikt wordt bevonden voor ander werk. Met dat andere werk kan zij evenveel verdienen als met haar oude baan. Ze krijgt daarom geen WIA-uitkering. Mevrouw Van Dienst maakt bezwaar tegen de beslissing van de Raad van Bestuur van het UWV. Zij stelt dat zij maar 65% of minder kan verdienen dan haar oude loon. De Raad van bestuur van het UWV blijft echter bij het besluit. Tegen het besluit op haar bezwaar gaat mevrouw Van Dienst in beroep bij de rechtbank. Haar beroep wordt ongegrond verklaard. Tegen de uitspraak van de rechtbank stelt zij hoger beroep in. In haar aanvullende beroepschrift voert zij voor het eerst aan dat zij in het geheel niet in staat is te werken.
a. Bij welk appelcollege kan hoger beroep worden ingesteld?
b. Is het rechtens toegestaan dat zij de genoemde grond eerst in hoger beroep aanvoert?
c. Zou het antwoord op vraag b) anders liggen als een ander appelcollege dan het in a) genoemde college, bevoegd zou zijn?
Stel op 2 januari wordt er door het college van burgemeester en wethouders een
omgevingsvergunning voor bouwen (ex artikel 2.1, eerste lid en onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) verleend. De heer Peters maakt hiertegen bezwaar, dat ongegrond wordt verklaard. Zijn beroep in eerste aanleg steunt op twee gronden, strijd met het bestemmingsplan en strijd met het Bouwbesluit. De rechtbank verklaart wat betreft de eerste grond het beroep gegrond en verwerpt de tweede grond uitdrukkelijk en zonder voorbehoud, waarna het college van burgemeester en wethouders appelleert. Alleen het college stelt hoger beroep in. In het verweerschrift voert de geïntimeerde (verweerder in appel) dhr. Peters strijd het Bouwbesluit aan.
a. Wat is in casu de omvang van het geschil in appel?
b. In de introductie bij dit thema is opgemerkt dat door de Wet aanpassing bestuursprocesrecht het incidenteel appel is ingevoerd (artikelen 8:110-8:112 Awb (van kracht sinds 1 juli 2013 (Stb. 2013, 226 en 258). Stel dat dit op deze zaak van toepassing is en dat de heer Peters tijdig incidenteel appel instelt met betrekking tot het Bouwbesluit. Wat zou in casu dan de omvang van het geschil in appel zijn?
a. Jansen kan naar de voorzieningenrechter gaan en vragen een voorziening te treffen, of een beroep doen op de bestuursrechter (art. 8:81 Awb). Hiervoor is vereist dat hij eerst in bezwaar gaat, of in administratief beroep.
De voorzieningenrechter moet beoordelen of hij bevoegd is kennis te nemen van het verzoek, en of dit verzoek ontvankelijk is. De ontvankelijkheidsvraag bestaat uit twee stappen: allereerst de vraag of tegen het besluit waar het verzoek zich op richt, reeds bezwaar is gemaakt of beroep bij de bestuursrechter is ingesteld (connexiteitsvereiste), dit is namelijk vereist; en ten tweede de hoedanigheid van de verzoeker (lid 3: dit moet de indiener van het bezwaarschrift/beroepschrift of een belanghebbende betreffen). In lid 4 staan artikelen waarin procedurele vormvoorschriften gelden, deze zijn van toepassing op de voorlopige voorziening. Vooral art. 6:5 Awb is belangrijk.
De rechter die bevoegd is, is de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden (art. 8:81 lid 1 Awb). Dit is vaak een andere rechter dan de rechter die de hoofdzaak behandelt, in het licht van vooringenomenheid. Voor de absolute competentie en relatieve competentie moet worden gekeken naar art. 8:6 en 8:7 awb. De rechtbank Midden-Nederland is bevoegd, want de rechtbank waar de zetel van het bestuursorgaan gelding heeft, is bevoegd. In casu is het bestuursorgaan het College van Burgemeester en Wethouders.
b. Aan de inhoudelijke beoordeling door de voorzieningenrechter van het verzoek om een voorlopige voorziening, kan een aantal elementen worden onderscheiden:
Spoedeisendheid: Door de financiële situatie van de belanghebbende is er sprake van een spoedeisend belang. Het geld raakt snel op als er geen voorzieningen worden getroffen. De belanghebbende zit financieel bijna aan de grond. Er is sprake van een ‘’financiële noodsituatie’’.
