Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Begrippenlijst verplichte stof Luteijn
Hoofdstuk 1: Het diagnostisch proces
Begrip | Uitleg |
Klinische psychodiagnostiek | Professionele activiteit die steunt op empirische kennis |
Basisvraag onderkenning | Dit type vraag gaat om het in beeld brengen en beschrijven van de klachten en de adequaat functionerende gedragingen van de cliënt en/of zijn omgeving |
Basisvraag verklaring | Dit type vraag gaat om het zoeken naar de locus, naar de aard van controle, naar de oorzaak en de reden van het probleem |
Reden | Dit maakt gedrag begrijpelijk |
Oorzaak | Dit verklaart gedrag |
Inducerende conditie | Een conditie die het probleemgedrag doet ontstaan |
Continuerende conditie | Een conditie die het probleemgedrag in stand houdt |
Basisvraag predictie | Dit type vraag gaat over het voorspellen van probleemgedrag in de toekomst |
Predictor | Het nu aanwezige (probleem)gedrag |
Criterium | Het toekomstige gedrag |
Basisvraag indicatie | Dit type vraag gaat over de behandeling van de cliënt |
Basisvraag evaluatie | Dit type vraag gaat over de evaluatie van de conclusies over de diagnose en/of de behandeling |
Observatie | Het verzamelen en groeperen van empirisch materiaal waaruit gedachten over de totstandkoming en het voortduren van probleemgedrag gevormd worden |
Inductie | De formulering van theorie en hypothesen over het gedrag |
Deductie | Het afleiden van toetsbare voorspellingen |
Toetsing | Het nagaan van de juistheid van de voorspellingen a.d.h.v. nieuw materiaal |
Analyse van de aanvraag | Dit leidt tot informatie over het referentiekader van de verwijzer en tot kennis over de relatie tussen diagnosticus en verwijzer |
Analyse van de hulpvraag | Dit omvat de exploratie van de belevingswereld van de cliënt |
Diagnostisch scenario | Op basis van de hulpvraag, aanvraag en reflectie van de diagnosticus wordt een voorlopige theorie over de cliënt geformuleerd |
Hypothese | Hieruit zijn concrete en verifieerbare voorspellingen uit af te leiden |
Argumentatie | Hierin worden de uitkomsten van afname en scoring teruggekoppeld naar de hypothesen en voorspellingen |
Verslag | Dit bevat de resultaten van het diagnostisch onderzoek voor de verwijzer |
Hoofdstuk 2
Begrip | Uitleg |
Diagnostisch referentiekader | Er zijn drie soorten: individuele verschillen, ontwikkeling en context. Dit bepaalt hoe een diagnosticus gedragingen beschrijft, begrijpt en verklaart. |
Klassieke testtheorie | Foutenmodel |
Moderne testtheorie | Theorie over een gedraging (latente trek) |
Individuele verschillen referentiekader | Modellen die hieronder vallen beschrijven een aantal kwantitatieve dimensies waarop gedragingen van personen verschillen |
Ontwikkelings-referentiekader | Modellen gaan over de ontwikkeling van gedragingen door de tijd heen, bijv. m.b.v. lineaire, negatief versnellende of exponentiële toename van een gedraging of stadiummodellen |
Contextoriëntatie-referentiekader | Modellen gaat om de effecten van een interventie op de toe-/afname van een gedraging, bijv. m.b.v. variantieanalyse |
Standards for Educational and Psychological Tests | Criteria om tests, testpraktijken en testgebruik te evalueren |
Standaardmeetfout (Se) | De spreiding in de errorscores. Bij een hoge betrouwbaarheid is deze laag. |
Klinisch georiënteerde diagnosticus | Diagnosticus die zijn ervaring, kennis en theorieën gebruikt om tot de diagnose en het advies te komen |
Statistisch georiënteerde diagnosticus | Diagnosticus die een formule, ontwikkeld d.m.v. empirisch onderzoek, gebruikt om tot een diagnose en advies te komen |
Availability-heuristiek | De neiging om gebeurtenissen waarschijnlijker te achten, als deze snel in het geheugen op te roepen zijn |
Foreclosure | Het voortijdig stoppen met zoeken naar verklaringen |
Test fairness | Het ontbreken van bias, gelijke behandeling van personen in het testproces, gelijkheid van de uitkomsten van het testen, gelijke gelegenheid om iets te leren, |
Hoofdstuk 3
Begrip | Uitleg |
Intake-/aanmeldingsgesprek | Gesprek met als doel informatieverzameling en het opbouwen van een goede, professionele werkrelatie |
Onvoorwaardelijke positieve acceptatie | De gespreksleider accepteert en respecteert de patiënt zoals hij is |
Empathie | Het vermogen tot inleven in de wereld en beleving van de patiënt |
Echtheid | De gespreksleider is zich bewust van eigen gedachten, gevoelens, vooroordelen, waarden en normen, ook in de relatie met zijn patiënt |
Rapport | Een positieve werkrelatie met een patiënt |
Crisisinterventiegesprek | Gesprek om de crisis waarin de cliënt verkeert te verlichten |
Adviesgesprek | Gesprek waarin wordt besproken hoe de hulpverlener de problematiek en de hulpvraag ziet en een advies wordt uitgebracht over eventuele behandeling |
Gestructureerd interview | Interview waarin voorgeschreven vragen staan. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen breed (relatief oppervlakkig) en diep (één stoornis/cluster) |
Semi-gestructureerd interview | Interview waarin voorgeschreven vragen staan, maar de hulpverlener bepaald of de vraag van toepassing is/gesteld moet worden |
Positief etiketteren | Hierbij worden gedragingen van de patiënt in een positieve context geplaatst |
Judoachtige benadering | Hierbij voorkomt de gespreksleider strijd met de patiënt door mee te gaan met de visie van de patiënt met als doel ruimte te creëren voor zijn eigen visie |
Hoofdstuk 4
Begrip | Uitleg |
Observatie | Waarneming, met de bedoeling conclusies te trekken |
Beoordelingsschalen | Schriftelijke gedragsbeoordeling m.b.v. psychologische kennis |
Observatieschaal | Schriftelijke gedragsbeoordeling m.b.v. observatie |
Leniency-effect | De neiging om vrienden en bekenden hoger in te schatten op bepaalde eigenschappen |
Halo-effect | De neiging om alle eigenschappen te beoordelen in de richting van een algemene indruk, i.p.v. op zichzelf staan |
Logica-fout | De neiging om gelijksoortige oordelen te geven op eigenschappen die logisch met elkaar verbonden lijken te zijn, hoewel die eigenschappen in werkelijkheid geheel los van elkaar kunnen staan |
Contrastfout | De neiging om anderen tegengesteld aan zichzelf op een bepaalde eigenschap te beoordelen |
Actor-observatorfenomeen | De neiging om de oorzaak van het eigen gedrag bij externe factoren te leggen, maar het gedrag van anderen bij stabiele persoonlijkheidskenmerken |
Toegankelijkheid-bias | De neiging om directe beschikbaarheid van bepaalde informatie te gebruiken |
Eerste indruk-bias | De neiging om vast te houden aan de eerste indruk, i.p.v. aan te passen aan latere informatie |
Gestandaardiseerde observatie | Observatie waarbij vooraf bepaald is op welke gedragingen gelet wordt |
Molair niveau | Grotere, betekenisvolle eenheden |
Moleculair niveau | Kleinere eenheden |
Selectiviteit | Er wordt slechts een select deel waargenomen |
Event sampling | Binnen een bepaalde tijdsduur wordt alleen geobserveerd en geregistreerd als de gedraging zich voordoet |
Time sampling | Op vaste tijdstippen wordt het gedrag geobserveerd, ongeacht of het zich voordoet of niet |
Hoofdstuk 5
Begrip | Uitleg |
Projectieve methoden | Ongestructureerde taken waarbij het aan de cliënt is om daar enige structuur aan te geven. |
Associatiemethoden | Er dient met het eerste woord of waarneming die iemand te binnen schiet, gereageerd te worden op een stimulus |
