Begrippen - Cognitive Development; An Advanced Textbook - Bornstein, Lamb - 1e druk

Chapter 1

  • Normen: Gemiddelde uitkomsten voor bepaalde eigenschappen.

  • Dynamisch systeem theorie: Ziet ontwikkeling als een dynamisch, altijd veranderd systeem.

  • Nature: Individuele verschillen worden alleen veroorzaakt door genetische factoren.

  • Nurture: Ervaring bepaalt de loop van de ontwikkeling.

  • Nativisten: Mensen die de biologische factoren benadrukken.

  • Behaviorisme: Benadrukt het tastbare en observeerde en verwierp daarom verklaringen gebaseerd op biologische factoren.

  • Interactionistische benadering: Zowel ervaring als erfenis zijn belangrijke aspecten van de ontwikkeling.

  • Ecologische theorie: De context van opgroeien is essentieel.

  • Socioculturele visie: De cultuur waarin men opgroeit staat centraal.

  • Proximaal: Krachten dichtbij.

  • Distaal: Krachten verder weg.

  • Overgedetermineerd: Uitkomst kan bereikt worden via meerdere wegen.

  • Stabiliteit: De consistentie van individuen in een bepaalde karakteristiek.

  • Continuïteit: Gemiddelde consistentie op groepsniveau.

  • Socialisatie: Het bewust proberen te beïnvloeden van andermans gedrag.

 

Chapter 2

  • Ontwikkelingssysteem theorieën: Ontwikkeling is een proces van fusies of het samengaan van meerdere niveaus van functioneren.

  • Successief: Veranderen op één punt wordt beïnvloed door de verandering op een eerder punt.

  • Discontinuïteit: Gedrag veranderd.

  • Verklarende continuïteit: Wanneer dezelfde verklaringen gebruikt kunnen worden om verandering in gedrag over de levensloop te verklaring.

  • Verklarende discontinuïteit: Als er verschillende verklaringen nodig zijn.

  • Intra-individuele ontwikkeling: Ontwikkeling binnen het individu.

  • Instabiliteit: Wanneer de positie van een persoon relatief gezien verandert binnen een groep.

  • Stabiliteit: Als de positie van een persoon stabiel blijft innen zijn normgroep.

  • Relationele concepten: Concepten die de nature nurture kant als verschillende manier zien om naar dezelfde werkelijkheid te kijken.

  • Ontwikkelingssysteemperspectief: We moeten individu en context samen bekijken.

  • Ontwikkelingcontextualisme: Het idee dat ontwikkeling een proces is van veranderende, wederkerige relaties tussen individuen en de context eromheen staat centraal.

  • Baltes’ levensduur ontwikkelingstheorie: Ontwikkeling stop niet wanneer een individu volwassen wordt, maar ontwikkeling gaat het hele leven door.

  • Normatieve, leeftijd gebaseerde invloeden: Biologische en omgevingsinvloeden, die samenhangen met kalenderleeftijd De meeste individuen met dezelfde timing en duur deze verandering doormaken.

  • Normatieve geschiedenis gebaseerde invloeden: Biologische en omgevingsinvloeden die historische getimed zijn. Zijn normatief omdat de meeste mensen in dezelfde geboortecohort ze meemaken.

  • Niet-normatief, life-event invloeden: Niet alle mensen maken ze mee. Zijn invloeden zoals ziekte, scheiding of promotie..

  • Multidimensionaal: Verschillende bronnen oefenen invloed uit.

  • Actietheorie: Houdt zich bezig met de interactie tussen persoon en context. Het individu is zelf de actieve producent, maar ook het product van zijn ontwikkeling. Individuen bepalen hun eigen ontwikkeling.

  • Gain-loss proces: We staan zowel op voor positieve verandering, maar ook negatieve.

  • Elders levensloop theorie: De levens van mensen zijn sociaal ingebed in een specifieke historische tijd en plaats, welke hun levensinhoud, patroon en richting bepalen.

  • Principe van menselijk agentschap: Individuen maken hun eigen levensloop door hun keuzes en acties.

  • Principe van timing: De gevolgen van transities, gebeurtenissen en gedrag variëren met de timing in het leven van een persoon.