Je kunt ook beargumenteren dat er geen sprake is van een financiële noodsituatie, omdat de uitkering is afgewezen i.v.m. een te hoog vermogen. Het zou dan niet reëel zijn om te spreken van een financiële noodsituatie.
Voorlopig oordeel omtrent de rechtmatigheid van het besluit waartegen het verzoek zich richt: Het besluit dat het bestuursorgaan heeft genomen is niet rechtmatig, nu ambtenaar Versteeg helemaal niet bevoegd was om het besluit te nemen. Hij was namelijk niet gemandateerd. Dit was aan het College en niet aan hem als ambtenaar. Het besluit is dus onrechtmatig en daarmee zal bepleit worden tot toewijzing van de voorlopige voorziening.
Je kunt ook beargumenteren dat het besluit niet onrechtmatig is, indien het besluit hetzelfde was geweest indien een wel bevoegd bestuursorgaan dit had genomen. De rechtsgevolgen kunnen dan in stand blijven (8:72 awb). Zie hiervoor week 4. Er is dus niet één juist antwoord. Indien er geen sprake is van onrechtmatigheid, loopt de beoordeling hier vaak spaak.
Belangenafweging bestuursorgaan/belanghebbende: Het belang van het bestuursorgaan is het niet te hoeven betalen van subsidie. Het belang van de belanghebbende is het krijgen van bijstand, omdat hij anders het hoofd niet boven water kan houden. Hij dreigt dan failliet te gaan. Het belang van de belanghebbende weegt zwaarder. Ook de onrechtmatigheid van het besluit weegt hieraan mee. Nu het besluit onrechtmatig is genomen, is de belanghebbende onterecht benadeeld. Zijn belang weegt zwaar.
De aard van de gevraagde voorziening: Gekeken wordt naar hoe ingrijpend het treffen van de voorziening zal zijn, en of ongedaanmaking van de voorziening nog mogelijk is. Het verlenen van een subsidie is niet zo’n ingrijpende voorziening. Het zou een faillissement van de belanghebbende kunnen voorkomen. Indien belanghebbende de subsidie niet meer nodig heeft, kan hij deze weer stopzetten. De ongedaanmaking is dus mogelijk. Echter, indien de subsidie niet verleend wordt, gaat de belanghebbende failliet en dit is niet ongedaan te maken. De belanghebbende zal dus het voordeel krijgen.
Het verzoek van Jansen zal worden gehonoreerd. Let op! Je kunt dit dus ook de andere kant worden beargumenteren, en tot de conclusie komen dat het verzoek niet zal worden gehonoreerd. Indien je beargumenteert dat het besluit rechtmatig is genomen, zal het verzoek tot voorlopige voorziening niet gehonoreerd worden.
a. Het Hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaken die gaan over de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Zie art. 9 bijlage 2 achter de Awb jo. 8:105 Awb.
b. Ja, dit is toegestaan. Er is geen sprake van een ander onderdeel. Er is wel een nieuwe grond, maar niet op basis van een ander onderdeel.