Constructiemethoden | De onderzochte heeft als taak iets te produceren in een stimulussituatie |
Afmaakmethoden | Een incomplete taak dient door de onderzochte afgemaakt te worden |
Keuze-/ordeningsmethoden | Hierbij kiest de onderzochte uit een aantal alternatieven naar eigen voorkeur, of worden een aantal stimuli gerangschikt |
Expressieve methoden | De onderzochte wordt gevraagd iets te tekenen |
Functionele diagnostiek | Diagnostiek is toe te passen op hoe mensen op dat moment reageren en zich gedragen |
Fenomenologische interpretatiewijze | Richt zich op het waarnemingsproces en de vormkenmerken van de antwoorden |
Psychodynamische interpretatie | Nadruk ligt op de verbale inhoud van de antwoorden |
Interpreteren | Herdefiniëren of herstructureren van iets door de presentatie van een andere beschrijving |
Hoofdstuk 7
Begrip | Uitleg |
Klinische neuropsychologie | Het hele bereik van wetenschap tot diagnostiek en behandeling op het gebied van de relaties tussen hersenstoornissen en gedrag |
Lokalisationisme | Hierbij wordt de nadruk gelegd op de specifieke gedragsgevolgen van stoornissen in afzonderlijke hersendelen |
Holisme | Hierbij wordt de nadruk gelegd op algemene gedragsgevolgen van stoornissen waar dan ook in de hersenen |
Afasie | Een door hersenletsel veroorzaakte stoornis in het hanteren van taal |
Apraxie | Een door hersenletsel veroorzaakte stoornis in het begrijpen van zintuiglijke waarnemingen |
Experimentele stroming | Gebruikt tests om te bepalen in welke mate de cliënt in staat is een cognitieve functie uit te voeren, niet om een stoornis te meten |
Neuro-imaging-onderzoek | Beeldvormende technieken die onderverdeeld kunnen worden in elektrische afleidingen, structurele beeldvorming en functionele beeldvorming |
Centraal-executieve functies | Functies die te maken hebben met plannen, coördineren en controleren |
Klinimetrische instrumenten | Instrumenten gericht op het meten van de gevolgen van ziekte en afwijkingen |
Multiconditionaliteit | Scores op neuropsychologische tests worden door meerdere condities dan alleen hersenstoornissen beïnvloed |
Sensitiviteit | Dit geeft aan hoe vaak een ongunstige testscore voorkomt bij personen met de betreffende diagnose |
Specificiteit | Dit geeft aan hoe vaak een gunstige testscore voorkomt bij personen zonder die diagnose |
Hoofdstuk 8
Begrip | Uitleg |
Persoonlijkheid | Min of meer stabiele eigenschappen van een persoon, die consistent zijn over verschillende situaties en waardoor de persoon verschilt van anderen |
Interne consistentie methode | Items worden gebundeld op basis van de empirische gevonden structuur of verbondenheid |
Rationele methode | Items worden gebundeld op basis van overeenkomende kenmerken, berust op oordeel van deskundigen |
Empirische methode | Items worden geïdentificeerd die discrimineren tussen proefgroepen die op het beoogde aspect verschillen, deze worden vervolgens tot een schaal samengevoegd |
Item Response Theorie (IRT) | Moderne psychometrie, die bestaat uit een verzameling mathematische modellen om unidimensionele schalen te construeren |
Sociale wenselijkheid | De neiging om sociaal wenselijke antwoorden te geven |
Acquiescence | Items worden bevestigend dan wel ontkennend beantwoord zonder dat op de inhoud van items is gelet |
Convergerende validiteit | Schalen die dezelfde constructen pretenderen te meten, hangen hoog met elkaar samen |
Divergerende validiteit | Schalen die verschillende constructen pretenderen te meten, hangen niet of weinig met elkaar samen |
Hoofdstuk 10
Begrip | Uitleg |
Toestandsangst | Angst die op het moment van de vragenlijst invullen wordt beleefd |
Dispositie-angst | Angst in het algemeen |
Hoofdstuk 12
Begrip | Uitleg |
Psychologisch rapport | De neerslag en het tastbare eindproduct van het diagnostisch proces |
Shotgun approach | Benaming als een rapport een overmaat aan ongestuurde informatie geeft |
Barnum-statements | Benaming als de formulering van een rapport te algemeen is |
‘Nou en?’-criterium | Informatie die niet bijdraagt aan het beter begrijpen van de cliënt is niet relevant en kan men beter schrappen |
Begrippenlijst verplichte stof Cohen
Hoofdstuk 12
Begrip | Uitleg |
Acculturation | Het proces van de gedachten, gedragingen, waarden, identiteit en wereldvisie van een individu in relatie tot deze van een bepaalde culturele groep |
Big Five | Theorie die beweert dat persoonlijkheid te beoordelen is op basis van: consciëntieusheid, altruïsme, openheid, extraversie en neuroticisme |
Control group | In een experiment is dit de onbehandelde groep |
Criterion group | Een referentiegroep of proefpersonen van wie de antwoorden op items als standaard worden genomen |
Error of central tendency | Inaccurate meting of evaluatie doordat er te veel beoordeeld wordt rond het gemiddelde (extremen worden vermeden) |
Forced-choice format | Type item waarbij van tevoren is bepaald welke keuze zal worden gemaakt met oog op sociale wenselijkheid |
Frame of reference | Referentiekader |
Generosity error | Inaccurate meting of evaluatie doordat er te soepel beoordeeld wordt |
Graphology | Handgeschreven analyse om inzicht te kunnen verwerven in persoonlijkheid |
Halo effect | Inaccurate meting of evaluatie doordat eigenschappen beoordeeld worden op een algemene indruk |
Idiographic approach | Aanpak waarbij de traits van een individu als uniek worden beschouwd en niet ondergebracht worden onder een set van traits |
Leniency error | Zie generosity error |
Locus of control | De subjectief ervaren bron vanwaar iemand denkt wat met hem gebeurt |
Nomothetic approach | Aanpak waarbij een beperkt aantal traits toegepast kan worden op alle individuen |
Self-concept | Iemands houding, overtuigingen, opinies, en gedachten over zichzelf |
Self-report | Het proces waarin persoonlijke informatie wordt verzameld |
Severity error | Inaccurate meting of evaluatie doordat er te kritisch wordt beoordeeld |
Structured interview | Interview waarbij de lijn van de vragen vaststaat |
Type A personality | Een persoonlijkheid gekarakteriseerd door competitiviteit, haast, rusteloosheid, ongeduld, gevoelens van tijdsdruk, en de drang voor prestatie en dominantie |
Type B personality | Een persoonlijkheid gekarakteriseerd door traits tegenovergesteld aan die van type A. |
Hoofdstuk 13
Begrip | Uitleg |
Analogue behavioral observation | Onderzoek waarin variabelen worden gemeten in een gesimuleerde setting |
Behavioral assessment | Aanpak van evaluatie gebaseerd op de analyse van gedrag |
Behavioral observation | Vastleggen van acties van anderen of zichzelf, waarbij kwantitatieve/kwalitatief info wordt vastgelegd |
Composite judgment | Het gemiddelde nemen van verschillende metingen, om de rater error te verkleinen |
Contrast effect | Een vertekening om bepaald gedrag extremer te beoordelen, na het zien van tegengesteld gedrag, dan zonder het zien van tegengesteld gedrag |
Ecological momentary assessment | Een methode waarbij gedrag in een dagboek wordt bijgehouden, waardoor probleemgedrag handmatig wordt vastgelegd |
Figure drawing test | Type test waarbij de taak is om mensen of andere figuren te tekenen, dit zegt iets over de mogelijkheden, persoonlijkheid en/of neurologische intactheid |
Free association | Techniek waarbij alle associaties die in de cliënt opkomen, verteld worden |
Functional analysis of behavior | Het proces waarin afhankelijke en onafhankelijke variabelen worden geïdentificeerd |
Implicit motive | Een onbewuste invloed op gedrag |
Penile plethysmograph | Meetinstrument waarbij de erectie van de penis wordt gemeten tijdens het tonen van bepaalde stimuli, dit wordt gebruikt bij behandeling van zedendelinquenten |
Polygraph | Instrument bekend als leugendetector |
Projective method | Techniek voor het meten van persoonlijkheid m.b.v. een taak waarbij structuur moet worden aangebracht in relatief ongestructureerde of incomplete stimuli. |
Reactivity | Veranderingen in gedrag/manier van denken/prestatie door bewustwording van observatie/meting/evaluatie |
Role play | Taak waarbij een bepaalde situatie wordt nagespeeld |
Rorschach test | Test waarbij een vage plaat geïnterpreteerd moet worden |
Self-monitoring | Systematische observatie en vastlegging van het eigen gedrag en/of gebeurtenissen gerelateerd aan dit gedrag |
Sentence completion test | Taak waarbij een incomplete zin afgemaakt moet worden met een of meerdere woorden |
Situational performance measure | Een taak waarbij een prestatie moet worden geleverd onder echte of gesimuleerde condities, terwijl de uitvoerder geobserveerd en geëvalueerd wordt. |
Unobtrusive measure | Type meting waarbij de aanwezigheid van of samenwerking met een respondent niet noodzakelijk is |
Word association test | Een projectieve test waarbij direct een associatie moet worden genoemd of opgeschreven bij een gegeven woord |
Hoofdstuk 16
Begrip | Uitleg |
Attitude | Een vermoedelijk aangeleerde dispositie van waaruit op een bepaalde manier wordt gereageerd op stimuli |
Burnout | Een psychologisch syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie, en verminderde persoonlijke voldoening |
Classification | Het categoriseren a.d.h.v minstens twee criteria |
Critical incidents technique | Deze techniek wordt gebruikt door werkgevers om het gedrag van de werknemer als positief of negatief te beoordelen |
Diary panel | Een samengestelde groep waarin de deelnemers toestemmen om een dagboek over hun gedachten/gedrag bij te houden |
Extrinsic motivation | De primaire drijfveer komt van externe bronnen of beperkingen (bijvoorbeeld salaris of ontslag) |
False negative | Hierbij wordt iets als negatief beoordeeld, terwijl deze in werkelijkheid positief is |
False positive | Hierbij wordt iets als positief beoordeeld, terwijl deze in werkelijkheid negatief is |
Forced distribution technique | Techniek waarbij de verdeling van een vooraf bepaald aantal of percentage in verschillende categorieën de prestatie wordt beschreven |
Implicit attitude | Een onbewuste, automatische associatie in het geheugen dat voor een dispositie zorgt om op een bepaalde manier op stimuli te reageren |
In-basket technique | Een meettechniek om de leidinggevende en organisatie vaardigheden te meten |
Integrity test | Een screening instrument om te voorspellen wie wel of niet een eerlijke werknemer zal zijn |
Interest measure | Een screening instrument om de interesses te meten met als doel een vergelijking te kunnen maken met andere groepsleden |
Intrinsic motivation | De primaire drijfveer komt vanuit de persoon zelf |
Leaderless group technique | Een test waarbij leiderschap, initiatief en samenwerking wordt gemeten |
Placement | Een dispositie t.o.v. een groep of categorie die gebaseerd is op één criterium |
Second-order meta-analysis | Een meta-analyse waarbij twee of meer andere meta-analyses worden samengevat |
Semantic differential technique | Een item format met bipolaire woorden, verdeeld in een zeven-puntsschaal, waarbij één punt gekozen moet worden |
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution