Straf(proces)recht I UvA

Straf(proces)recht I UvA

Bundel van het vak straf(proces)recht I 

De pagina is als volgt ingedeeld:

Links: (Hoor)college en werkgroepaantekeningen
Midden:  (Boek)samenvattingen
Rechts: Oefenmateriaal en tentamentickets

Samenvatting Praktisch Straf(proces)recht

Samenvatting Praktisch Straf(proces)recht

Deze samenvatting bij Praktisch Straf(proces)recht (Starrenburg & De Graaf) is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Inleiding

Strafrecht en strafprocesrecht zijn rechtsgebieden waar iedereen wel iets van weet en een mening over heeft. Vaak zijn klaaggeluiden in de samenleving te horen over te lage straffen voor daders. In de media komen deze rechtsgebieden veel terug op het nieuws, in misdaadverslaggeving en dagelijks in de kranten. Straf(proces)recht is dan ook een actueel vak dat geliefd is door de meeste studenten. Helaas is het vak lastig door de grote hoeveelheid aan bepalingen, regels en jurisprudentie.

In het boek 'Praktisch straf(proces)recht is gekozen voor een praktische aanpak en behandelt daarom ook vooral onderwerpen die voor een toekomstige HBO-jurist relevant zullen zijn. Het boek is ingedeeld in een deel materieel strafrecht en een deel formeel strafrecht. Het materiële strafrecht behandelt de wet- en regelgeving betreffende strafbare feiten. Het strekt zich vooral uit over wat strafbaar is en welke straf-mogelijkheden er zijn op verschillende delicten. Deze regels staan in het Wetboek van Strafrecht.

Het formele strafrecht wordt ook wel aangeduid als strafprocesrecht en geeft aan hoe politie en justitie moeten handelen om bepaalde strafbare feiten op te sporen. De bevoegdheden worden uitgebreid besproken. Ook geeft het strafprocesrecht aan hoe de rechter precies te werk moet gaan en hoe het proces moet verlopen. Deze regels zijn allemaal te vinden in het Wetboek van Strafvordering.

 

Hoofdstuk 1: Het strafbare feit

Het strafbare feit is waar het allemaal om draait in het strafrecht. Vele verschillende strafbare feiten zijn te vinden in het Wetboek van Strafrecht en daarnaast ook vele bijzondere strafwetten (bijv. de Opiumwet, Wet wapens en munitie etc.).

 

1.1. Aan welke voorwaarden moet een strafbaar feit voldoen?

De definitie van een strafbaar feit is een menselijke gedraging, die valt binnen een delictsomschrijving en die wederrechtelijk en aan schuld te wijten is. Indien er geen strafbaar feit is, kan niemand worden veroordeeld tot een straf. De Officier van Justitie kan dan ook alleen maar vervolgen indien voldaan is aan de definitie van een strafbaar feit. Zonder strafbaar feit geen vervolging en geen verdachte. Artikel 27 Wetboek van Strafvordering geeft aan dat er enkel sprake van een verdachte kan zijn indien er een 'redelijk vermoeden van schuld' is dat deze persoon daadwerkelijk een strafbaar feit heeft gepleegd.

Aan de volgende vier voorwaarden moeten dus worden voldaan om te spreken van een strafbaar feit:

1. Een menselijke gedraging

2. Deze gedraging valt binnen een delictsomschrijving

3. De gedraging is wederrechtelijk

4. De gedraging is aan schuld te wijten

 

Deze voorwaarden zullen één voor één besproken worden om ze duidelijk te maken.

 

Menselijke gedraging

Hiermee wordt bedoeld dat een persoon gewillig een gedraging heeft verricht. Dit kan een doen of een nalaten zijn. De Officier van Justitie kan niet vervolgen als hier niet aan wordt voldaan.

 

Nalaten

Indien een persoon een gedraging had kunnen verrichten maar dat niet heeft gedaan kan ook leiden tot een strafbaar feit. Deze persoon heeft dan nagelaten het strafbare feit te voorkomen, terwijl dat wel kon.

 

Functioneel daderschap

Niet alleen menselijke gedragingen kunnen leiden tot een strafbaar feit. Ook rechtspersonen kunnen strafbare feiten plegen. Het kan hierbij gaan om boekhoudschandalen etc. Strafbare feiten van rechtspersonen komen veel voor, maar dit boek concentreert zich enkel op strafbare daden van natuurlijke personen.

 

Gedraging valt binnen een delictsomschrijving

De menselijke gedraging dient te vallen binnen een delictsomschrijving. In dergelijke delictsomschrijvingen geeft de wetgever aan welke gedragingen strafbaar zijn volgens de wet. Artikel 287 SR geeft bijvoorbeeld aan dat het verboden is opzettelijk een ander van het leven te beroven.

 

Legaliteitsbeginsel

Deze delictsomschrijvingen zijn wettelijk vastgelegd, volgens artikel 1 SR. Dit artikel formuleert het belangrijke legaliteitsbeginsel. Volgens dit beginsel is een feit pas strafbaar als er een voorafgaand aan de gedraging een wettelijke strafbepaling is geformuleerd.

De wet moet geïnterpreteerd worden om te beoordelen of echt aan de delictsomschrijving wordt voldaan. Indien de gedraging niet onder de omschrijving kan worden gebracht is er ook geen sprake van een strafbaar feit.

 

Wederrechtelijke gedraging

Met wederrechtelijke gedraging wordt bedoeld dat een bepaalde gedraging in strijd is met het recht. Meestal is het zo dat wanneer iemand met zijn menselijke gedraging een delictsomschrijving vervuld, hij wederrechtelijk handelt. Dit is echter niet altijd het geval.

Een agent bijvoorbeeld, mag geweld gebruiken zonder dat dit wederrechtelijk is. Wanneer andere personen geweld gebruiken in dezelfde situatie kan dit wel als wederrechtelijk worden beschouwd.

 

Rechtvaardigingsgronden

In bepaalde situaties kan er sprake zijn van een rechtvaardigingsgrond. Dit houdt in dat het gedrag van een verdachte hem niet kan worden toegerekend, bijvoorbeeld in het geval van noodweer. In dit geval kon een persoon niet anders en is er geen sprake van wederrechtelijk handelen.

 

Aan schuld te wijten

Verwijt

Schuld is een laatste voorwaarde om van een strafbaar feit te spreken.Het moet mogelijk zijn de verdachte een verwijt te kunnen maken.De gedraging moet hem kunnen worden toegerekend. Er is sprake van deze verwijtbaarheid indien de verdachte wel de mogelijkheid had om anders te handelen maar ervoor heeft gekozen dat niet te doen.

Soms komt het ook voor dat iemand wel een delictsomschrijving vervult, maar dat deze persoon geen verwijt kan worden gemaakt. Er is dan geen sprake van schuld en dus ook geen strafbaar feit.

 

Schulduitsluitingsgrond

Bepaalde omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een verdachte geen verwijt kan worden gemaakt. Deze verdachte kan beroep doen op een 'uitsluitingsgrond'. In latere hoofdstukken wordt dit uitgebreid behandeld.

 

1.2. Bestanddelen en elementen in het strafrecht

Er zijn twee elementen; schuld en wederrechtelijkheid. De bestanddelen zijn de onderdelen waaruit een delictsomschrijving bestaat.

De elementen zijn ongeschreven voorwaarden die vereist zijn om iemand te kunnen straffen. De bestanddelen, daarentegen, zijn specifiek opgenomen in de tenlastelegging en moeten expliciet worden bewezen verklaar door de rechter.

 

1.3. Typen strafbare feiten

Elk strafbaar feit kan worden onderverdeeld in een type delict. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de delicten die voorkomen in het wetboek van strafrecht. Misdrijven en overtredingen zullen worden besproken, formele en materiële delicten en commissie- en omissiedelicten. Ten slotte worden ook nog gronddelicten, gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten besproken.

Het verschil tussen misdrijven en overtredingen

Misdrijven zijn terug te vinden in Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht en overtredingen zijn terug te vinden in Boek 3. Het verschil tussen deze twee typen zit in de straf die erop kan volgen. Op een misdrijver stelt de wetgever zwaardere straffen dan op overtredingen. Op misdrijven staat ook altijd gevangenisstraf. Voor overtredingen, daarentegen, krijgt de overtreder slechts een geldboete of hechtenis. Een ander verschil is dat overtredingen in het domein van de kantonrechter vallen, terwijl misdrijven tot de bevoegdheid van de rechtbank horen. Dit is een procesrechtelijk verschil.

Formele en materiële delicten

Het verschil tussen formele en materiële delicten zit in de manier waarop deze zijn omschreven in de wet door de wetgever. Formele delicten stellen een bepaald handelen strafbaar. Het gaat hierbij om het handelen en niet om het gevolg daarvan. Het gevolg is niet van belang.

Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Artikel 310 SR: diefstal.

  • Artikel 350 SR: Zaakbeschadiging.

  • Artikel 317 SR: Afpersing.

Materiële delicten gaan juist om het intreden van een bepaald gevolg. De manier waarop dit gevolg intreedt doet er niet toe. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is doodslag. De manier waarop dit gebeurt, met mes, zwaard, geweer, doet er niet toe.

Commissiedelicten en Omissiedelicten

Het verschil in deze twee delicten zit hem in het handelen of juist nalaten van iets. Bij commissiedelicten hebben we het over delicten waarbij een bepaald handelen strafbaar is gesteld. Bij omissiedelicten gaat het om delicten die juist het nalaten van iets strafbaar stellen.

Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Artikel 450 SR: Het nalaten om hulp te verlenen aan iemand die in levensgevaar verkeert.

  • Artikel 448 SR: Geen aangifte van geboorte doen.

 

Gepriviligeerde delicten, gronddelicten en gekwalificeerde delicten.

Het gronddelict is een bepaald gedrag dat strafbaar is gesteld. Dat kan worden gezien als een soort uitgangspunt. Een gekwalificeerd delict is ernstiger dan het gronddelict, maar is wel nog steeds hetzelfde soort delict. Het kent zwaardere strafopleggingen dan het gronddelict. Artikel 289 SR is bijvoorbeeld een gekwalificeerd delict ten opzichte van Artikel 287 SR. Het eerste artikel gaat om het doden met voorbedachten rade, tegenover doodslag zonder voorbedachte rade in het laatstgenoemde artikel.

Een geprivilegieerd delict is juist een lichtere variant van het gronddelict en daarmee precies het tegenovergestelde van het gekwalificeerde delict. Er staan ook lagere straffen op. Een voorbeeld hiervan is Artikel 290 SR: kinderdoodslag.

 

 

Hoofdstuk 2: Wederrechtelijkheid

In veel delictsomschrijvingen is het bestanddeel wederrechtelijkheid terug te vinden. Het is een belangrijk bestanddeel en zal worden besproken in dit hoofdstuk.

2.1. Element en bestanddeel

Wederrechtelijkheid is een element in het Nederlandse strafrecht. Toch komt het ook af en toe voor als bestanddeel. Hier is bewust door gekozen door de wetgever. Soms betekent wederrechtelijkheid als bestanddeel zelfs niet hetzelfde als wederrechtelijkheid als element. Een goed voorbeeld van wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen in Artikel 350 SR.

  • “Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, etc…”

Een voorbeeld waarin het bestanddeel belangrijk blijkt te zijn in dit artikel is het volgende:

Een bouwvakker sloopt een muurtje. Omdat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ is opgenomen in dit artikel, kan deze bouwvakker dus geen strafbaar feit hebben gepleegd. Hij heeft wel het goed vernield, maar niet wederrechtelijk.

 

2.2. Versie 1: Zonder toestemming van de rechthebbende

Het bestanddeel wederrechtelijkheid kan worden opgevat als zonder toestemming van de rechthebbende. Dit wordt ook wel ‘de leer van Remmelink’ genoemd.

2.3. Versie 2: Bestanddeel is element

Wederrechtelijkheid betekent in strijd met het recht. Als bestanddeel betekent dit, net zoals bij het element, dat de verdachte in strijd met het geschreven en ongeschreven recht heeft gehandeld.

2.4. Verschillende uitkomsten afhankelijk van verschillende betekenissen

Het bestanddeel wederrechtelijkheid kan verschillende betekenissen hebben in verschillende delictsomschrijvingen. Bij de ene betekenis kan een verdachte vrijuit gaan, terwijl bij een andere betekenis de verdachte veroordeeld zou worden. Vaak is het zo dat in een proces-verbaal verschillende betekenissen van het bestanddeel wederrechtelijkheid worden behandeld en uitgewerkt.

 

Hoofdstuk 3: Opzet

Dit hoofdstuk zal gaan over één van de belangrijkste bestanddelen die voorkomen in het Wetboek van strafrecht; opzet. Opzet komt vaak voor in het dagelijkse leven en is daarom in tal van delictsomschrijvingen opgenomen.

 

3.1. Boos en kleurloos opzet

Er zijn veel verschillende opzetdelicten. Deze komen veel voor in het strafrecht. Voorbeelden zijn het opzettelijk mishandelen van iemand of het opzettelijk beroven van iemand van het leven. Opzet is belangrijk als bestanddeel maar tegelijkertijd ook lastig.

Opzet heeft in de juridische zin een andere betekenis dan in het dagelijkse leven. Hoewel in het dagelijkse leven opzet een negatieve klank heeft, is dat juridisch gezien niet altijd zo. Iemand kan ook opzettelijk handelen zonder kwade zin te hebben. In de volgende twee paragrafen worden twee vormen van opzet behandeld; boos opzet en kleurloos opzet.

 

Boos opzet

Boos opzet sluit aan bij de betekenis van opzet in het dagelijkse leven. De verdachte heeft in dit geval willens en wetens de wet overtreden. De verdachte wist ook dat dit strafbaar was en heeft toch ervoor gekozen om zo te handelen. Boos opzet is echter niet de enige vorm van opzet. Het is namelijk lastig om in het strafrecht te bewijzen dat een verdachte inderdaad wist dat zijn gedrag strafbaar was. Daarnaast zou het lastig worden om verdachten met andere culturele achtergronden te vervolgen.

 

Kleurloos opzet

Het strafrecht kent ook nog kleurloos opzet, naast boos opzet. Bij deze vorm van opzet wordt alleen gekeken naar het handelen van een verdachte. Wanneer deze verdachte (willens en wetens) heeft gehandeld wordt er al voldaan aan kleurloos opzet. Het doet er niet toe of de verdachte wel of niet wist dat zijn handelen strafbaar was. Bij boos opzet is dus een extra detail vereist, namelijk dat de verdachte wist dat zijn gedrag strafbaar was. In het algemeen wordt er van kleurloos opzet uitgegaan omdat dit is makkelijker te bewijzen voor de Officier van Justitie.

 

3.2. Vormen van opzet

Alle vormen van opzet hebben gemeen dat de verdachte willens en wetens heeft gehandeld. Het verschil zit hem in hoeverre een verdachte iets heeft gewild of geweten. Verschillende vormen zullen worden besproken: opzet als bedoeling, opzet als zekerheidsbewustzijn, opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn en voorwaardelijk opzet.

 

Opzet: bedoeling.

Bij deze vorm van opzet heeft een verdachte een bepaalde bedoeling en pleegt hij daarom een bepaald feit. De verdachte heeft voor ogen dat een bepaald gevolg optreedt en dat is de reden voor zijn handelen. Bij deze vorm van opzet is het niet vereist dat het gevolg ook daadwerkelijk optreedt. Door invloeden van buitenaf zou dit ook niet kunnen gebeuren. Dat heeft geen invloed op het bewijzen van de opzet als bedoeling. Als er wordt gesproken over opzet als bedoeling wordt naast het bestanddeel opzet ook nog bestanddeel oogmerk gebruikt in de delictsomschrijving.

Bij oogmerk gaat het om het doel dat een verdachte heeft.De verdachte pleegt willens en wetens een strafbaar feit om dit doel te verwezenlijken.

 

Opzet: Zekerheidsbewustzijn

Zekerheidsbewustzijn betreft een aparte vorm van opzet. Hier moet het gaan om een gevolg waar de wil van de dader niet op gericht is. De dader heeft dus een bepaald doel voor ogen gezien, maar een ongewild gevolg is ingetreden. Als een dader wist dat een dergelijk ongewild gevolg zou optreden, wordt gesproken over zekerheidsbewustzijn.

Opzet: Waarschijnlijkheidsbewustzijn

Er is sprake van deze vorm van opzet als bepaalde gevolgen van het handelen van een dader waarschijnlijk zullen optreden. In tegenstelling tot de eerder besproken vorm van opzet, zekerheidsbewustzijn, is in dit geval dus niet zeker dat een bepaald gevolg zal optreden. In de praktijk is het verschil tussen deze twee vormen echter minder groot of interessant. Bij beide vormen is er sprake van opzet.

Voorwaardelijk opzet

Dit is de lichtste vorm van opzet. Voorwaardelijk opzet lijkt erg op opzet als waarschijnlijkheidsbewustijn. Deze vorm van opzet wordt ook wel mogelijkheidsbewustzijn genoemd. Bij de vorm van opzet is het dus mogelijk dat bepaalde gevolgen, als gevolg van een handelen van de dader, zullen intreden.

Hierbij is het niet voldoende dat de verdachte zich er bewust van was dat een bepaald mogelijk gevolg zou kunnen optreden, maar de verdachte moet deze gevolgen ook hebben aanvaard. In het Cicero-arrest (HR 9 november 1954, NJ 1955, 55) gaf de Hoge Raad een definitie van voorwaardelijk opzet. De Hoge Raad gaf aan dat sprake was van voorwaardelijk opzet ‘indien een verdachte willens en wetens zich heeft blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat een bepaalde omstandigheid zich voortdoet’.

Het voorwaardelijk opzet is dus bewezen wanneer een verdachte, ondanks dat hij bewust was van bepaalde gevolgen die zouden kunnen optreden, toch ervoor kiest om door te gaan met zijn handelen.

 

 

HR arrest 3 januari 1978, Ronde Klip

In dit arrest gaf de Hoge Raad aan dat het dichtknijpen van een keel van een ander niet zelden leidt tot de dood van deze persoon. Een verdachte die dit dus stelt zicht dus bewust bloot aan een aanmerkelijke kans dat iemand om het leven komt bij een dergelijk handelen.

 

HR arrest 15 oktober 1996, Porsche

In dit arrest ontstond de formulering ‘zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt en dat gevolg op de koop toenemen’. Hiermee bedoelt de Hoge Raad dat een verdachte zicht bewust moet zijn van een aanmerkelijke kans dat diens handelen tot een bepaald gevolg kan leiden. Toch neemt de verdachte deze kans op de koop toe. Welke kans aanmerkelijk is hangt af van de omstandigheden van het geval.

 

3.3. Het bewijzen van opzet

In verschillende arresten heeft de Hoge Raad gesteld dat opzet bewezen kan worden wanneer de lichtste variant ervan, voorwaardelijk opzet, kan worden bewezen.

 

Hoofdstuk 4: Schuld

Schuld is een belangrijk bestanddeel in het Nederlandse strafrecht. In dit hoofdstuk zullen enkele voorwaarden an schuld worden besproken en vervolgens wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van schuld.

4.1. Bestanddeel schuld

Vaak wordt de Latijnse term voor schuld gebruikt, namelijk culpa. Deze term wordt gebruikt om aan te geven dat er wordt gesproken over het bestanddeel schuld en niet over het element schuld. In deze samenvatting, zoals in het boek, zal zo veel mogelijk de term schuld worden gebruikt en niet culpa, om zo duidelijk mogelijk te zijn.

Net zoals het geval is bij opzet, heeft schuld in het dagelijkse leven een andere betekenis dan schuld in strafrechtelijke zin. Wanneer iemand iets expres doet, is er pas sprake van schuld in dagelijks gebruik. In strafrechtelijke zin doet het er niet toe of de verdachte expres heeft gehandeld of niet. Het is enkel relevant of de verdachte een verwijt kan worden gemaakt.

Bij schuld gaat het om een fout die een verdachte maakt. DoorRead more

Samenvatting Straf(proces)recht I UvA

Samenvatting Straf(proces)recht I UvA

Samenvatting Europese rechtsgeschiedenis

 

Week 1: H1&H2 Codificatie en natuurrecht

Codificatie is geschreven recht, waaraan de overheid een aan haar gezag ontleende, uitsluitende gelding toekent; deze exclusiviteit maakt de rechtsoptekening tot een volledige.

3 kenmerken codificatie:

  1. Een overheid, die gezag uitoefent over haar onderdanen
  2. Op schrift gesteld recht;
  3. De volledigheid van dat recht, die bewerkstelligd wordt door het machtswoord van de overheid, dat aan dat recht exclusieve gelding verleent.

Exclusieve gelding: dit wil zeggen buiten welke op haar gebied geen ander recht geldt.

Elke codificatie is een daad van wetgeving, maar niet iedere wetgevingsactie is een vorm van codificatie.

Authentieke interpretatie: uitlegging van de wet door de wetgever. Wetgevers deden dit in de geschiedenis wel eens om hun macht te vergroten. Zij gaven dan in verordeningen een gezaghebbende uitleg.

Doelen codificatie:

  1. Rechtszekerheid à legaliteitsbeginsel.
  2. Economisch doel
  3. Politiek doel à nationale eenheid creëren.

Interpretatiemethodes:

  • Grammaticale interpretatie à taalkundige uitleg.
  • Wetshistorische interpretatie à dat wat de wetgever destijds met de tekst heeft bedoeld.
  • Rechtshistorische interpretatie à zoeken naar de herkomst van een bepaalde regel.
  • Systematische interpretatie à verhouding van de tekst tot het stelsel van de wet en andere regels
  • Teleologische interpretatie à het doel van de regel is bepalend, uitleggen maakt men ondergeschikt aan het doel.

1775 à the age of reason : er was geen behoefte aan een andere autoriteit dan de menselijke rede. Volgens Kant zou de mensheid door haar eigen luiheid tot onmondigheid zijn vervallen en zou zich laten leiden door allerlei autoriteiten zonder eerst bij zichzelf te rade te gaan. Durf je verstand te gebruiken luidde de strijdkreet van Kant.

1776 à Declaration of Independence was gebaseerd op natuurrecht. Rechten zouden vanzelfsprekend zijn en behoeven daardoor niet te worden bekrachtigd door een autoriteit.

Natuurrecht

  • Aristoteles à het natuurecht geldt overal en is onafhankelijk van opinies.
  • Recht dat voortvloeit uit de menselijke rede.
  • Kenmerken:
    • Universele gelding: geldt altijd en overal, ongeacht tijd of plaats
    • Pre-positieve gelding: geldt onafhankelijk van erkenning door bevoegde wetgevende en rechtsprekende instanties (erkenning is dus niet nodig)
    • Systematische opbouw natuurrecht: specifieke rechtsregels afgeleid uit algemene natuurrechtelijke normen. Bijvoorbeeld contractuele plicht tot nakoming afgeleid uit natuurrechtelijke norm dat de mens zijn beloftes dient na te komen (‘pacta sunt servanda’). 
  • Invloed op codificatie:
    • Natuurrechtelijke ideaal van rechtsgelijkheid gerealiseerd door codificatie: één wetboek voor alle burgers;
    • Natuurlijke recht op vrijheid ® zelfwetgeving ® geen recht buiten de wet (exclusieve gelding codificatie);
    • Systematiek natuurrecht vormt blauwdruk codificaties (van algemeen naar bijzonder)
  • Spanning met codificatie:
    • Natuurrecht geldt ongeacht erkenning door overheid, i.t.t. codificatie: juist afhankelijk van erkenning (constitutief element).
    • Natuurrecht heeft universele gelding, i.t.t. codificaties: hebben juist nationaal karakter (uitdrukking bepaalde rechtscultuur).
    • Natuurrecht gericht op fundamentele normen, i.t.t. codificaties: ook veel praktische/ specifieke regels (bijv. verkeersvoorschriften).

Ius civile: burgerrecht, rechtsregels van specifiek inheemse origine

Ius gentium: het recht der volkeren, universele gelding.

Ius naturale: is te vergelijken met ius gentium maar het ius gentium is puur feitelijk en het ius naturale heeft een sterk morele lading.

Positivisme

  • Epicurus à de oerstaat van de mens is een staat van oorlog van allen tegen allen.
    • Er is geen ander recht dat het van overheidswege gestelde recht.
    • Het rechtsbegrip is formeel van aard.
    • Bij de vraag of het recht is, kijkt men naar de herkomst, niet naar de inhoud.

De Stoa
Natuurrecht.

  • Recht moet ook inhoudelijk worden beoordeeld op grond van zijn rechtvaardigheidsgehalte.
  • Het ius gentium hoeft niet in wetten te worden neergelegd omdat deze rechtsregels ook van kracht waren zonder bekrachtiging, op grond van hun rationaliteitsgehalte.
  • Cicero schrijft dat ‘recht de natuurlijke rede zelf is’. Het recht geldt niet omdat het door een overheid is geschreven, maar omdat het een natuurlijk gegeven van de mens zelf is dat men door redenering kan vinden.
  • Materieel rechtsbegrip.
  • Deze beschouwingswijze komt overeen met de Romeinse rechtsbronnenleer.
  • Heeft nogal wat verwarring gezaaid in de wereld van het (Romeins) recht omdat de Stoa aan het natuurrecht een normatieve lading gaf waardoor het natuurrecht boven het ius gentium (volkenrecht) kwam te staan. Hierdoor vielen bepaalde gevallen wel onder het ius gentium, maar waren tegelijkertijd in strijd met het ius naturale (slavernij).

Natuurrecht in de middeleeuwen

  • Niet als afzonderlijk discipline behandeld, maar onderwezen in verband met het canonieke, kerkelijk recht. Het kerkelijke recht was van goddelijk oorsprong en legde het primaat van de rede (ius naturale) – boven de gewoonte en positieve recht- neer in het Corpus Iuris Canonici.

Hugo de Groot en het natuurrecht

  • Pas in de 17de eeuw is de band tussen het natuurrecht, theologie en canoniek recht verbroken en wordt het een afzonderlijke juridische discipline.
  • De iure belli ac pacis is zijn hoofdwerk en gaat over het recht van oorlog en vrede à zelfs wanneer er geen god zou bestaan, zou het natuurrecht toch hebben bestaan.
  • Inleidingge tot de Hollandsche rechts-geleerdheid à het Romeinse recht zou om zijn inhoudelijke natuurrechtelijke kwaliteiten (wijsheid en billijkheid) zijn gerecipieerd.
  • School van Salamanca is van grote invloed geweest op hem.
  • Systematische uiteenzetting van het gehele natuurlijke recht
  • Juridische context
  • Menselijke rede speelt een hoofdrol, daar fundeert natuurrecht op.

Copernicaanse Wende: het Romeinse recht stond niet meer centraal, maar vulde het natuurrecht aan in plaats van andersom. Rechtsregels uit het corpus waren dus niet volledig tijdloos, maar aan tijd en plaats gevonden.

Rousseau en het Contrat Social

  • Contrat social: bevat de theorie over de verhouding tussen het overheidsgezag en zijn onderdanen.
    • Een vrij mens kan slechts aan regels worden onderworpen wanneer hij daar uit vrije wil mee heeft ingestemd.
    • Door het sluiten van een maatschappelijk verdrag constitueert een groep individuen zich vrijwillig tot een volk: hierdoor geeft het individu zijn natuurlijke vrijheid prijs, en wint hij de burgerlijke vrijheid.
    • Iedere algemeen verbindende regel die niet berust op de volonté générale is nietig.
    • Dit sluit het natuurrecht, het gewoonterecht, het rechtersrecht en het Romeins recht als bron van geldend recht uit, tenzij hieruit een rechtsregel voortvloeit die wordt gedragen door de volonté générale.
  • Op zijn ideeën is de codificatiegedachte gebaseerd: alle recht dient te brusten op de wet, de onaantastbare uitdrukking van de wil van de wetgever.
  • Soevereiniteit ligt bij volk.

Vernunftrecht

  • Rationalisme: de menselijke reden is alleen in staat door te dringen tot de waarheden: de rede/ratio kent geen grenzen.
  • De puur rationalistische en van Romeinsrechtelijke autoriteit bevrijde benadering van het natuurrecht noemt men Vernunftrecht.

 

 

Natuurrecht en codificatiestreven

  • 18e eeuwse verlichting wordt gekenmerkt door afkeer van het Romeinse recht.
  • Codificatie is naar de klassieke natuurrechtsleer zinloos; zij kan slechts regels bevatten die ook van kracht zijn zonder dat zij in een wetboek worden opgenomen.
  • Toch benadrukten de natuurrechtgeleerden de noodzaak van codificatie omdat:
    • Sommige oplossingen kan je niet vinden in het natuurrecht, omdat ze willekeurig zijn (zoals leeftijd etc)
    • Strafrechtelijke legaliteitsbeginsel dwingt tot codificatie.
    • Intellectuele economie vereist codificatie.

Montesquieu

  • Vond het noodzakelijk om het universele natuurrecht aan te passen aan de lokale omstandigheden van het land waarvoor de codificatie was bedoeld.
  • De verschillen die men kan waarnemen in de rechtsregels tussen verschillende volkeren zijn te herleiden tot de verschillen in uiterlijke omstandigheden (klimaat etc)
  • Recht kan niet universeel zijn omdat het recht niet alleen zou worden gedicteerd door de universele reden maar ook door toevalligheden.
  • Deze realisitische visie sluit aan bij het juridisch humanisme: mos gallicus, die het recht verklaarde als historisch verschijnsel.

Positieve recht

  • Het natuurrecht heeft moeten ruimen voor het positieve recht in de 19de en 20ste eeuw. Omdat:
    • De Historische School (von Savigny) die benadrukte dat het ware recht niet kan worden gevonden door middel van een uitvoering die tot een universele uitkomst leidt. De inhoud van het recht wordt bepaald door de bijzondere aard van historisch gegroeide zeden en gewoonten van een specifieke samenleving.
    • De invloed van Rousseau: er mogen geen andere rechtsregels zijn dan die welke berusten op het uitdrukkelijke bevel van de soeverein: de volonté génerale.
    • Radburch verkondigde dat het natuurrecht een misverstand was uit de rechtsgeschiedenis.

Week 2: H3 Romeinse rechtswetenschap en de Justiniaanse codificatie

In 175 v.Chr. werd Rome gegrondvest. De stichter, Romulus, ontleende zijn absolute macht over burgers (imperium) aan de toestemming van goden. Op grond hiervan had de koning de bevoegdheid wetten (edictum) uit te vaardigen. Naast de koning had je nog een wetgever: de volksvergadering, een besluit die door de volksvergadering werd genomen heet een lex of leges in meervoud. Naast de volksvergadering had de koning ook nog het senaat, besluiten van de senaat hadden geen kracht van wet, maar dienden de koning tot advies.

In 509 v.Chr. ontstond de republiek. Hiermee begon ook de vrijheid, gelegen in de nieuwe staatsrechtelijke regel dat het imperium niet meer levenslang aan 1 persoon zou worden toebedeeld, maar jaarlijks aan twee gekozen personen. Er was tussen deze personen geen taakverdeling en hadden ieder het volle imperium. Hier hadden de leges voorrang op het edictum.

 

 

 

De eerste tijd van de republiek wordt gekenmerkt door de sociale strijd tussen de patriciërs en de plebejers. Deze strijd heeft belangrijke gebeurtenissen opgeleverd voor de rechtsontwikkeling:

  1. Tribuni plebis 494 v. Chr.

De plebs vertrokken na een ruzie naar de Heilige Berg en dreigde een nieuwe stad te stichten. Zij zouden dit pas niet doen wanneer zij haar eigen magistraten (de volkstribunen) hadden gekregen. Deze volkstribunen hadden het recht van veto en kon zo de besluiten van de patriciërs tegenhouden.

  1. Lex XII Tabalarium 453 v. Chr.
    Plebs wilde op schrift stelling van het bestaande recht. Dit plan werd tot uitvoering gebracht: op twaalf tafelen werden de wetten schreven: de wet der twaalf tafelen. Dit was een codificatie. De uitleg bleef echter in de handen van de patriciërs die de interpretatie niet openbaar maakten. Aan deze toestand maakt Gnaeus Flavius een einde: hij maakte het boek der acties openbaar.
  2. Praetuur

De Plebs wilden dat er tenminste 1 plebejer in het consultaat deelnam. Als compensatie wilden de patriciërs een nieuw ambt dat deel heeft aan het imperium, bekleed met de rechtsbedeling, praetura: dit moest een patricische praetor worden.

  1. Lex Hortensia

De lex Hortensia van 286 v. Chr. Bepaalde dat de besluiten die de plebs in haar eigen vergadering nam niet langer slechts voor hen gold maar kracht van wet hadden voor het gehele Romeinse volk en dus ook de patriciërs bonden. Hiermee is de strijd afgesloten.

Ius civile en ius praetorium

  • De preator had het imperium en vaardigde op grond daarvan edicten uit die alle Romeinse burgers bonden. Ze waren maar van kracht zolang het imperium van de praetor duurde: 1 jaar.
  • Een praetor wijst geen vonnis. Hij geeft toestemming om tot de rechter te worden toegelaten.
  • Het is een magistraat die belast is met rechtsbedeling.
  • Het werd al snel vast gebruik dat de opvolger van de praetor de edicten van zijn voorganger ongewijzigd overnam. Het geheel van deze op het album geschreven edicten wordt het Edict genoemd.
    • Ook de edictsbepalingen werden geïnterpreteerd, hierdoor ontstond een praetorisch recht: ius praetorium. Dit recht vond zijn oorsprong op de autoritaire beschikkingsmacht van de met imperium beklede magistraat. In tegenstelling tot het civiele recht die zijn oorsprong bij besluiten van de volksvergadering vond.
  • Praetorisch recht heeft 3 functies: ondersteuning, aanvulling en verbetering van het civiele recht.

Keizertijd

  • Octavianus combineerde in zijn persoon in 27 v. Chr. de twee belangrijkste bevoegdheden van de republiek; imperium en het vetorecht van de volkstribuun. Dit is het begin van de keizertijd.
  • Tijdens het begin van de keizertijd waren er 2 ontwikkelingen:
    • De adviezen van de senaat kregen kracht van wet.
      • Leges werden niet meer uitgevaardigd: de senaatsbesluiten kwamen ervoor in de plaats. Op den duur telde echter alleen het keizerlijk wetsvoorstel.
      • Aan het eind van de 2e eeuw na Chr. had een keizerlijke verordening kracht van wet. De legitimatie hiervan kan afgeleid worden uit een besluit van het volk dat imperium aan de keizer opdraagt. Het woord constitutie is de verzamelnaam voor allerlei keizerlijke maatregelen:
        • Edicata: rechtsregels die tot alle onderdanen zijn gericht.
        • Decreta: vonnissen, door de keizer in hoogste instantie gewezen en betrekking hebbend op een geval.
        • Rescripta: rechtsgeleerde adviezen die de keizer geeft op verzoek van een in een rechtsstrijd gewikkelde partij; ook zij zijn bestemd voor 1 geval.
    • Het schrijven van adviezen door particuliere juristen (responda)
      • Het advies was bindend voor de rechter, omdat het steunde op het gezag van de keizer.
      • Ze golden voor 1 geval en hadden aanvankelijk geen algemene gelding.
  • Rond 300 na Chr. zijn er twee rechtsbronnen over: het keizerrecht (constituties/leges) en de geschriften van de geleerdere schrijvers (ius)

Het oude en het nieuwe Rome

  • In 330 na Chr. kwam er een nieuwe christelijke hoofdstad: Constantinopel. Rome had voortaan 2 hoofdsteden: het oude Rome in het Westen en het nieuwe Rome in het Oosten.
  • In beide hoofdsteden zetelden keizers die ieder het volle en ongedeelde imperium hadden
  • In 476 viel het West-Romeinse rijk en was de in Constantinopel zetelende keizer de enige van het gehele rijk.

Keizer Justinianus (527-565)

  • Codificeerde het Romeinse recht in zijn beroemde Corpus Iuris Civilis in het jaar 533.
  • Dit deed hij om politieke redenen (centralisatie van het gezag), maar ook om ideologische redenen: het uiteindelijke doel van Justinianus was het herstellen van het grote en bloeiende Romeinse rijk.
  • Het heeft eeuwen geduurd voor keizerlijke constituties gebundeld werden.
  • In de 2e-3e eeuw na Chr. was dit al wel door privépersonen gedaan: de Codex Gregorianus en de Codex Hermogenianus. Deze misten de voor codificatie noodzakelijke autoriteit en waren niet uitputtend.
  • In 438 kwam de Codex Theodesianus tot stand. Hierin werden alleen de constituties geordend. Dit was een codificatie, het had keizerlijke autoriteit.
  • Maar in 533 kwam de wetgeving van Justinianus dus uit, bestaande uit:
    • Codex Justinianus (529): keizerlijke constituties
      • Bestaat uit verordeningen afkomstig van de keizer.
      • De latere wet zet de eerdere opzij.
    • Digesten/Pandekten (533)
      • Bestaan uit rechtsgeleerde geschriften van juristen.
      • Kenmerkend is de discussie tussen juristen onderling.
      • Bevat fragmenten uit de werken van 39 juriste
      • Ereplaats voor Ulpianus, Papinianus, Paulus, Modestinus en Gaius (meer dan 2/3 van de fragmenten)
      • Onderdeel van de Justiniaanse wetgeving is, die ook methodologisch gezien, de uiteindelijke vrucht van de rechtswetenschappelijke methode van interpretatie die door de patricische priesters werd gehanteerd.
    • Instituten/elementen (533)
      • Waren vier leerboeken voor eerstejaars rechtenstudenten en gebaseerd op 350 jaar oude leerboek van Gaius.
    • Codex in herziene versie (534)
      • Noodzakelijk door uitvaardiging Digesten (lex posterior-regel)
    • Novellen (na 575)
      • Een serie nieuwe wetten, uitgevaardigd door de opvolgers van Justinianus.

Oost-Romeinse ofwel Byzantijnse Rijk

  • Byzantijnse rijk bleef vasthouden aan de gecodificeerde wetgeving die de bevolking niet kon lezen.
  • In 900 n. Chr. kwam keizer Leo de Wijze met het plan om een Griekse tekst uit te geven en de wetgeving te ordenen. De zuiveringsoperatie wordt Basillica genoemd. De keizer liet geen nieuwe vertaling maken, maar gebruikte oude Griekse teksten die stamden uit de tijd van Justinianus zelf.

Turkokratia en koninkrijk Griekenland

  • In 1453 veroverden de Turken het Byzantijnse rijk.
  • De Turken lieten ieder volk leven naar zijn eigen recht.
  • Vanaf 1835 werd in Griekeland de wettenverzameling van Hexabiblos gebruikt als officieel wetboek. Dit was een uittreksel van de Basillica. Dit was een codificatie.

Week 3: H4 Codificatie in Italië en de middeleeuwse rechtswetenschap

Na de dood van Justinianus viel een Germaanse stam; de Langobarden Italië binnen en maakte de veroveringen van Justinianus voor een groot gedeelte ongedaan. Deze inval vormt het beginpunt van een proces van staatskundige desintegratie: Italië viel uiteen in kleine staten. Ook kwam er een abrupt einde aan de effectiviteit van Justinianus’ wetgeving. De heersers hanteerden het personaliteitsbeginsel.

Volksrechten en gewoonterechten

  • Edictum Rothari was een codificatie van de Langobarden maar door het personaliteitsbeginsel gold het slechts voor de Langbardische onderdanen.
  • De Langobardische Romeinen leefden naar de codificatie van Justinianus.
  • Na de verovering van Karel de Grote (774) had je ook de Franken, die leefden naar Frankisch recht: lex Salica.
  • Men leefde allemaal binnen 1 gemeenschap en dit zorgde voor verwarring. Er kwamen: professiones iuris (verklaringen van recht). Deze verklaringen hielden in naar welk recht men in het geval van een rechtsstrijd beoordeeld wenste te worden.
  • Er trad een territorialisering van het recht op: iedere streek had zijn eigen juridisch dialect. Het recht was plaats gebonden.

 

 

  • Gewoonterecht is in beginsel ongeschreven recht en:
  1. Een bepaalde rechtsgedraging moet langdurig in acht zijn genomen;
  2. Men moet van mening zijn dat die gedraging ook zo hoort.

Feodaliteit

  • Voor de gewone man waren er geen feitelijke machtsmiddelen en rechtsbescherming door de overheid na de val van het Romeinse rijk. Om te overleven trad hij in de vazalliteit die hem verplichte zijn beschermheer in krijgsdienst te volgen; de heer garandeerde bescherming.
  • Beneficium: stuk grond.
  • Er ontsotnd een leenrechtelijk ius commune, gebaseerd op het Langobardische leenrecht dat was opgetekend in de Libri Feudorum, die
  • Read more
Oefenmateriaal beschikbaar voor straf(proces)recht I

Oefenmateriaal beschikbaar voor straf(proces)recht I

Behoefte aan meer oefenmateriaal voor de herkansing van Straf(proces)recht I aan de UvA? Dan moet je eens een kijkje nemen bij JoHo, zij bieden o.a. tentamenvragen & oefenmateriaal voor dit vak. JoHo vind je in Taksteeg 8.

Relevante links voor jou:

Herkansing voor Straf(proces)recht I? JoHo helpt!

Herkansing voor Straf(proces)recht I? JoHo helpt!

Volg jij het vak Straf(proces)recht I aan de UvA en heb je een herkansing? Dan kan JoHo jou goed helpen om deze herkansing te halen! JoHo heeft namelijk een breed aanbod aan samenvattingen en studiemateriaal voor dit vak. Zo hebben ze boeksamenvattingen, bulletsamenvattingen, artikelsamenvattingen, arrestsamenvattingen en tentamenvragen & oefenmateriaal liggen. JoHo vind je in Taksteeg 8.

Relevante links voor jou:

Tentamenticket Strafrecht 1
Tentamenticket Strafrecht I
College A Straf(proces)recht I

College A Straf(proces)recht I

College aantekeningen (college A) bij het vak straf(proces)recht I

Week 1

Essentie van strafrecht: berechting van een strafbaar feit en de daarvan verdachte persoon door de strafrechter.

Het strafrecht is een negatief sanctiestelsel. Het gaat om rechtshandhaving en rechtsbescherming.

Materieel strafrecht: bepaalt de inhoud van het recht. Strafbaarstellingen, straffen, strafuitsluitingsgronden.

Formeel strafrecht: bevat rechtsregels die zich met de procedure van het recht bezighouden. Bevoegdheden als aanhouding, vervolging en berechting.

Strafdoelen

  • Verdragstheorieën
  • Absolute theorieën: we willen een doel dienen
  • Relatieve theorieën: generale preventie: voorkomen dat andere burgers het doen
  • Verenigingstheorieeën: alle theorieën samen

Strafrecht als middel van sociale controle

  • Een zodanige beinvloeding van menselijk gedrag, dat wordt bevorderd dat dit overeenkomsitg de rechtsregels verloopt.
  • Het wegnemen of verminderen van de onrust en de onvrede die door het delcit in de samenleving zijn ontstaan.

Voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid

  • Menselijke gedraging (handeling of nalaten)
  • Die valt onder een delictsomschrijving
  • Wederrechtelijk
  • Aan schuld te wijten

Wanneer iets strafbaar stellen?

‘Het beginsel is dit: dat alleen datgene mag gestraft worden, wat in de eerste plaats onregt is. Dit is eene conditio sine qua non. In de tweede plaats komt de eisch er bij dat het een onregt zij, waarvan de ervaring heeft geleerd dat het (waarbij natuurlijk op den gegeven maatschappelijken toestand te letten is) door geene andere middelen behoorlijk is te bedwingen. De strafbedreiging moet blijven een ultimum remedium.’

Criteria voor strafbaarstelling De Roos:

  • Schade (‘onregt’)
  • Subsidiariteit (ultimum remedium)
  • Proportionaliteit
  • Legaliteit
    • Art. 1 Sr en art.1 Sv
    • Dat garandeert: 1. De democratisch gekozen wetgever heeft zich uitgesproken 2. Het recht is inzichtelijk en voorspelbaar voor burgers, omdat wetten worden opgeschreven en bekend gemaakt.
  • Effectiviteit

Legaliteitsbeginsel

  • Nullum crimen sine lege (lex scripta): delictsomschrijving
  • Nulla poena sine lege (nulla poena): straf moet in de wet staan
  • Nulla poena sine lege praevi: geen terugwerkende kracht (niet achteraf iets strafbaar stellen)
  • Bepaaldheidsgebod (lex certa): duidelijk omschreven; het dient duidelijk te zijn voor de burgers wat wel en niet mag.
  • Verbod van analogie: niet toepassen op situatie die daarvoor niet bedoeld was
  • Art. 287 Sr
  • Art. 4 ARV ‘onbehoorlijk gedrag’
  • Art. 310 Sr ‘goed’

HR Onbehoorlijk gedrag

HR: deze bepaling is niet onverenigbaar met art 1 Sr en 7 EVRM. De norm is geconcretiseerd omdat het gaat om gedrag op stations en in treinen en het betreft een norm die: ‘inevitably couched in terms which … are vague and whose interpretations and application are questions of practice’.

Verhouding wetgever/rechter

  • Legaliteitsbeginsel
  • Grammaticale interpreatie
  • Wetshistorische interpreatie
  • Wetssystematische interpretatie: kijken naar het stelsel van recht
  • Teleologische interpretatie: kijken naar het doel van de oorspronkelijke wetgever

Week 2

Voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid

  • Menselijke gedraging
  • Die valt onder delictsomschrijving
  • Wederrechtelijk (veeartst-arrest)
  • Aan schuld te wijten (melk en waterarrest)

Kern van strafbaar feit is een ‘gewilde’ gedraging

  • Daadstrafrecht: is waarneembaar en brengt een unieke verbinding met de dader tot stand
  • Gedachten zijn vrij: geen ‘Gesinnungsstrafrecht’ Die kunnen we niet constateren.
  • Handelingen die potentieel gevaarzettend zijn (‘schade’ teweeg kunnen brengen)
  • Gewild (dus niet per ongeluk)
  • Voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid

 

Natuurlijke personen (art. 47) en rechtspersonen kunnen dader zijn, art. 51 lid 1 Sr

 

Daderschap

  • Fysieke gedragingen
  • Verantwoordelijkheid voor gedragingen van           anderen
    • Deelnemingsfiguren (medeplegen, doen plegen, uitlokken)
    • Functioneel daderschap: aansprakelijkheid vanwege functionele aansprakelijkheid.
  • Zorgplichtschending
  • Terrorismebestrijding

Functioneel daderschap
Criteria: IJzerdraadarrest

  • Vermocht verdachte te beschikken over het plaatsvinden van de handelingen? (beschikkingscriterium)
  • Werden handelingen door verdachte aanvaard of plachten zij door hem te worden aanvaard? (aanvaardingscriterium)
  • Beschikkingscriterium: beschikkingsmacht
    • Feitelijke zeggenschap, al dan niet met juridische zeggenschap
    • ‘kunnen ingrijpen’
  • Aanvaardingscriterium: een bepaalde houding met een wilselement
    • ‘blijkbaar billijken’
    • Hoeft niet concreet te blijken; kan volgen uit i) stelselmatig gedrag, ii) onvoldoende toezicht
  • Praktijk: functionele dader ‘doet’ weinig

Rechtspersoon kan alleen functionele dader zijn à art. 51 Sr. Criteria rechtspersoon aanspreken:

  • maatschappelijk verkeerscriterium
  • bedrijfspolitiek
  • baatcriterium
  • ijzerdraadcriteria

 

Zorgplichtschending

  • Met name in het milieurecht en het verkeersrecht, maar ook in het commune recht (HR 12 december 2000, NJ 2002, 516 Honden Peter)
  • De plicht van elke verkeersdeelnemer om te zorgen voor de veiligheid op de weg
  • Het creëren van een ongewenste situatie levert het strafbare feit op

 

Strafbepaling

  • Bestaat uit:
    • delictsomschrijving met de aanduiding of weergave van het verboden gedrag (materiële norm)
    • én de sanctienorm
  • De wetgever past in het commune strafrecht 3 manieren toe om een delict aan te duiden:
  • Door het delict als een gedraging of een nalaten te omschrijven (art. 326a resp. art. 192 Sr)
  • Door alleen de naam te vermelden (art. 300.1 Sr)
  • Door een delictsomschrijving en een naam (art. 326 of 310 Sr)

Formele delicten: voor strafbaarheid is bepaalde gedraging voldoende

  • Voorbeeld: binnendringen woning zonder verstoring huisvrede (art. 138 Sr); diefstal (art. 310 Sr)

Materiële delicten: voor strafbaarheid is bepaald gevolg van belang

  • Voorbeeld: doodslag (art. 287 Sr)

Commissiedelicten: strafbare feiten begaan door een handeling

  • Gedraging staat centraal
  • Verbodsnorm
  • Voorbeeld: diefstal (art. 310 Sr); wegnemen

Omissiedelicten: strafbare feiten begaan door een nalaten

  • Gebodsnorm
  • Delictsomschrijving kan uitdrukkelijk spreken over nalaten, voorbeeld: nalaten hulpbehoevende hulp te verlenen (art. 450 Sr)
  • Delictsomschrijving kan nalaten impliciet laten, voorbeeld: niet voldoen aan wettelijke plicht als opgeroepen getuige (art. 192 Sr)
  • Uitzondering in Wetboek van Strafrecht
  • Eigenlijk omissiedelict: uit delictsomschrijving blijkt dat het om een nalaten gaat en vaak is de normadressaat aangeduid
  • Oneigenlijk (c)o(m)missiedelict: delictsomschrijving is vormgegeven als commissiedelict, maar kan ook worden begaan door een nalaten
  • Vaak bij materiële delicten
  • Normadressaat is meestal onduidelijk
  • Voorbeeld: doodslag (art. 287 Sr)

Algemene delicten richten zich tot een ieder

  • Voorbeeld: ‘Hij die (…)’

Kwaliteitsdelicten richten zich tot een bepaald omschreven persoon

  • Voorbeeld: ‘De ambtenaar (…) die opzettelijk geld (…) dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduistert (…)’, art. 359 Sr

Gekwalificeerde delicten: zwaardere strafbedreiging

  • Voorbeeld: diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr)
  • Ratio: feit is gepleegd onder bijzondere begeleidende omstandigheden
  • Strafverzwarende omstandigheden

 

Geprivilegieerde delicten: lagere strafbedreiging

  • Voorbeeld: kinderdoodslag (art. 290 Sr)
  • Ratio: er zijn verzachtende omstandigheden
  • Uitzondering

Week 3

Bestanddelen moeten worden bewezen, elementen niet.

  • Bij wederrechtelijkheid ligt de nadruk meer op de objectieve zijde van strafrechtelijke aansprakelijkheid
    • daad
  • Bij schuld ligt de nadruk meer op de subjectieve zijde van de strafrechtelijke aansprakelijkheid
    • dader

Algemene (en bijzondere) strafuitsluitingsgronden

  • - rechtvaardigingsgronden (noodtoestand, art. 40; noodweer, art. 41 lid 1; wettelijk voorschrift, art. 42; ambtelijk bevel, art. 43 lid 1; ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid)
  • - schulduitsluitingsgronden (ontoerekeningsvatbaarheid, art. 39; overmacht, art. 40; noodweerexces, art. 41 lid 2; onbevoegd gegeven ambtelijk bevel, art. 43 lid 3; avas)

Wederrechtelijkheid

Wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving:

  • `wederrechtelijk' in o.a.: art. 173a, 282, 310, 321, 326, 350, 444 Sr;

Synoniemen:

  • `zonder daartoe gerechtigd te zijn' in: art. 461 Sr;
  • ‘buiten noodzaak' in: art. 436 Sr

Maar ook andere bestanddelen drukken op zich reeds het wederrechtelijke karakter van het handelen uit:

- `geweld’, `braak’, `dwingen’, `wegnemen’, `vernielen’, ‘valse hoedanigheid, valse naam, valse identiteit aannemen’, ‘mishandeling’

- ruim wederrechtlijkheidsbegrip

“Handelen in strijd met het objectieve recht”

  • HR 9 februari 1971, NJ 1972, 1 (dreigbrief)
  • HR 4 april 2006, NJ 2006, 398 (oplichting)
  • Groningse eetpiraat (NJ 1998, 497) versus Tuinmeubelen (NJ 1999, 182)
  • Formele wederrechtelijkheid: diegene die de strafwet overtreedt heeft wederrechtelijk gehandeld, behalve als de wet zelf de wederrechtelijkheid opheft (art. 40-43 Sr)
  • Materiele wederrechtelijkheid: diegene die de strafwet overtreedt terwijl zich geen wettelijke of buitenwettelijke rechtvaardigingsgronden voordoen heeft wederrechtelijk gehandeld

Leer van de materiele wederrechtelijkheid

  • Veeartsarrest (NJ 1933, 918)

‘opzettelijk vee in verdachte toestand brengen’

  1. Het middel is onmisbaar en niet vervangbaar door een ander middel (subsidiariteit)
  2. Er moet sprake zijn van een redelijk middel tot een redelijk doel (proportionaliteit)
  3. Het doel moet een evident voordeel voor de rechtsorde betekenen, waarbij zoveel mogelijk een belang wordt beschermd dat in het verlengde van het door de wet beschermde belang ligt.
  • Toestemming slachtoffer (sport en spel)
  • Tuchtigingsrecht

Betekenissen van schuld in het strafrecht

  1. Het gedaan hebben
  2. De intentie (opzet danwel onachtzaamheid) waarmee een bepaald strafbaar feit wordt begaan (wettelijke schuldvormen)
  3. Schuld in enge zin
    • Aan schuld te wijten (art. 307, 6 WVW)
    • Onachtzaam (art. 199 lid 3)
    • Gebrek aan de nodige voorzichtigheid of voorzorg (art. 429 sub 3)
    • Redelijkerwijs moeten vermoeden (art. 417bis)
    • Het gaat in al deze gevallen om een aanmerkelijke (grove) onachtzaamheid, onnadenkendheid, onoplettendheid, onvoorzichtigheid.
    • Gerechtshof ‘s-Gravenhage 18-9-2008, LJN BF1921
    • Rechtbank ‘s-Gravenhage 24-9-2008, LJN BF2245
  4. Schuld in ruime zin (de verwijtbaarheid: het vierde element)
    • Geen straf zonder schuld
    • Melk en waterarrest (NJ 1916, 681)
    • ‘doen afleveren van melk waaraan water is toegevoegd’
  5. Straftoemetingsschuld

 

AVAS

  • Dwaling omtrent de feiten

              - Melk en Waterarrest 

  • Dwaling omtrent het recht

              - Motorpapieren (HR 22 november 1949, NL 1950, 180)

Restcategorie

- Basketbalspeler

Week 4 delictsomschrijving

Vormen van opzet

  • Volkomen opzet (zuiver willen en weten)
  • Opzet met zekerheidsbewustzijn
  • Voorwaardelijk opzet

Voorwaardelijk – voor het geval het gevolg intreedt – het gevolg op de koop toenemen

              - HR 9 november 1954, NJ 1955, 55 (Cicero)

              - HR 19 februari 1985, NJ 1985, 633 (Aanmerkelijke kans)

Voorwaardelijke opzet

  • Bewust een aanmerkelijke kans aanvaarden (Posche)

of i.a.w.

  • Willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans (dat het gevolg zal intreden) (HIV-I)

 

  • In het kader van de Opiumwet vaak een bewijsconstructie

              - wie op reis gaat weet wat er in zijn koffers zit

              - drugs worden vaak per koffer vervoerd vanuit …

              - degene die een voorwerp van een ander zonder te controleren meeneemt, aanvaardt bewust de aanmerkelijke kans dat drugs worden ingevoerd

Bewuste schuld

Verdachte wist van de mogelijkheid dat het gevolg zou kunnen intreden, maar is er – achteraf ten onrechte – van uitgegaan dat dit gevolg niet zou intreden

Onbewuste schuld

Verdachte wist niet van de mogelijkheid dat het gevolg zou kunnen intreden, maar had daar gezien de omstandigheden van het geval wel aan moeten denken

Schuld in enge zin

  • Aanmerkelijk onvoorzichtig
  • Vermijdbaar

gevolg voorzienbaar en een zorgplicht om te voorkomen

  • Verwijtbaarheid

kon hij redelijkerwijze anders handelen?

Week 5 beslissingsmodel

Art.348 jo. 349

1. Is de dagvaarding geldig?

Zo ja, door naar vraag 2                         Zo nee, nietige dagvaarding

2. Is de rechter bevoegd?

Zo ja, door naar vraag 3                         Zo nee, onbevoegde rechter

3. Is de officier van justitie ontvankelijk?

Zo ja, door naar vraag 4                         Zo nee, niet ontvankelijke OvJ

4. Zijn er redenen voor schorsing van de vervolging?

Zo ja, schorsen van de vervolging       Zo nee, door naar de eerste vraag van art. 350

Een dagvaarding (dgv) kan om 4 soorten van redenen nietig zijn:

1) De dgv kan niet volgens de regels van art 585 Sv e.v. aan de verdachte betekend zijn;

2) De dgv is niet uitgebracht door de OvJ (258 Sv: OvJ heeft vervolgingsmonopolie);

3) De mededelingen aan de verdachte zijn niet correct (oproepfunctie);

4) Aan de eisen van art. 261 Sv is niet voldaan (beschuldigingsfunctie).

Is de rechter bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen?

1) Is misschien een andere rechter bevoegd? Zoals in militaire zaken de rb te Arnhem

2) Welk soort rechter is bevoegd: rechtbank, Hof HR; (art. 45 RO en 368 Sv (politierechter) en 382 (kantonrechter)

3) De rechter van welke plaats is bevoegd (art. 2-6 Sv)

Is de OvJ ontvankelijk in de vervolging?

Soms mag vervolging niet

1) leeftijd (art 486 Sv). Niemand mag strafrechtelijk worden vervolgd wegens een feit begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.

2) Rechtsmacht (2 t/m 8 Sr)

3) Klacht (Titel XVI Boek 2 Sr (smaad, laster, belediging, deze zijn slechts na klacht vervolgbaar

Soms is het vervolgingsrecht komen te vervallen

4) Over dit feit is reeds beslist (ne bis in idem) (art. 68 Sr)

5) Voor dit feit is een strafbeschikking uitgevaardigd (art. 255a Sv)

5) Verdachte is overleden (art. 69 Sr)

6) Zaak is verjaard (art. 70 Sr)

7) Verdachte heeft voldaan aan transactievoorwaarden (art. 74 Sr)

8) Strafvervolging is aan een ander land overgedragen (art. 77 Sr)

9) Vervolgingsbeslissing is in strijd met beginselen van behoorlijke procesorde zoals het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel

Zijn er redenen de vervolging te schorsen?

  • komt in de praktijk nauwelijks voor

bijv.: een beslissing van een civiele rechter moet worden afgewacht. Zo is onder curatelestelling voor een aantal strafrechtelijke procedures van belang en zal deze civiel rechtelijke procedure dus moeten worden afgewacht.

Ook komt het met enige regelmaat voor dat de verdachte nog in een psychose zit. In dat geval wordt de vervolging geschorst totdat verdachte weer begrijpt waarvoor hij zich moet verantwoorden.

Hoofdvragen: Beslissingsmodel art.350

  1. Is het feit door de verdachte begaan
  2. Welk strafbaar feit levert het bewezenverklaarde op
  3. Indien het feit bewezen en strafbaar is
  4. Dan beraadslaagt de rechtbank over de strafbaarheid van de verdachte
  5. En over de oplegging van straf of maatregel

Art.350 jo 352

1. Kan het telastegelegde bewezen worden?

Zo ja, bewezenverklaren                                      Zo nee, vrijspraak

2. Levert het bewezenverklaarde een strafbaar feit op?

Zo ja, welk artikel                                                                               Zo nee, ovar

3. Is er sprake van wederrechtelijk handelen?

Zo ja, naar vraag 4                                                                Zo nee, ovar

4. Is er sprake van een verwijtbare dader?

Zo ja welke straf of maatregel              Zo nee, ovar

Kan het tenlastegelegde bewezen worden?

Art. 338 Sv

Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.

  • Wettige bewijsmiddelen (art. 339)
  • Overtuiging

Bewijsmiddelen

Art. 339

1. Als wettig bewijsmiddel worden alleen erkend:

  • 1. eigen waarneming van den rechter;
  • 2. verklaringen van den verdachte;
  • 3. verklaringen van een getuige;
  • 4. verklaringen van een deskundige;
  • 5. schriftelijke bescheiden.

2. Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs.

Tenlastelegging vormt grondslag

De tenlastelegging moet worden bewezen, niet wat er werkelijk is gebeurd

Vrijspraak volgt als de tenlastelegging niet bewezen kan worden.

Dan kan dus ook worden vrijgesproken als wat er werkelijk is gebeurd wordt bewezen, maar dat niet als zodanig is tenlastegelegd.

Diefstal bij VenD, maar tenlastegelegd was Bijenkorf

Een van de tenlastegelegde bestanddelen niet bewezen kan worden

Er meer is tenlastegelegd dan strikt noodzakelijk was en dat niet bewezen kan worden

Praktijk: veel tenlasteleggingen met ‘althans’; leidt tot partiele vrijspraken 

Levert het bewezenverklaarde een strafbaarfeit op?

De rechter kwalificeert, niet de OvJ. Die geeft slechts een kwalitatieve vingerwijzing

Mogelijke problemen:

  1. Het bewezenverklaarde valt niet onder de deliktsomschrijving omdat de wetgever met deze delictsomschrijving iets anders bedoelde strafbaar te stellen (Groningse eetpiraat t.o.v. Tuinmeubelen)
  2. Miskleun OvJ. De OvJ vergeet een essentieel bestanddeel tenlaste te leggen
  3. Delictsomschrijving is onverbindend (bijv. in strijd met een hogere regeling)

Is het bewezenverklaarde wedderechtelijk begaan?

Handelen in strijd met het objectieve recht.

Daarvan is geen sprake indien er sprake is van een rechtvaardigingsgrond:

  • Noodtoestand
  • Noodweer
  • Ambtelijk gegeven bevel
  • Wettelijk voorschrift
  • Ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid (Veeartsarrest)

Valt de dader een verwijt te maken?

              De verkeerde keuze maken

              Daarvan is geen sprake als er sprake is van een schulduitsluitingsgronden?

  • Overmacht
  • Noodweerexces
  • Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel
  • Afwezigheid van alle (relevante) schuld (Melk en waterarrest)

Complicaties

  • Is de dader strafbaar (laag 4) zit soms in tenlastelegging (laag 1).
  • Laag 3 zit in laag 1
  • Laag 2 zit in laag 1

Week 6 verdachte en dwangmiddelen

Opsporingsbegrip

  • Definitie in de wet
    • Art. 132a Sv: Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
  • Relatie tot controle(bevoegdheden)
    • Controle: geen verdenking vereist
    • Controle: verplichting tot medewerking – art 184 sr
    • Controlebevoegdheden mogen niet voor strafvordering worden gebruikt (verbod detournement de pouvoir)
    • Maar zie HR, Dynamische verkeerscontrole – alleen indien controlebevoegdheden uitsluitend voor ander doel gebruikt
    • Maar verbod op etnisch profileren

 

Opsporting, van reactief naar pro-actief

  • Klassieke opsporing: reactief tov gepleegd strafbaar feit op basis van verdenking
  • Vroegsporing
    • 1e boek WvSv, Titel 5 (georganiseerd verband), Titel Va –ten dele-(bijstand burgers)
  • Vgl. Art. 126o Sv
  • Vroegsporing mbt terroristische misdrijven
    • Boek 1, Titel VB en VC
    • 126zd: In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is de opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, bevoegd in het belang van het onderzoek

De verdachte

  • Wanneer sprake van een verdachte?
  • Art. 27 sv
    • Feiten of omstandigheden > redelijk vermoeden van schuld aan strafbaar feit
  • Jurisprudentie
    • Hollende kleurling
    • Stormsteeg
    • Objectieve maatstaf, maar blijft moeilijk toetsbaar
  • Gevolgen ‘verdachte’-status
    • Bevoegdheden – gebruik dwangmiddelen, bv. staande houden, aanhouden, verhoren
    • Rechten verdachte – zwijgrecht/nemo tenetur, tolk, bijstand advocaat (in Sv en 6 EVRM)
    • Verplichtingen verdachte – het dulden van (rechtmatige) dwangmiddelen (anders schuldig aan art. 180 Sr)

Staande houden etc.

  • Staande houden
    • Art. 52 sv – verdachte, doel: vaststellen identiteit, toonplicht ID (art. 2 Wid)
  • Aanhouden
    • Heeterdaad – art. 53 Sv; ‘een ieder’; doel: naar plaats verhoor geleiden
    • Buiten heeterdaad – art 54 Sv; elke opsporingsambtenaar (lid 3); voorlopige hechtenis-feit

Onderzoek aan/in lichaam/kleding

  • Fouilleren
  • Strafvorderlijke ‘fouillering’ – art. 56 sv
  • In het belang van het onderzoek, bij ernstige bezwaren, onderzoek aan kleding, aan lichaam, in lichaam
  • ‘in lichaam’ - door arts
  • Zie ook art. 9 lid 2 Opiumwet – ook ernstige bezwaren vereist
  • Art. 52 lid 2 WWM – ‘redelijkerwijs aanleiding’

 

Systematiek van dwangmiddelen

  • Definitie dwangmiddel: inbreuk op rechten en vrijheden van burgers
    • (bewegings)vrijheid en recht op
  • Read more
Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen Straf(proces)recht II week 6-7

Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen Straf(proces)recht II week 6-7

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege Strafprocesrecht formeel: week 6

Bewijsminimum regels en rechterlijke controle op de strafrechtspleging

In Nederland hebben we vier bewijsminimumregels:

  1. Artikel 341 lid 4
  2. Artikel 342 lid 2
  3. Art. 344 lid 1 sub 5
  4. Art. 344 a

Deze 4 zijn limitatief, we hebben in Nederland dus een gesloten bewijsstelsel (t.o.v. het civiele recht). Hier kan je echter je twijfels bij zetten want soms is oprekking van de bewijsmiddelen mogelijk: denk aan het de auditu arrest.

T.a.v. 1 : de bekentenis alleen is niet voldoende. We mogen niet meer d.m.v. martelpratijken een bekentenis afdwingen. Dit gebeurt echter wel in het Gafgen arrest. ‘Ticking timebomb’ dwingt soms tot ernstige opsporingsmethoden die niet in de wet staan. In praktijk is bekentenis + een aangifte o.i.d. voldoende. Maatschappelijk belang ervan is gering.

T.a.v. 2: één getuige is geen getuige > unus testis nullus testis. Hier hechten we veel waarde aan. Één getuige is onbetrouwbaar. Arresten unus testis I/II: bedreiging in Gouda. Verklaring van verdachte dat hij inderdaad op de desbetreffende dag van het strafbare feit in Gouda was en de aangifte van het slachtoffer. Is er in casu voldoende aan bewijsmiddelen? We moeten twee onafhankelijke bewijsmiddelen hebben die los van elkaar kunnen worden gecontroleerd op hun waarheid. In casu was er een motiveringsprobleem > bedreigde vrouw was de vriendin van de oom van verdachte. Tweede voorbeeld arrest waarin een opa werd verdacht van ontucht met zijn kleinkind. Kind ging bij haar opa logeren, zegt dat ze misbruikt is door opa in zijn woning. Voldoende bewijsmiddel? Kleinkinderen gaan wel vaker logeren bij opa en oma. Hij werd ook vervolgd voor misbruik van zijn buurmeisje, ging niet in hoger beroep daartegen. In dit arrest hadden de rechters eerst een overtuiging bekomen en pas daarna gingen ze kijken naar de bewijsmiddelen die daarbij pasten, dat moet andersom. Eerst naar de bewijsmiddelen kijken en dan daar uit een overtuiging halen: artikel 338 sv

T.a.v. 3: rechtscategorie: de schriftelijke bescheiden. Bijvoorbeeld een ambtsedig proces-verbaal, indien deze niet ondertekend is dan mag het alleen als steunbewijsmiddel worden gebruikt. Dit geldt ook voor buitenlandse processen-verbaal.

T.a.v. 4: wanneer mag een getuigenverklaring worden gebruikt? Indien het een bedreigde of anonieme getuige is? De verdachte heeft het recht om getuigen te ondervragen, dit recht vloeit voort uit artikel 6 EVRM. Is deze mogelijkheid er niet omdat de getuige niet kan vanwege gezondheid/veiligheid dan mogen de verklaringen alleen als steunbewijsmiddel worden gebruikt. Rechter kan bewezenverklaring niet uitsluitend beslissen op de verklaring van een getuige aan wie een toezegging is gedaan (bijvoorbeeld strafvermindering), zijn verklaring is minder betrouwbaar.

Rechterlijke controle op strafrechtspleging ziet op:

  • De toepassing van dwangmiddelen en opsporingsmethoden (bijvoorbeeld rechtmatigheidtoets op de inverzekeringstelling / machtiging van de rechter-commissaris voor telefoontappen)
  • De vervolgingsbeslissing (art 12 sv procedure, zie motorrijder arrest en art 2-8 sr, heeft Nederland wel rechtsmacht?)
  • De rechtmatigheid van een opsporing: artikel 359a. Hiermee kan de rechtbank sancties stellen: bijvoorbeeld strafvermindering of uitsluiting van bewijsstukken
  • De rechtsmiddelen: hoger beroep en cassatie (week 7)

Rechterlijke controle op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek kwam pas op na de jaren 70. Tot die tijd vond men dat zulke zaken naar tuchtrecht moesten worden opgelost. Dit veranderde door Amerikaanse rechtspraak over vormverzuimen. In Nederland kwam het Bloedproef II arrest: er werd bloed afgenomen van een verdachte zonder dat daar een bevoegdheid voor was in de wet. De verdachte had ook geen toestemming gegeven voor bloedafname. Om deze redenen was het bloed afnemen een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit van de verdachte, door het verzuim mocht het bewijs niet worden gebruikt in de bewezenverklaring. Na dit arrest werd de bevoegdheid tot bloed afnemen wel in de wet opgenomen.

De wetgever stelde daarna o.b.v. de jurisprudentie hierover een artikel op dat sancties stelt aan onrechtmatig overheidshandelen, dit is artikel 359a sv.

Waarom wil de overheid sinds de jaren ’70 vormverzuimen wel strafrechtelijk sanctioneren? Twee gedachtes:

  • Rechtsstaatgedachte: de overheid mag niet profiteren van handelen dat tegen de rechtsstaat indruist. Ieder moet zich aan de regels houden van de rechtsstaat en dus ook de overheid. Dit volgt uit artikel 1 sv. Men bereikt hiermee: demonstratie: we laten zien hoe belangrijk de rechtstaatidee is, reparatie: herstellen van de fout en preventie: zorgen dat het niet meer gebeurt. Meest directe wijze om deze gedachte te uiten is bij het bewijs uitsluiten. Hiermee dient men het algemeen belang.
  • Effective remedy : Volgt uit artikel 13 EVRM. Burger heeft recht op een rechtsmiddel indien zijn recht is geschonden. Hierbij staat het belang van de burger centraal. Denk hierbij aan de Schutznorm : welke norm willen we in dit geval beschermen? Wiens belang is geschonden? (bijvoorbeeld: huisrecht, geldt voor de bewoners)

Artikel 359a luidt:

1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:

  1. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd; > voor de lichtere verzuimen
  2. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde feit; > bewijs had niet gevonden mogen worden
  3. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. > voor de ernstige verzuimen

2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.

Lid 2 geeft de wegingsfactoren: NB in het artikel staat ‘kan’, zij kán deze beslissing nemen. Welke sanctie hangt af van:

  • Wat is het belang van het geschonden voorschrift? Welke inbreuk is er gemaakt? (Bijvoorbeeld huisrecht, privacy)
  • Wat is de ernst van het verzuim? (wat zijn de omstandigheden van het verzuim en hoe verwijtbaar is het verzuim?) Goed vertrouwen speelt hier een rol. Arrest voorbeeld: ging om een hennepkwekerij in een boerderij. De opsporingsambtenaren dachten dat het een verlaten boerderij was. Ze verwachtten niet dat het een woonboerderij was. De boerderij was echter ingericht als huis (bed, afwas enz.), de opsporingsambtenaren hadden echter geen machtiging van de AWBI. Het hof meende dat hun intentie juist was en dus dat het vormverzuim geen belemmering vormde. HR zei echter dat het wel consequenties oplevert: iets is een woning of niet. Constateren we het achteraf dan is er dus een verzuim gepleegd. Maar het hangt wel af van de omstandigheden wat voor consequenties er aan verbonden worden. De ambtenaren gingen er van uit, ze bonsden op de deur enz. ze waren dus in goed vertrouwen er vanuit gegaan dat het geen woning was. Het valt ze niet ernstig te verwijten.
  • Welk nadeel is door het verzuim ondervonden? NB: Níet het belang van de verdachte dat zijn gepleegde strafbare feit niet wordt ontdekt. Maar bijvoorbeeld inbreuk op huisrecht, wat is het nadeel daarvan.

Overige omstandigheden van het geval tellen ook mee om de sanctie te bepalen (HR Afvoerpijp)

  • Wat is de ernst van het strafbare feit dat verdachte verweten wordt?
  • Door HR NJ 2013, 308: belang van de waarheidsvinding en rechten van slachtoffers en nabestaanden

Beperking hierbij is de Schutznorm: geen derdenwerking. Het moet wel gaan om het belang van degene wiens recht is geschonden. (Echter mogelijkheden bij bewijsuitsluiting.)

Het Afvoerpijparrest. Er werd strafvermindering geëist. De Hoge Raad stelde in dit arrest  vier voorwaarden op voor strafvermindering: (hiernaast gelden ook nog de wegingsfactoren van lid 2, dat zijn volgens Meneer Blom regulatieve beginselen)

  • De verdachte heeft werkelijk nadeel ondervonden (er is een recht geschonden)
  • Nadeel is veroorzaakt door het verzuim
  • Het nadeel van de verdachte is geschikt voor compensatie dmv strafvermindering
  • Strafvermindering is gerechtvaardigd naar het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim

Zaanse verhoormethode II arrest: verdachte zweeg in dit arrest, ze probeerden hem te laten praten d.m.v. een foto collage van de slachtoffers en zijn kinderen, om zo emoties op te wekken. Ze zeiden ook dat zijn advocaat niet in zijn belang handelde. Toetsen aan de criteria: nadeel? Nee, heeft gezwegen. Veroorzaakt door verzuim? Nee, gezwegen. Geschikt? Ja. In licht van geschonden voorschrift? Ja, te ernstig de grens overtreden, met name zijn recht op een advocaat en in vertrouwen met hem te kunnen werken.

Een vierde sanctie van artikel 359a sv is ‘constateren van het verzuim zonder rechtsgevolg’ (deze staat niet in het artikel maar dient in het achterhoofd te worden gehouden) kan indien de beoordelingsfactoren van 359a sv geen concreet rechtsgevolg aan het verzuim verbinden of indien niet aan de vereisten voor andere sancties is voldaan. Arresten: HR Leeuwarder weedlucht en HR Weedplantage in ruim:

Arrest Weedplantage. Opsporingsambtenaren vinden de wiet d.m.v. een deur in de woonboot. Ze openden een kastdeur en vonden toen een andere ruimte. Met het openen van de kastdeur (geen tussendeur) zijn de opsporingsambtenaren verder gegaan dan betreden, ze zijn gaan doorzoeken. Ze zochten naar wiet o.b.v. de Opiumwet, opsporingsambtenaren mogen dan alleen binnentreden. Door te doorzoeken overtreden ze dus de Opiumwet. Maar ook de AWBI want het betrof een woning. Het nadeel wat hierdoor ondervonden wordt is inbreuk op het huisrecht en privacy. Wat voor nadeel maken deze inbreuken? Er zat niks in de kast, wat privacy gevoelig was. Alleen het strafbare feit werd hierdoor ontdekt. Dus de rechter kon constateren zonder rechtsgevolg.

Bewijsuitsluiting is mogelijk indien bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen door het overtreden van een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of een rechtsbeginsel dat bovendien aanzienlijk is geschonden. In arrest NJ 2013, 308 ro 2.4.4-2.4.6:

  • Inbreuk op artikel 6 EVRM noodzaakt tot bewijsuitsluiting (bijvoorbeeld in Post-Salduz (recht op advocaat geschonden); Jailplant (infiltrant in politiecel, wist niet dat hij verhoord werd (art 29 zwijgrecht geschonden)) dit is een voorbeeld van wanneer het zou moeten, in casu vormde het geen probleem.
  • Ander belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel (bijvoorbeeld 8 EVRM). Bewijsuitsluiting volgt indien er een rechtsstatelijke waarborg geschonden is, het dient om opsporingsambtenaren te weerhouden van vergelijkbaar onrechtmatig optreden in de toekomst (HR 29 mei 2007 (lijfsvisitatie in art. 17 Douanewet)) Ook bij schending van het verschoningsrecht en geheimhoudingsrecht volgt bewijsuitsluiting. Arrest waarbij informatie kwam uit een gesprek van de advocaat met een medeverdachte, die informatie wordt gebruikt tegen de verdachte > maar: Schutznorm: niet het recht van de verdachte was geschonden, maar dat van de medeverdachte. Maar HR: in dit geval was het zo’n ernstige inbreuk dat de rechtsstaat ertoe dwingt het bewijs uit te sluiten. De Schutznorm geldt hier dus niet.
  • Indien sprake is van de – zeer uitzonderlijke – situatie waarin het vormverzuim herhaaldelijk voorkomt dat het structurele karakter ervan vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich onvoldoende inspannen om die overtreding te voorkomen. De rechter moet hier kunnen motiveren dat de rechtspraktijk ophoudt door het uitsluiten van het bewijs. Zeer uitzonderlijk.

De zwaarste sanctie uit 359a sv is niet-ontvankelijkheid van het OM. Dit gebeurt indien de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor bewust tekort is gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Dit is het Zwolsmancriterium. Voorbeeld arrest: OM houdt een verstandelijk gehandicapte verdachte voor de gek door hem voor te houden ‘beken ook maar je andere strafbare feiten, want die mogen we toch niet erbij halen’ (ze zaten al op vier strafbare feiten). Verdachte bekent en OM vervolgt die toch ook. OM heeft dus bewust misleid.

 

Werkcollege Strafprocesrecht formeel: week 6

De unus testis nullus testis regel is in het Nederlandse wetboek uitgewerkt in artikel 342 lid 2 sv. Deze Latijnse uitdrukking betekent: een getuige geen getuige en duidt dus op het feit dat in een strafzaak niet kan worden bewezenverklaard op grond van één getuigenverklaring.

Unus testis 1 arrest: een vrouw doet aangifte van bedreiging in Gouda, verdachte verklaart dat hij inderdaad in Gouda aanwezig was. Zijn nu deze twee verklaringen (die van het slachtoffer en die van de verdachte) voldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen? Nee, er is geen inhoudelijk verband tussen de verklaring van de verdachte en die van het slachtoffer. De verdachte verklaart wel in Gouda te zijn geweest maar daarmee wordt nog niet zijn aanwezigheid/schuld aan het strafbare feit bewezen. Ro 2.3 en 3.3. Het was hier een kwestie van een motiveringsfout, als de rechter had gevraagd naar een verklaring van de oom (waar de verdachte op bezoek was, en de oom was de vriend van de bedreigde vrouw) had er een verband gelegen tussen de aanwezigheid in Gouda en de bedreiging. Liep dus mis en de man werd niet veroordeeld.

Unus testis 2 arrest: een vrouw is bevallen d.m.v. keizersnede, haar man komt naar het ziekenhuis en wil meteen weer seks. Er zijn in casu een verklaring van het slachtoffer, een verklaring van verdachte dat hij dwangmatig behoefte heeft aan seks. Er dient een inhoudelijk verband te zijn tussen de verklaring van de getuige en het overige bewijsmateriaal. De verklaring moeten  elkaar bevestigen. Zie op pagina 1218. Alleen ter plekke zijn maakt nog niet dat je het misdrijf gepleegd hebt. Het enkele aanwezig zijn ondersteunt geen misdrijf.

Sancties op vormverzuimen?  > 359a sv. Lid 2 ook van belang! De daadwerkelijke sancties staan in lid 1. Let er op dat het artikel zegt ‘de rechtbank KAN’. Een vierde ‘sanctie’ (die zelf erbij moet worden onthouden) is: het constateren van het verzuim zonder rechtsgevolg. De rechter constateert dan wel dat er een vormverzuim is maar verbindt hier verder geen rechtsgevolgen aan (bijv. bewijsuitsluiting) omdat het verzuim geen ernstige gevolgen teweeg heeft gebracht. Zie bijvoorbeeld Weedarrest in hoorcollege genoemd.

De Schutznorm moet geschonden zijn, dat is: het recht van de verdachte zelf moet geschonden zijn. Dus niet bijvoorbeeld het recht van de buren.

De sancties van artikel 359a lid 1 sv:

a. Strafvermindering is geschikt indien verdachte ten onrechte (te lang) in voorlopige hechtenis heeft gezeten of indien er een redelijke termijn is geschonden.

b. Bewijsuitsluiting. In het arrest de onbevoegde hulpofficier (2013, 308) (pagina 182 in de reader) worden de gevallen gegeven waarin bewijsuitsluiting mogelijk is:

  1. Indien het recht op (bijstand van) een raadsman bij het politie verhoor niet wordt verleend betekent dit  een schending van art 6 EVRM (recht op eerlijk proces) > hierdoor is bewijsuitsluiting van hetgeen tijdens het politieverhoor aan het licht is gekomen noodzakelijk om het recht op een eerlijk proces niet te schenden.
  2. Indien een undercoveragent verklaringen van de verdachte heeft, zie hierover arrest Jailplant. Dit mag alleen in uiterste omstandigheden, dient rustig te verlopen, en dient noodzakelijk te zijn. Anders ook van die verklaringen bewijsuitsluiting.
  3. Indien er een zeer ingrijpende inbreuk wordt gemaakt op een grondrecht: bijvoorbeeld onderzoek in het lichaam zonder bevoegdheid, of inhoud van telefoongesprekken d.m.v. telefoontappen van raadsman met medeverdachte. Schutznorm is niet meer van belang hier, juist het belang van de rechtstaat wordt hiermee gediend.(RO 2.4.5 NJ 2013, 308)

c. Niet ontvankelijkheid OM, alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Er moet sprake zijn van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde > bijvoorbeeld in een zaak waar ze getuigen hadden verzonnen en een nep proces-verbaal hadden opgesteld.

In het arrest afvoerpijp ( ro 3.6.2 + 3.6.3) worden de verschillende sancties uit 359a lid 1 uitgelegd.

De Schutznorm geldt alleen bij de sancties strafvermindering en niet ontvankelijkheid OM. Bij deze twee sancties gaat het er namelijk om dat het recht van de burger niet geschonden wordt. Bij bewijsuitsluiting zijn grondrechten en EHRM in het geding, waarborgen van de rechtstaat> dus belang van behoud van de rechtstaat. Bij bewijsuitsluiting geldt de Schutznorm niet.

Bewijsuitsluiting werkt ook preventief: om opsporingsambtenaren niet dezelfde fouten te laten maken.

Het beroep van de verdediging op artikel 359a sv dient duidelijk en gemotiveerd aan te geven tot welk rechtsgevolg (als omschreven in art 359a sv) het verzuim dient te leiden. Alleen dan hoeft de rechter op het verweer te reageren.

Opdrachten

  1. Ruitje intikken had in casu misschien niet gehoeven, ze hadden kunnen aanbellen/bonzen op de deur. Artikel 359a sv KAN, de rechter hoeft dus niet, hij kan ook constateren zonder rechtsgevolg, als de inbreuk maar beperkt is.

Het zal  niet leiden tot niet ontvankelijkheid, er zijn geen beginselen van behoorlijke procesorde geschonden.

Bewijsuitsluiting? Art 6 schending? Geen raadsman of under cover agent? Nee. Grondrecht geschonden ernstig? (afluisteren raadsman en lichaam) Nee. Ruitje intikken valt er niet onder.

Strafvermindering? Past niet. Verdachte heeft niet onnodig lang in voorarrest gezeten of iets dergelijks. Het ruitje moet uiteraard wel vergoed worden.

Als de rechter het wel onrechtmatig beschouwt moet het ruitje gewoon vergoed worden. Verder gebeurt er met constateren zonder rechtsgevolg niets met de straf of het bewijs.

Noem alle mogelijke sancties op het tentamen en beargumenteer waarom wel of niet.

  1. Cautie wordt te laat gegeven, het verhoor is al begonnen. Zie arrest Nalatige inspecteur. Art 29 lid 2 sv wordt geschonden want cautie wordt niet op tijd gegeven > moet voor verhoor: het betreft alle vragen aan verdachte omtrent diens betrokkenheid bij het strafbare feit. Dus uitsluiten van het bewijs. De piloot had ook recht op een raadsman > bewijsuitsluiting wegens schending van artikel 6 EVRM. Zie arrest onbevoegde hulpofficier. Recht op raadsman is belangrijker dan cautieplicht. Salduz jurisprudentie. Het arrest onbevoegde hulpofficier spreekt echter niet van bewijsuitsluiting bij het schenden van de cautieplicht. Hier dus met name wijzen op recht op raadsman. Salduz 2: minderjarige sowieso recht op raadsman,
  2. Read more
Hoorcollegeaantekeningen Strafprocesrecht

Hoorcollegeaantekeningen Strafprocesrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Hoorcollege Week 1 Strafprocesrecht
 

Het strafprocesrecht verwezenlijkt alle regels van het materiële recht. Er is sprake van strafvorderlijke legaliteit, het strafprocesrecht mag alleen op een bij wet voorziene wijze tot uitdrukking worden gebracht.

Dit hoeft niet altijd een wet in formele zin te zijn, er moet slechts sprake zijn van een bevoegdheid. De geweldsinstructie is hiervan een voorbeeld. Strafvordering omvat de opsporing, de vervolging, de berichtgeving en de tenuitvoerlegging.

Bronnen van strafvordering:

  1. Wetten

  2. Beleidsregels

  3. Verdragen

  4. Raad van Europa

  5. Europese Unie

  6. Rechtsbeginselen

De uitgangspunten van het strafprocesrecht zijn:

  1. Rechterlijke onpartijdigheid

  2. Rechterlijke onafhankelijkheid

  3. Beroepsrechters

  4. Vervolgmonopolie Openbaar Ministerie

  5. Opportuniteitsbeginsel

  6. Vermoeden van onschuld (neergelegd in respectievelijk artikel 6 lid 2 EVRM en artikel14 lid 2 IVBPR)

  7. Strafvorderlijke legaliteit

De verdachte

Van de personen en organen binnen het strafprocesrecht is de verdachte het belangrijkste, de verdachte staat geregeld in artikel 27 Sv. Van de verdachte wordt vermoed dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd en het redelijke vermoeden dient te berusten op objectieve feiten en omstandigheden.

Arrest hollende kleurling

Tijdens het verhoor geldt een bepaalde instructienorm, uit artikel 29 Sv blijkt een pressieverbod. Indien het verhoor in strijd is met het pressieverbod kan dit leiden tot bewijsuitsluiting. In casu werd er niet goed geformuleerd; er werd gesteld dat de man “uit de richting van” café Caribian Nights kwam rennen, een café dat bekend staat als verzamelplaats voor drugsgebruikers.

Uit een richting komen rennen leidt er niet toe dat iemand naar objectieve maatstaven als verdachte kan worden aangemerkt, aan de in artikel 27 Sv gestelde voorwaarde is dus niet voldaan. Het strafprocesrecht kan pas in werking treden als er een verdachte is.

Arrest Gafgen

In dit arrest wordt er gekeken naar de vraag welke consequenties het heeft als er sprake is van strijd met het pressieverbod. Mag bewijs toch worden gebruikt als het verkregen is door te dreigen met foltering? Het is in strijd met artikel 3 en 6 EVRM, artikel 3 houdt een absoluut verbod in, artikel 6 houdt geen absoluut recht in.

De verklaring die de man in de rechtszaal heeft afgelegd was niet in strijd met enig artikel en is dus onrechtmatig verkregen bewijs, zo wordt geredeneerd, want vrijspraak van deze man zou maatschappelijk niet acceptabel zijn.

 

Hoorcollege Week 2 Strafprocesrecht
 

Deze week wordt er een begin gemaakt met het leerstuk opsporing (en de dwangmiddelen).

Het onderzoek dat aan de zitting voorafgaat is neergelegd in artikel 132 Sv. Ook de artikelen 126 gg tot en met 126 ii, artikel 132 en artikel 126 Sv zij van belang. Maar het opsporingsonderzoek is in dit kader wel het meest relevant (artikel 141 en 142 Sv).

Onder een strafvorderlijke beslissing wordt onder andere de vraag verstaan of er tot verdere vervolging wordt overgegaan en of er wordt opgespoord of niet.

Dwangmiddelen tegen personen

  1. Vrijheidsbenemende dwangmiddelen (hier wordt onder andere onder verstaan het staande houden en de gevangenneming).

  2. Dwangmiddelen tegen de lichamelijke integriteit (bijvoorbeeld de fouillering en het DNA onderzoek).

De bevoegdheid tot fouillering is neergelegd in artikel 56 Sv en mag plaats vinden als er sprake is van “ernstige bezwaren” tegen de verdachte (lid 1). Met ernstige bezwaren wordt er bedoeld dat er sprake moet zijn van méér dan een redelijk vermoeden van schuld. Dit houdt in feite in dat je het bijna zeker moet weten, bijvoorbeeld bij een aanhouding bij heterdaad (artikel 53), de fouillering gaat dan ook het bewijs opleveren.

Ook in artikel 9 lid 2 van de Opiumwet, artikel 8 lid 2 van de Politiewet en artikel 52 lid 2 van de Wet Wapens en Munitie wordt een bevoegdheid tot fouillering verleend.

Ophouden voor onderzoek houden maatregelen in het belang van het onderzoek in (artikel 61a lid 1) en beperkingen (artikel 62 lid 2).

Bij vrijheidsbenemende dwangmiddelen wordt meestal het volgende lijstje in acht genomen en dient behandeld te worden:

  1. Staande houden (artikel 52 Sv)

  2. Wie? De opsporingsambtenaar of de Officier van Justitie

  3. Geval? Bijvoorbeeld heterdaad (artikel 128 juncto 53 Sv)

  4. Grond? Overbrengen naar een plaats van verhoor (definitie van aanhouden).

  5. Duur? Transport

 

Hoorcollege Week 3 Strafprocesrecht

 

Deze week wordt er verder ingegaan op het leerstuk opsporing.

Inbeslagname

De inbeslagname staat geregeld in de artikelen 94, 94a en 95 Sv. Artikel 94 impliceert geen bevoegdheid, artikel 95 Sv wel. Bij inbeslagname gaat het om elk voorwerp dat voor het bewijs kan worden gebruikt.

Artikel 95 Sv ziet op de aanhouding en inbeslagneming en het moet om voorwerpen gaan die voor inbeslagneming vatbaar zijn (juncto artikel 94 Sv).

Het betreden van plaatsen

De vragen die bij het betreden van plaatsen (artikel 96 Sv) in acht moeten worden genomen zijn als volgt:

  1. Wat is een plaats?

  2. Wat mag hij daar doen?

  3. Mag hij zoeken naar voorwerpen?

  4. Mag hij de plaats bevriezen?

De plaats mag bevroren worden op grond van artikel 96 lid 2 Sv. Er moet dan sprake zijn van “dringende noodzakelijkheid”. Daarmee wordt bedoeld dat het in het belang van de opsporing dringend noodzakelijk moet zijn omdat bewijs verdwijnt als er nú niets gedaan wordt.

Tijdens het betreden van plaatsen mag er “zoekend worden rondgekeken”. Dit houdt in dat de handen niet bij het zoeken gebruikt mogen worden, je mag dus niets optillen, openen of verplaatsen.

De bevoegdheid te “doorzoeken” houdt wel in dat je echt mag zoeken en dat je de handen mag gebruiken. Desnoods mogen er dingen gesloopt worden als dat proportioneel is. Artikel 96b Sv geeft de bevoegdheid een vervoersmiddel te doorzoeken en artikel 96c geeft de bevoegdheid elke plaats te doorzoeken. Dit laatstgenoemde geldt met uitzondering van het kantoor van een verschoningsgerechtigde (een arts, een advocaat, een notaris of een geestelijke).

 

In dit kader moet je ook artikel 2 van de Algemene Wet op het Binnentreden zien, die de bevoegdheid geeft een woning te doorzoeken. Daartoe dient eerst vastgesteld te worden wat een woning nu precies is. Een woning is een plaats waar we ons privaat huishoudelijk leven leiden (i.e daar waar een tafel, stoel en een bed staat).

De BOB bevoegdheden

De BOB bevoegdheden zijn de bijzondere opsporingsbevoegdheden, onder andere neergelegd in artikel 126g, h, i, j, k, l, m, n, ni en verder. Ook zijn artikel 126 aa tot en met ee van belang.

Het proces-verbaal moet aan het dossier worden toegevoegd, óók als het proces-verbaal niets heeft opgeleverd. De BOB bevoegdheden gaan van klassiek naar modern naar terrorismebestrijding en uiteindelijk moet er schriftelijke verantwoording worden afgelegd.

N.B. Artikel 126 ff impliceert een bevoegdheid en dus eigenlijk geen verbod.

 

Hoorcollege Week 4 Strafprocesrecht

 

Deze week gaat het over de rol van het Openbaar Ministerie en de rol van de Rechter-commissaris. De volgende zaken komen aan bod:

 

  1. Beslissing omtrent verdere vervolging
  2. Vervolgingsbeletselen
  3. Correctie door belanghebbende (de artikel 12 procedure)
  4. De rol van de Rechter-commissaris

 

Mogelijkheden tot afdoening:

  1. Dagvaarding (artikel 258 Sv)
  2. Transactie (artikel 74 Sr)
  3. Uitvaardigen strafbeschikking (257a Sv)
  4. Voeging ad informandum (jurisprudentie)
  5. Seponeren (Technisch depot of beleidsdepot, kan ook plaatsvinden na een strafbeschikking)

 

Verhouding tussen transactie en strafbeschikking

Artikel 74 Wetboek van Strafrecht ziet toe op het stellen van voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging (ten aanzien van delicten waar een straf van zes jaar of minder op staat).

Een transactie is geen absoluut beletsel voor vervolging (artikel 74b Wetboek van Strafrecht). Een strafbeschikking van het Openbaar Ministerie is geen sepotbeslissing maar een daad van verdere vervolging (alleen geen vrijheidsstraffen). Alleen het OM mag seponeren aangezien zij het vervolgingsmonopolie heeft, het opportuniteitsbeginsel is neergelegd in de artikelen 167 en 242 Sv. Het Openbaar Ministerie seponeert als:

 

  1. De zaak niet wordt voorgelegd aan een rechter
  2. Er geen transactie heeft plaatsgevonden
  3. Er geen strafbeschikking ten aanzien van dat feit heeft plaatsgevonden
  4. Er niet wordt overgedragen aan een ander arrondissementsparket (een technisch sepot is altijd onvoorwaardelijk)

 

Er bestaat een aantal vervolgingsbeletselen, onder andere:

  1. Geen rechtsmacht (artikel 2 tot en met 8 Sr)
  2. Minderjarigen onder de twaalf (artikel 486 Sr)
  3. Ne bis in idem (artikel 68 Sr)
  4. Overdragen strafzaak (artikel 77 Sr)
  5. Overlijden verdachte (artikel 69 Sr)
  6. Transactie (artikel 74 Sr)
  7. Een strafbeschikking van het OM (artikel 255a Sv)
  8. Buitenvervolgingstelling (artikel 255 Sv)

 

Het vertrouwensbeginsel

Als het vertrouwensbeginsel geschonden is dan is niet ontvankelijkheid van het OM de enige mogelijke sanctie. In het arrest Parkeerwachter gaat het om een directe toezegging waaraan de verdachte in redelijkheid een verwachting aan mag ontlenen.

De artikel 12 procedure

Artikel 12 Sv biedt een correctiemogelijkheid omtrent de vervolging. Het moet dan gaan om een “rechtstreeks belanghebbende” die bezwaar maakt. De vraag is wie nou precies belanghebbenden zijn, uit het arrest Wilders blijkt dat het een ruim begrip is maar ergens moet er ook een grens getrokken worden. De Hoge Raad zegt hierover dat het midden moet houden tussen de benadeelde enerzijds en een “belangstellende” of “eenieder” anderzijds.

 

 

Hoorcollege Week 5 Strafprocesrecht

 

Deze week gaat het over het onderzoek ter terechtzitting.

 

De dagvaarding

De dagvaarding is het inleidende processtuk. De dagvaarding heeft tevens een scharnierfunctie: het is het einde van het voorbereidende onderzoek en het begin van het onderzoek ter terechtzitting. De dagvaardig staat geregeld in artikel 258 Sv en heeft de volgende functies:

 

  1. De aanduiding van de persoon van de verdachte
  2. Een oproep voor de verdachte om op een bepaald tijdstip te verschijnen
  3. De beschuldiging van een bepaald feit toegespitst op een delictsomschrijving (de tenlastelegging)
  4. Het informeren over de rechten van de verdachte

 

De tenlastelegging

De tenlastelegging staat geregeld in artikel 261 Sv. Een tenlastelegging moet duidelijk zijn (anders heeft dat gehele of partiële nietigheid tot gevolg) en mag geen innerlijke tegenstrijdigheden bevatten. Ook moet de tenlastelegging voldoende feitelijk zijn.

Gehele of partiële nietigheid van de dagvaarding, artikel 349 lid 1 Sv, vormt geen obstakel voor een nieuwe vervolging (er is immers geen sprake van ne bis in idem) voor hetzelfde feit (artikel 68 Sr).

Een tenlastelegging kan gewijzigd worden, zie hiervoor artikel 313 lid 1 en 2. De tenlastelegging moet na de wijziging nog hetzelfde feit bevatten in de zin van artikel 68 Sr. Dit wordt ook behandeld in het arrest Meindert Tjoelker: Er moet sprake zijn van verwantschap tussen de verschillende delictsomschrijvingen, bovendien moet er een verband zijn met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte. Gaat het niet om hetzelfde feit? Dan is het wijzigen van de tenlastelegging niet toegestaan, apart vervolgen mag wel.

 

Onderzoek ter terechtzitting: de actoren

Altijd zijn er:

  1. Rechter(s)
  2. Officier van Justitie

Meestal zijn er:

  1. Verdachte (artikel 279, 280 en 278 lid 2 Sv)
  2. Raadsman

Soms zijn er:

  1. Slachtoffer
  2. Deskundige
  3. Getuige
  4. Tolk

 

Hoorcollege week 6 Strafprocesrecht

 

Deze week gaat het over de controle op de strafrechtspleging (artikel 358, 359 en 359a Sv). Met name de controle op onrechtmatig verkregen bewijs.

 

Arrest Afvoerpijp

Dit is een klassiek arrest bij het hierboven genoemde leerstuk. De sancties die genoemd worden zijn (zie hiervoor rechtsoverweging 361):

 

  1. Constateren zonder rechtsgevolg

  2. Strafvermindering

  3. Bewijsuitsluiting

  4. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

 

Met name aan de laatste sanctie worden door de Hoge Raad hoge eisen gesteld, niet-ontvankelijkheid wordt dan ook niet snel aangenomen.

 

Artikel 359a geeft de rechter een bevoegdheid maar het is geen verplichting. De rechter kan vaststellen dat er een onherstelbare fout is gemaakt (constateren zonder rechtsgevolg) zonder dat er een voordeel voor de verdachte aan verbonden is. Dit gebeurt als er geen sprake is van de in het arrest Afvoerpijp besproken criteria voor de sancties.

 

In het arrest Hennepkwekerij (rechtsoverweging 3.6 en 3.71) wordt bepaald wat er precies verstaan moet worden onder “uitdrukkelijk onderbouwde standpunten” namelijk:

 

  1. Gedragen door duidelijke argumenten

  2. Voorzien van een ondubbelzinnige conclusie

  3. Ten overstaan van de feitenrechter

 

Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, zoals hierboven besproken, moeten namelijk gemotiveerd worden weerlegd door de rechter. Alle uitdrukkelijk voorgedragen verweren (met uitzondering van de bewijsverweren) moeten ook gemotiveerd worden weerlegd (artikel 358 lid 3 Sv).

Hoorcollege 7 Strafprocesrecht

 

Het laatste hoorcollege van de cursus gaat over rechtsmiddelen.

 

De overwegingen van het Openbaar Ministerie om een rechtsmiddel in te zetten houden verband met het inschatten van de slagingskans, het maatschappelijk belang en met de kosten. De overwegingen van de verdediging zijn ook de inschatting van de slagingskans maar bovendien de wens van de cliënt.

 

Gewone rechtsmiddelen, nog geen kracht van gewijsde:

  1. Verzet

  2. Hoger beroep

  3. Cassatie

 

Buitengewone, wel kracht van gewijsde:

  1. Herziening

  2. Cassatie in belang der wet

 

We kennen het concentratiebeginsel: je kunt slechts in beroep tegen een einduitspraak en niet tegen een tussenvonnis.

 

Herziening

De herziening van arresten en vonnissen staat geregeld in artikel 457 Sv en verder.

Het gaat hierbij om herziening te voordele, momenteel is er ook een wetsvoorstel voor herziening te nadele (dit zou in het belang van de materiële waarheid zijn en in het belang van de slachtoffers).

Strafvorderlijke waarheid is altijd een benadering, de vraag is wat er een aanvaardbare foutenmarge wordt gevonden. Uit empirisch onderzoek blijkt dat 3,5 tot 5% van de veroordelingen onterecht is. Ook is het onvermijdelijk dat er soms mensen onterecht worden vrijgesproken.

In artikel 457 lid 1 sub 2 Sv staat te lezen dat er voor herziening (te voordele) sprake moet zijn van een novum. Dit is informatie waarvan gezegd kan worden dat als deze bekend zou zijn geweest ten tijde van de veroordeling er niet of minder zwaar zou zijn gestraft. In dit verband zijn de arresten Puttense moordzaak en Lucia de Berk van belang.

Bij een herziening van een strafzaak wordt bovendien gesteld dat de strafzaak dan nog niet was afgedaan, zodat er geen sprake kan zijn van ne bis in idem. Artikel 14 IVBPR staat dit toe.

 

 

Uitwerking colleges Strafprocesrecht

Uitwerking colleges Strafprocesrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


 

Hoorcollege strafprocesrecht week 1

Inleiding
Voorbeeld levenslange gevangenisstraf, zaak Kafkaris tegen Cyprus: een levenslange gevangenisstraf kan in strijd komen met art. 3 EVRM. Het kan in strijd zijn met dit artikel, omdat een levenslange gevangenisstraf geen enkel uitzicht geeft op invrijheidsstelling. Er moet dus een mogelijkheid zijn om naar een instantie te stappen en deze te vragen om de levenslange gevangenisstraf opnieuw te bekijken en te beoordelen (“review”), zodat iemand nog uitzicht heeft op strafvermindering. Deze review procedure hoeft niet perse door een rechtbank te geschieden.

Voorbeeld bij de Hoge Raad: in het strafrecht kan de levenslange straf niet worden omgezet. De uitspraak is definitief. Er is wel een gratie en een rechtsprocedure bij de civiele rechter mogelijk. In praktijk is het zo dat er nog nooit een omzetting is geweest van levenslang naar een minder lange straf. Er zijn dus wel 2 wegen (gratie en civiele rechter), maar in praktijk worden deze 2 mogelijkheden nooit gebruikt.

Voorbeeld Iorgov tegen Bulgarije: Hier gold de doodstraf, maar deze is op een gegeven moment omgezet in een levenslange straf zonder verkorting. Hier is alleen de mogelijkheid tot gratie. Alle gratieverzoeken zijn afgewezen (zelfde situatie als Nederland) Er is hier dus ook een frictie tussen wat “de iure” kan en wat “de facto” wordt toegepast. Het EHRM zegt dat er in casu geen schending is, want de gratie bestaat pas sinds 1998, dus er zit nog niemand langer dan 30 jaar vast en er is dus nog steeds uitzicht op review.

Voorbeeld Magaev tegen Nederland: De klacht wordt ontvankelijk verklaard door het Hof in Straatsburg. (90% wordt ontvankelijk verklaard bij het Hof, vaak is de grond van de zaak al voldoende behandeld. Er is dan geen nieuwe juridisch denkpatroon).

Nieuwe uitspraak over levenslang, Vinter vs UK / juli 2013: ro 122: op het moment van de veroordeling moet voor het slachtoffer duidelijk zijn wat de middelen zijn en wat de condities zijn om de omzetting van levenslang naar een minder ingrijpende straf om te zetten. Als dit er op het moment van de veroordeling niet is, is er schending van art. 3 EVRM. (zie voor voorgaande eisen bij levenslang ro 119/121).

Strafprocesrecht en het EVRM
Bronnen van het strafprocesrecht:
- Art. 1 Sv: strafvorderlijk legaliteitsbeginsel (bij wet voorzien). Als wij bepaalde onderzoekshandelingen stellen moet dit gebeuren op grond van een wettelijke basis en op de manier zoals in de wettelijke basis is voorzien.
Er zijn nog meer bronnen van strafrechtpleging. Belangrijk is dat het strafprocesrecht een schakel is tussen het materiële strafrecht en het strafrecht in de praktijk.

Algemene uitgangspunten van het strafprocesrecht:
Men wil in de eerste plaats waarheidsvinding. Dit moet wel in overeenstemming met een eerlijk procs en met respect voor individuele rechten en vrijheden. Het hele strafprocesrecht is dus een systeem van checks and balances. Afwegingen tussen het zwaard en het schild.

 

 

Rule of law

Rechtsstaat is eigenlijk de Nederlandse term. Rule of law wordt heel veel gebruikt door het Hof in Straatsburg. Rule of law is door het Hof op een bepaalde manier ingevuld, namelijk autonoom. Dat betekent niet dat het om de Engelse rule of law gaat, maar om de autonome rule of law van het Hof. Straatsburg geeft autonome interpretatie aan de artikelen die in die conventie staan. Straatsburg verplicht ook niet alle lidstaten tot 1 type strafproces. Het hof checkt alleen of er wordt voldaan aan de minimum rights (normatieve ondergrens). Er wordt dus niet gedaan aan harmonisatie van het strafprocesrecht. Als de minimum mensenrechten niet worden gerespecteerd door de staat, moet de wetgever zijn wetgeving aanpassen en heeft dit gevolgen voor de strafrechtpraktijk in dat betreffende land.

 

Verschillende stelsels van strafvordering

De verschillende stelsels van strafvordering worden wel eens aangeduid met inquisitoir (civil law) en accusutoir (common law). Het continentale stysteem (inquisitoir) komt van het verlichtingsdenken. Dit houdt in dat het recht is gecodificeerd en van toepassing is op alle burgers zonder onderscheid. (geen standen en klassen). Ook de machtenshceiding van montesquieu komt in dit systeem heel belangrijk naar voren met een groot vertrouwen in de overheid. De overheidsorganen hebben veel macht en men gaat ervanuit dat deze macht zal worden uitgeoefend met respect voor vrijheden van de burger. De strafadvocaat controleert in dit systeem de handelingen van de overheidsorganen op legaliteit, conformiteit, enz. Dit betekent dat ook alle handelingen werden vergaard in het vooronderzoek.

 

Een verschil in de continentale landen en het inquisitoire systeem is dat wij landen hebben die, ook als is er veel vertrouwen in de overheid, de overheid toch verplichten om te vervolgen als er voldoende bewijs is (mandatory prosecution). Nederland, Belgie en Frankrijk kennen echter het opportuniteitsbeginsel. Dit beginsel crëeert ruimte binnen het strafrechtbeleid.

 

Common law

Dit is veel ouder dan het verlichtingsdenken. Het hele idee is bijna anti-overheid. De burger is in eerste instantie verantwoordelijk voor de waarheidsvinding. Het bewijs moet door het slachtoffer worden vergaard. Historisch gezien heeft het Engelse systeem dus geen politie en geen overheid die hier over meedelen. Dit wordt dan ook wel het accusatoire systeem genoemd. De rechter is neutraal en het vooronderzoek bestaat eigenlijk niet. Al het bewijs moet worden aangedragen op de terechtzitting. Dit is echter verouderd en het accusatoir systeem schuift steeds meer op naar het inquisitoire systeem en andersom is dit ook het geval.

 

Doorwerking EVRM in nationaal strafprocesrecht

Dit verschilt van lidstaat tot lidstaat. Hierbij is vooral het monisme versus dualisme belangrijk. Dit houdt in of er rechtstreekse werking of omzetting in het nationale recht nodig is. Nederland heeft een monistisch stelsel en dit betekent dat het EVRM onderdeel is van het Nederlandse recht (art. 93/94 Grondwet).

In Nederland hebben we geen grondwettelijk Hof en er mag ook niet getoetst worden aan de grondwet (wij hebben vooraf een controle bij de grondwet door de Raad van State) Bij ons is het dus zo dat het Hof van Straatsburg eigenlijk toetst aan de grondwet, omdat wij deze toetsing zelf niet hebben.

 

Type grondrechten van het EVRM

Absolute grondrechten: deze grondrechten moeten altijd worden toegepast en kunnen niet worden afgewogen tegen andere belangen. Voorbeeld: het folterverbod.

Relatieve grondrechten: het recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van privacy. Hier kan eventueel inbreuk op worden gemaakt indien er wordt voldaan aan het mechanisme waar de eisen van zijn opgesteld.

Art. 15, derogatie: absolute mensenrechten kunnen niet buiten werking worden gesteld.

 

ECHR – juridprudentie

Ontvankelijkheidsvereisten:

  1. Uitputting nationale rechtsmiddelen. Straatsburg is echt een ultieme instantie.

  2. Er moet een verdragsschending “in substance” zijn. Er moet natuurlijk wel een bepaald artikel worden geschonden in het grondrecht en Nederland moet daar aansprakelijk voor worden gesteld.

  3. Klager moet ook het slachtoffer zijn. (Geen actio popularis)

  4. De rechtsmiddelen moeten niet alleen worden uitgeput, maar de schending moet ook al eerder in de nationale procedure aan de orde zijn gesteld. Men kan niet met nieuwe middelen komen in Straatsburg.

 

Als de ontvankelheid wordt gehaald en de zaak wordt in behandeling genomen, dan:

  1. Wordt de zaak in behandeling genomen door een grote of een kleine kamer.

  2. De meeste uitspraken hebben ook concurring en dissenting opinions. Dit houdt in dat de magistraten van het Hof het eens (concurring) of oneens (dissenting) zijn met de beslissing. Zo kan men dus zien hoe Straatsburg tot de beslissing komt.

  3. De uitspraken zijn bindend voor de Staat. De lidstaat moet voldoen aan de eisen van Straatsburg, maar men mag wel zelf deze eisen uitvoeren volgens het eigen nationale recht.

  4. Art. 457 lid 2 SV: derde herzieningsgrond, doorbreken gezag van gewijsde. Het is niet uitgesloten dat de uitspraak in Straatsburg leidt tot herziening van een strafzaak in Nederland.

 

Reikwijdte art. 6 EVRM

Art. 6: recht tot een eerlijk proces. Art. 6 paragraaf 1. Hier zitten een aantal verplichtingen in die ruimer zijn dan het begrip “criminal charge”.

Paragraaf 2: hier wordt “criminal charge”uitgewerkt.

Paragraaf 3: Hier worden de minimal rights uitgewerkt.

 

  1. Straatsburg heeft autonome interpretatie gegeven aan de invulling van “obligations” en vooral aan de invulling van het begrip “criminal charge” (Ozturk criteria par. 50). Straatsburg heeft dit zodanig ingevuld dat criminal charge niet is beperkt tot het strafrecht. Heel artikel 6 kan dus ook buiten het strafrecht worden gebruikt.

Ozturk criteria: (autonome invulling “criminal charge”)

  • Classificatie naar nationaal recht

  • “nature of the offence”. Niet alleen het strafrecht, maar ook bijvoorbeeld andere punitieve rechten.

  • “nature and degree of severity of the penalty”

Criminal charge kan er dus al zijn vanaf het moment dat het onderzoek begint, ook vanaf het eerste politieverhoor.

 

Legaliteit

Nederlande legaliteit, art. 1 Sv: daarbij zouden alle onderzoekshandelingen door de wet moeten worden geregeld. Alleen sommige handelingen zijn door de politiewet geregeld en dit wordt niet heel concreet ingevuld en men spreekt dan van een algemene bevoegdheid. Dat heeft in Nederland er toe geleid dat er allerlei opsporingshandelingen werden gebruikt. Dit komt in een aantal zaken naar voren:

  • Kruslin/Huvig, par 30: het is voldoende als het in de jurisprudentie is uitgewerkt, maar dan moet de burger hier wel toegang hebben tot deze rechtspraak, dus het moet kenbaar en daarnaast ook voorzienbaar zijn.

  • Bykov, par. 69-75:

In Nederland heb je de Zwolsman zaak. Dit is heel belangrijk, omdat wij geen strafvorderlijk legaliteitsbeginsel in het EVRM hebben. Wanneer het recht op privacy wordt beperkt, moet hij voldoen aan:

  • According to the law (Wet moet accessible en forseeable)

  • Voor een bepaald doel

  • En voor een democratische staat

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoorcollege Strafprocesrecht week 2

Privacy in Nederland

In Nederland wordt relatief gezien de telefoontap heel vaak ingezet. (art. 126m, art. 126t, art. 126zg Sv). Jaarlijks worden er bijna 25000 taps in Nederland gedaan.

 

Artikel 8 lid 1 EVRM

Art. 8 valt uiteen in 2 relevante onderdelen.

  1. Reikwijdte van het privacybegrip

  2. Inbreuken door het openbaar gezag die kunnen worden gerechtvaardigd indien aan een aantal voorwaarden voldaan.

 

Art. 8 lid 1: “Private and family life, home and correspondence”. Hieronder vallen verschillende onderdelen. Je hebt het klassieke privacyrecht (huis en briefrecht). Maar ook lichamelijke integriteit en familieleven vallen hieronder. Ook het arrest Uzun (par. 43) is belangrijk voor de afbakening van het privacyrecht. In dit arrest vindt je een beschrijving van wat het Europese Hof ziet onder privacy. Het Hof zegt hier: privacy is een “broad term, no exhaustive definition”. Het is dus geen sterk afgeschermd begrip. In dit arrest wordt ook het volgende belangrijke gezegd: “right to identity and personal development and the right to establish and develop relationships with other human beings and the outside world”

 

Vraag 1: Is er sprake van een inbreuk/interference? (valt in 2 deelvragen uiteen)

  • Is er uberhaupt sprake van een inbreuk? In sommige gevallen is dat evident (telefoontap, infiltratie, doorzoeking woning, enz.) Ook zijn er grensgevallen:

  • Arrest Zwolsman: geen inbreuk in geval van vuilnissnuffel

  • Arrest Beslagen autoruiten: geen inbreuk in geval bij opentrekken autodeur

  • Arrest Cameratoezicht: geen inbreuk bij camera op de openbare weg.

  • Arrest Uzun: wel inbreuk bij GPS in de auto van de medeverdachte

  • Is er een inbreuk door een public authority?

 

Arrest Cameratoezicht: geeft je een criterium op de vraag of de privacy wel of niet is geschonden: “ Is er sprake van een situatie waarin de betrokkene mocht verwachten onbevangen zichzelf te kunnen zijn”. Wanneer mag je dan onbevangen jezelf zijn? De toepassing van dit criterium is nog wel een heel ander verhaal. Dit criterium wordt ook in het arrest beslagen autoruiten gebruikt. Het is dus wel een normatief criterium.

 

Privacy in een openbare ruimte

In hoeverre heb je een recht op privacy in de openbare ruimte? Uzun arrest:

paragraaf 44: het gaat om “measures effected outside a person’s home or private premises”. Factoren die daarbij een rol spelen:

  • A person’s reasonable expectations as to privacy may be significant, but not necessarily conclusive. Het belang van dit criterium wordt gerelativeerd. Want ze zeggen gelijk dat het niet doorslaggevend is.

  • A person walking along the street will inevitably be visible to any member of the public who is also present. Je mag er vanuit gaat dat als je over straat loopt je zichtbaar bent voor alle andere burgers. Als je je dus in publieke ruimtes begeeft, zijn je gedragingen zichtbaar en dan is je privacy niet geschonden. Wat nou als het wordt geflimd? Zie volgende stap.

  • Monitoring by technological means of the same public scene is of a similar character. Dit is dus ook geen schending van de privacy. Wanneer is de grens dan bereikt? Zie volgende stap.

  • Private-life considerations may arise once any systematic or permanent record comes into existence of such material from the public domain. Op het moment dat er dus systematisch informatie wordt verkregen en dit wordt opgeslagen of gepubliceerd, dan ontstaat er een privacy schending. (Nederlandse term die hier op lijkt: stelselmatig)

  • Par. 45-48 geeft nog meer relavante factoren/voorbeelden.

 

Is er inbreuk door een public authority? 2 belangrijke arresten hierin:

  • EHRM, M.M tegen Nederland: Meneer was opgesloten omdat hij een strafbaar feit had gepleegd. Zijn advocaat ging vervolgens seksuele toespelingen maken richting de echtgenote van deze client. De vrouw ging naar de politie en de politie stelde voor om deze gesprekken op te nemen. De politie neemt het initatief en sluit een bandrecorder aan en geeft instructies aan de echtgenote. Meneer M.M. zegt dat zijn privacy is geschonden. Het Hof zegt hier: “crucial contribution to the execution of the scheme”. De politie heeft zich hier zodanig mee bemoeit dat het wel schending is door een public authority. Ze probeerden eigenlijk de waarborgen uit het EVRM (zoals van te voren machtiging RC) te omzeilen. Niet in accordance with the law.

  • HR Afluisteren Buren: hier geen bewijsuitsluiting. Politie heeft hier geen enkele bemoeiens gehad. De burger heeft uit eigen beweging het bewijs aan de politie gegeven.

  • EHRM Bykov

 

Art. 8 lid 2: inbreuk gerechtvaardigd?

Belangrijk: Niet iedere inbreuk leidt tot een schending van art. 8 EVRM!

Voorwaarden hiervoor zijn art. 8 lid 2:

Vraag 2: in accordance with the law?

  • Basis in nationale wet

  • Quality of the law

  • Accessible

  • Foreseeable

  • Rule of law: adequate waarborgen tegen misbruik?

(Kruslin/Huvig par.30-36; Bykov par.69-76; Khan par.27)

 

Doorwerking in het Nederlanse recht

Arrest Veelplegersteam: Algemene taakstellende bepalingen zijn niet voldoende, tenzij inbreuk op persoonlijke levenssfeer beperkt is. (art. 3 politiewet 2012; art. 141-142 Sv). De kwaliteitseisen worden hier helemaal niet genoemd. Is het dan niet vreemd dat je een inbreuk kunt basseren op deze regel ? Nee, want het EHRM maakt zelf ook onderscheidingen: Kruslin/Huvig par. 33: “serious interference must be based on a law that is particularly precise”

 

Wanneer bereik je de grens dat je niet meer art. 3 politiewet mag toepassen, maar een specifiek wettelijke grondslag nodig hebt?

Stelstelmatigheid is hier het grensbegrip.

  • Niet stelselmatig: voldoende wettelijke basis in art. 3 Politiewet of in art. 142-142 Sv.

  • Wel stelselmatig: dan specifieke wettelijke grondslag vereist. Art.126g e.v. Sv (onder andere bevel OvJ nodig).

Wanneer is iets dan stelselmatig? Op basis van de jurisprudentie kun je zeggen dat de Hoge Raad hier vrij soepel in is. Iets wordt niet snel als stelselmatig aangemerkt. Zie arrest Voetbalkooi: Hierin geen stelselmatige observatie, want de observatie is niet op een persoon gericht, maar op een gemeenschappelijke ruimte.

 

HR Veelplegersteam:

  • Observatie is stelselmatig als hierdoor een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands privé leven wordt verkregen. Je hoeft dus niet een volledig beeld te krijgen. Als dat het geval is, is het stelselmatig. Ook dit blijft een vrij vaag criterium.

  • Wanneer is dit beeld dan? Hangt af van de duur, intensiteit,plaats, frequentie en al dan niet toepassen technisch hulpmiddel plus doel observaties en wijze waarop deze hebben plaatsgevonden.

  • Als dit niet het geval is, dan is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zo beperkt dat art. 3 Politiewet en art. 141 SV voldoende legitimatie bieden.

 

Inbreuk in overeenstemming met het nationale recht:

  • Kruslin/Huvig, par. 29.

  • M.M. tegen Nederland, par. 45. Hier was geen machtiging van een RC aan vooraf gegaan,dus schending van het nationale recht en dus ook schending van art. 8 EVRM.

Niet alleen toetsen of er een nationale wet is die aan de kwaliteitseisen voldoet maar ook of de autoriteiten in overeenstemming met deze wet hebben gehandeld.

 

Vraag 3: Legitimate aim?

Doelstellingen in art. 8 lid 2:

  • Belang van de nationale veiligheid

  • Openbare veilgheid of economisch welzijn van het land

  • Voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten

  • Bescherming gezondheid, goede zeden, bescherming vrijheden en rechten van anderen.

Aan deze eisen wordt bijna altijd voldaan.

 

Vraag 4: Necessary in a democratic society?

  1. Uzun, par. 78: pressing social need, proportionate to the legitimate aim pursued (inclusief subsidiariteit).

  2. Margin of appreciation: nationale overheid is als eerste aangewezen en is

  3. Read more
College B Straf(proces)recht I UvA

College B Straf(proces)recht I UvA

Week 1

Filosofie in het strafrecht: nut en noodzaak van strafrecht

Scheiding der geesten

  • Absolute straftheorieën = vergeldingstheorie
    • Immanuel Kant
    • Je straft om leed toe te voegen.
    • Klassieke richting (Franse Revolutie)
      • Vrijheidsideaal: bescherming van de burger tegen de staat
      • Nadruk op de daad
      • Rechtszekerheid à legaliteitsbeginsel
      • Vergelding
      • Proportionaliteit misdaad-straf
      • Alleen repressief optreden
  • Relatieve straftheorieën = preventietheorie
    • Jeremy Bentham
    • Moderne richting
      • Wetenschappelijk-sociologische achtergrond: de overwinning van de exacte wetenschappen
      • Leentjebuur spelen bij criminologie: de meetbare mens (wat drijft iemand om een strafbaarfeit te plegen)
      • Accent op de dader à Lombroso doet onderzoek naar potentiele daders
      • Bescherming van de maatschappij

Invloed moderne richting: maatvoering in het Strafrecht

  • 1901: kinderwetten, strafstelsel voor minderjarigen
  • 1915: voorwaardelijke veroordeling
  • 1925: geldboetewet
  • 1928: psychopatenwetten: TBR/TBS
  • 1929: wet op bewaring van beroeps- en gewoontemisdadigers (niet ingevoerd)

Verenigingstheorie

  • Strafmaximum is de maat voor de vergelding.
  • Doelen die worden gebruikt bij straftoemeting:
    • Afschikking
    • Speciale preventie
    • Normexpressie
    • Conflictoplossing
    • Bescherming van samenleving

Richtingen van denken over het strafrecht

Utrechte school

  • Geïntegreerde strafrechtswetenschap
  • Humanisering van het strafrecht

T.o.v. Utrechte school: het ‘sub-sociale element’ van Prof. M.P. Vrij

  1. Herhalingsdrang dader
  2. Onvoldaanheid slachtoffer
  3. Neiging tot navolging derden
  4. Ontdaanheid samenleving

Juridiseringsrichting: strafproces als wapen (Neo-Utrechtse school)

  • Richting na WO2.
  • Het strafrecht is een botsing tussen overheid en verdachte.

T.ov. juridiseringsrichting: welzijnsrichting: schaf het strafrecht af

  • Hulsman
  • Abolitionisme
  • Tegen het strafrecht.
  • We moeten naar vormen van conflictoplossing.
  • Je moet herstellen.

Maatschappelijke ontwikkelingen beinvloeden het Strafrecht

  • Opkomst van het Ordeningsstrafrecht
  • Versterkte positie van het slachtoffer
  • Verzakelijking/ verharding van het strafrecht

Versterking positie slachtoffers

  • Kenningname processtukken (art.51b Sv)
  • Voeging als benadeelde partij (art.51f Sv)
  • Spreekrecht (art.302 Sv)
  • Schadevergoedingsmaatregel (art.36f Sr)
  • Contactverbod (art.38v, lid 2 Sr)

Kenmerken internationaal strafrecht

  • Berechting van zeer ernstige misdrijven
  • Op grote schaal gepleegd
  • (vaak) betrokkenheid van de staat
  • Vizier op militaire en politieke kopstukken

Week 2

Voorwaarden voor strafbaarheid

  1. Menselijke gedraging
  2. Die valt onder een delictsomschrijving
  3. En aan schuld te wijten is

Mogelijke gronden voor strafbaarstelling

Harm principle à private harm & public harm

Offence principle

Legal paternalism : de overheid als vader (geen drugs gebruiken)

Legal moralism : de overheid als moralist (je mag geen overspel spelen)

Public Harm : het publiek belasten zoals bv. Vervuiling

Harm principle: meer tastbare rechtsgoederen (leven, lichamelijke integriteit, goederen)

  • John Stuart Mill zegt alleen bij Harm principle.
  • Mill wilt zo’n min mogelijk overheid bemoeienis.

Uitbreiding strafrechtelijke aansprakelijkheid

Oorzaken:

  1. Grensvervaging tussen recht en moraal
  2. Aandacht voor gevaarzetting
  3. Aandacht voor begunstiging

Moreel geladen strafwetgeving (Burma)

  • Stalking
  • Prostitutie
  • Hulp bij zelfdoding

Aansprakelijkheid voor het gedrag van anderen (Vicarious Liability)

  1. Internetproviders (art.54a Sr)
  2. Feitelijk leidinggevende (art.51 lid 2 sub 2 Sr)
  3. Militaire bevelhebbers (art.9 lid 1 sub b WIM)
  4. Ouders voor kinderen

Art.255 Sr: zorgplichtschending (nalaten van zorg)

Functioneel daderschap (Ijzerdraad-arrest)

  • Beschikken
  • Aanvaarden

Offence principle: meer immateriele rechtsgoederen (aanstootgevend gedrag, krenkingsdelicten)

  • Fineburgh vindt dat je ook naar offence principle moet kijken.

Week 3

Functie en plaats strafuitsluitingsgronden

  • Als voorwaarden 1 (gedraging) en 2 (d.o.) zijn vervult, dan worden voorwaarden 3 (wederrechtelijkheid) en 4 (schuld) verondersteld ook aanwezig te zijn.
  • Een rechtvaardigingsgrond houdt in dat het feit niet wederrechtelijk (en dus niet strafbaar) is.
  • Een schulduitsluitingsgrond houdt in dat de dader van het wederrechtelijke feit geen verwijt kan worden gemaakt (en hij dus niet strafbaar is).
  • Als voorwaarden 1 (gedraging) en 2 (d.o.) zijn vervult, dan worden voorwaarden 3 (wederrechtelijkheid) en 4 (schuld) verondersteld ook aanwezig te zijn.
  • Een rechtvaardigingsgrond houdt in dat het feit niet wederrechtelijk (en dus niet strafbaar) is.
  • Een schulduitsluitingsgrond houdt in dat de dader van het wederrechtelijke feit geen verwijt kan worden gemaakt (en hij dus niet strafbaar is).

Noodweer art.41 lid 1

  1. Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
  2. van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed,
  3. waartegen verdediging noodzakelijk was (subsidiariteit)
  4. en waardoor de verdediging geboden was (proportionaliteit).

Noodweer art.41 lid 2

  1. Noodweersituatie: voorwaarden 1 t/m 3 van noodweer
  2. Overschrijding van de grenzen veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging
  3. Hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding.

Ad 1. Er moet dus sprake zijn van een noodweersituatie (intensief noodweerexces) of zijn geweest (extensief noodweerexces).

Ad 2 en 3. Dubbele causaliteit.

Week 4

Gekwalificeerde doodslag in Nederland

  • Art. 288 sr. Doodslag met strafverzwaring (‘felony murder’)
  • Art. 288a jo. 83a sr. Met terroristisch oogmerk (motief)
  • Art. 289 sr. Moord (methode)

Geprivilegieerde doodslag

Infanticide

Levensberoving op verzoek

(Euthanasie als strafuitsluitingsgrond)

Hulp bij zelfdoding

 

Week 5

Wat is strafvordering?

  • Functie van het strafproces is het mogelijk te maken het materiele strafrecht te handhaven, door:
    • Te onderzoeken of een strafbaar feit is gepleegd;
    • Te beslissen of op de dader een sanctie mag en moet worden toegepast, zo ja;
    • Die in de wet in abstracto aangegeven sanctie in concreto vast te stellen;
    • De rechterlijke uitspraak en sanctie ten uitvoer te leggen.

Strafvordering in jaartallen

  • 1838: wetboek van strafvordering in werking
    • Afschaffing juryrechtspraak
    • Gegrond in Frans strafvordering, dus zuiver inquisitoir van aard
    • Macht over vooronderzoek niet bij juge d’instruction
  • 1926: nieuw Wetboek van Strafvordering
    • Versterking positie verdediging, ook in vooronderzoek
  • 1926: HR, De Auditu arrest
    • Gebruik van ’hearsay’-verklaringen toegestaan: nadruk nog meer op vooronderzoek
  • 1950: EVRM
    • Artt. 93 en 94 GW: rechtstreeks werkend en voorrang
    • Vanaf jaren ‘80 cruciaal in strafvordering
  • 1994-1996: Parlementaire enquetecommissie opsporingsmethoden (IRT)
    • Herbevestiging legaliteitsbeginsel
  • 1999: EU top Tampere – geboorte EU-strafrecht
    • Essentiele richtlijnen/kaderbesluiten, bv EAB, rechten slachtoffers, raadsman politieverhoor
  • 2015: aanbieding contourennota modernisering WvSV
    • Verschillende doelen: stroomlijnen en vereenvoudigen voorop

Bronnen strafvordering

  • Art. 1 Sv. Legaliteitsbeginsel
  • Verdragen (mensenrechten)
  • EU-recht
  • WvSv
  • Bijzondere wetten: bv WWM, Opiumwet
  • Richtlijnen en aanwijzingen
  • Ongeschreven recht: BBPO (verwant aan ABBB)

Uitganspunten

  • Drie hoofduitgangspunten
    • Waarheidsvinding
    • Door professionals (geen juryrechtspraak en vervolgingsmonopolie OM)
    • Rechtstatelijkheid en rechtsbescherming
  • Spanningen: bv waarheidsvinding v. Rechtsbescherming
  • Verschillende sub-uitgangspunten, altijd in relatie tot hoofduitgangspunt
  • Is ons model, gematigd inquisitoir, een uitgangspunt?
  • Model: vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, om die beter te begrijpen
  • Organisatie van strafvordering in relatie tot de staat: Damaska, Faces of Justice and State Authority
    • Hierarchical model
    • Coordinate model

Modellen

  • Twee grote strafvorderlijke systemen
    • Accusatoir – angelsaksisch
    • Inquisitoir – continentaal/Europees
  • Andere mogelijke modellen
    • Managerial model (Langer)
    • Victims participation model (Beloof)

Accusatoir

  • Relatie vooronderzoek-onderzoek ter zitting
  • Gelijkheid procespartijen
  • Presenteren eigen ‘case’, doen zelf onderzoek
  • Lijdelijke rechter
  • Mondelinge presentatie bewijs ter zitting (vanwege jury)
  • Subjectieve waarheid – plea bargaining

Inquisitoir

  • Objectieve waarheid – neutral inquiry
  • Geen gelijkheid procespartijen
  • OM vooral belast met onderzoek, objectieve rol
  • Rechter heeft actieve rol bij onderzoek
  • Bewijs vooral schriftelijk – dossier
  • Nadruk op vooronderzoek

Is een model beter?

  • Ainsworth
    • Accusatoir wint aan populariteit
    • Vanwege gevoel van controle over procedure
    • En perception of fairness
  • Fairness en rechtsbescherming, beter in accusatoir model?
    • Recht op vrijheid
    • Equality of arms
    • Onschuldpresumptie
    • Ondervragingsrecht
    • Zwijgrecht/rechtsbijstand
  • Praktijk kan er anders uit zien
  • Waarheidsvinding
    • Scoort inquisitoir beter?
    • Neutral inquiry: presumptie van objectiviteit
    • Strafrechtspleging is geen ‘wedstrijd’
  • Ook hier biedt de praktijk geen uitsluitsel: geen bewijs dat waarheidsvinding in inquisitoire stelsels beter is
  • Efficientie
  • Inquisitoir
    • Korte zitting, maar langer vooronderzoek
    • Buitenrechtelijke afdoening: strafbeschikking
  • Accusatoir
    • Lange processen (bv OJ Simpson zaak)
    • Buitenrechtelijke afdoening: plea bargaining
  • In Nederland geen serieuze discussie over bewegen richting meer accusatoir model.
  • Ontwikkelingen en gedwongen aanpassing komen eerder van:
    • EHRM – ondervragingsrecht
    • EU – bv raadsman bij politieverhoor

 

Week 6

Strafrechtelijke waarheid

  • De bewijsrechtelijke weg naar een veroordeling
  • Delictsomschrijving
  • Historische gebeurtenis
  • Wat moet bewezen worden?
  • Bewijslast: bij wie en hoe hoog
  • Verzamelen informatie
  • Selectie en presenteren informatie als bewijs
  • Toelaten informatie als bewijs (wettige bewijsmiddel, geen bewijsuitsluiting)
  • Waardering van bewijs
  • Welke eisen stellen wij aan de strafvorderlijke waarheidsvinding?
  • Objectieve waarheidsvinding
  • Streven van objectieve waarheidsvinding in strafproces cruciaal: anders verliezen burgers vertrouwen
  • Legitieme en niet-legitieme redenen die afwijking van objectieve waarheid in strafproces verklaren
  • Verklaringen voor verschillen strafvorderlijke waarheid en wat er echt gebeurd is
    • Bewijs is niet beschikbaar : gebrek aan medewerking, tijdsfactor, bewijsuitsluitingsgronden (geen druk op/foltering verdachte), verschoningsgronden
    • Belang van ‘finality’’, en search for definite winner
    • Belang van substantive truth wordt groter als er meer op het op spel staat
    • Belang van ‘human justice’
    • ‘that the public believe in the humanity and justice of decisions’
    • Weigend: functie jury: ‘its purpose is to give the defendant an irrational second chance for an acquittal’
  • Uitgangspunt moet zijn overeenkomst strafvorderlijke en ‘echte’ waarheid
  • Voor verschillen moeten sterke redenen zijn, en zijn onderdeel van het strafvorderlijke waarheidsstelsel
  • Minder sterke redenen, bv kleine vormfouten, mogen niet leiden tot vergroten verschil formal legal truth en substantive truth

Waarheid in accusatoire en inquisitoire stelsels

  • Adversarial system: waarheid hangt af van wat procespartijen naar voren brengen (competing versions of the truth)
  • Inquisitorial system: waarheidsvinding is neutraal en onafhankelijk van wat procespartijen vinden
  • Problemen adversarial waarheidsvinding
    • Elke partij presenteert maar de ‘halve waarheid’ en het is niet logisch dat uit die twee helften de ‘hele’ waarheid volgt
    • Belang van verdachte bij het verbergen van de waarheid
    • Van gelijkheid tussen procespartijen is in de rechtspraktijk vaak geen sprake
    • Te grote tijdsruk: bewijs moet op 1 bepaalde dag ter zitting beschikbaar zijn
  • Probleem inquisitorial waarheidsvinding
    •  verkrijgen van ‘waarheid’ onder druk levert niet noodzakelijkerwijs een betere waarheid op dan de waarheid uit eigen belang in adversarial systems
    • Dus ook in inquisitoire stelsels hebben we te maken met diverse halve en sterke gekleurde ‘waarheden’
  • Combinatie adversarial en inquisitorial waarheidsvinding?
    • Essentieel: keuze voor fact-finding pre-trial of fact-finding at trial
    • Weigend: voorkeur voor fact-finding vanaf pre-trial; anders loop je veel bewijs mis
  • Jury nadelig voor accurate waarheidsvinding
    • Tijdsfactor: juryprocessen kunnen moeilijk worden uitgesteld > daardoor bewijs wellicht niet beschikbaar
    • Jury paradox: ‘evidentiary base is reduced and yet the trial is emotionalised’; beide niet goed voor waarheidsvinding
    • Jury heeft aan niemand verantwoording af te leggen: ‘black box’
  • Belang van objectieve waarheidsvinding
  • Weigend aanvaardt de beperkingen op strafvorderlijke waarheidsvinding van vele ‘collateral values’
  • Bij adversarial waarheidsvinding: er kan een gedeeld belang zijn bepaalde aspecten van de waarheid te negeren (bv ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte)
  • Bij inquisitorial waarheidsvinding: richt zich op een zo compleet mogelijke benadering van de waarheid, ook als het tegen de wensen in gaat van de procespartijen
  • Maar ook in het adversarial stelsel kan de waarheid niet ‘verzonnen’ worden
  • ‘Justice only of justice is perceived to be based on an honest effort to find the truth’

Gerechtelijke dwalingen

  • Strafvorderlijke waarheid is altijd een benadering
  • Wat is een aanvaardbare foutenmarge?
  • Situatie 1: Onterechte veroordelingen
  • Twee opvattingen
    • Onterechte veroordelingen zijn onvermijdelijk: necessary social price of maintaining sufficient criminal law enforcement
    • Onterechte veroordelingen moeten voorkomen worden, ook als daardoor minder schuldigen veroordeeld kunnen worden
  • Hoe groot is het probleem?
    • Empirisch onderzoek in de VS op basis van later gebruik DNA materiaal
    • 3,5 – 5 % onterechte veroordelingen
    • Hoe erg is een percentage van 3,5 – 5 onterechte veroordelingen?
    • Factoren: soort misdrijf, gevolgen voor veroordeelde, zelf-reinigend vermogen systeem (herziening),
    • Vraagstuk van maatschappelijke kosten bij hervormingen ter verbetering
    • Bv is aanvaardbaar terugbrengen van 3,5 tot 1 % als onterechte vrijspraken zouden stijgen met 10%
    • Voorrang geven aan verbetering aan waarheidsvinding waaraan geen maatschappelijke kosten zijn verbonden
  • Situatie 2: onterechte vrijspraken
  • Mogelijkheid herziening ten nadele (sinds 1-10-2013; artt. 457 Sv ev)
  • Argumenten voor een herziening ten nadele
    • In het belang van de materiele waarheid
    • In belang van slachtoffers
    • ‘vrijspraken die ten onrechte zijn gegeven stichten geen vrede’
    • Vrijspraak is gevolg van onrechtmatig gedrag verdachte
    • ‘tainted acquittals’

Waarheid – rol van de rechter

  • De rechter onder vuur bij waarheidsvinding
  • Kritiek vanuit hoek rechtspsychologen –en sociologen, wetenschapsjournalisten
    • Rechter onvoldoende geschikt voor waarheidsvinding
    • Weet te weinig van empirische wetenschappen
    • Is te weinig kritisch en onderzoekt onvoldoende alternatieve scenario’s
    • Herzieningsprocedure bij HR werkt niet
    • Structurele problemen!
  • Reactie vanuit rechterlijke macht (Loth)
    • Critici weten te weinig van strafrecht – strafrecht kan geen 100 % garantie bieden op juiste vaststelling van de feiten
    • Rechter onderzoekt al alternatieve scenario’s
    • Voorbeelden gerechtelijke dwalingen niet structureel, maar ‘bedrijfsongevallen’
    • Herzieningsprocedure toont zelfreinigend vermogen aan
    • Wel belangrijk om te blijven investeren in opleiding rechters mbt vaststellen feiten

 

 

 

 

Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Last updated
23-06-2022
Search