  • Principe van verbonden levens: Sociaals-historische gebeurtenissen hebben invloed op de relaties tussen mensen.

  • Principe van historische tijd en plaats: De levensloop van individuen ligt ingebed in een historische tijd en plaats.

  • Historische tijd: Tijd waarin je leeft.

  • Microsysteem: De setting waarin een individu gedrag vertoond

  • Mesosysteem: Een set van microsystemen rondom het individu

  • Exosysteem: Contexten die wellicht niet direct invloed uitoefenen maar wel indirect

  • Macrosysteem: Het overkoepelend niveau waarin cultuur, grotere instellingen en beleid horen

  • Chronosysteem: “tijd” welke op alle niveaus invloed heeft

  • Microtijd: (dis)continuïteit in een doorgaand proces

  • Mesotijd: Prioriteit van deze processen in een breder tijdsinterval zoals dagen of weken

  • Macrotijd: De veranderende verwachtingen en gebeurtenissen in de samenleving

  • Zelforganisatie: Ontwikkeling ontstaat door interacties in een systeem zonder instructies van buiten

  • Probabilistische epigenetische visie: Gedragskarakteristieken kunnen zonder genen tot stand komen maar juist door interacties tussen organisme en context

  • Dynamisch systeem theorie: Alle delen van het ontwikkelingssysteem zijn vrij om op alle mogelijke manier te combineren. Hierdoor is theoretische alles mogelijk in ontwikkeling. Is successief

  • Attractor: Het systeem ontwikkeld richting een bepaalde voorkeur omdat die voor het systeem het meest gunstig is

  • “binnenste interacties: Tussen biologische, psychologische en gedragskarakteristieken

  • ‘buitenste’ interactie: Tussen persoon en context

 

Chapter 3

  • Cross-culturele psychologie: Bestudeert over het algemeen verschillende culturele groepen, gebruikmakend van testen in experimentele of quasi-experimentele settingen.

  • Culturele psychologie: Bestudeert mensen binnen en tussen culturele groepen, gebruikmakend van etnografische methoden

  • Bio-sociaal-culturele verandering: Biologie en sociale ervaring worden gemedieerd door cultuur; de kennis, ervaringen en vorige generaties binnen een groep

  • Cultuur: Patronen van gedrag die van generatie op generatie worden doorgegeven.

  • Tuin metafoor van cultuur: De tuin kan worden gezien als een cultuur op zichzelf een kunstmatige omgeving voor het laten groeien van levende wezens, waarbij kennis en materiaal nodig is. Het herinnert ons eraan dat we niet alleen naar een bepaald stukje omgeving binnen de tuin moeten kijken, maar ook naar de omstandigheden om de tuin heen

  • Culturele evolutie: Alle mensen worden geboren met dezelfde potentie om cultuur te gebruiken maar dat sommige culturen verder ontwikkelen dan anderen.

  • Genetic field theorie: Verandering in ontwikkeling bestuderen als het samenspel tussen bepaalde grotere factoren

  • Bio-behavioral veranderingen: Verandering in gedrag die tot stand komen door dynamische interacties

  • Vroege kindertijd: Periode van geboorte tot 2,5 jaar

  • Kindertijd: 2,5 tot 6 jaar

  • Kniekinderen: Periode van 2 tot 3 jaar: kinderen die je dicht bij je houdt maar niet constant op moeders schoot meer zitten

  • Tuin kinderen: 4 tot 5 jaar oud. Ze kunnen weg van hun moeders maar zijn niet toegestaan om zomaar weg te dwalen.

  • Theory of mind vermogen: Vermogen om de mentale staat van mensen te doorzien

  • Antropocentrische visie:De mens neemt een centrale plek in

  • Midden kindertijd: Periode van 5-7 jaar kinderen moeten ophouden met het spelen van kinderachtige spelletjes, vaardigheden voor laten gaan leren en ze worden verantwoordelijk voor hun gedrag

  • Fase: Een vrij stabiel en volhoudend systeem van interacties tussen het organisme en de omgeving

  • Transitie: Een periode van flux, wanneer de ene fase is afgebroken en de andere nog niet stevig vaststaat

Chapter 5

  • Ontogenetische ontwikkeling: Ontwikkeling van het individu

  • Event-related potentials (ERPs): De elektrische activiteit in het brein wordt gemeten.

  • Funtioneel Magnetisch Resonantie Imaging: Hierbij wordt de cerebrale bloeddoorstroming gemeten

  • Near infrared spectroscoy: Lichtbronnen en detectoren worden op de hoofdhuid gezet en meten de lichtsterkte. Hiermee kunnen veranderingen in bloeddoorstroming en zuurstofrijkheid in het weefsel worden bekeken,

  • Prenatale ontwikkeling: Voor de geboorte

  • Postnatale ontwikkeling: Na de geboorte

  • Synaptogenese: Vorming van nieuwe synapsen

  • Protomap: Een pre specificatie van de proliferatieve zone die de verdeling van de cortex in bepaalde gebieden al heeft bepaald.

  • Mutual gaze/oogcontact: Elkaar aankijken

  • Semantisch geheugen: Feiten onthouden

  • Epidosidch geheugen: De eerste keer op het strand herinneren

  • Autobiografisch geheugen: Een vorm van expliciet geheugen. Hierbij gaat het om het weer herinneren van de context (plaats, tijd) van een gebeurtenis. het koppelt een ervaring aan het verleden

  • Object permanentie: Dat objecten blijven bestaan, ook al zijn ze uit het zicht

Chapter 6

  • Babkin reflex: Het openen van de mond wanneer druk wordt uitgeoefende op de handpalmen

  • Zuigreflex: Het beginnen met zuigen wanneer een tepel of vinger in de mond wordt gebracht

  • Moro reflex: Als kinderen voelen dat ze beginnen te vallen, gooien ze hun armen opzij en dan weer naar hun borst

  • Stapreflex: Als pasgeboren overeind worden gehouden ne hun voet de tafel raakt, maken ze een soort stapbeweging

  • Newborn reflexen: Reflexen die alleen bij pasgeborenen voorkomen

  • Gezichtsbewegingen: Eten, spreken en het tonen en emotie

  • Cephalocaudale: Van het hoofd naar de voeten

  • Proximodistale: Van torso naar ledematen

  • Bimanuele controle: Een object van hand naar hand kunnen overbrengen

  • Differentiatie van handfuncties:De ene hand gaat dienen als steun voor het object, terwijl de ander vrij is om het voorwerp te betasten, erin te knijpen etc.

  • Failure to thirve: Niet i staat zijn tot overleven

  • Proseptive control: Het inschatten van de variaties in de grond waarop je loopt

Chapter 7

  • Discontinue ontwikkeling: De prestaties van een groep veranderen over tijd

  • Stabiliteit: Een kind dat op 1 meetmoment hoog scoort binnen zijn groep, blijft dit ook doen bij een later meetmoment

  • Neurologische anatomie techniek: Hierbij wordt gekeken naar de structuur van het perceptueel zintuig. Een aanname hierbij si dat structuur noodzakelijk si voor functioneren

  • Enkele cel techniek: Focust meer op de ontwikkeling en specialisatie van specifieke neuronen, en hun connecties onderling.

  • Gewenning: Als een stimulus zichtbaar blijft of blijft terugkomen neemt de aandacht voor de stimulus af.

  • Kinetische informatie: Informatie over beweging, van het voorwerp richting het individu of andersom

  • Gefinetuned: Spraak en kleurperceptie worden scherper afgesteld zodat kinderen steeds beter het verschil gaan horen tussen spraak categorieën of kleur categorieën

  • Nurture theorieën: Stellen dat perceptuele ontwikkeling veranderingen reflecteert in kennis en ervaring over de loop van iemands leven

  • Nature theorieën: Schrijven de veranderingen toe aan biologische mechanismen

Chapter 8

  • Assimilatie: Het inpassen van nieuwe informatie in bestaande concepten

  • Accommodatie: Het veranderen van bestaande kennis om nieuwe informatie erin te kunnen verwerken

  • Reflexieve schema’s: De reflexen waarmee en kind geboren is

  • Primaire circulaire reacties: Het vermogen van het kind om simpele motorische controle te hebben, en het kind begint al met oefenen van deze motorische acties

  • Secundaire circulaire reacties: Responsen van het kind, die responsen van objecten of ander mensen uitlokken. Het kind krijgt ook door dat een object blijft bestaan ook als het uit het zicht is

  • Coördinatie van secundaire circulaire reacties: Kinderen beginnen hun schema’s te coördineren om complexere acties te kunnen uitvoeren

  • Tertiaire circulaire reacties: Kinderen krijgen nu interesse in hun omgeving. Hun gedrag si creatief, experimenteel en onderzoekend.

  • Symbolisch-representatief vermogen: Vermogen om objecten te begrijpen die je op een afbeelding ziet

  • Egocentrisch: Geloven dat gedachten, gevoelens en wensen van anderen gelijk zijn aan die van henzelf

  • Concreet-operationele periode: 7 tot 11 jaar. Het redeneren van kinderen wordt flexibeler, logischer en meer georganiseerd. De kinderen weten hun mentale representaties te manipuleren. Ze kunnen alleen nog nadenken over concrete situaties

  • Formeel-operationele periode: 11 jaar en ouders. Kinderen kunnen abstract denken

  • Hypothetisch-deductief redeneren: Eerst denken over wat een correct antwoord zou kunnen zijn en dan testen of die voorspellingen kloppen

  • Intra propositioneel denken: Een voorstel zien als een losstaand gegeven en elk voorstel apart testen tegen de realiteit

  • Sensomotorische handeling: Representaties bestaan uit sensorische input, en hun responsen zijn fysieke bewegingen

  • Representationele handelingen: Kinderen hebben concrete mentale beelden, en hun respons kan zijn om meer mentale representaties te vormen

  • Logische handelingen: Kinderen kunnen stimuli abstract vorm geen en daarop reageren met simpele transformaties

  • Formele handeling: Kinderen kunne stimuli abstract vorm geven en complexe transformaties maken van die informatie

  • Relationele complexiteit theorie: De capaciteit van het werkgeheugen is niet simpelweg hoeveel informatie erin opgeslagen kan worden maar ook de complexiteit tussen relaties tussen die informatie speelt een rol

  • Vloeiende intelligente: De vaardigheid van het op een nieuwe manier redeneren

  • Gekristalliseerde intelligentie: De manifestatie (kennis) van onderwijs, ervaring en acculturatie

  • Triarchische theorie: Volgens deze theorie is intelligentie het vermogen om succes in het leven te krijgen door vaardigheden te balanceren.

  • Succes: Het vormen om zich aan te passen en omgevingen te selecteren die aansluiten bij iemands sterke kanten en compenseren voor iemands zwakke kanten

  • Metacognitieve vaardigheden: Voor het herkennen en definiëren vaan probleem, strategieën formuleren en plannen en evalueren van een gekozen strategie

  • Leervaardigheden: Voor het focussen op bepaalde informatie en om oude en nieuwe kennis te combineren om een probleem op te lossen

  • Denkvaardigheden: Een balans van analytische, creatieve en praktische denkvaardigheden

  • Kennis: Een uitkomst van ontwikkeling, maar ook een noodzakelijke voorwaarde van toekomstige ontwikkeling

  • Wijsheid: Het vermogen om rechtvaardig te oordelen gebaseerd op kennis, ervaring en begrip

  • Sociale intelligentie: Het begrijpen en omgaan met anderen voor welk doel dan ook

Chapter 9

  • Lexicale ontwikkeling: Het leren van woorden en hun betekenis

  • Grammatica: Het systeem van egels waarbij woorden en zinnen worden gevormd om betekenisvolle uitspraken te maken

  • Communicatie: Het systeem van patronen dat bepaalt hoe we taal gebruiken in een bepaalde sociale setting of voor een bepaald doel

  • Fonologische processen: Assimilaties en simplificaties

  • Constraints-gebaseerd leren: Kinderen worden voorgeprogrammeerd met ideeën die de mogelijke betekenissen van een woord beperken

  • Wederzijdse uitsluiting: Een kind zal aannemen dat een object/situatie maar door 1 woord kan worden omschreven

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Countries and regions:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1287