Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Hoofdstuk 2
Ontwikkeling | Een bepaalde volgorde waarin alle mensen veranderingen door gaan. Het kan hier gaan om de fysieke, cognitieve, persoonlijk en sociale ontwikkeling. |
Coacties | Iemand wordt beïnvloed door interactie tussen genen en omgeving. |
Kritieke periodes | Een korte periode waarin vaardigheden kunnen worden aangeleerd. |
Sensitieve periodes | Vaardigheden kunnen in een bepaalde periode makkelijker worden aangeleerd. |
Neuronen | Cellen waarmee informatie opgeslagen en overgedragen wordt. |
Synapsen | Dit is de ruimte tussen twee neuronen waar stoffen worden vrijgelaten en impulsen worden doorgegeven. |
Myelinesatie | Het is de witachtige stof om een uitloper van een neuron heen, waardoor informatie sneller kan worden doorgegeven. |
Lateralisatie | De specialisatie van de twee verschillende hersendelen. |
Plasticiteit | Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden. |
Organisatie | Het passen van informatie in patronen en categorieën. |
Schema’s | Dit zijn netwerken waarin informatie wordt georganiseerd. Aan de hand van deze schema’s leren we de wereld om ons heen begrijpen. |
Assimilatie | Het aanpassen van informatie aan een bestaand schema. |
Accommodatie | Het aanpassen van een schema aan de hand van nieuwe informatie. |
Equilibrium | Het evenwicht tussen schema’s en informatie uit de omgeving. |
Disequilibrium | Bij disequilibrium is er geen evenwicht tussen schema’s en nieuwe informatie. Het doel is om het evenwicht te herstellen. |
Sensomotorisch | Informatie van de verschillende zintuigen. |
Objectpermanentie | Een object of persoon blijft bestaan ook al is het buiten zicht. |
Operaties | Handelingen die doorgelopen worden in gedachten. |
Pre-operationele fase | Dit is de tweede fase van Piagets theorie voordat kinderen mentale operaties leren. |
Semiotische functie | Vermogen om symbolen te gebruiken voor mentale representaties. |
Omgekeerd denken | Bij het eind beginnen met denken en teruggaan naar het begin. |
Conservatie | Hoeveelheden blijven hetzelfde, ook als ze een andere vorm krijgen. |
Decentraliseren | Het aandacht geven aan meerdere aspecten tegelijk. |
Egocentrisch | Denken dat de wereld om jou heen draait en dat iedereen weet wat jij denkt, voelt, weet enz. |
Concrete operaties | Mentale taken die te maken hebben met concrete objecten en situaties. |
Compensatie | Veranderingen in bepaald gebied gaan samen met veranderingen in een ander gebied. |
Classificatie | In staat zijn om objecten/dieren/e.d. in te delen in groepen op basis van overeenkomstige karakteristieken. |
Seriatie | Het plaatsen van objecten/dieren/e.d. in een bepaalde volgorde volgens bepaalde regels. |
Formele operaties | Mentale taken die te maken hebben met abstract denken. |
Hypothetisch deductief redeneren | Een manier om problemen op te lossen door het probleem mentaal te analyseren en oplossingen te bedenken. |
Neo-Pagetiaanse theorieën | Nieuwe theorieën waarin de theorie van Piaget gecombineerd wordt met bevindingen over aandacht, geheugen en strategieën. |
Sociaal-culturele theorie | De rol die (slimmere) personen spelen in de ontwikkeling van een kind, bijvoorbeeld met betrekking tot culturele kennis. |
Co-geconstrueerd proces | Een situatie waarin begrip geconstrueerd wordt in de interactie met anderen. |
Culturele middelen | Echte middelen en symbolen die mensen kunnen gebruiken om te functioneren in de maatschappij. |
Collectief monoloog | Kinderen praten terwijl zij in een groep zijn, maar niet echt tegen en met anderen. |
Privaat spraak | Kinderen praten tegen zichzelf en begeleiden zo zichzelf gedurende een taak. |
Scaffolding | Steun die een ander kan bieden zodat het kind uiteindelijk leert een taak zelf uit te voeren. |
Geassisteerd leren | Het geven van strategieën die het kind kunnen helpen bij het uitvoeren van een taak. |
Bronnen van kennis | Kennis die doorgegeven wordt binnen de familie of gemeenschap over een hele range verschillende onderwerpen. |
Expressief vocabulaire | Het aantal woorden die iemand kan spreken. |
Receptief vocabulaire | Het aantal woorden die iemand kan gebruiken. |
Tweetaligheid | Het spreken van twee talen en in aanraking komen met twee culturen. |
Over regulatie | Het gebruiken van syntax of grammatica uit een bepaalde situatie in een andere situatie. |
Syntax | De woordvolgorde in een zin. |
Pragmatiek | Regels over hoe en wanneer taal gebruikt moet worden om te kunnen functioneren in een bepaalde cultuur. |
Metalinguïstisch bewustzijn | Kennis en begrip hoe je taal kunt gebruiken. |
Monolinguïstisch | Het spreken van één taal. |
Gebalanceerde tweetaligheid | Evenveel blootgesteld worden aan beide talen of beide talen ongeveer even vaak gebruiken. |
Ontluikende geletterdheid | De ontwikkelende vaardigheden en kennis die nodig zijn om te kunnen leren lezen en schrijven. |
Hoofdstuk 4
Invaliditeit | Als je niet in staat bent om een specifiek iets te doen, zoals zien. |
Handicap | Als je beperkt wordt in een bepaalde situatie. |
Intelligentie | Het vermogen om kennis te verkrijgen en te gebruiken om problemen op te lossen en je aan te passen aan de wereld om je heen. |
Algemene intelligentie (g) | Cognitief vermogen dat op meerdere gebieden samenhangt met presteren. |
Vloeiende intelligentie | De mentale efficiëntie en vaardigheid om te redeneren. |
Gekristalliseerde intelligentie | Het vermogen om problemen op een cultureel aanvaarde manier op te lossen. |
Theorie van multipele intelligenties | Volgens Gardner zijn er acht verschillende intelligenties, namelijk logisch-mathematisch, taalkundig, muzikaal, spatiaal, lichaam kinetisch, interpersoonlijk, intrapersoonlijk en naturalistisch. |
Driedelige theorie van succesvolle intelligentie | Intelligent gedrag wordt bepaald door de denkprocessen, het omgaan met nieuwe ervaringen en het aanpassen aan de context. |
Inzicht | Het vermogen om op een succesvolle manier om te gaan met nieuwe situaties. |
Automatisme | Een vaardigheid die zonder moeite uitgevoerd kan worden. |
Mentale leeftijd | Dit hoeft niet hetzelfde te zijn als je chronologische leeftijd. |
Intelligentie quotiënt (IQ) | Dit is de score als de mentale leeftijd met de chronologische leeftijd vergeleken wordt. |
Deviatie IQ | De mate waarin iemand afwijkt van het gemiddelde van de groep. |
Flynn effect | Door de toenemende welvaart neemt ook het IQ toe. |
Leerstijlen | Manieren om te leren. |
Leervoorkeuren | Manieren van leren die de voorkeur hebben. |
|
|
Mainstreamen | Beperkte kinderen die deels les in het regulier onderwijs krijgen. |
Integratie | Het plaatsen / passen van beperkte kinderen in bestaande klassen. |
Inclusie | Alle soorten studenten in één klas plaatsen. |
Leerstoornis | Problemen hebben met het aanleren of gebruiken van taal. |
Aangeleerde hopeloosheid | Op basis van eerdere ervaringen concluderen dat pogingen enkel kunnen leiden tot falen. |
ADHD | Een stoornis die gepaard gaat met hyperactiviteit, aandachtsproblemen en impulsiviteit. |
Spraakstoornis | Problemen met het uitspreken van woorden. |
Articulatiestoornis | Problemen met de uitspraak van woorden. |
Stemproblemen | Problemen in de stem, zoals een abnormaal hoge stem. |
Emotionele en gedragsstoornissen | Extreme gedragingen en emoties die de ontwikkeling en groei negatief beïnvloeden. |
Intellectuele stoornis/Retardatie | Een laaggemiddeld intellectueel niveau dat gepaard gaat met slecht aangepaste sociale gedragingen. Dit wordt duidelijk voor 18 jaar. |
Transitie programma | Studenten stap-voor-stap op het echte leven voorbereiden, zodat zij op hun niveau kunnen participeren in de samenleving. |
Cerebrale moeilijkheden | Problemen in de coördinatie van bewegingen vanwege hersenbeschadiging. |
Spasticiteit | Spieren die zich samentrekken. |
Epilepsie | Aanvallen en abnormale elektrische ontladingen in het brein. Bij gegeneraliseerde aanvallen zijn meerdere gebieden van het brein betrokken, terwijl bij absente aanvallen er één gebied betrokken is. |
Bijziendheid | Moeite met het zien van objecten die dichtbij zijn. |
Educatieve blindheid | Dit houdt in dat leerlingen middelen zoals braille nodig om te kunnen leren. |
Autisme / autisme spectrum | Door deze stoornis wordt de verbale en non-verbale communicatie aangetast, waardoor de sociale interactie verstoord raakt. |
Reactie op Interventie (RTI) | Een manier om er voor te zorgen dat leerlingen de juiste interventie aangeboden krijgen en leraren weten welke interventies er zijn. |
Hoofdstuk 7
Cognitieve benadering van leren | Leren is een actief proces waarbij kennis wordt bemachtigd, opgeslagen en gebruikt. |
Domein-specifieke kennis | Dit is kennis dat bruikbaar is bij een bepaald gebied of onderwerp. |
Algemene kennis | Dit is kennis die vele situaties bruikbaar is. |
Informatieverwerking | Zie hoofdstuk 1. |
Sensorisch geheugen | Hierin wordt sensorisch informatie, dus informatie van alle zintuigen, kort vast gehouden. |
Perceptie | Het interpreteren van sensorische informatie. |
Bottom-up verwerking | Herkenbare kenmerken uit informatie gebruiken om patronen te vormen, waarmee informatie kan worden georganiseerd. |
Gestalt theorie | Mensen organiseren hun perceptie zodat er een coherent geheel ontstaat. |
Prototype | Dit is het beste exemplaar dat je hebt van een bepaald voorbeeld of categorie. |
Aandacht | Dit is de nadruk leggen op een bepaald stimulus. |
Automatisme | Zie hoofdstuk 4. |
Werkgeheugen | Hierin zit informatie waarop dat moment de aandacht/focus ligt. |
Korte termijn geheugen | In dit geheugen wordt informatie kort, gedurende 20 seconde, opgeslagen. |
Centrale executieve functie | Dit is het gedeelte dat verantwoordelijk is voor processen, zoals aandacht, herhaling, elaboratie en organisatie, die ervoor zorgen dat informatie opgeslagen wordt en teruggehaald kan worden. |
Fonologische loop | Een onderdeel van het werkgeheugen waarin informatie 1,5 tot 2 seconden wordt herhaald. |
Visuele-spatiale sketchpad | Hierin wordt visuele en spatiale informatie gedurende korte tijd herhaald in het werkgeheugen. |
Cognitieve belasting | De hoeveelheid cognitieve middelen die er nodig zijn om een taak te volbrengen. |
Intrinsieke cognitieve belasting | De hoeveelheid cognitieve middelen die nodig zijn zonder andere stimuli in acht te nemen. |
Externe cognitieve belasting | De hoeveelheid die nodig is om irrelevante stimuli te verwerken naast de hoeveelheid die nodig is voor relevante stimuli. |
Germane cognitieve belasting | Het verwerken van informatie die relevant is voor de taak, zoals het toepassen van eerder geleerde informatie op een nieuwe situatie. |
Hardop herhalen | Het hardop blijven herhalen van iets wat je moet onthouden. |
Elaboratieve herhaling | Het verbinden van nieuwe informatie aan kennis en informatie die je al hebt, waardoor de nieuwe informatie beter blijft hangen. |
Chunken | Het werkgeheugen is in staat 5 tot 7 delen (of chunks) te onthouden. Door het samenvoegen van informatie en dus minder delen te creëren kun je meer onthouden. |
Verval | Naarmate je informatie langer niet gebruikt, zakt informatie weg en wordt deze steeds moeilijker om op te halen. |
Lange termijn geheugen | Informatie wordt voor eeuwig opgeslagen in het geheugen. |
Declaratieve kennis | Kennis over feiten, dus weten dat iets zo is. |
Procedurele kennis | Kennis over vaardigheden, dus weten hoe je dingen moet doen. |
Zelfregulatie kennis | Kennis over hoe je jezelf, je emotie en je leren kunt reguleren. |
Expliciet geheugen | Herinneringen die je je bewust en precies kunt herinneren. |
Impliciet geheugen | Kennis die je niet bewust kan herinneren, maar die wel van invloed is op je gedrag, emoties en dergelijke. |
Semantisch geheugen | Dit is het geheugen voor begrip. |
Propositioneel netwerk | Informatie wordt opgeslagen in stellingen en de relaties tussen deze stellingen worden opgeslagen in een propositioneel netwerk. |
Concept | Een categorie van objecten die overeenkomsten hebben. Zij delen dezelfde categorie op basis van een bepaald attribuut. |
Exemplaar | Een precieze herinnering van een echt object. |
Schema’s | Zie hoofdstuk 2. |
Verhaalgrammatica | Op basis van de structuur en organisatie van een verhaal kan het verhaal in een bepaalde categorie geplaatst worden. |
Episodisch geheugen | Herinneringen van gebeurtenissen die plaats hebben gevonden. |
Flashbulb geheugen | Dit zijn hele duidelijke herinneringen van emotioneel beladen gebeurtenissen uit iemands leven. |
Procedureel geheugen | Hierin ligt procedurele kennis opgeslagen. |
Script | Dit is schema voor hoe dingen moeten gaan. |
Producties | Dit geeft aan wat er moet gebeuren als er een bepaald iets gebeurt. |
Primen | Het oproepen van een concept waardoor andere gerelateerde concepten ook geactiveerd worden. |
Organisatie | Zie hoofdstuk 2. |
Niveaus van verwerkingstheorie | Deze theorie stelt dat informatie op verschillende dieptes verwerkt kan worden. |
Verspreide activatie | Door bepaalde informatie op te halen wordt andere informatie die ermee verbonden is ook geactiveerd. Hierdoor kun je uiteindelijk de informatie vinden die je zoekt. |
Terughalen | Het opzoeken van informatie uit het lange termijn geheugen. |
Reconstructie | Informatie wordt aangevuld met behulp van verwachtingen, eerdere ervaringen en kennis. |
Interferentie | Wanneer nieuwe informatie botst met oude informatie. |
Ezelbruggetjes (Mnemonics) | Dit zijn technieken om informatie op te slaan. |
Loci methode | Hierbij worden items gekoppeld aan bekende plekken. |
Acroniem | De beginletters van elk woord vormen samen een nieuw woord. |
Keten ezelbruggetjes | Meerdere elementen die aan elkaar gekoppeld worden. |
Sleutelwoord methode | Nieuwe woorden wordt gekoppeld aan bekende woorden of beelden. |
Serie-positie effect | Het eerste gedeelte van een tekst en het laatste gedeelte worden het best onthouden in tegenstelling tot het middelste gedeelte. |
Deelleren | Een stuk informatie wordt opgedeeld in kleinere delen. |
Gedistribueerde oefening | Informatie wordt op verschillende momenten geleerd. |
Massale oefening | Alle informatie in één keer proberen te leren. |
Domein-specifieke strategieën | Dit zijn strategieën die je helpen om problemen op een bepaalde gebied op te lossen. |
Hoofdstuk 8
Executieve controle | Zie hoofdstuk 7. |
Metacognitie | Weten hoe je geheugen werkt en hoe je deze kennis kunt gebruiken om het leren te verbeteren. |
Leerstrategieën | Verschillende strategieën die je kunnen helpen bij het leren. |
Leertactieken | Specifieke technieken die kunnen helpen bij het leren. |
Concept map | Door middel van cirkels en lijnen de relaties tussen belangrijk begrippen duidelijk maken. |
Productie gebrek | Leerlingen hebben kennis over leerstrategieën maar weten niet wanneer zij deze toe kunnen en moeten passen. |
Probleem | Een situatie waarin een manier gevonden moet worden om een doel te bereiken. Problemen kunnen opgelost worden door nieuwe oplossingen te bedenken. |
Schema gestuurde problemen oplossen | Dit geldt wanneer het schema geen passende oplossing biedt voor het probleem wat op dat moment opgelost moet worden. |
Algoritme | De stap-voor-stap procedure waarmee problemen worden opgelost. |
Heuristiek | Dit is algemene strategie om problemen op te lossen. |
Means-end analyse | Het doel is opgedeeld in subdoelen en wordt bereikt door de subdoelen te bereiken. |
Terugwerk strategie | Dit is een strategie waarbij iemand met het doel begint en terugwerkt om het probleem op te lossen. |
Analogisch denken | Er worden vergelijkbare problemen gezocht om te kijken of dezelfde oplossing werkt. |
Verbalisatie | Het uitspreken van manieren om problemen op te lossen. |
Functionele fixatie | Niet in staat zijn om middelen op een andere manier te gebruiken. |
Respons set | De neiging om op de meest bekende manier te reageren. |
Representatieve heuristiek | De waarschijnlijkheid van een gebeurtenis beoordelen aan de hand van de overeenkomst met jouw prototype. |
Toegankelijke heuristiek | De waarschijnlijkheid van een gebeurtenis beoordelen met de informatie die het snelst en het makkelijkst in je naar boven komt. |
Belief perseverance | Vasthouden aan je overtuigingen, zelf bij ontkrachtend bewijs. |
Confirmatie bias | Zoeken naar informatie die je overtuigingen bevestigingen en voorbij gaan aan ontkrachtende informatie. |
Inzicht | Zie hoofdstuk 4. |
Creativiteit | Op een originele manier denken of een probleem oplossen. |
Divergent denken | Het bedenken van meerder oplossingen. |
Convergent denken | De mogelijkheden beperken om tot één antwoord te komen. |
Brainstormen | Zoveel mogelijk ideeën bedenken zonder deze te evalueren. |
Opzichzelfstaande denkvaardigheids-programma’s | Programma’s waarmee denkvaardigheden worden verbeterd zonder dat er diepe kennis nodig is over een bepaald onderwerp. |
Kritisch denken | Tot bepaalde conclusies komen door logisch en systematisch na te denken en het probleem, het bewijs en de oplossing af te wegen. |
Transfer | Eerder aangeleerde informatie beïnvloed het aanleren van nieuwe informatie. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van motivatie en andere cognitieve middelen. Er is sprake van low-road transfer als overdracht van kennis op een spontane of automatische manier plaatsvind. Bij high-road transfer worden er bewust kennis en vaardigheden toegepast in een nieuwe situatie. |
Overleren | Een vaardigheid zo vaak oefenen dat je hem gaat beheersen. |
Hoofdstuk 9
Leerwetenschappen | Een combinatie van resultaten uit verschillende disciplines, zoals psychologie, filosofie e.d. over leren. |
Functional magnetic resonance imaging (fMRI) | Door middel van radiogolven kunnen gedetailleerde beelden van de binnenkant van het lichaam worden geconstrueerd. Hiermee kunnen de kleinste veranderingen in het brein worden opgemerkt. |
Constructivisme | De leerling zelf speelt een belangrijke rol in het leerproces. In de first wave (zoals de theorie van Piaget) lag de focus op het individu en de psychologie als bron van kennis. Bij de second wave staat de sociale en culturele omgeving centraal. De radicale stroming vindt dat kennis een constructie is (dus subjectief). |
Constructionisme | Houdt zich bezig met de manier waarop openbare kennis, zoals wetenschap, wiskunde of geschiedenis wordt geconstrueerd. |
Maatschappij van beoefening | Bepaalde kennis of vaardigheden zijn alleen bruikbaar in een bepaalde tijd en plaats. |
Situatie leren | Vaardigheden en kennis zijn verbonden aan de situatie waarin zij geleerd worden en kunnen moeilijk toegepast worden bij nieuwe ervaringen. |
Complex leeromgevingen | In deze omgeving komen slecht gedefinieerde problemen voor, net als in het dagelijks leven. |
Sociale onderhandeling | Leren kan ontstaan in samenwerking met anderen, maar alleen waar iemand openstaat voor de ideeën van anderen. |
Intersubjectieve houding | Een manier om overeenstemming te vinden door op zoek te gaan naar aspecten die zij delen. |
Meerdere inhoudsrepresentaties | Problemen op verschillende manieren bekijken om een oplossing te kunnen vinden. |
Spiraal curriculum | Volgens Bruner’s design wordt een onderwerp naarmate kinderen ouder worden steeds complexer behandeld. |
Vraagstellend (inquiry) leren | Een leraar verzint een probleem waar de leerling een antwoord op moet vinden door data te verzamelen en conclusies te testen. |
Probleemgestuurd leren | Studenten worden geconfronteerd met realistische problemen waarvoor geen eenduidige oplossing bestaat. |
Geankerd leren | Een interessante situatie wordt gebruik om het leren te sturen. |
Cognitief leerlingschap | Een leerling verbeterd zijn vaardigheden en kennis onder leiding van iemand met meer ervaring en vaardigheden (een expert). |
Wederkerend lesgeven | Leerlingen worden aangemoedigd om dieper na te denken over de informatie die zij aangeboden krijgen. |
Samenwerking | Ideeën over hoe mensen samen kunnen werken en leren. |
Coöperatie | Met anderen samenwerken om een gedeeld doel te bereiken. |
Coöperatief leren | Een vorm van leren waarbij elaboratief leren deel uit maakt van de activiteiten van een groep en waarbij groepsleden elkaar in het leerproces steunen. |
Wederkerend vragen stellen | Studenten geven antwoorden op elkaar vragen om stof te leren. |
Jigsaw klas | De klas wordt in groepen verdeeld, waarbij elk deel bepaalde informatie leert die uiteindelijk de gehele groep moet weten. |
Gestructureerde controversie | Een groepje van vier verzinnen per duo voor en tegens bij een bepaalde stellig en komen daarmee tot de beste argumenten. |
Fostering communities of learners (FCL) | De omgeving wordt zo aangepast dat activiteiten plaats kunnen vinden tussen personen om het leren te verbeteren. |
Dienstgericht leren | Door middel van stages of klusjes voor de maatschappij worden leren en persoonlijk en sociale ontwikkeling met elkaar gecombineerd. |
Digitale scheiding | Er is een verschil tussen met een laag en een hoog SES en de mate waarin zij toegang hebben tot technologieën. |
Hoofdstuk 10
Sociale leertheorie | Het leren ontstaat door het observeren van anderen. |
Sociale cognitieve theorie | Naar het observeren van anderen spelen ook overtuigingen, perceptie en verwachtingen van de persoon zelf een rol. |
Driedelige wederkerende oorzakelijkheid | Gedrag wordt verklaard vanuit de interactie met het individueel en de omgeving. |
Zelfefficiëntie | De mate waarin iemand zich competent om een bepaalde taak te volbrengen. |
Menselijk agentschap | Het leren in eigen hand nemen om doelen te kunnen bereiken. |
Beheersingservaringen (Mastery experiences) | De ervaringen die mensen hebben met het beheersen van vaardigheden bepalen de zelfefficiëntie. |
Opwinding | Dit is de psychologische en fysiologische reactie waardoor iemand alert, opgewonden of gespannen wordt. |
Plaatsvervangende ervaringen | Kinderen groeien door de (succesvolle) ervaringen die anderen hebben. |
Modeling | Het leren van het voordoen van een vaardigheid of gedrag door iemand anders. |
Sociale overtuiging | De zelfefficiëntie kan beïnvloed worden door feedback of aanmoediging. |
Rimpel effect | Gedragingen worden als een besmetting doorgegeven door middel van imitatie. |
Leraars gevoel van zelfefficiëntie | De mate waarin een leraar zichzelf competent voelt in het lesgeven, begeleiden en motiveren van leerlingen. |
Zelfregulatie | Je gedachten, gedragingen en emoties zo richten dat doelen bereikt kunnen worden. |
Wilskracht | De kracht om doelen te bereiken door middel van discipline (vorm van zelfregulatie). |
Zelfregulerend leren | Zelf regulatieve vaardigheden gebruiken om leerdoelen te bereiken. |
Cognitieve gedragsmodificatie | Cognitieve en gedragsprincipes die hebben geholpen bij het opstellen van procedures om gedrag te kunnen veranderen. |
Zelfinstructie | Jezelf stap voor stap begeleiden in het volbrengen van een taak. |
Hoofdstuk 11
Motivatie | Het is een interne toestand die zorgt voor het opwekken, richten en vasthouden van gedrag. |
Intrinsieke motivatie | Hierbij is de motivatie als gevolg van het doen van een bepaalde activiteit de beloning. |
Extrinsieke motivatie | De motivatie wordt bepaalde door externe factoren, zoals een beloning of straf. |
Locus van oorzaken | Het gaat hier om waar je gedrag aan toeschrijft, dus de oorzaak van gedrag. Dit kan extern of intern zijn. |
Beloning | Dit is iets prettigs wat volgt op bepaald gedrag. |
Stimulans | Een stimulans zorgt ervoor dat gedrag vaker of minder vaak voorkomt. |
Menselijke interpretatie | Motivatie wordt vanuit deze benadering gezien als iets waar mensen bewust voor kunnen kiezen. |
Verwachting x waarde theorieën | Motivatie is afhankelijk van de verwachting die iemand heeft over het behalen van succes en van de mate waarin zij succesvol zijn op dat gebied belangrijk vinden. In latere theorieën werden ook de kosten meegenomen in de overweging. |
Sociaal-culturele benadering van motivatie | Motivatie wordt bepaald door participatie, identiteit en interpersoonlijke relaties. |
Legitieme perifere participatie | Dit is proberen zoveel mogelijk aan een groep deel te nemen ook al is hier iemand nog niet helemaal toe in staat. |
Hiërarchie van behoeften | Maslow heeft de hiërarchie van behoeften bedacht, die bestaat uit zeven niveaus van menselijke behoeftes van psychologische behoeften tot zelfactualisatie. |
Zelfactualisatie | Dit is het bereiken van iemands volledige potentie. |
Defiency needs | Dit zijn de lagere behoeften waaraan eerst voldaan moet worden voordat de hogere behoeften vervuld kunnen worden, zoals veiligheid, ergens toe behoren en zelfvertrouwen |
‘Zijn’ behoeften | Dit zijn de hogere behoeften, zoals intellectuele prestatie, esthetische waardering en zelfactualisatie. Dit worden ook wel de groeibehoeften genoemd. Als hieraan voldaan wordt dan groeit de motivatie. |
Behoeften voor autonomie | De behoeften voor onafhankelijkheid en zelf dingen te kunnen kiezen en wensen te hebben zonder dat anderen daar extern invloed op uitoefenen. |
Cognitieve evaluatie theorie | Motivatie wordt beïnvloed door de manier waarop mensen het gevoel hebben dat nieuwe informatie het gedrag controleert of de kennis vergroot. |
Doel | Dit is iets wat een bepaald individueel probeert te bereiken. |
Doeloriëntatie | Dit geeft aan hoe iemand over doelen denkt, hoe deze bereikt moeten worden en wanneer deze bereikt zijn. |
Mastery doel | Het doel is om een bepaalde taak of vaardigheid te leren beheersen, dus het onder de knie te krijgen. |
Taak-betrokken leerlingen | Deze leerlingen proberen een taak te beheersen of een probleem op te lossen. |
Prestatie doel | Het doel is om een bepaalde prestatie te behalen en uit te blinken in andermans ogen. |
Ego-betrokken leerlingen | Deze leerlingen zijn gericht op hoe goed zij het doen ten opzichte van anderen. |
Werk vermijdende leerlingen | Deze leerlingen hebben niet als doel te leren of het beter te doen als anderen. Daarentegen ontwijken zij het werk of proberen zij met zo min mogelijk moeite een taak te volbrengen. |
Sociale doelen | Het doel is om lid te worden van een groep en relaties met anderen op te bouwen. |
Epistemologische overtuigingen | Ideeën over hoe kennis wordt geconstrueerd en hoe er het beste geleerd kan worden. |
Entiteitsbenadering van vermogen | De overtuiging hebben dat vermogens gefixeerd zijn en niet veranderd kunnen worden. |
Veranderende benadering van vermogen | Volgens deze benadering zijn vermogens veranderbaar en kunnen zij verbeteren. |
Attributie theorie | Deze theorie beschrijft de manier waarop mensen gedrag verklaren. |
Zelfefficiëntie | Zie hoofdstuk 11. |
Aangeleerde hopeloosheid | Zie hoofdstuk 4. |
Mastery georiënteerde studenten | Studenten die hun vermogens willen verbeteren. |
Faal-vermijdende studenten | Studenten die omdat zij niet willen falen bepaalde taken vermijden en geen risico’s durven te nemen. |
Zelfhandicappen | Studenten doen bewust bepaalde dingen waardoor zijn niet kunnen slagen. Hierdoor zijn zij niet in staat om te testen wat zij echt kunnen. |
Faal-accepterende studenten | Studenten die geloven dat hun falen veroorzaakt wordt door hun gebrek aan vermogens. Daarnaast denken zij dat dat niet te veranderen is. |
Opwinding | Zie hoofdstuk 10. |
Angst | Een onbehaaglijk gevoel dat gepaard gaat met spanning. |
Motivatie om te leren | Dit is het zoeken naar mogelijkheden om te leren en vaardigheden en vermogens te verbeteren. |
Belangwaarden | Het waardevol vinden om de taak succesvol te volbrengen. |
Intrinsieke waarde | Het volbrengen van de taak is waardevol door de voldoening die het de persoon geeft. |
Nutwaarde | Een taak uitvoeren om een gezet doel te bereiken. |
Authentieke waarde | Dit zijn taken die gerelateerd zijn aan problemen of situaties die personen in het echte leven tegenkomen en die relevant voor henzelf zijn. |
Probleemgestuurd leren | Zie hoofdstuk 9. |
Doelstructuur | Motivatie wordt beïnvloed door de manier waarop wij ons met anderen relateren die ook bezig zijn met het bereiken van een doel. |
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution