Samenvatting van arrest van de Rechtbank Amsterdam & het EHRM 18-12-1996
Artikel 3 EVRM; artikel 9 EVRM; artikel 13 EVRM; artikel 50 EVRM; artikel 2 EVRM 1e Protocol
In deze rechtszaak staat de vraag centraal of het recht op onderwijs van de leerlinge Victoria Valsamis is gerespecteerd. De ouders Valsamis en dochter Victoria zijn alle drie Jehova’s Getuigen. Zij zijn pacifist; zij veroordelen iedere gedraging die direct of indirect in verband kan worden gebracht met oorlog of geweld. Om deze reden weigeren zij deel te nemen aan manifestaties met militaire ondertoon. De ouders van Victoria willen dat zij wordt vrijgesteld van dergelijke manifestaties op school. In oktober 1992 wordt Victoria echter gevraagd om deel te nemen aan de nationale feestdag op 28 oktober (Griekenland). Het uitbreken van de oorlog wordt op deze dag herdacht. Er is op deze dag een schooloptocht, maar geen militaire parade. Er is dus geen sprake van een manifestatie met militaire ondertoon.
Victoria wil niet deelnemen aan de optocht, omdat dit in strijd zou zijn met haar religieuze overtuigingen en die van haar ouders. Het verzoek om een vrijstelling wordt echter geweigerd door de school, met name omdat er geen sprake was van een militaire manifestatie. Als gevolg hiervan komt Victoria niet opdagen op de optocht. Het schoolhoofd straft haar vervolgens door haar één dag van school te schorsen. De ouders van Victoria zijn van mening dat dit een schending is van haar recht op onderwijs en een inbreuk op de vrijheid van godsdienst. Zij gaan tot aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in beroep.
Heeft de staat verzuimd haar verplichtingen te vervullen bij het respecteren van de godsdienstige overtuiging van de ouders? Heeft de staat het recht op onderwijs van Victoria beperkt?
Volgens het Hof is het niet toegestaan om de religieuze overtuigingen van de ouders niet te respecteren. Dit is een grens die niet mag worden overschreden. Echter, het Hof is van mening dat de religieuze overtuiging van de ouders door de uitgesproken schorsing niet in het geding komt. Een schorsing heeft namelijk niets te maken met de pacifistische godsdienst van de ouders. De maatregel levert derhalve geen inbreuk op het recht op vrijheid van godsdienst. Victoria had gewoon naar de parade moeten komen; dit was een verplichting van school en er geen sprake van een pacifistische optocht, op basis waarvan zij had kunnen weigeren te komen. Een vrijstelling was dus niet op zijn plaats. Nu Victoria niet op is komen dagen terwijl dit wel had gemoeten, is de maatregel van een schorsing gepast. Volgens de Griekse wet zal namelijk ‘Geen enkel schoolkind vrijgesteld worden van deelname aan schoolactiviteiten, zoals nationale evenementen.’
Tot slot is er geen sprake van een schending van het recht op onderwijs van Victoria. Dit omdat de schorsing van ontzettend beperkte duur was, namelijk maar één dag. Dit is onvoldoende om tot een schending van het recht op onderwijs te kunnen komen.
De schorsing van de school was dus niet onrechtmatig en heeft geen inbreuk opgeleverd op het recht op vrijheid van godsdienst of het recht op onderwijs.
De weigering om mee te doen aan een schooloptocht, wegens religieuze overtuigingen van de leerlinge en haar ouders (alle drie Jehova’s Getuigen), leidt tot één dag schorsing van school als straf. Er is geen sprake van een schending met het recht. De schorsing was niet onrechtmatig, omdat deze van heel korte duur was en geen raakvlak had met de religieuze overtuiging van de ouders van Victoria.
Add new contribution