Arresten & Artikelen Notarieel Recht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Hoge Raad, 28 november, 2008, NJ 2009, 145

 

Onderwerp

Bijzondere gemeenschap

 

Casus

K en W drijven gezamenlijk in maatschapsverband een landbouwbedrijf. K overlijdt en laat als erfgenaam achter Y. W overlijdt ook en laat als erfgenaam achter X. Erfgenamen X en Y worden samen deelgenoot in een ontbonden maatschap. Er is sprake van een ontbonden maatschap in de zin van artikel 3:189 lid 2 BW. Deelgenote X vervreemdt haar onverdeeld aandeel in één van de percelen aan V c.s. Y beroept zich op de nietigheid van de overdracht van het onverdeeld aandeel in het perceel door X aan V c.s. Volgens Y had X namelijk toestemming van Y nodig om te beschikken over haar aandeel op grond van art. 3:190 lid 1 BW.

 

Rechtsvraag

Kan een deelgenoot in een bijzondere gemeenschap waarop afdeling 3.7.2 BW van toepassing is zonder toestemming van de andere deelgenoot beschikken over een aandeel die in een tot die gemeenschap behorend goed afzonderlijk?

 

Hof en Hoge Raad

De Hoge Raad is het op alle punten eens met het Hof. Het Hof stelt met juistheid voorop dat de regel van artikel 3:190 lid 1 BW blijkens de wetsgeschiedenis ertoe strekt het een deelgenoot onmogelijk te maken zonder toestemming van de overige deelgenoten de gemeenschap in een aantal kleinere gemeenschappen op te lossen waardoor de oorspronkelijke deelgenoten telkens tegenover andere medegerechtigden komen te staan. Dit bemoeilijkt de verdeling enorm. Het Hof oordeelt juist dat het in dit geval maar om de verdeling van 1 onroerende zaak gaat. Er moet dan worden aangenomen dat de verdeling niet wordt bemoeilijkt. Het verbod strekt niet verder dan zijn ratio verlangt. Er is  dus geen toestemming van de andere deelgenoot nodig is. Volgens de Hoge Raad geven deze oordelen geen blijk van een onjuiste opvatting. Daarnaast stelt het Hof ook nog dat Y zich niet op artikel 3:190 BW kan beroepen alleen maar om het feit dat ook persoonlijke aspecten van belang zijn en de verdeling tegenover een andere deelgenoot nadeliger kan uitvallen. Artikel 3:190 BW heeft niet de strekking het persoonlijke belang te beschermen.

 

Rechtbank Leeuwarden, 19 november 2008

LJN BG4914

 

Onderwerp

Verknochtheid erfdeel

 

Casus

Op 8 maart 2005 overleed X. Haar vier kinderen zijn haar enige erfgenamen. De eiseres is hier één van. Een van de erfgenamen, Y, was gehuwd met de gedaagde en is na het overlijden van de erflaatster van hem gescheiden. Haar huwelijk is ontbonden maar er is nog geen overeenstemming bereikt over de huwelijksgoederengemeenschap. Omdat in het testament van de erflaatster geen beschermingsclausule (1:94 BW) is opgenomen, is het erfdeel van Y deel uit gaan maken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Zowel de notaris als de eiseres hebben de gedaagde verzocht zijn medewerking te verlenen aan de verdeling. De gedaagde heeft in reactie hierop aangegeven zijn medewerking wel te willen verdelen, maar op voorwaarde dat in het kader van boedelscheiding de voormalige echtelijke woning en de daarbij behorende hypotheek aan hem worden toebedeeld.

De eiseres vordert medewerking van de gedaagde aan de verdeling van de nalatenschap

 

Rechtbank

Het geschil betreft de vraag of van de gedaagde gevraagd kan worden zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van de nalatenschap. Maar allereerst dient onderzocht te worden of voor de verdeling van de nalatenschap de medewerking van de gedaagde is vereist. Vast staat dat het erfdeel van Y in de ontbonden huwelijksgemeenschap van Y en de gedaagde is gevallen. Dit betekent echter niet dat voor de verdeling van de nalatenschap de medewerking van de gedaagde is vereist. De rechtbank is het eens met de visie van prof. Mr. M.J.A. van Mourik. Met van Mourik is de rechter van oordeel dat het in strijd is met de grondbeginselen van het erfrecht dat een niet-erfgenaam als deelgenoot optreedt in een nalatenschap op de enkele grond dat hij met een erfgenaam in gemeenschap van goederen was gehuwd. De rechter is het dus van oordeel dat het erfdeel van Y verknocht is en dat deze verknochtheid zich verzet tegen collectief bestuur over het erfdeel. Het erfdeel valt, gelet op artikel 1:94 lid 3 BW, wel in de gemeenschap, maar onder de beperking dat enkel Y er bestuursmacht over heeft. Alleen Y hoeft dus haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de nalatenschap. Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

 

Rechtbank Utrecht 12 mei 2010

LJN BM4456

 

Onderwerp

Nietige verdeling nalatenschap (3:195 BW)

 

Casus

Eiser en gedaagde 2 zijn broer en zus van elkaar en de enige erfgenamen van hun moeder A. De eiser heeft op 30 oktober 2005 per brief aan de gedaagden verzocht mee te werken aan de afwikkeling van de nalatenschap. Gedaagde 1 en gedaagde 2 zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Het huwelijk is door ontbinding geëindigd op 28 juni 2006. A had geen testament opgemaakt. Op 24 maart 2009 hebben eiser en gedaagde 2 ten overstaan van een notaris een verdelingsovereenkomst opgesteld, waaruit bleek dat de eiser een vordering op de gedaagde heeft wegens onderbedeling ten bedrage van €85.182, 30.

 

De eiser vordert van de gedaagden c.s. hoofdelijk een bedrag van €85.182,30. Volgens de eiser is ook gedaagde 1 gehouden tot deze betaling op grond van artikel 1:102 BW nu hij in gemeenschap van goederen met gedaagde 2 was gehuwd op het moment dat de verdeling van de nalatenschap plaatsvond. Hij stelt dat als moment van verdeling geldt het moment waarop de verdeling feitelijk is voltooid. Dat is volgens hem op 9 mei 2003 geweest, toen de laatste banktegoeden van de rekening van A door gedaagde 2 naar rekening van de gedaagden c.s. zijn overgemaakt.

 

Gedaagde 1 voert aan dat de verdelingsovereenkomst is gesloten na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap waardoor er geen sprake is van een boedelschuld waarvoor hij aansprakelijk is. Daarnaast voert hij op verschillende punten aan waarom de verdelingsovereenkomst niet geldig of onjuist is.

 

Rechtbank

De nalatenschap is opengevallen op 5 mei 2002. Hieruit volgt dat het onverdeelde aandeel in de nalatenschap aan de erfgenaam (gedaagde 2) toekomt en in de huwelijksgemeenschap van de gedaagden c.s. valt. Gedaagde 1 heeft dus ook recht op de helft van dit aandeel in de nalatenschap. Hij is mede-eigenaar geworden van het onverdeelde aandeel.

De rechtbank beschouwt de verdelingsovereenkomst van 24 maart 2009 als het moment van verdeling van de nalatenschap. Het feit dat gedaagde 2 geld van de bankrekening van A naar de rekening van de gedaagden c.s. heeft overgemaakt, heeft veelal het karakter van beheer. Door de ontbinding van de gemeenschap is artikel 3:170 BW van toepassing dat bepaalt dat het beheer over de gemeenschappelijke goederen door de deelgenoten tezamen geschiedt. Dat betekent dat de gedaagden de verdeling van de nalatenschap met haar broer (eiser) had moeten vaststellen. De verdelingsovereenkomst is niet geldig en er zal een nieuwe verdeling vastgesteld moeten worden waaraan ook de gedaagde 1 zal moeten deelnemen. Daarnaast bepaalt artikel 3:195 BW dat een verdeling waaraan niet alle deelgenoten wier medewerking vereist was, nietig is tenzij zij is geschied bij een notariële akte. De verdelingsovereenkomst is in dit arrest weliswaar tot stand gekomen ten overstaan van een notaris, maar betreft niet een notariële maar een onderhandse akte. De verdelingsovereenkomst is dus nietig op grond van artikel 3:195 BW. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

 

 

 

 

Beschikking door deelgenoot over zijn aandeel in een goed dat tot een bijzondere gemeenschap behoort

Enkele opmerkingen naar aanleiding van HR 28 november 2008, NJ 2009, 145

Geschreven door W.H. Van Hemel

 

Artikel 3:190 BW

Opmerkingen naar aanleiding van HR 28 november 2008

Geschreven door: W.H. van Hemel

 

Achtergrond

In een eenvoudige gemeenschap is een deelgenoot bevoegd om te beschikken over zijn aandeel. Deze regel komt uit het Romeins recht. In een bijzondere gemeenschap heeft een deelgenoot daarvoor de toestemming nodig van de overige deelgenoten. Dit is zo bepaald om te voorkomen dat door de beschikking van de ene deelgenoot, de overige deelgenoten benadeeld worden. De wetgever meende wel dat de bepaling zodanig aangepast moest worden omdat deelgenoten volgens hem vaak belang aan zullen hechten te kunnen verhinderen dat 1 van hen zich in de gemeenschap laat vervangen door een derde. De wetgever besloot toen de woorden ‘tenzij uit de rechtsverhouding tussen deelgenoten anders voortvloeit’ toe te voegen aan de wetstekst.

 

Het arrest

Op 28 november 2008 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen met de volgende casus. K en W drijven gezamenlijk in maatschapsverband een landbouwbedrijf. K overlijdt en laat als erfgenaam achter Y. W overlijdt ook en laat als erfgenaam achter X. Erfgenamen X en Y worden samen deelgenoot in een ontbonden maatschap. Een ontbonden maatschap is een bijzondere gemeenschap in de zin van titel 7 Boek 3 BW. Doordat het als een bijzondere gemeenschap wordt aangemerkt, kunnen de deelgenoten niet beschikken over hun aandeel in de gemeenschap afzonderlijk, zie art. 3:190 lid 1 BW. Daarnaast vormen bijzondere gemeenschappen een afgescheiden vermogen voor schuldeisers.

 

Tot de ontbonden maatschap van X en Y behoren twee percelen grond. Deelgenote X vervreemdt haar onverdeeld aandeel in één van de percelen aan V c.s. Y beroept zich op de nietigheid van de overdracht van het onverdeeld aandeel in het perceel door X aan V c.s. Volgens Y had X namelijk toestemming van Y nodig om te beschikken over haar aandeel o.g.v. art. 3:190 lid 1 BW.

 

Het Hof is het niet eens met Y. Zij verklaart de overdracht van het aandeel van X geldig. Volgens het Hof dient de verdeling van het perceel plaats te vinden tussen Y en V c.s. Het perceel wordt geheel toegedeeld aan V, die wel een geldbedrag moet betalen aan Y ter zake van de toedeling. Het Hof overweegt dat Y geen belang heeft bij een beroep op het ontbreken van zijn toestemming voor de overdracht. Doorslaggevend daarbij is dat Y ook verdeling wenste van de gemeenschap. Dat de andere deelgenoot nu V is in plaats van X, levert volgens het Hof geen bezwaar op voor Y.

 

Volgens het Hof dient art. 3:190 lid 1 het blijkens de wetsgeschiedenis een deelgenoot onmogelijk te maken, zonder toestemming van de overige deelgenoten, de gemeenschap in een aantal kleinere gemeenschappen op te lossen. Ten gevolge hiervan zouden de deelgenoten namelijk steeds voor andere medegerechtigden komen te staan, wat de verdeling van de gemeenschap zou kunnen bemoeilijken.

 

De Hoge Raad gaat mee met het oordeel van het Hof. Hij voegt er nog aan toe dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat het verbod om te beschikken over een aandeel in een gemeenschapsgoed, grondslag mist op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval. Uit de ratio van art. 3:190 lid 1 valt af te leiden dat een deelgenoot zich niet kan beroepen op de benodigde toestemming voor de beschikkingshandeling van zijn deelgenoot, als hij daar geen goede reden voor heeft.

 

Opmerkingen

Van Hemel is het in principe eens met het oordeel van de Hoge Raad en het Hof. Soms kan de strekking van art. 3:190 lid 1 BW met zich meebrengen dat de bepaling zich niet verzet tegen een beschikkingshandeling zonder de benodigde toestemming. Een beschikkingshandeling waarvoor een deelgenoot toestemming nodig heeft op grond van art. 3:190 lid 1 BW, kan toch geldig zijn als hij zonder toestemming wordt gedaan. Alleen als de deelgenoot wiens toestemming nodig is hier een goede reden voor heeft, kan hij een beroep doen op het verbod van art. 3:190 lid 1 BW.

 

Dit betekent echter niet dat de desbetreffende deelgenoot in zo'n geval onbeperkt bevoegd is over zijn aandeel in een gemeenschapsgoed te beschikken. Volgens Van Hemel is in gevallen als de onderhavige te verdedigen dat de hoofdregel van art. 3:175 lid 1 BW nu geldt. De deelgenoot is bevoegd over zijn aandeel te beschikken, tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit. Argumenten voor deze opvatting vindt Van Hemel in art. 3:189 lid 2 en art. 3:191 lid 1 BW. Volgens art. 3:189 lid 2 gelden voor bijzondere gemeenschappen de regels van afdeling 3.7.2 BW, én die van de afdeling 1, voor zover daarvan in afdeling 2 niet wordt afgeweken. Nu de Hoge Raad oordeelt dat art. 3:190 lid 1 BW niet aan de beschikking in de weg staat, is de regel uit afdeling 3.7.2 BW van toepassing, namelijk art. 3:175 lid 1.

In de hierboven behandelde zaak werd dan ook een beroep gedaan op art. 3:175 lid 1 BW, maar de Hoge Raad besteedde daar, vreemd genoeg, geen gerichte aandacht aan.

 

 

Verdelingsvragen bij een ontbonden maatschap , G. J. C. Lekkerkerker

Vindplaats: JBN 2009, nr. 5, artikelnummer 28

 

Casus

Op 28 november 2008 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen met de volgende casus. K en W drijven gezamenlijk in maatschapsverband een landbouwbedrijf. K overlijdt en laat als erfgenaam achter Y. W overlijdt ook en laat als erfgenaam achter X. Erfgenamen X en Y worden samen deelgenoot in een ontbonden maatschap. Een ontbonden maatschap is een bijzondere gemeenschap in de zin van titel 7 Boek 3 BW. Doordat het als een bijzondere gemeenschap wordt aangemerkt, kunnen de deelgenoten niet beschikken over hun aandeel in de gemeenschap afzonderlijk, zie art. 3:190 lid 1 BW. Daarnaast vormen bijzondere gemeenschappen een afgescheiden vermogen voor schuldeisers.

 

Tot de ontbonden maatschap van X en Y behoren twee percelen grond. Deelgenote X vervreemdt haar onverdeeld aandeel in één van de percelen aan V c.s. Y beroept zich op de nietigheid van de overdracht van het onverdeeld aandeel in het perceel door X aan V c.s. Volgens Y had X namelijk toestemming van Y nodig om te beschikken over haar aandeel o.g.v. art. 3:190 lid 1 BW.

 

Het Hof is het niet eens met Y. Zij verklaart de overdracht van het aandeel van X geldig. Volgens het Hof dient de verdeling van het perceel plaats te vinden tussen Y en V c.s. Het perceel wordt geheel toegedeeld aan V, die wel een geldbedrag moet betalen aan Y ter zake van de toedeling. Het Hof overweegt dat Y geen belang heeft bij een beroep op het ontbreken van zijn toestemming voor de overdracht. Doorslaggevend daarbij is dat Y ook verdeling wenste van de gemeenschap. Dat de andere deelgenoot nu V is in plaats van X, levert volgens het Hof geen bezwaar op voor Y.

 

De Hoge Raad gaat mee met het oordeel van het Hof. Hij voegt er nog aan toe dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat het verbod om te beschikken over een aandeel in een gemeenschapsgoed, grondslag mist op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.

 

Commentaar van G.J.C. Lekkerkerker

Er is momenteel een wetsvoorstel aanhankelijk dat een nieuwe titel zal introduceren, namelijk Titel 7.13 (vennootschap) Boek 3 BW. De nieuwe titel kent haar eigen regeling voor de verdeling van een vennootschap, die ietwat afwijkt van de huidige van Titel 7 van Boek 3 BW.

 

Het nieuwe art. 7:825 BW bepaalt dat de vereffening bij een ontbonden vennootschap (daaronder valt ook de maatschap uit de casus) door de vennoten gezamenlijk moet gebeuren. Hiervan kunnen zij bij overeenkomst afwijken. Dit komt op hetzelfde neer als het huidige art. 3:170 lid 2 BW. Er is in de bovenstaande casus echter geen sprake van vereffenaars, maar van de rechtsopvolgers (erfgenamen) van hen. Het is de vraag of dan ook aan hen de bevoegdheid toekomt om te vereffenen.

 

Volgens het nieuwe art. 7:827 lid 1 BW blijft de vennootschappelijke gemeenschap bestaan totdat de vereffening is beëindigd. In de tussentijd kunnen deelgenoten niet over hun aandeel beschikken. Anders dan onder de huidige regeling kunnen de deelgenoten dan ook geen verdeling vorderen. Onder het nieuwe recht had X als belanghebbende de rechter kunnen verzoeken hem als vereffenaar te benoemen. Dan had zij, na vereffening, de gemeenschap kunnen verdelen zoals beide deelgenotes dat wilden.

 

Moeten alle deelgenoten medewerken bij verdeling van de zogenaamde oudere en jongere gemeenschappen?

Geschreven door: E.A.A. Luijten

 

Onduidelijkheid bij verdeling van oudere en jongere gemeenschappen doet zich onder meer voor als in een door overlijden ontstane onverdeeldheid een der deelgenoten overlijdt en andere erfgenamen nalaat dan zijn mededeelgenoten.

 

Een voorbeeld:

X overlijdt en laat tot zijn erfgenamen zijn kinderen A, B en C. Zijn nalatenschap os nog onverdeeld als D overlijdt, die in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd met C. D laat na als erfgenamen C en beide kinderen E en F.

 

X heeft geen uitsluitingsclausule gemaakt waardoor 1/3 deel van de nalatenschap van X voor de huwelijksgemeenschap van C is. Bij overlijden van D valt de gemeenschap C-D in twee onverdeelde helften uiteen (1:100 lid 1 BW). De nalatenschap van D omvat 1/6 deel van de nalatenschap van X.

Tot de verdeling van de nalatenschap van X is medewerking van alle deelgenoten vereist (3:182 BW en 3:195 BW).

 

Dit lijkt duidelijk, toch waren er veel andere opvattingen hierover (WPNR 5977)

Perrick was het niet eens met deze manier. Hij voerde aan dat de verknochtheidsregel van artikel 1:94 lid 3 BW inhoudt dat de bestuursmacht over het aan deel van C in het voorbeeld ook na ontbinding van de gemeenschap C-D aan C voorbehouden zou blijven. Deze visie op de verknochtheidsregel steunt noch op de tekst van de wet, noch op enig gegeven dat tot haar uitleg kan bijdragen. Toch geeft Luijten heeft Perrick gelijk. Perrick stelt terecht dat een andere opvatting ook in strijd komt met het systeem van de wet.

 

Oudere en jongere gemeenschappen

Geschreven door M.J.A. van Mourik in reactie op G.J. v. D

 

A overlijdt en laat haar 3 kinderen B, C en D achter. Zij heeft een woonhuis gelegateerd aan haar dochter D. Nog voordat de nalatenschap van A wordt afgewikkeld, overlijdt E, de man van D zonder testament. D was met E in de algehele gemeenschap van goederen gehuwd en laat 2 kinderen achter F en G. Met medewerking van B,C en D wordt door de boedelnotaris een akte opgemaakt tot afgifte van het legaat en scheiding en deling van de nalatenschap. Na enige jaren wenst D het aan haar gelegateerde huis op naam te stellen van haar kinderen F en G, onder andere ter afwikkeling van de onverdeeldheid ontstaan door het overlijden van E

 

Bij G.J. v. D komen de volgende vragen op:

1.      is de akte waarin het legaat en de scheiding en deling zijn opgenomen geldig nu daar F en G niet aan meegewerkt hebben? Dit zijn toch ook deelgenoot in de bestanddelen van de boedel en ook in het onroerend goed?

2.      Als de akte niet geldig is, is dit dan nog te bekrachtigen door D en G?

3.      Als een geldige afgifte/scheiding en deling tot stand kwam, viel het huis en het overige aan D toegedeelde dan in een onverdeeldheid tussen D en haar kinderen F en G? Of werd met name het huis privé eigendom van D?

 

Iedereen heeft een andere mening. Zo is de scheiding en deling volgens Kleyn vernietigbaar, terwijl bij lezing van Asser-Meijers-van der Ploeg de afgifte/scheiding en deling nietig lijkt (omdat er wel sprake was van een notariële akte en F en G op de hoogte waren). Uit de behandeling van rechtsvraag 14 in WPNR5977 is te begrijpen dat bij een jongere gemeenschap slechts de daarin gerechtigde deelgenoten behoeven mee te werken, doch bij oudere gemeenschappen we degelijk de jongere deelgenoten F en G.

- G.J. v. D

 

In rechtsvraag 14 WPNR 5977 komt het voor dat gemeenschappen elkaar deels kunnen overlappen. Deze gemeenschappen ontstaan vaak niet gelijktijdig. In geval één van de tot een nalatenschap gerechtigde deelgenoten overlijdt met achterlating van meer dan één erfgenaam bestaan oudere en jongere gemeenschappen naast elkaar met dien verstande dat de jongere gemeenschap is ingekapseld in het oudere. De verschillende gemeenschappen dienen geïsoleerd te worden beschouwd. Aan verdeling van de jongere gemeenschap moeten de deelgenoten die enkel tot de oudere gemeenschap zijn gerechtigd, niet mede te werken. De gerechtigden tot de jongere gemeenschap dienen uiteraard wel mede te werken aan de verdeling van de oudere gemeenschap indien zij de plaats van een oudere, overleden echtgenoot vervullen.

 

Het overlijden van E heeft geen invloed op de samenstelling van de deelgenoten-formatie, gerechtigd tot de oudste gemeenschap. De rechten van deelgenoot D op de nalatenschap van A ontstonden vóór het overlijden van echtgenoot E. Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde het onverdeelde aandeel in de nalatenschap van A. Wat dus uit de nalatenschap aan D wordt toegedeeld valt dus in de ontbonden huwelijksgemeenschap. Hier moet zaaksvervanging worden aangenomen. Het huis en al hetgeen wat aan D is toegedeeld is bijgevolg gemeen tussen D, F en G. Er is geen sprake van heffing van overdrachtsbelasting van het huis aan F en G omdat zij onder algemene titel tot de ontbonden huwelijksgemeenschap gerechtigd worden (artikel 3 Wet op belastingen van rechtsverkeer).

- MJvM

 

Gemeenschappen jong en oud

Geschreven door: S. Perrick in reactie op het antwoord op de rechtsvraag van mr. M.J.A. van Mourik met naschrift door M.J.A van Mourik

 

A overlijdt en laat haar 3 kinderen B, C en D achter. Zij heeft een woonhuis gelegateerd aan haar dochter D. Nog voordat de nalatenschap van A wordt afgewikkeld, overlijdt E, de man van D zonder testament. D was met E in de algehele gemeenschap van goederen gehuwd en laat 2 kinderen achter F en G. Met medewerking van B,C en D wordt door de boedelnotaris een akte opgemaakt tot afgifte van het legaat en scheiding en deling van de nalatenschap. Na enige jaren wenst D het aan haar gelegateerde huis op naam te stellen van haar kinderen F en G, onder andere ter afwikkeling van de onverdeeldheid ontstaan door het overlijden van E.

 

Hier kwam de vraag of de akte houdende afgifte legaat en de scheiding en deling van de nalatenschap geldig is nu daaraan niet hebben meegewerkt F en G.

 

Van Mourik is van mening dat het overlijden van E geen invloed heeft op de samenstelling van de geelgenoten-formatie gerechtigd tot de oudste gemeenschap. Alleen B, C en D behoeven dus volgens hem aan de akte tot afgifte van het legaat en de verdeling van de nalatenschap mee te werken.

 

Perrick

Volgens Perrick dienen alle deelgenoten mee te werken aan de verdeling van de oudere gemeenschap. Indien die verdeling plaatsvindt voor de verdeling van de jongere gemeenschap, zullen daaraan alle deelgenoten in de jongere gemeenschap moeten meewerken. Men kan zonder in strijd te komen met dwingendrechtelijke geschreven rechtsregels ook aanvaarden dat de oudere en de jongere gemeenschap ter zake van de verdeling onafhankelijk van elkaar moeten worden behandeld.

 

Perrick is dan ook van mening dat F en G aan de verdeling van de nalatenschap van A hadden moeten meewerken. Is de verdeling nu nietig of vernietigbaar?

Artikel 3:195 lid 1 bepaalt dat een verdeling waaraan niet alle deelgenoten en alle andere personen wier medewerking vereist was, hebben deelgenomen, nietig is tenzij zij is geschied bij een notariële akte. Nu de verdeling van de nalatenschap van A bij notariële akte heeft plaatsgevonden wordt de verdeling als vernietigbaar aangemerkt. De verdeling van A’s nalatenschap is dus vernietigbaar en kan slechts worden vernietigd door degenen die niet bij de verdeling waren (F en G). Deze vordering verjaart volgens artikel 3:195 lid 1 door verloop van 1 jaar nadat de verdeling ter kennis van F of G is gekomen.

 

Naschrift van M.J.A van Mourik

Het is duidelijk dat het aandeel in de oudere gemeenschap, als gevolg van de boedelmenging, in de jongere gemeenschap valt. Deelgenoten zijn in beginsel aan wie het goed/goederen toebehoort/toebehoren. Het aandeel van D valt in de door het overlijden van E ontbonden huwelijksgemeenschap. Tot die ontbonden huwelijks gemeenschap behoren F en G ook. De vraag moet gesteld worden of het feit dat iemand gerechtigd is tot de onverdeeldheid ook betekent dat hij mag deelnemen aan de rechtshandeling ‘verdeling’.

Op grond van artikel 1:94 lid 3 BW mag worden aangenomen dat bijzondere verknochtheid zich tegen de toepassing van normaliter op de gemeenschap toepasselijke regels. Er wordt aangenomen dat de verknochtheidsregel ook geldt ten aanzien van een ontbonden gemeenschap. Naar de mening van Mourik verzet de verknochtheidsregel zich ertegen dat F en G aan de verdeling deelnemen. Het bestuur over het aandeel in de oudere gemeenschap berust enkel bij D. De kinderen F en G zijn geen ‘deelnemers aan de verdelingswerkzaamheden’.

 

Pitlo Deel 5: Erfrecht, nummers 42 tot en met 53, 61 en 62

Geschreven door Gr. van der Burght en E. W. J. Ebben

Vindplaats: Pitlo Deel 5: Erfrecht, 2004

 

Iemand kan erven uit eigen hoofde of bij plaatsvervulling. Wie erft uit eigen hoofde neemt als eerst geroepene in de nalatenschap de positie in van erfgenaam. Iemand die erft bij plaatsvervulling erft in de nalatenschap in plaats van een eerst geroepene die niet kan of wil erven. Op grond van titel 4.3 BW heeft de langstlevende echtgenoot een veel sterkere positie dan vroeger het geval was.

 

Versterf

Art. 4:9 BW voorkomt met een zogeheten bestaanseis dat niet-bestaande personen (dood of nooit geboren) toch als erfgenaam meetellen. Zodra een kind ademt, begint het voor het recht met bestaan en kan het erven, artikel 1:2.

 

Parentele stelsel

Op grond van art. 4:10 lid 3 komen alleen bloedverwanten in aanmerking als erfgenamen. met bloedverwanten wordt gedoeld op juridische verwantschap in de zin van art. 1:198 en 1:199 BW. Een belangrijke uitzondering hierop is de positie van de echtgenoot. Ons erfrecht kent een parenteel stelsel. Het gaat om de ouder en diens afstammelingen. Degenen die verder dan zesdegraads verwant zijn, erven niet, aldus art. 4:12 lid 3.

 

De erfgenamen erven in beginsel een gelijk deel. Als iemand uit eigen hoofde wordt geroepen maar niet erft, terwijl er geen plaatsvervullers zijn, dan gaat zijn erfdeel naar de andere erfgenamen. Dit ongeschreven beginsel heet aanwas.

 

De vier groepen bloedverwanten die mogen erven zijn, op volgorde (art. 4:10 lid 1):

1.    de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en de kinderen van de erflater;

2.    de ouders en broers en zussen van de erflater;

3.    de grootouders van de erflater;

4.    de overgrootouders van de erflater.

Als er ook maar één erfgenaam in groep 1 is die kan, mag en wil erven, dan komt geen van de volgende groepen aan bod. Als er niemand is in groep 1 maar wel in groep 2, dan komen groep 3 en 4 niet aan bod etc.

De erflater kan een potentiële erfgenaam onterven. Art. 4:190 geeft erfgenamen de mogelijkheid om de nalatenschap te verwerpen.

 

Groep 1

De echtgenoot en de kinderen van de erflater hebben een gelijk aandeel in de nalatenschap. Dat is een kindsdeel, art. 4:11 lid 1. De erflater kan de langstlevende maar in beperkte mate onterven, zie art. 4:28 e.v.

 

De langstlevende echtgenoot heeft in het huidige erfrecht een veel gunstiger positie dan vroeger. Hij/zij verkrijgt van rechtswege het gehele vermogen van de erflater. De kinderen ontvangen hun erfdeel in de vorm van een rentedragende geldvordering. Die vordering is pas opeisbaar bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot.

 

De wetgever heeft de bloedverwantschap tussen verwekker en biologisch kind geen juridische inhoud gegeven, waardoor de slechts biologische kinderen van de erflater buiten spel gelaten worden. Alleen een minderjarig kind waar door de erflater levensonderhoud werd betaald, heeft aanspraak op een som (4:35)

 

Groep 2

De ouders, broers en zussen van de erflater vallen in groep 2. Zij erven in beginsel allen een evenredig deel, art. 4:11 lid 1, maar deze regel kent enkele uitzonderingen. 

 

Volgens art. 4:11 lid 2 hebben de ouders recht op ten minste 1/4 deel van de nalatenschap, ongeacht het aantal broers en zussen.

Halfbroers en halfzussen erven minder dan volle broers en zussen. Lid 2 bepaalt dat zij recht hebben op slechts de helft van wat een volle broer of zus erft. 

Bij de toedeling in groep 2 begint men bij art. 4:11 lid 1: iedereen krijgt een evenredig deel. Daarna wordt die uitkomst gecorrigeerd met lid 2: halfbroers -en zussen krijgen slechts de helft van wat de anderen ontvangen. Zo nodig vindt daarna correctie plaats aan de hand van lid 3, zodat de ouders minstens een vierde deel ontvangen.

 

Een kort voorbeeld ter illustratie:

De overledene laat achter twee ouders, een volle broer en een halfzus. Iedereen krijgt volgens art. 4:11 lid 1 evenredig 1/4 deel. Na correctie van lid 2 krijgt de halfzus 1/7, de broer en de ouders allen 2/7. Dat is meer dan een kwart, dus correctie van lid 3 is niet nodig voor de ouders.

 

Groep 3

Deze groep komt pas in aanmerking als er niemand is die ofwel in groep 1 ofwel in groep 2 valt. Groep 3 bevat de grootouders. Ook zij erven uit eigen hoofde een evenredig deel. De grootouders komen, in de nalatenschap van kleinkinderen, natuurlijk niet vaak in aanmerking voor een erfenis. Het komt echter wel voor, met als voornaamste oorzaak verkeersongevallen. Voor elk van de grootouders is plaatsvervulling mogelijk (4:10 lid 2 BW).

 

Het kan voorkomen dat de grootouders geen andere afstammelingen hebben gehad dan de ouders van de erflater. Als deze als enig kind is vooroverleden en één van de vier grootouders overlijdt, dan is voor hem of haar geen plaatsvervulling mogelijk.

Ook kan het zijn dat een oom van de erflater beide ouders (de grootouders van de erflaters) bij plaatsvervulling opkomt en dus de helft van de nalatenschap erft, terwijl beide andere grootouders elk ¼ deel van de nalatenschap uit eigen hoofde erven. Half ooms en –tantes kunnen niet bij plaatsvervulling opkomen. Het gaat echt alleen om bloedverwanten (4:10 lid 3).
 

Groep 4

Ook de overgrootouders kunnen uit eigen hoofde een evenredig deel erven. Voor ieder van hen is plaatsvervulling ook toegelaten.

 

Plaatsvervulling

Op grond van art. 4:10 lid 2 jo. art. 4:12 kan de plaats van uit eigen hoofde geroepen kinderen door hun afstammelingen vervuld worden. Dit kan niet voor de langstlevende echtgenoot. Alleen afstammelingen kunnen optreden als plaatsvervullers, dus de echtgenoot van een kind kan niet diens plaats vervullen. Plaatsvervulling doet zich alleen voor in het versterferfrecht, niet in het testamentair erfrecht.

 

Plaatsvervullers worden door de wet staaksgewijs opgeroepen. Dat betekent dat de plaatsvervullers gezamenlijk de plaats innemen van degene wiens plaats zij vervullen. Zij zijn dan ook gezamenlijk gerechtigd tot het erfdeel van hem/haar.

 

Plaatsvervulling gebeurt als de persoon die uit eigen hoofde geroepen is (art. 4:12):

1.      overlijdt;

2.      onwaardig is;

3.      onterfd is;

4.      de nalatenschap verwerpt;

5.      of als zijn erfrecht is vervallen.

De onwaardigheid van de ouder straalt niet af op diens kind. Onwaardigheid is niet besmettelijk. Door onterving treedt plaatsvervulling op ten gunste van de onterfde. Als men iemand en zijn afstammelingen wilt onterven, dan moet dit uitdrukkelijk in de uiterste wil opnemen. Verwerping van een erfgenaam houdt in dat afstammelingen in diens plaats treden.

Een echtgenoot en ten minste één kind

Art. 4:13 BW regelt de wettelijke verdeling. Dat houdt in dat als een erflater een echtgenoot en één of meer kinderen achterlaat, de echtgenoot alle goederen van de nalatenschap van rechtswege verkrijgt. De kinderen zijn wel erfgenaam, maar zij volgen de erflater niet op in zijn bezit en houderschap in de zin van art. 4:182. De kinderen krijgen een geldvordering ten laste van hun overgebleven ouder, voor de waarde van hun kindsdeel. Levering is niet nodig, net als aanvaarding. Een correctere term dan 'verdeling' is eigenlijk wettelijke 'toekenning'. Van verdeling is geen sprake, nu alle goederen overgaan op de echtgenoot. Vereiste voor dit artikel is wel dat er sprake moet zijn van een echtgenoot en ten minste één kind.

 

De kinderen kunnen wel de nalatenschap verwerpen, art. 4:190. Ook kan de erflater bij testament de wettelijke verdeling uitsluiten. De langstlevende echtgenoot kan ook de wettelijke verdeling ongedaan maken o.g.v. art. 4:18. Als er geen wettelijke verdeling is, geldt het gewone erfrecht. Alle erfgenamen worden dan gerechtigd tot de onverdeelde nalatenschap. De langstlevende kan alleen binnen 3 maanden na het openvallen van de nalatenschap door een daartoe strekkende verklaring bij notariële akte de wettelijke verdeling ongedaan maken.

 

De wettelijke verdeling is niet alleen van toepassing als de langstlevende en één of meer kinderen ab intestaat optreden. Ook als de erflater de echtgenoot en één of meer kinderen tot erfgenaam bij uiterste wilsbeschikking tot de nalatenschap roept zal de wettelijke verdeling in werking treden.

 

De huwelijksgemeenschap wordt door de dood ontbonden (1:99 jo. 149 sub a BW). Het onverdeelde aandeel van de erflater valt op grond van de wettelijke verdeling toe aan de langstlevende, zodat een verdeling van de huwelijksgemeenschap niet behoeft plaats te vinden en niet onderscheiden kan worden tussen nalatenschaps- en gemeenschapsgoederen. De schuldeisers van de schulden die niet met de dood van de erflater teniet zijn gegaan hebben conform 4:14 lid 2 verhaal op de voormalige gemeenschapsgoederen.

 

De uitsluitingsclausule

Art. 1:94 jo. 1:134 BW geeft de erflater de mogelijkheid om te bepalen dat wat men uit zijn nalatenschap verkrijgt, niet in enige bestaande of toekomstige huwelijksgemeenschap zal vallen. Dit wordt een beetje ingewikkeld als de erflater getrouwd was. Dan maakt de onverdeelde helft van de huwelijksgemeenschap deel uit van de nalatenschap. Die onverdeelde helft verkrijgt de langstlevende echtgenoot krachtens erfrecht, de rest had hij/zij al krachtens huwelijksvermogensrecht. De uitsluitingsclausule heeft in dat geval dus alleen betrekking op het deel van de huwelijksgemeenschap dat in de nalatenschap valt.

 

Voldoening schulden

Anders dan ten aanzien van de goederen volgen de kinderen wel in zekere mate op in de schulden van de nalatenschap (art. 4:182 lid 2). De echtgenoot van de erflater is tegenover de schuldeiseres en tegenover de kinderen verplicht tot voldoening van de schulden der nalatenschap.

 

Studiepocket privaatrecht, Nieuw Erfrecht nr. 8 tm 11, 42, 43, 80 en 81

Geschreven door M.J.A. van Mourik

 

Inleiding

Een nalatenschap die aan meerdere personen toebehoort is een bijzondere gemeenschap in de zin van art. 3:189 BW. Al komt het begrip in onze wet niet voor, de nalatenschap vormt een algemeenheid van goederen. Dat is een geheel van goederen en schulden die volgens de verkeersopvatting bij elkaar horen.

 

De nalatenschap vormt ook een afgescheiden vermogen. Schuldeisers van de nalatenschap hebben daardoor een exclusieve verhaalspositie op de goederen van de nalatenschap. Zij hebben geen last van 'concurrente' schuldeisers van de betrokken erfgenamen. Dit volgt uit art. 4:184 lid 1. Als de nalatenschap maar aan één erfgenaam toekomt, is van een exclusieve verhaalspositie van schuldeisers op de nalatenschap geen sprake. Zij kunnen natuurlijk wel hun vorderingen verhalen op de nalatenschap, maar ze moeten concurreren met de 'persoonlijke' schuldeisers van de erfgenaam.

 

Schulden

Erfgenamen erven ook de schulden van hun erflaters (art. 4:182 lid 2). Schuldeisers van de nalatenschap hebben, ten aanzien van het verhaal op de nalatenschap, voorrang op de andere schuldeisers van de erfgenamen. Art. 4:7 geeft aan welke schulden in de nalatenschap vallen. Veel van die schulden zijn niet van de erflater geweest, maar ontstaan na zijn overlijden (denk aan kosten van lijkbezorging en successierechten).

 

Het belangrijke artikel 4:7 omschrijft welke schulden in de nalatenschap vallen. Hierbij is de volgorde van de schulden in het artikel belangrijk.

a.      De schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan

b.      Kosten lijkbezorging

c.      Kosten vereffening nalatenschap (+ loon vereffenaar)

d.      Kosten executele (+ loon executele)

e.      Schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen van de nalatenschap worden geheven

f.        De schulden die ontstaan door toepassing afdeling 2 titel 3

g.      De schulden ter zake van legitieme porties (krachtens artikel 4:80)

h.      De schulden van legaten

i.        De schulden uit giften en andere handelingen (artikel 4:26)

Zelfs het successierecht vorm, voorzover verschuldigd door de erfgenamen, een schuld van de nalatenschap.

 

Lid 3 van artikel 7 gaat over wilsrechten die in het kader van de wettelijke verdeling, ter beteugeling van het stieffamilliegevaar, wordt toegekend aan de kinderen. Als van dit recht gebruik gemaakt wordt is de ouder/stiefouder verplicht tot overdracht van goederen aan het kind.

 

Opvolging

Erfgenamen verkrijgen de goederen en de schulden van rechtswege, onder algemene titel. Ze worden dus geheel automatisch eigenaar en schuldenaar, een daad van aanvaarding is niet nodig. Volgens art. 4:182 lid 2 is iedere erfgenaam aan de schulden van de nalatenschap 'voor een deel, evenredig aan zijn erfdeel' verbonden. Als een schuld ondeelbaar is, zijn de erfgenamen hoofdelijk verbonden. Onder schulden valt ook een verplichting tot nakoming van een verbintenis. Opvolging onder algemene titel heet ook wel ‘saisine’. Zie de volgende casus:

             Vaderen A en zijn kinderen B en C zijn allen voor 1/3 deel eigenaar van een vrijstaande woning. Alleen vader A woont in het huis. A is de eenzaamheid zat en verhuist naar een flat. Hij verkoopt het vrijstaande huis aan X. De kinderen geven aan niet mee te werken aan de levering, omdat het huis voor de familie gevoelswaarde heeft.

            Vader A overlijdt voordat het huis geleverd is. B en C (de erfgenamen) krijgen te horen van de notaris dat zij mee dienen te werken aan de levering van het huis aan X. Zij hebben namelijk de verplichting tot levering van A geërfd. Als deelgerechtigden in de woning hoefden zij de overeenkomst niet tegen zich te laten gelden, maar als rechtsopvolgers in de verplichtingen van A wel. Een en ander vloeit voort uit het Gaasbeek-arrest.

 

Erfgenamen zijn als rechtsopvolgers onder algemene titel in beginsel dus gebonden aan door de erflater aangegane overeenkomsten en gehouden deze na te komen. Dit geldt ook voor een gemeenschapsgoed waar meerdere deelgerechtigden de vereiste hadden mee te werken aan het leveren van een goed.

 

De saisine-regel houdt in dat de koopovereenkomst wordt toegerekend aan de kinderen. Zij zetten de vermogensrechtelijke positie van de erflater voort.

 

Aansprakelijkheid, draagplicht en verhaalbaarheid

Aansprakelijkheid ziet op de vraag wie de schuldeiser tot betaling kan aanspreken. Draagplicht gaat over de onderlinge verhoudingen van de schuldeisers. Verhaalbaarheid gaat over welke goederen door een bepaalde schuldeiser kunnen worden uitgewonnen (bijvoorbeeld een nalatenschap, of het hele vermogen van een bepaald persoon).

 

Erfstelling

Erfgenamen kunnen de erflater in vermogensrechtelijke zin opvolgen op grond van de wet, of via erfstelling (testament). Als de wettelijke verdeling plaatsvindt, treden als erfgenamen op de echtgenoot en de kinderen van de erflater. De kinderen verkrijgen de goederen van de nalatenschap echter niet onder algemene titel. De goederen gaan namelijk rechtstreeks naar de langstlevende echtgenoot.

 

Bij erfstelling bepaalt de erflater zelf wie hem opvolgen in zijn vermogen. Bij erfstelling kan er geen sprake zijn van plaatsvervulling. Als één van de erfgenamen om wat voor reden dan ook niet als erfgenaam op kan treden, treedt aanwas op. Het aandeel van de niet-optredende erfgenaam wordt dan verdeeld over de andere erfgenamen.

 

Legaat

Volgens art. 4:117 BW is een legaat een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan één of meer personen een vorderingsrecht toekent. Deze vordering kan allerlei vormen aannemen. Het hoeft niet eens betrekking te hebben op goederen, ook niet van de nalatenschap. Zo kan de vordering een verplichting voor één van de erfgenamen inhouden. Als de erflater de verplichting niet op een bepaalde erfgenaam heeft gelegd, komt zij ten laste van de gezamenlijke erfgenamen, art. 4:117 lid 2. Een legaat vormt een schuld van de nalatenschap (art. 4:7 lid 1 letter h). De praktijk kent ook de zogenaamde prelegaat. Dat is een legaat aan een erfgenaam

 

Executele

Op grond van art. 4:142 lid 1 kan een erflater bij uiterste wilsbeschikking één of meer executeurs benoemen. De taak van de executeur is het beheren van de goederen van de nalatenschap en het voldoen van de schulden van de nalatenschap. Hij mag de goederen van de nalatenschap ook verkopen ten behoeve van het voldoen van schulden van de nalatenschap (art. 4:147 lid 1). Als alle schulden zijn voldaan eindigt de taak van de executeur. Hij is niet tot verdeling bevoegd.

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1495