Ook wordt de zaak behandeld door de Centrale Raad van Beroep. Deze hecht veel waarde aan de herkansingsfunctie. Dat wil zeggen dat belanghebbende nieuwe zienswijzen naar voren mag brengen om alsnog aan te tonen dat het besluit onrechtmatig is genomen, en dat de procedure moet leiden tot een andere uitkomst. Let op! Hierbij blijft art. 6:13 Awb gelden.
c. Ja, het antwoord luidt dan anders. De Centrale Raad van Beroep volgt de herkansingsfunctie, maar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt juist weer de controlefunctie. Het uitgangspunt is bij de verschillende gerechten ook vaak de controlefunctie. In het licht van deze functie zullen er geen nieuwe gronden aangevoerd mogen worden.
a. Het College van Burgemeester en Wethouders gaat in appèl (art. 8:69 Awb), omdat zij wil dat het gegronde beroep weer wordt vernietigd. Peters gaat niet in appèl, omdat hij de zaak toch heeft gewonnen. Nu één grond van zijn bezwaar gegrond is verklaard, moet er een nieuw besluit komen, waardoor het voor hem niet meer uitmaakt dat de tweede grond is afgewezen. Hij gaat dus niet in hoger beroep.
De Brummen lijn heeft gelding: ‘’Het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft tot gevolg dat indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd, die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan’’.
Er is geen hoger beroep ingesteld door Peters met betrekking tot de tweede grond. De Rechtbank moet de verwerping in eerste aanleg dus aanhouden. Deze wordt niet meer meegenomen in het Hoger Beroep van het bestuursorgaan (dat zich richt op de eerste grond). Peters kan zijn verweer dus niet voeren.
b. Het bestuursorgaan is dan in appèl gegaan tegen grond a, en Peters is dan in incidenteel appèl gegaan tegen de verwerping van grond b. De Hoger Beroepsrechter zal dan bepalen welke gronden gegrond zijn en of er vernietiging of herstel moet plaatsvinden. Als het hoger beroep niet gegrond is, kan het incidentele beroep ook niet meer slagen. Het wordt dan simpelweg niet meer behandeld.
Incidenteel beroep is een reactie op het hoger beroep van een andere partij. Bij Hoger beroep is de indiener het niet eens met de uitspraak van de rechtbank, bij het incidenteel beroep is het echt een reactie, uit bv. angst om slechter uit de procedure te komen.
In de introductie bij dit thema is opgemerkt dat op 1 juli 2013 de bepalingen uit de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking zijn getreden die betrekking hebben op schadevergoeding wegens onrechtmatig besluiten. De kern van deze bepalingen is te vinden in de nieuwe titel 8.4 in de Awb, waarin een verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter is opgenomen voor het verkrijgen van schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten (artikelen 8:88 t/m 8:95 Awb).
a. Op welk moment kan een belanghebbende een verzoek tot schadevergoeding bij de bestuursrechter indienen?
b. Wanneer en om welke reden dient een belanghebbende zich eerst tot het bestuursorgaan, dat het schadeveroorzakende besluit heeft genomen, te wenden voordat hij een verzoekschrift bij de bestuursrechter kan indienen?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport legt op 2 januari op basis van de Tabakswet eigenaar De Bruin van café ‘Het Holle Vat’ een bestuurlijke boete op, omdat hij het rookverbod niet naleeft. Eigenaar De Bruin is van mening dat het boetebesluit onrechtmatig is en start, hoewel hij tegen het boetebesluit nog naar de bestuursrechter kan, een onrechtmatige daadsactie bij de burgerlijke rechter. Hij vordert in dat kader dat het boetebesluit ongedaan wordt gemaakt. Tot welke uitspraak zou de burgerlijke rechter komen wat betreft zijn bevoegdheid en de ontvankelijkheid?
Bij besluit van 10 maart heeft de Staatssecretaris van Defensie aan de heer Peters (een militaire ambtenaar) een invaliditeitspensioen ingevolge de Algemene militaire pensioenwet toegekend. De heer Peters is van oordeel dat bij het vaststellen van de hoogte van het invaliditeitspensioen ten onrechte geen rekening is gehouden met een aandoening aan zijn gehoororgaan, welke aandoening verband hield met een ongeval dat plaats heeft gevonden tijdens zijn dienstverband. De heer Peters dient tegen het besluit tot toekenning van het invaliditeitspensioen een bezwaarschrift in bij de Staatssecretaris. De bezwaren van de heer Peters worden evenwel ongegrond verklaard. Tegen dit besluit stelt de heer Peters beroep in bij de rechtbank (sector bestuursrecht). De rechtbank heeft het beroep van de heer Peters gegrond verklaard, het bestreden besluit wegens onjuiste uitleg van de wet vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen en de Staat veroordeeld in de proceskosten. De heer Peters wil graag van de Staatssecretaris vergoeding van de schade die hij heeft geleden door het onrechtmatige besluit van 10 maart. Volgens de zoon van de heer Peters, een student van Nederlands Recht, bestaat die mogelijkheid niet. Dit met de volgende redenering: Het besluit van de Staatssecretaris was niet onrechtmatig, nu de – achteraf gebleken – onjuiste uitleg van de wet niet voor risico van de Staatssecretaris behoort te komen. Er valt de Staatssecretaris niets te verwijten, omdat de jurisprudentie over aansprakelijkheid voor ongevallen bij de uitoefening van een militair dienstverband, zeer onduidelijk is. Is deze redenering juridisch houdbaar?
Het bedrijf Zeewolf is een van de grootste importeurs van legaal vuurwerk. In dat kader heeft het bedrijf bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schoorendaal een vergunning aangevraagd voor een grote loods om vuurwerk te mogen opslaan. Deze grote loods komt vlakbij een locatie met een woonbestemming. Ted van Es is één van de mensen die op deze locatie een woning heeft. Met de vuurwerkramp in Enschede in gedachte, is Ted van Es erg bezorgd en hij brengt een bezoek aan het gemeentehuis. Namens het college van burgemeester en wethouders laat ambtenaar De Beer op 2 februari aan Ted van Es weten dat de vergunning niet zal worden verleend. Tot verbazing van Ted van Es wordt de vergunning evenwel verleend op 16 februari. Ted van Es gaat niet in beroep tegen de vergunningverlening [de vergunning is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb]. Kort na de verlening van de vergunning vangt de gemeente veel signalen op van verontruste burgers, die de veiligheidsrisico’s, verbonden aan de vuurwerkopslag, vrezen. Daarop laat ambtenaar De Beer op 16 april namens het college van burgemeester en wethouders weten dat het college de vergunning van 16 februari gaat intrekken omdat is gebleken dat de verlening daarvan in strijd was met de toepasselijke wettelijke voorschriften. Uiteindelijk trekt het college van burgemeester en wethouders de vergunning van 16 februari niet in. Het bedrijf Zeewolf heeft op grond van de vergunning een grote loods gebouwd en daarin vuurwerk opgeslagen. Ted van Es voelt zich benadeeld, te meer nu hij van oordeel is dat zijn woning gelet op de veiligheidsrisico’s in waarde is gedaald. Hij stelt een vordering in bij de burgerlijke rechter met een verzoek tot schadevergoeding. De Vos treedt op als zijn advocaat.
a. De Vos betoogt primair dat de vergunning van 16 februari voor onrechtmatig moet worden gehouden, met name omdat de gemeente op 16 april zelf heeft erkend dat de verlening in strijd was met de toepasselijke wettelijke voorschriften. De gemeente stelt daarentegen dat deze vergunning door de burgerlijke rechter voor rechtmatig moet worden gehouden. Tot welk oordeel zal de burgerlijke rechter ter zake komen?
b. Subsidiair betoogt De Vos dat ambtenaar De Beer namens het college van burgemeester en wethouders aan Ted van Es onrechtmatige inlichtingen heeft verstrekt inhoudende dat de vergunning niet zou worden verleend. De gemeente stelt dat de burgerlijke rechter zich niet mag uitlaten over de onrechtmatigheid van deze inlichtingen, omdat Ted van Es niet in beroep is gegaan tegen de vergunning. Tot welk oordeel zal de burgerlijke rechter ten aanzien van dat verweer komen?
a. Als er sprake is van een onrechtmatig genomen besluit door het bestuursorgaan, en dit besluit wordt vernietigd, mag de belanghebbende een verzoek tot schadevergoeding indienen. Als er sprake is van een onrechtmatig en schadeveroorzakend besluit, is daarmee ook de aansprakelijkheid gegeven voor het bestuursorgaan. De belanghebbende kan dan een verzoek tot schadevergoeding indienen.
Op welk moment kan dit dan precies? In art. 8:91 lid 1 Awb staat dat het verzoek gedaan kan worden gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit. Ook na de hoofdzaak kun je nog een verzoek tot schadevergoeding indienen; art. 8:90 Awb.
b. Art. 8:90 lid 2 Awb: 8 weken voor het indienen van het verzoekschrift moet de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan om vergoeding van de schade vragen, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. Hij moet voor een verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter dus eerst proberen om schadevergoeding te krijgen van het bestuursorgaan. Partijen worden dan in de gelegenheid gesteld om overeen te komen zonder dat de bestuursrechter hierin wordt betrokken. De bestuursrechter wordt dan niet onnodig belast.
Deze situatie geldt alleen na de hoofdzaak (art. 8:90 Awb). Art. 8:4 sub f Awb is ook belangrijk!
De burgerlijke rechter is bevoegd als de eiser stelt dat er sprake is van een beperking in zijn burgerlijk recht (HR Guldemond/Noordwijkerhout). Er is in de casus sprake van een bestuurlijke boete, deze is punitief. Gesteld zou kunnen worden dat de eigenaar van het café wordt beperkt in zijn eigendomsrecht. Er staat dan een beroep op de burgerlijke rechter open. De burgerlijke rechter zegt wel vaak; als je naar de bestuursrechter kan, moet je dat in beginsel eerst doen. Als je dat niet doet, is jouw vordering niet-ontvankelijk bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens onrechtmatigheid. Nu de onrechtmatigheid is gegeven, is ook de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan gegeven. Deze beslissing is dus niet juridisch houdbaar (HR Van Gog/Nederweert). Deze regel kent uitzonderingen, maar deze zijn in deze casus niet van toepassing.
a. Er staat geen beroep meer open, omdat de termijn is verstreken (art. 6:7 Awb). Deze rechtsgang heeft echter wel opengestaan, het besluit heeft dan in beginsel formele rechtskracht gekregen. Echter is er sprake van een uitzondering (St. Oedenrode/van Aarle). Het bestuursorgaan heeft te kennen gegeven dat zij fout zat. Het bestuursorgaan heeft de onrechtmatigheid erkend, waardoor er geen formele rechtskracht is. De burgerlijke rechter kan dan oordelen dat er inderdaad sprake is van een onrechtmatig besluit, en de vordering toewijzen.
Echter is er een regel die bepaalt dat deze uitzondering hier niet van toepassing is. Het Hof Arnhem/Leeuwarden komt tot de conclusie dat indien erkenning plaatsvindt ná onaantastbaarheid van het besluit, geen uitzondering oplevert. De burgerlijke rechter verklaart dan de vordering niet-ontvankelijk.
b. Formele rechtskracht ziet alleen op besluiten, en er is sprake van een mededeling. Dit is geen besluit, waardoor formele rechtskracht geen gelding heeft. Onjuiste inlichtingen kunnen alleen tot aansprakelijkheid leiden als deze inlichtingen los van de beschikking ook onrechtmatig zijn (Kuipers/Valkenswaard). Als de mededeling samenhangt met het besluit, dan dekt die formele rechtskracht ook die mededeling; de mededeling is dan onzelfstandig. In casu is de mededeling tegenstrijdig met het besluit. Ze hebben een andere inhoud en strekking ten opzichte van elkaar. De mededeling is dus zelfstandig, dat wil zeggen dat deze geen formele rechtskracht heeft gekregen. De burgerlijke rechter mag dan nog beslissen over de mededeling.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution