Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Hoofdstuk 1. Organisatiegedrag
- Hoofdstuk 3. Gedachten en gevoelens
- Hoofdstuk 4. Percepties, attributies en management van diversiteit
- Hoofdstuk 6. De aard van werkmotivatie
- Hoofdstuk 7. Een motiverende werkomgeving creëren
- Hoofdstuk 8. De werkrelatie en motivatie
- Hoofdstuk 9. Stress en de gevolgen
- Hoofdstuk 10. Werkgroepen en teams
- Hoofdstuk 11. Effectieve werkgroepen
- Hoofdstuk 12. Leiders en leiderschap
- Hoofdstuk 13. Macht, politiek, conflict en onderhandeling
- Hoofdstuk 15. Besluitvorming en organisatieleren
Hoofdstuk 1. Organisatiegedrag
Conceptuele vaardigheden | Het vermogen om situaties te analyseren en te diagnosticeren en een duidelijk onderscheid te zien tussen oorzaak en gevolg |
Controlling | Het bijhouden en evalueren van individuen, de groep en de prestaties van de organisatie door managers |
Diversiteit | De individuele verschillen binnen de organisatie die voortkomen uit leeftijd, geslacht, ras, etniciteit, religi, seksuele geaardheid en socio-economische achtergrond |
Doeltreffendheid van de organisatie (organizational effectiveness) | Het vermogen van een organisatie om de gestelde doelen te bereiken, te verbeteren door door zelfvertrouwen en overtuigingen van werknemers te verbeteren, het beloningssysteem aan te pakken en het design van het werk aan te pakken |
Downsizing | Het afstoten van managers en werknemers door een organisatie om kosten te besparen |
Empowerment | Wanneer werknemers het gezag krijgen om belangrijke beslissingen te maken en verantwoordelijk zijn voor de gevolgen hiervan |
Ethiek | De waarden, houdingen en morele regels die managers en werknemers zouden moeten toepassen om situaties te analyseren of te interpreteren en te beslissen wat de juiste manier is om te handelen |
Ethisch dilemma | De keuze tussen ethisch handelen en een manier van handelen die veel voordeel op zal brengen |
Expatriate managers | Werknemers die voor het bedrijf in het buitenland wonen, werken en verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van relaties tussen organisaties over de gehele wereld |
Global learning | Het proces van verwerven en aanleren van vaardigheden, kennis en organisatiegedrag en procedures die bedrijven in het buitenland geholpen hebben om succesvolle ondernemingen te worden |
Groep | Bestaat uit twee of meer personen die interacteren om hun doelen te bereiken |
Individuele doelen | Datgene wat leden van een groep voor zichzelf willen bereiken met hun groepslidmaatschap |
Innovaties | Vernieuwingen die het eindresultaat (product of dienst) ten goede komen |
Management | Het proces van plannen, organiseren, leiden en controleren van de menselijke, financiële en materiële middelen van een organisatie. Vier functies van management zijn plannen, organiseren, leiden en controleren |
Manager | Iemand die toeziet op de activiteiten van een of meer medewerkers |
Menselijke vaardigheden | Het vermogen om met mensen te werken, hen te leiden, te begrijpen en hun gedrag te controleren |
Nationale cultuur | Een verzameling waarden die een maatschappij belangrijk vindt en de normen die aangeven welk gedrag geaccepteerd of verworpen wordt |
Organisatie | Groep mensen die samenwerken om individuele doelen of groepsdoelen te bereiken |
Organisatorische cultuur | Beïnvloedt de attitudes van mensen en dus hun wil om doelen te bereiken |
Organisatorische structuur | Hierdoor wordt gecontroleerd hoe mensen samenwerken en het moedigt mensen aan om hard te werken |
Organizational procedure | Een regel of bepaalde routine waar een werknemer zich aan dient te houden om een bepaalde taak zo effectief mogelijk te vervullen |
Outsourcing | Het uitbesteden van bepaald werk of activiteiten dat eerst door het bedrijf zelf werd uitgevoerd, bijv. Aan freelancers |
Rol | Allerlei gedragingen en taken die een persoon zou moeten uitvoeren omdat hij of zij een bepaalde positie bekleedt in de groep of organisatie |
Self-managed teams | Groepen werknemers die de autoriteit en verantwoordelijkheid hebben gekregen om verschillende aspecten van hun eigen organisatiegedrag te managen |
Sociale verantwoordelijkheid | De verplichtingen van een organisatie tegenover mensen of groepen die direct getroffen worden door de handelingen van die organisatie |
Team | Een groep waarin de leden intensief samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken, daarnaast ontwikkelen zij een specifieke routine |
Technische vaardigheden | Baanspecifieke kennis en technieken die een manager nodig heeft om te kunnen presteren binnen zijn/haar rol |
Top-management team | Bestaat uit een aantal hooggeplaatste managers die samen de strategie van een organisatie/bedrijf bepalen waarmee de gestelde doelen behaald kunnen worden |
Vaardigheid | Het vermogen om op bepaalde wijze te handelen zodat een persoon zijn of haar rol goed kan uitvoeren |
Virtueel team | Een groep waarin de leden intensief samenwerken met behulp van elektronische hulpmiddelen |
Wereldorganisatie | Een organisatie die producten fabriceert of verkoopt in landen of gebieden over de gehele wereld |
Hoofdstuk 3. Gedachten en gevoelens
Arbeidsstemmingen (work moods) | Geven aan hoe mensen zich voelen als ze daadwerkelijk aan het werk zijn. Stemmingen (positief/negatief) kunnen veranderen maar zijn over het algemeen redelijk stabiel |
Arbeidswaarden (work values) | Persoonlijke opvattingen over wat men verwacht te krijgen van het werk (o.a. zelfrespect, geld, status) en hoe men zich op het werk hoort te gedragen |
Arbeidswaarden, extrinsiek | Waarden die gerelateerd zijn aan de gevolgen van werk; een hoge beloning, sociale contacten, tijd over voor hobby’s |
Arbeidswaarden, intrinsiek | Waarden die gerelateerd zijn aan de aard van het werk zelf; het leren van nieuwe dingen, uitdagingen hebben, creatief zijn etc. |
Bruikbaarheidswaarden | De beslissing moet zo genomen worden dat de meeste mensen ervan profiteren |
Emotionele arbeid | Arbeid waarbij werknemers hun gevoelens en ervaringen onder controle moeten houden |
Emotionele dissonantie | Wanneer er van werknemers verwacht wordt dat zij een bepaalde emotie uitdrukken die zij niet echt voelen |
Gerechtigheidswaarden | De gevolgen van een beslissing (positief en negatief) moeten eerlijk verdeeld worden over alle mensen die de beslissing aangaat |
Hygiene needs | Behoeften die te maken hebben met de lichamelijke en psychische context waarin het werk wordt uitgevoerd (salaris, omgeving, etc.) |
Morele rechtswaarden | De beslissing moet zo genomen worden dat de rechten van degene wie de beslissing aangaat beschermd worden |
Motivator needs | Behoeften die te maken hebben met het daadwerkelijke werk en hoe uitdagend het is |
Organizational citizenship | Gedrag dat niet verplicht is, maar wel heel belangrijk voor een organisatie (helpen van een collega, niet stelen, etc.) |
Personeelsverloop (turnover) | Het zich permanent terugtrekken van een werknemer uit een organisatie. Hoge werktevredenheid leidt tot laag verloop |
Verbondenheid met de organisatie (commitment) | De hele verzameling van gevoelens en overtuigingen die mensen hebben over de organisatie als geheel. Er zijn twee soorten commitment: affectief (wanneer een werknemer blij is dat hij deel mag zijn van de organisatie, erin gelooft), en aanhoudend (wanneer de kosten om de organisatie te verlaten voor de werknemer erg hoog zijn) |
Werkhoudingen (work attitudes) | Een verzameling gevoelens, overtuigingen en gedachten over hoe men zich moet gedragen op het werk en binnen de organisatie. Bestaan uit drie componenten: affectief (gevoelens), cognitief (overtuigingen) en gedrag (ideeën over verwachte gedragingen) |
Werktevredenheid (job satisfaction) | De hele verzameling gevoelens en overtuigingen die mensen hebben over hun huidige baan. Vier factoren zijn hierop van invloed: persoonlijkheid, werksituatie, waarden en sociale invloed |
Whistleblower | Een persoon die mensen met gezagsposities informeert over illegaal of onethisch gedrag in een organisatie |
Workplace civility | Onbeleefde persoonlijke gedragingen, die een weerspiegeling zijn van een tekort aan respect tegenover anderen |
Hoofdstuk 4. Percepties, attributies en management van diversiteit
Attributiebias: Actor-observer effect | De neiging van mensen om hun eigen gedrag vooral toe te schrijven aan externe oorzaken en het gedrag van anderen aan interne oorzaken |
Attributiebias: fundamentele attributiefout | De neiging om gedrag van anderen vooral toe te schrijven aan interne in plaats van externe oorzaken |
Attributiebias: self-serving attributie | De neiging van mensen succes toe te wijzen aan interne oorzaken en falen aan externe oorzaken |
Attributietheorie | Beschrijft hoe mensen de oorzaken van hun eigen gedrag en het gedrag van anderen verklaren. Externe attritbuties schrijven oorzaken van gedrag toe aan krachten van buiten, interne attributies schrijven oorzaken van gedrag toe aan karakteristieken van een persoon zelf |
Bias (vooroordeel) | Systematische neiging om informatie op een foute manier te gebruiken of te interpreteren met foute percepties als gevolg |
Bias: average tendency | De neiging om iedereen als gemiddeld te zien, hierdoor krijgen goede werknemers geen beloning en slechte werknemers geen feedback |
Bias: contrast effect | Ontstaat wanneer de perceptie van een targetpersoon verstoord wordt door percepties die de waarnemer heeft van anderen in dezelfde situatie |
Bias: halo effect | Ontstaat als de algemene perceptie van een ontvanger over een target in de weg zit voor de perceptie van de target op andere dimensies |
Bias: knowledge-of-predictor | De bevoordeelde perceptie die onstaat als de ontvanger op basis van bepaalde informatie, verwachtingen heeft gekregen over een target |
Bias: primacy effect | De eerste informatie die een ontvanger krijgt over de target heeft een buitengewoon grote invloed op de perceptie |
Bias: self-fulfilling prophecy | Als een voorspelling uitkomt doordat de ontvanger van tevoren een bepaalde uitkomst verwacht en op zo’n manier handelt dat deze verwachting waarheid wordt |
Bias: similar-to-me-effect | De neiging van mensen om anderen die op hen lijken aardiger te vinden |
Impression management | Pogingen om controle te houden over de percepties en indrukken die anderen van je opdoen, dit kan fouten in de perceptie opleveren. Vijf manieren: behavioral matching (nadoen, matchen van gedrag van anderen), zelf-promotie (als de target zich op de meest positieve manier probeert te presenteren), bevestigen van de normen in een situatie (een target volgt de afgesproken regels voor gedrag), vleien en consistent blijven (verbaal moet overeenkomen met non-verbaal) |
Perceptie | Het proces van selecteren, organiseren en interpreteren van informatie die via de zintuigen binnenkomt, bestaande uit drie componenten: de ontvanger, het doel en de situatie |
Quid pro quo seksuele intimidatie | Wanneer een werknemer wordt gevraagd of gedwongen seksuele handelingen te verrichten in ruil voor een promotie of ter voorkoming van een negatieve eindevaluatie |
Schema | Een abstracte kennisstructuur die in je geheugen zit en die het mogelijk maakt om het waargenomen onderwerp (‘target’) te organiseren en op te slaan |
Stereotype | Een set van over-gesimplificeerde en vaak inaccurate typische karakteristieken die aan een bepaalde groep worden toegeschreven; een goed voorbeeld van een disfunctioneel schema |
Hoofdstuk 6. De aard van werkmotivatie
Alderfer’s ERG theorie | Overlevingsbehoeften (Existence needs) zoals voedsel, water, kleding etc., verwantschapbehoeften (Relatedness needs) zoals communicatie met anderen, verwantschap en andere relaties en ontwikkelingsbehoeften (Growth needs) zoals de behoefte om zichzelf te ontwikkelen. |
Billijkheidstheorie (equity theory) | Een theorie over werkmotivatie die zich richt op de percepties van de werknemer over de billijkheid van de verhouding tussen opbrengsten en bijdragen. ‘Inequity’ is wanneer de output- en inputratio’s niet gelijk zijn aan elkaar. |
Maslow’s hierarchy of needs | Mensen hebben vijf universele behoeften die ze willen bevredigen: (1) fysiologische behoeften als voedsel, water, onderdak, (2) veiligheidsbehoeften als veiligheid, stabiliteit, geen oorlog, (3) groepsgevoelbehoeften als interactie, vriendschappen en liefde, (4) waardigheidsbehoeften als zelfvertrouwen, respect en erkenning, (5) zelfactualisatiebehoeften, het gevoel dat je bent wie je maximaal kunt zijn |
Motivatie | Slechts één factor van de vele die van invloed is op de prestaties van een persoon. Een hogere mate van motivatie hoeft niet altijd een betere perstatie tot gevolg te hebben |
Organisatie rechtvaardigheidstheorie (organizational justice theory) | De perceptie van de werknemer over de globale eerlijkheid binnen het bedrijf. Beschrijft een groep theorieën die zich richt op aard, determinanten en consequenties van organisatierechtvaardigheid, van belang voor motivatie, houding en gedrag van de werknemer |
Presteren | Een evaluatie van de resultaten van het gedrag van de persoon: goed of slecht |
Verwachtingstheorie (expectancy theory) | Een theorie over werkmotivatie die zich richt op hoe werknemers keuzes maken tussen alternatieve gedragingen en mate van inzet, d.m.v. valentie (hoe gewild is een uitkomst?), dienstbaarheid (wat is het verband tussen de werkprestatie en de beloning?) en verwachting (wat is het verband tussen inzet en prestatie?) |
Werkgedrag, extrinsiek gemotiveerd | Gedrag dat vertoond wordt om materiële of sociale beloning te verkrijgen (salaris, bonus) of om straf te voorkomen |
Werkgedrag, intrinsiek gemotiveerd | Gedrag dat wordt uitgevoerd om het gedrag zelf, dus wanneer iemand zijn baan heel erg leuk vindt |
Werkmotivatie | De psychologische krachten die de richting van het gedrag, de mate van inzet en de mate van doorzettingsvermogen van een peroon in een organisatie bepalen |
Hoofdstuk 7. Een motiverende werkomgeving creëren
Goal-setting theorie | Richt zich vooral op het identificeren van de verschillende soorten doelen die het meest effectief zijn in het produceren van een hoog niveau van motivatie en prestatie en waarom deze doelen deze effecten hebben. Specifieke doelen leiden tot betere prestaties. Moeilijke doelen leiden tot hogere motivatie en prestatie |
Growth-need strength | Geeft aan in welke mate het belangrijk is voor de werknemer dat zijn/haar baan bijdraagt aan persoonlijke groei en ontwikkeling |
Job characteristics model | Richt zich op het identificeren van eigenschappen die de baan intrinsiek motiverend maken en de gevolgen van deze eigenschappen |
Job crafting | Het proces waarbij werknemers hun taken, hun visie op hun taken en hun manier van interacteren tijdens het werk verzachten, waardoor het werk aantrekkelijker en zinvoller wordt |
Job enlargement | Hierbij wordt het takenpakket van de werknemer uitgebreid. De taken zijn van dezelfde moeilijkheidsgraad en de verantwoordelijkheden van de werknemer blijven hetzelfde. Ook wel horizontale job loading genoemd. |
Job enrichment | Hierbij wordt aan de werknemer meer verantwoordelijkheid gegeven en heeft de werknemer dus meer controle. Ook wel verticale job loading genoemd |
Job simplification | Het opbreken van een baan in de kleinst mogelijke te identificeren taken |
Job specialisatie | Het toekennen van de uitvoering van kleine, simpele taken aan de werknemers |
Kerndimensies ter bevordering van intrinsieke motivatie | Elke baan heeft vijf van deze kerndimensies: (1) variatie in vakkundigheid; welke vaardigheden en talenten iemand nodig heeft, (2) taak identiteit; in hoeverre iemand aan één ding werkt van begin tot eind, (3) taak belangrijkheid (significance); in hoeverre de baan van invloed is op je eigen leven en dat van anderen binnen of buiten de organisatie, (4) autonomie; in hoeverre de baan vrijheid en onafhankelijkheid biedt in hoe het werk wordt uitgevoerd, (5) feedback; de hoeveelheid duidelijke feedback die de baan aan de werknemer verschaft over zijn/haar prestaties |
Management by objectives (MBO) | Een goal-setting proces waarin een manager met zijn/haar baas doelen vastlegt en evalueert in hoeverre de vorige afgesproken doelen zijn bereikt |
Organisatorische doelen | De belangrijkste doelen van de organisatie; waar de organisatie voor staat en wat de organisatie zoekt om deze doelen te vervullen |
Scientific management | Hierbij wordt op allerlei manieren geprobeerd om de motivatie van de werknemers en de effectiviteit van de organisatie te vergroten |
Self-reinforcement | Wanneer werknemers intrinsiek gemotiveerd zijn voor hun baan, voelen zij zich goed als ze op een bepaald niveau presteren en dit heeft als gevolg dat ze op dit niveau willen blijven presteren |
Social identity theory | Verklaart hoe en waarom organisatorische doelen kunnen bijdragen aan de motivatie van de werknemers van de organisatie. Mensen neigen ernaar henzelf en anderen in te delen in sociale categorieën |
Taakontwerp (job design) | Het proces van het verbinden van specifieke taken aan specifieke banen en beslissen welke technieken, gereedschappen en procedures gebruikt moeten worden om een bepaalde taak te kunnen vervullen |
Hoofdstuk 8. De werkrelatie en motivatie
Carrière | De som van alle werkgerelateerde ervaringen in iemands leven. Vier categorieën: (1) lineaire carrière; een persoon verandert steeds van baan, elke baan een stapje hoger, maar niet fundamenteel verschillend, (2) steady-state carrière; je hele leven dezelfde baan, (3) spiral carrière: steeds een baan die een stapje hoger is, maar wel fundamenteel verschillend van de vorige, (4) transitory carrière; heel vaak van baan veranderen, steeds een fundamenteel verschil |
Commission pay | Hierbij is het salaris van de werknemer een percentage van de totale verkoop. Twee mogelijkheden: partial commission (hierbij ontvangen mensen een vast bedrag en daarbovenop een commision) of full commission (hierbij ontvangen mensen salaris dat volledig afhankelijk is van de hoeveelheid die verkocht wordt) |
Evaluatie, formeel | Een evaluatie die op een vast tijdstip plaatsvindt, bijvoorbeeld drie keer per jaar. Wordt vaak gebruikt door grote organisaties |
Evaluatie, informeel | Vinden het hele jaar door plaats, een werknemer wordt direct op zijn fouten gewezen of krijgt direct een compliment. Wordt vaak gebruik door kleine organisaties |
Evaluatie: 360-degree appraisal | Een evaluatie door iedereen die maar met die werknemer te maken heeft, zoals baas, collega’s, mensen die onder hem/haar werken en klanten |
Evaluatie: peer appraisal | Een evaluatie door gelijken, zoals collega’s |
Evaluatie: self-appraisal | Je evalueert jezelf. Opvallend is dat iedereen zich boven gemiddeld beoordeelt |
Evaluatie: subordinate appraisal | Een evaluatie door ondergeschikten, dus de manager wordt door de werknemers onder hem beoordeeld |
Evaluatie: supervisor appraisal | Een evaluatie door een bovengeschikte, zoals een baas |
Gain-sharing plans | Pay-plans waarbij de beloning afhangt van de prestaties van de organisatie (dus niet de persoonlijke prestatie) |
Performance appraisal | Het evalueren van werkprestaties om de motivatie en de werkuitvoering van de werknemer te stimuleren en de verkregen informatie te gebruiken in het maken van bestuurlijke beslissingen |
Piece-rate pay plan | Hierbij wordt een werknemer betaald voor elke eenheid die hij/zij produceert |
Prestatiebeloning (merit pay) | Werkt meer motivatieverhogend dan een beloning die niet gebaseerd is op prestatie. Twee vormen: salarisverhoging en bonussen, waarbij een bonus het meest effectief is voor het verhogen van motivatie |
Profit-sharing | Alle werknemers krijgen een deel van de winst |
Psychologisch contract | De perceptie van de werknemer over zijn of haar uitwisselingsrelatie met een organisatie, over de verhouding tussen prestatie en beloning |
Psychologisch contract, relationeel | Contracten van lange duur, heel algemeen en de werknemer en de organisatie verwachten veel van elkaar. Extrinsieke beloningen zijn nog steeds belangrijk, maar het gaat ook voor een groot deel om intrinsieke beloningen. Er is sprake van een affectieve relatie tussen werknemer en organisatie |
Psychologisch contract, transactioneel | Contracten die van korte duur zijn en heel specifiek, die flexibel zijn en weinig verplichtingen bevatten. Vooral gericht op extrinsieke beloningen zoals salaris |
Realistic job preview (RJP) | Een eerlijke beoordeling van de voordelen en nadelen van een bepaalde baan en de organisatie |
Vergelijkbare waarde (comparable worth) | Werk van vergelijkbare waarde voor een organisatie moet hetzelfde betaald krijgen (pay rate), ongeacht de verschillen in werk en de persoonlijke karakteristieken van de werknemer |
Hoofdstuk 9. Stress en de gevolgen
Burnout | Psychische, emotionele of lichamelijke uitputting |
Coping | De manier waarop mensen omgaan met stress |
Coping, emotiegericht | De stappen die mensen ondernemen om beter om te kunnen gaan met hun stressvolle gevoelens en emoties en ze onder controle te houden |
Coping, probleemgericht | De stappen die mensen ondernemen om direct handelend met de bron van de stress om te gaan. |
Rol-ambiguïteit | Ontstaat als het voor de werknemer niet helemaal duidelijk is wat er van hem/haar verwacht wordt |
Rolconflict | Ontstaat als bepaalde eisen waaraan de persoon moet voldoen in conflict zijn met andere eisen die aan dezelfde persoon worden gesteld |
Stress | Het ervaren van mogelijkheden of bedreigingen. Stress ontstaat als de mogelijkheid of bedreiging belangrijk is voor de persoon in kwestie, en er sprake is van onzekerheid of de persoon de taak wel kan volbrengen. Stress kan leiden tot lichamelijke klachten (buik- en hoofdpijn, slecht slapen, hoge bloeddruk etc.) en psychische klachten (humeurig zijn, angstig zijn, zorgen maken, boosheid, burnout) |
Stressoren | Veroorzakers van stress, vijf soorten: (1) Persoonlijke stressoren; thuissituatie, levensgebeurtenissen, (2) Werkgerelateerde stressoren; overbelasting of onderbelasting, rolconflict, rol-ambiguïteit, (3) Groeps- en organisatiegerelateerde stressoren; miscommunicatie, ruzie, oncomfortabele werkcondities, veranderingen, (4) Stressoren als gevolg van de balans tussen werk en privé; als verplichtingen op het werk in conflict komen met verplichtingen thuis, en (5) Onzekere omgeving; onzekerheden en crisis uit de wijdere omgeving, bijv. terroristische aanslagen |
Hoofdstuk 10. Werkgroepen en teams
Eigenaardigheidswaarden (idiosyncrasy credit) | De vrijheid om van de norm af te wijken zonder gestraft te worden. Komt meestal voor bij groepsleden die in het verleden veel voor de groep gedaan hebben |
Formeel, Bevelgroep (command group) | Een groep ondergeschikten die allemaal verslag brengen aan dezelfde supervisor |
Formeel, Taakafdeling (task force) | Komen samen om een specifiek doel te bereiken, wanneer dit doel is bereikt wordt de groep meestal ontbonden |
Formeel, Team | Een groep bestaande uit mensen die intensief met elkaar samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken |
Formeel, Zelfleidende werkgroep (self-managed work team) | Heeft geen manager of groepsleider, ze zijn zelf verantwoordelijk voor het bereiken van de doelen en het uitvoeren van de leiderschapstaken |
Groep | 2 of meer mensen die interactief met elkaar omgaan om een bepaald doel te bereiken of bepaalde behoeften te vervullen |
Groepen, formeel | Gevormd door managers om de organisatie te helpen zijn doelen te bereiken |
Groepen, informeel | Ontstaan in organisaties omdat de leden ervan geloven dat deel utimaken van de groep helpt bij het bereiken van hun doelen of het vervullen van hun behoeften |
Groepsdoel | Het overeengekomen gemeenschappelijke doel van alle of de meeste leden van de groep |
Groepskenmerken | Kenmerken van invloed op het gedrag van de leden en het presteren van de groep als geheel: Groepsgrootte, groepssamenstelling, groepsfunctie, groepsstatus, groepsdoeltreffendheid en sociale facilitatie |
Groepsstadia | (1) Forming; groepsleden leren elkaar kennen en vormen normen en waarden, (2) Storming; conflict waarbij de leden het eens proberen te worden over wie de leider moet zijn en hoeveel macht deze heeft, (3) Norming; de leden voelen dat ze echt bij de groep horen en er ontsaan hechte banden, (4) Performing; werknemers werken samen om hun doel te bereiken, (5) Adjourning; de groep gaat uit elkaar als het doel is bereikt |
Informeel, belangengroep | Heeft een gemeenschappelijk doel die de leden proberen te bereiken door het verenigen van hun inspanningen |
Informeel, vriendschapsgroep | Een groep leden van een organisatie die graag met elkaar omgaat en met elkaar socialiseert |
Normen | Signalen over het gedrag dat van leden verwacht wordt, informele regels over gedrag. Normen worden bekrachtigd door beloningen en straffen |
Rol | Een reeks gedragingen die wordt verwacht bij een bepaalde positie in een groep of organisatie. Deze verwachte gedragingen zijn de verantwoordelijkheden van een persoon |
Role making | Het proces van initiatief nemen om een rol te creëren door bepaalde verantwoordelijkheden aan te nemen die niet horen bij de aangewezen rol |
Role taking | Het proces van gedragen naar de verantwoordelijkheden van de aangewezen rol |
Rol-oriëntatie | De manier waarop leden van een groep reageren op verscheidene situaties |
Rol-oriëntatie, individueel | Individuën wordt geleerd dat het acceptabel is en gewaardeerd wordt als leden creatief zijn en experimenteren met veranderingen in bestaande toepassingen. Deze leden gebruiken vaker role-making |
Rol-oriëntatie, institutioneel | Nieuwkomers leren op dezelfde manier te reageren op situaties als de bestaande groep. Deze nieuwkomers gebruiken vaker role-taking |
Sociale facilitatie | Het effect dat de fysieke aanwezigheid van anderen heeft op iemands prestatie. Twee typen: Publiekseffecten (de effecten van passieve toeschouwers) en co-actie-effecten (de effecten van de aanwezigheid van andere groepsleden die dezelfde taken uitvoeren) |
Socialisatie | Het proces waarbij nieuwkomers in de groep de rollen, regels en normen leren |
Hoofdstuk 11. Effectieve werkgroepen
Groepscohesie | De aantrekkelijkheid van een groep voor de leden; hoe aantrekkelijker de groep, hoe meer de leden hun lidmaatschap zullen waarderen en hoe liever ze bij de groep willen blijven. Factoren die hieraan bijdragen: groepsgrootte, gelijkenis van de groepsleden, competitie tussen groepen, succes en exclusiviteit |
Onderlinge afhankelijkheid van de taken (task interdependence) | Hoeveel invloed het werk van het ene lid heeft op het werk van het andere lid. Drie typen: (1) verenigbare onderlinge afhankelijkheid (pooled); elk lid maakt een afgescheiden en onafhankelijke contributie aan de groepsprestatie, (2) opeenvolgende onderlinge afhankelijkheid (sequential); leden voeren specifieke gedragingen in een vooraf vastgestelde volgorde uit, (3) wederkerige onderlinge afhankelijkheid (reciprocal); de activiteiten van alle groepsleden zijn volledig van elkaar afhankelijk |
Potentiële prestatie | Het hoogst mogelijke prestatieniveau dat een groep op een bepaald tijdstip kan bereiken |
Procesverliezen | Productiemoeilijkheden die een groep ervaart door coördinatie en motivatieproblemen. Actuele groepsprestatie = potentiële prestatie – procesverliezen |
Proceswinsten | Toenames van de potentiële prestatie als gevolg van nieuwe manieren van motiveren en coördineren van de groepsleden |
Social loafing | De neiging van mensen om zich minder in te spannen wanneer ze in een groep werken en de individuele bijdragen niet goed zichtbaar zijn |
Sucker effect | Wanneer social loafing bij één of meer groepsleden optreedt, werkt dit aanstekelijk |
Synergie | Als leden die samenwerken meer of beter produceren dan de gecombineerde prestaties samen (‘het geheel is meer dan de som der delen’ |
Hoofdstuk 12. Leiders en leiderschap
Afstraffingsgedrag | Treedt op wanneer een leider negatief reageert op een ondergeschikte als deze ongewenst gedrag vertoont |
Beloningsgedrag | Treedt op wanneer een leider een ondergeschikte beloont bij gewenst gedrag |
Besluitvormingsstijlen | Vier verschillende, variërend in de mate waarop ondergeschikten deelnemen aan het besluit: (1) autocratisch; de leider maakt de beslissing alleen, (2) consultatief; de ondergeschikten hebben enige invloed, maar de leider neemt het besluit, (3) groep; de groep maakt de beslissing, de leider is gewoon groepslid, (4) afgevaardigd; de leider geeft alle verantwoordelijkheid om een beslissing te maken aan de ondergeschikten |
In-groep out-groep | Ondergeschikten die een speciale relatie met hun leider hebben, die gekarakteriseerd wordt door wederzijds vertrouwen, zijn lid van de in-groep. Andere ondergeschikten, met een meer traditionele relatie met de leider, zijn lid van de uit-groep |
Leider-effectiviteit | De mate waarin de leider de doelen van de groep of organisatie ook daadwerkelijk weet te bereiken |
Leider-lid uitwisselingstheorie | Stelt dat leiders hun ondergeschikten vaak niet gelijk behandelen, maar met elke ondergeschikte een andere relatie ontwikkelen |
Leiders, formeel | Managers die de legale leiding hebben gekregen om invloed uit te oefenen om de organisatiedoelen te helpen bereiken |
Leiders, informeel | Hebben geen formele autoriteit gekregen, maar oefenen soms net zoveel invloed uit op andere leden als formele leiders; vaak komt dit doordat ze beschikken over een bepaalde vaardigheid of talent |
Leiderschap | De capaciteit van een individu om invloed uit te oefenen op de andere leden van de groep of organisatie, om hen te helpen de doelen te bereiken |
Leiderschap neutralisatie | Een factor die de leider belet invloed te hebben en alle inspanningen van de leider teniet doet, bijv. karakteristieken van de ondergeschikte, het werk of de groep |
Leiderschap substitutie | Een factor die de behoefte aan een leider vervangt en leiderschap onnodig maakt, bijv. intrinsieke motivatie |
Leiderschapsstijl, relatiegeorienteerd | Deze leiders willen graag aardig gevonden worden door hun ondergeschikten en goede werkrelaties ontwikkelen. Dat het werk goed wordt gedaan is hun tweede prioriteit |
Leiderschapsstijl, taakgeorienteerd | Deze leiders willen dat hun ondergeschikten op een hoog niveau presteren en al hun taken afmaken. Goede relaties onderhouden met de ondergeschikten is hun tweede prioriteit |
Romantiek van het leiderschap | Ondergeschikten willen soms geloven dat leiders echt een verschil kunnen maken en ze kennen dan ook kwaliteiten of krachten toe aan de leider die deze eigenlijk niet bezit |
Route-doel-theorie (path-goal theory) | Beschrijft hoe leiders hun ondergeschikten kunnen motiveren om groepsdoelen en organisatiedoelen te bereiken aan de hand van drie richtlijnen: (1) bepalen welke uitkomsten ondergeschikten proberen te behalen op het werk en de controle krijgen over deze uitkomsten, (2) ondergeschikten belonen voor presteren op een hoog nivau door het geven van uitkomsten die de ondergeschikten willen behalen, (3) de ondergeschikten laten geloven dat ze de werkdoelen kunnen bereiken en op een hoog niveau kunnen presteren, dit kan door routes te laten zien die tot het doel kunnen leiden, door obstakels uit de weg te ruimen en door vertrouwen te tonen in de capaciteiten van de ondergeschikte |
Transactioneel leiderschap | Leiders motiveren hun ondergeschikten enkel en alleen door beloningen te geven voor goede prestaties en berispingen voor slechte prestaties |
Transformerend leiderschap | Charismatische leiders met consideratie voor ontwikkeling. Treedt op als een leider zijn of haar ondergeschikten transformeert op drie belangrijke manieren die resulteren in vertrouwen in de leider, gedragen die bijdragen aan het behalen van de doelen en motivatie om te rpesteren op een hoog niveau: (1) verhogen van het besef van de waarde van de taak, (2) ondergeschikten het belang laten beseffen van persoonlijke groei, ontwikkeling en prestatie, (3) ondergeschikten motiveren om te werken voor de organisatie in plaats van alleen voor zichzelf |
Hoofdstuk 13. Macht, politiek, conflict en onderhandeling
Bemiddelaar | Deze neemt een neutrale houding aan en helpt de partijen tot een verzoening van hun verschillen |
Coalities | Groepen managers met dezelfde interesses |
Conflict oplossen | Dit kan op vijf manieren onderhandeld worden: (1) compromitteren (compromise); een oplossing die acceptabel is voor beide partijen, (2) samenwerken (collaboration); elke partij probeert zowel zijn eigen doelen als die van de andere partij te bereiken, (3) aanpassing (accomodation); als een partij een andere partij zijn doelen laat bereiken ten koste van zijn eigen doelen, (4) vermijding (avoidance); beide partijen ontkennen de oorzaak van het probleem en doen alsof er geen probleem is, (5) competitie (competition); beide partijen willen de eigen interesses waarmaken en hebben geen interesse voor de andere partij |
Derdepartij onderhandelaar | Een buitenstaander die goed is in onderhandelen en helpt als bemiddelaar |
Differentiatie | Treedt op in een organisatie wanneer mensen en taken verdeeld zijn in functies en afdelingen om goederen en diensten te produceren. Kan leiden tot conflict door verschillen in functionele oriëntatie tussen functies of afdelingen en door status-inconsistenties tussen groepen |
Formele individuele macht | De macht die wordt verkregen door de positie van de persoon in de hiërarchie van de organisatie |
Gedragssturing | Wanneer partijen elkaars houding proberen te beïnvloeden |
Macht | De vaardigheid van een persoon of groep om een andere persoon of groep dingen te laten doen die zij anders niet hadden gedaan |
Macht: beloningsmacht (reward power) | De macht om loonsverhogingen, promoties, lof, interessante projecten en andere beloningen te geven aan ondergeschikten |
Macht: charismatische macht | Een extreme vorm van referentmacht die de persoon verkrijgt door zijn persoonlijkheid, fysieke vaardigheden of andere vaardigheden die ertoe leiden dat anderen deze persoon geloven en volgen |
Macht: dwangmacht (coercive power) | De macht om straf te geven of in te houden. |
Macht: expertmacht | De macht die men krijgt door superieure vaardigheden of expertise in het doen van een taak |
Macht: informatiemacht | De macht die men heeft door toegang te hebben tot en controle te hebben over informatie |
Macht: informele macht | Macht die voortkomt uit persoonlijke karakteristieken zoals de persoonlijkheid, vaardigheden en capaciteiten |
Macht: referentmacht | De macht die mensen hebben omdat ze aardig gevonden worden, bewonderd worden en gerespecteerd worden |
Macht: wettige macht (legitimate power) | Verleent een persoon de legitieme autoriteit om de bronnen van de organisatie te gebruiken en te controleren om de organisatiedoelen te bereiken |
Onderhandeling | Een proces waarin groepen met verschillende interesses aanbiedingen doen, accepteren en concessies maken om hun verschillen op te lossen |
Organisatieconflict | Strijd (voortgekomen uit eigen belang) die ontstaat als het doelgerichte gedrag van een persoon of groep het doelgerichte gedrag van een andere persoon of groep blokkeert |
Organisatiepolitiek | Activiteiten van managers om hun macht te verhogen, hierna kunnen ze die macht gebruiken om besluitvorming te beïnvloeden zodat de organisatiedoelen overeenkomen met hun individuele, functionele en afdelingsinteresses |
Politieke besluitvorming | Discussies die kunnen ontstaan als gevolg van verschillende meningen over oplossingen, die kunnen zorgen voor een betere kwaliteit in besluitvorming |
Schaarste van bronnen | Als er weinig bronnen (materiaal, budget) zijn, zullen personen en groepen hierom moeten strijden en dit kan zorgen voor conflict |
Stadia van conflict | (1) Latent conflict; wanneer alleen het potentieel voor een conflict aanwezig is, (2) waargenomen conflict (perceived conflict); wanneer een individu of groep waarneemt dat zijn doelen worden tegengewerkt door acties van anderen, (3) gevoeld conflict; wanneer partijen negatieve gevoelens over elkaar ontwikkelen, kanten worden gekozen en er een wij-tegen-zij-houding ontstaat, (4) manifesteren van een conflict; waarin beide partijen proberen elkaar tegen te werken en elkaar te schenden, (5) conflict nasleep; wanneer het conflict op de één of andere manier is opgelost. Ongeacht de uitkomst, het is bijna zeker dat het conflict weer zal optreden in een andere context. |
Taakrelaties | Conflicten kunnen ontstaan omdat organisatorische taken met elkaar verbonden zijn en elkaar beïnvloeden. Dit kan komen door overlappende autoriteit, onderlinge taakafhankelijkheid of onverenigbare evaluatiesystemen |
Hoofdstuk 15. Besluitvorming en organisatieleren
Begrensde rationaliteit | De vaardigheid van redeneren die beperkt is door de beperkingen van de mens zelf; het is onmogelijk om tegelijkertijd alle informatie die relevant is te overdenken en deze informatie te gebruiken om een optimale keuze te maken |
Besluiten, geprogrammeerd | Worden gemaakt in reactie op problemen en mogelijkheden die steeds terugkeren. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een functioneringsprogramma (performance program), een gestandaardiseerde handelingswijze |
Besluiten, ongeprogrammeerd | Worden gemaakt als leden van een organisatie reageren op nieuwe problemen of mogelijkheden. Hierbij zoeken de leden extra informatie |
Besluitvorming | Het proces waarbij leden van een organisatie een specifieke koers van acties kiezen om te reageren op de mogelijkheden en de problemen die zich voordoen |
Besluitvormingsmodel, administratief | Een beschrijvend model: het legt uit hoe mensen werkelijk besluiten maken in organisaties |
Besluitvormingsmodel, klassiek | Een voorschrijvend model: het beschrijft hoe mensen een besluit zouden moeten nemen. Een onrealistisch model, omdat het ervan uitgaat dat men alle informatie heeft om optimale beslissingen te maken, wat meestal niet voorkomt in organisaties |
Brainstorming | Spontane, participerende techniek van besluitvorming die groepen gebruiken om veel alternatieven te produceren voor een besluit wordt gevormd |
Delphi-techniek | Wordt gebruikt als leden elkaar nooit in het echt ontmoeten. Een leider beschrijft een probleem aan verschillende experts, deze vullen een vragenlijst en sturen die terug. De leider maakt een samenvatting van de lijsten en stuurt deze terug naar de experts met vragen, net zo lang tot er een besluit is |
Diffusie van verantwoordelijkheid | De groep als geheel is verantwoordelijk voor het besluit, in plaats van een individu. Moeilijke besluiten worden makkelijker genomen wanneer de verantwoordelijkheid niet volledig op de schouders van één persoon rust |
Escalatie van verplichting (escalation of commitment) | De neiging van besluitvormers om meer tijd, geld of moeite te investeren in wat een slecht besluit bleek te zijn, omdat zij niet willen toegeven dat een slechte beslissing is gemaakt, of omdat er al erg veel geld en bronnen verloren zijn gegaan |
Groepspolarisatie | Groepen maken extremere besluiten dan individuen. Als groepsleden dezelfde denkbeelden hebben, leidt dit tot grotere overtuiging binnen de groep en meer argumenten leiden tot meer vertrouwen in een gekozen alternatief |
Heuristiek, beschikbaarheidsheuristiek | Denken dat een gebeurtenis die makkelijk herinnerd wordt, vaker is voorgekomen dan een gebeurtenis die minder makkelijk herinnerd wordt |
Heuristiek, representatieve heuristiek | Denken dat gelijksoortige gebeurtenissen die plaatsvonden in het verleden, goed de waarschijnlijkheid voorspellen van een aankomende gebeurtenis |
Heuristiek, verankerde en aanpassing heuristiek | De neiging om besluiten te maken gebaseerd op aanpassingen van het aanvankelijke bedrag, dit is alleen nuttig als het aanvankelijke bedrag redelijk is |
Heuristieken | Vuistregels die mensen gebruiken om besluiten makkelijker te maken, vaak onbewust. Ze kunnen ook leiden tot biases |
Leerorganisatie | Een organisatie die bewust stappen onderneemt om leerprocessen te laten plaatsvinden, door de mogelijkheden daartoe te verbeteren en te maximaliseren |
Machtiging (empowerment) | Het geven van autoriteit aan werknemers om besluiten te maken en verantwoordelijk te zijn voor de uitkomsten |
Nominale groep techniek (NGT) | Een groepslid beschrijft het probleem en alle leden krijgen dan een bepaalde tijd om alle ideeën op te schrijven, dit gaat productieblokkade tegen |
Organisatieleren | Het proces waarin managers manieren proberen te vinden om de vaardigheid van besluitvorming van werknemers te verbeteren, om zo de effectiviteit en efficiëntie van een organisatie te verhogen |
Persoonlijk meesterschap | Wanneer een organisatie individuen machtigt om te experimenteren en creëren en exploreren wat ze willen |
Potentieel voor conflict | Groepen verschillen in vaardigheden, kennis en expertise en dit kan leiden tot conflict wanneer groepsleden andere alternatieven kiezen |
Satisficing | Het zoeken van acceptabele oplossingen, die niet noodzakelijk de beste zijn |
Vergelijkend onderzoek, ijking (benchmarking) | Het selecteren van een groep of organisatie die hoog presteert en deze gebruiken als model |
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution