Samenvatting Praktisch Straf(proces)recht
Deze samenvatting bij Praktisch Straf(proces)recht (Starrenburg & De Graaf) is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Inleiding
- Hoofdstuk 1: Het strafbare feit
- Hoofdstuk 2: Wederrechtelijkheid
- Hoofdstuk 3: Opzet
- Hoofdstuk 4: Schuld
- Hoofdstuk 5: Causaliteit
- Hoofdstuk 6: Strafuitsluitingsgronden
- Hoofdstuk 7: Poging tot een strafbaar feit
- Hoofdstuk 8: Verdachte en dwangmiddelen tegen de vrijheid
- Hoofdstuk 9: De dagvaarding
- Hoofdstuk 10: Formele en materiële vragen
- Hoofdstuk 11: Bewijsmiddelen en bewijsmotivering in een strafzaak
- Hoofdstuk 12: Het vonnis
- Hoofdstuk 13: Op te leggen sancties
- Begrippenlijst
Inleiding
Strafrecht en strafprocesrecht zijn rechtsgebieden waar iedereen wel iets van weet en een mening over heeft. Vaak zijn klaaggeluiden in de samenleving te horen over te lage straffen voor daders. In de media komen deze rechtsgebieden veel terug op het nieuws, in misdaadverslaggeving en dagelijks in de kranten. Straf(proces)recht is dan ook een actueel vak dat geliefd is door de meeste studenten. Helaas is het vak lastig door de grote hoeveelheid aan bepalingen, regels en jurisprudentie.
In het boek 'Praktisch straf(proces)recht is gekozen voor een praktische aanpak en behandelt daarom ook vooral onderwerpen die voor een toekomstige HBO-jurist relevant zullen zijn. Het boek is ingedeeld in een deel materieel strafrecht en een deel formeel strafrecht. Het materiële strafrecht behandelt de wet- en regelgeving betreffende strafbare feiten. Het strekt zich vooral uit over wat strafbaar is en welke straf-mogelijkheden er zijn op verschillende delicten. Deze regels staan in het Wetboek van Strafrecht.
Het formele strafrecht wordt ook wel aangeduid als strafprocesrecht en geeft aan hoe politie en justitie moeten handelen om bepaalde strafbare feiten op te sporen. De bevoegdheden worden uitgebreid besproken. Ook geeft het strafprocesrecht aan hoe de rechter precies te werk moet gaan en hoe het proces moet verlopen. Deze regels zijn allemaal te vinden in het Wetboek van Strafvordering.
Hoofdstuk 1: Het strafbare feit
Het strafbare feit is waar het allemaal om draait in het strafrecht. Vele verschillende strafbare feiten zijn te vinden in het Wetboek van Strafrecht en daarnaast ook vele bijzondere strafwetten (bijv. de Opiumwet, Wet wapens en munitie etc.).
1.1. Aan welke voorwaarden moet een strafbaar feit voldoen?
De definitie van een strafbaar feit is een menselijke gedraging, die valt binnen een delictsomschrijving en die wederrechtelijk en aan schuld te wijten is. Indien er geen strafbaar feit is, kan niemand worden veroordeeld tot een straf. De Officier van Justitie kan dan ook alleen maar vervolgen indien voldaan is aan de definitie van een strafbaar feit. Zonder strafbaar feit geen vervolging en geen verdachte. Artikel 27 Wetboek van Strafvordering geeft aan dat er enkel sprake van een verdachte kan zijn indien er een 'redelijk vermoeden van schuld' is dat deze persoon daadwerkelijk een strafbaar feit heeft gepleegd.
Aan de volgende vier voorwaarden moeten dus worden voldaan om te spreken van een strafbaar feit:
1. Een menselijke gedraging
2. Deze gedraging valt binnen een delictsomschrijving
3. De gedraging is wederrechtelijk
4. De gedraging is aan schuld te wijten
Deze voorwaarden zullen één voor één besproken worden om ze duidelijk te maken.
Menselijke gedraging
Hiermee wordt bedoeld dat een persoon gewillig een gedraging heeft verricht. Dit kan een doen of een nalaten zijn. De Officier van Justitie kan niet vervolgen als hier niet aan wordt voldaan.
Nalaten
Indien een persoon een gedraging had kunnen verrichten maar dat niet heeft gedaan kan ook leiden tot een strafbaar feit. Deze persoon heeft dan nagelaten het strafbare feit te voorkomen, terwijl dat wel kon.
Functioneel daderschap
Niet alleen menselijke gedragingen kunnen leiden tot een strafbaar feit. Ook rechtspersonen kunnen strafbare feiten plegen. Het kan hierbij gaan om boekhoudschandalen etc. Strafbare feiten van rechtspersonen komen veel voor, maar dit boek concentreert zich enkel op strafbare daden van natuurlijke personen.
Gedraging valt binnen een delictsomschrijving
De menselijke gedraging dient te vallen binnen een delictsomschrijving. In dergelijke delictsomschrijvingen geeft de wetgever aan welke gedragingen strafbaar zijn volgens de wet. Artikel 287 SR geeft bijvoorbeeld aan dat het verboden is opzettelijk een ander van het leven te beroven.
Legaliteitsbeginsel
Deze delictsomschrijvingen zijn wettelijk vastgelegd, volgens artikel 1 SR. Dit artikel formuleert het belangrijke legaliteitsbeginsel. Volgens dit beginsel is een feit pas strafbaar als er een voorafgaand aan de gedraging een wettelijke strafbepaling is geformuleerd.
De wet moet geïnterpreteerd worden om te beoordelen of echt aan de delictsomschrijving wordt voldaan. Indien de gedraging niet onder de omschrijving kan worden gebracht is er ook geen sprake van een strafbaar feit.
Wederrechtelijke gedraging
Met wederrechtelijke gedraging wordt bedoeld dat een bepaalde gedraging in strijd is met het recht. Meestal is het zo dat wanneer iemand met zijn menselijke gedraging een delictsomschrijving vervuld, hij wederrechtelijk handelt. Dit is echter niet altijd het geval.
Een agent bijvoorbeeld, mag geweld gebruiken zonder dat dit wederrechtelijk is. Wanneer andere personen geweld gebruiken in dezelfde situatie kan dit wel als wederrechtelijk worden beschouwd.
Rechtvaardigingsgronden
In bepaalde situaties kan er sprake zijn van een rechtvaardigingsgrond. Dit houdt in dat het gedrag van een verdachte hem niet kan worden toegerekend, bijvoorbeeld in het geval van noodweer. In dit geval kon een persoon niet anders en is er geen sprake van wederrechtelijk handelen.
Aan schuld te wijten
Verwijt
Schuld is een laatste voorwaarde om van een strafbaar feit te spreken.Het moet mogelijk zijn de verdachte een verwijt te kunnen maken.De gedraging moet hem kunnen worden toegerekend. Er is sprake van deze verwijtbaarheid indien de verdachte wel de mogelijkheid had om anders te handelen maar ervoor heeft gekozen dat niet te doen.
Soms komt het ook voor dat iemand wel een delictsomschrijving vervult, maar dat deze persoon geen verwijt kan worden gemaakt. Er is dan geen sprake van schuld en dus ook geen strafbaar feit.
Schulduitsluitingsgrond
Bepaalde omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een verdachte geen verwijt kan worden gemaakt. Deze verdachte kan beroep doen op een 'uitsluitingsgrond'. In latere hoofdstukken wordt dit uitgebreid behandeld.
1.2. Bestanddelen en elementen in het strafrecht
Er zijn twee elementen; schuld en wederrechtelijkheid. De bestanddelen zijn de onderdelen waaruit een delictsomschrijving bestaat.
De elementen zijn ongeschreven voorwaarden die vereist zijn om iemand te kunnen straffen. De bestanddelen, daarentegen, zijn specifiek opgenomen in de tenlastelegging en moeten expliciet worden bewezen verklaar door de rechter.
1.3. Typen strafbare feiten
Elk strafbaar feit kan worden onderverdeeld in een type delict. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de delicten die voorkomen in het wetboek van strafrecht. Misdrijven en overtredingen zullen worden besproken, formele en materiële delicten en commissie- en omissiedelicten. Ten slotte worden ook nog gronddelicten, gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten besproken.
Het verschil tussen misdrijven en overtredingen
Misdrijven zijn terug te vinden in Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht en overtredingen zijn terug te vinden in Boek 3. Het verschil tussen deze twee typen zit in de straf die erop kan volgen. Op een misdrijver stelt de wetgever zwaardere straffen dan op overtredingen. Op misdrijven staat ook altijd gevangenisstraf. Voor overtredingen, daarentegen, krijgt de overtreder slechts een geldboete of hechtenis. Een ander verschil is dat overtredingen in het domein van de kantonrechter vallen, terwijl misdrijven tot de bevoegdheid van de rechtbank horen. Dit is een procesrechtelijk verschil.
Formele en materiële delicten
Het verschil tussen formele en materiële delicten zit in de manier waarop deze zijn omschreven in de wet door de wetgever. Formele delicten stellen een bepaald handelen strafbaar. Het gaat hierbij om het handelen en niet om het gevolg daarvan. Het gevolg is niet van belang.
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Artikel 310 SR: diefstal.
Artikel 350 SR: Zaakbeschadiging.
Artikel 317 SR: Afpersing.
Materiële delicten gaan juist om het intreden van een bepaald gevolg. De manier waarop dit gevolg intreedt doet er niet toe. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is doodslag. De manier waarop dit gebeurt, met mes, zwaard, geweer, doet er niet toe.
Commissiedelicten en Omissiedelicten
Het verschil in deze twee delicten zit hem in het handelen of juist nalaten van iets. Bij commissiedelicten hebben we het over delicten waarbij een bepaald handelen strafbaar is gesteld. Bij omissiedelicten gaat het om delicten die juist het nalaten van iets strafbaar stellen.
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Artikel 450 SR: Het nalaten om hulp te verlenen aan iemand die in levensgevaar verkeert.
Artikel 448 SR: Geen aangifte van geboorte doen.
Gepriviligeerde delicten, gronddelicten en gekwalificeerde delicten.
Het gronddelict is een bepaald gedrag dat strafbaar is gesteld. Dat kan worden gezien als een soort uitgangspunt. Een gekwalificeerd delict is ernstiger dan het gronddelict, maar is wel nog steeds hetzelfde soort delict. Het kent zwaardere strafopleggingen dan het gronddelict. Artikel 289 SR is bijvoorbeeld een gekwalificeerd delict ten opzichte van Artikel 287 SR. Het eerste artikel gaat om het doden met voorbedachten rade, tegenover doodslag zonder voorbedachte rade in het laatstgenoemde artikel.
Een geprivilegieerd delict is juist een lichtere variant van het gronddelict en daarmee precies het tegenovergestelde van het gekwalificeerde delict. Er staan ook lagere straffen op. Een voorbeeld hiervan is Artikel 290 SR: kinderdoodslag.
Hoofdstuk 2: Wederrechtelijkheid
In veel delictsomschrijvingen is het bestanddeel wederrechtelijkheid terug te vinden. Het is een belangrijk bestanddeel en zal worden besproken in dit hoofdstuk.
2.1. Element en bestanddeel
Wederrechtelijkheid is een element in het Nederlandse strafrecht. Toch komt het ook af en toe voor als bestanddeel. Hier is bewust door gekozen door de wetgever. Soms betekent wederrechtelijkheid als bestanddeel zelfs niet hetzelfde als wederrechtelijkheid als element. Een goed voorbeeld van wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen in Artikel 350 SR.
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, etc…”
Een voorbeeld waarin het bestanddeel belangrijk blijkt te zijn in dit artikel is het volgende:
Een bouwvakker sloopt een muurtje. Omdat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ is opgenomen in dit artikel, kan deze bouwvakker dus geen strafbaar feit hebben gepleegd. Hij heeft wel het goed vernield, maar niet wederrechtelijk.
2.2. Versie 1: Zonder toestemming van de rechthebbende
Het bestanddeel wederrechtelijkheid kan worden opgevat als zonder toestemming van de rechthebbende. Dit wordt ook wel ‘de leer van Remmelink’ genoemd.
2.3. Versie 2: Bestanddeel is element
Wederrechtelijkheid betekent in strijd met het recht. Als bestanddeel betekent dit, net zoals bij het element, dat de verdachte in strijd met het geschreven en ongeschreven recht heeft gehandeld.
2.4. Verschillende uitkomsten afhankelijk van verschillende betekenissen
Het bestanddeel wederrechtelijkheid kan verschillende betekenissen hebben in verschillende delictsomschrijvingen. Bij de ene betekenis kan een verdachte vrijuit gaan, terwijl bij een andere betekenis de verdachte veroordeeld zou worden. Vaak is het zo dat in een proces-verbaal verschillende betekenissen van het bestanddeel wederrechtelijkheid worden behandeld en uitgewerkt.
Hoofdstuk 3: Opzet
Dit hoofdstuk zal gaan over één van de belangrijkste bestanddelen die voorkomen in het Wetboek van strafrecht; opzet. Opzet komt vaak voor in het dagelijkse leven en is daarom in tal van delictsomschrijvingen opgenomen.
3.1. Boos en kleurloos opzet
Er zijn veel verschillende opzetdelicten. Deze komen veel voor in het strafrecht. Voorbeelden zijn het opzettelijk mishandelen van iemand of het opzettelijk beroven van iemand van het leven. Opzet is belangrijk als bestanddeel maar tegelijkertijd ook lastig.
Opzet heeft in de juridische zin een andere betekenis dan in het dagelijkse leven. Hoewel in het dagelijkse leven opzet een negatieve klank heeft, is dat juridisch gezien niet altijd zo. Iemand kan ook opzettelijk handelen zonder kwade zin te hebben. In de volgende twee paragrafen worden twee vormen van opzet behandeld; boos opzet en kleurloos opzet.
Boos opzet
Boos opzet sluit aan bij de betekenis van opzet in het dagelijkse leven. De verdachte heeft in dit geval willens en wetens de wet overtreden. De verdachte wist ook dat dit strafbaar was en heeft toch ervoor gekozen om zo te handelen. Boos opzet is echter niet de enige vorm van opzet. Het is namelijk lastig om in het strafrecht te bewijzen dat een verdachte inderdaad wist dat zijn gedrag strafbaar was. Daarnaast zou het lastig worden om verdachten met andere culturele achtergronden te vervolgen.
Kleurloos opzet
Het strafrecht kent ook nog kleurloos opzet, naast boos opzet. Bij deze vorm van opzet wordt alleen gekeken naar het handelen van een verdachte. Wanneer deze verdachte (willens en wetens) heeft gehandeld wordt er al voldaan aan kleurloos opzet. Het doet er niet toe of de verdachte wel of niet wist dat zijn handelen strafbaar was. Bij boos opzet is dus een extra detail vereist, namelijk dat de verdachte wist dat zijn gedrag strafbaar was. In het algemeen wordt er van kleurloos opzet uitgegaan omdat dit is makkelijker te bewijzen voor de Officier van Justitie.
3.2. Vormen van opzet
Alle vormen van opzet hebben gemeen dat de verdachte willens en wetens heeft gehandeld. Het verschil zit hem in hoeverre een verdachte iets heeft gewild of geweten. Verschillende vormen zullen worden besproken: opzet als bedoeling, opzet als zekerheidsbewustzijn, opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn en voorwaardelijk opzet.
Opzet: bedoeling.
Bij deze vorm van opzet heeft een verdachte een bepaalde bedoeling en pleegt hij daarom een bepaald feit. De verdachte heeft voor ogen dat een bepaald gevolg optreedt en dat is de reden voor zijn handelen. Bij deze vorm van opzet is het niet vereist dat het gevolg ook daadwerkelijk optreedt. Door invloeden van buitenaf zou dit ook niet kunnen gebeuren. Dat heeft geen invloed op het bewijzen van de opzet als bedoeling. Als er wordt gesproken over opzet als bedoeling wordt naast het bestanddeel opzet ook nog bestanddeel oogmerk gebruikt in de delictsomschrijving.
Bij oogmerk gaat het om het doel dat een verdachte heeft.De verdachte pleegt willens en wetens een strafbaar feit om dit doel te verwezenlijken.
Opzet: Zekerheidsbewustzijn
Zekerheidsbewustzijn betreft een aparte vorm van opzet. Hier moet het gaan om een gevolg waar de wil van de dader niet op gericht is. De dader heeft dus een bepaald doel voor ogen gezien, maar een ongewild gevolg is ingetreden. Als een dader wist dat een dergelijk ongewild gevolg zou optreden, wordt gesproken over zekerheidsbewustzijn.
Opzet: Waarschijnlijkheidsbewustzijn
Er is sprake van deze vorm van opzet als bepaalde gevolgen van het handelen van een dader waarschijnlijk zullen optreden. In tegenstelling tot de eerder besproken vorm van opzet, zekerheidsbewustzijn, is in dit geval dus niet zeker dat een bepaald gevolg zal optreden. In de praktijk is het verschil tussen deze twee vormen echter minder groot of interessant. Bij beide vormen is er sprake van opzet.
Voorwaardelijk opzet
Dit is de lichtste vorm van opzet. Voorwaardelijk opzet lijkt erg op opzet als waarschijnlijkheidsbewustijn. Deze vorm van opzet wordt ook wel mogelijkheidsbewustzijn genoemd. Bij de vorm van opzet is het dus mogelijk dat bepaalde gevolgen, als gevolg van een handelen van de dader, zullen intreden.
Hierbij is het niet voldoende dat de verdachte zich er bewust van was dat een bepaald mogelijk gevolg zou kunnen optreden, maar de verdachte moet deze gevolgen ook hebben aanvaard. In het Cicero-arrest (HR 9 november 1954, NJ 1955, 55) gaf de Hoge Raad een definitie van voorwaardelijk opzet. De Hoge Raad gaf aan dat sprake was van voorwaardelijk opzet ‘indien een verdachte willens en wetens zich heeft blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat een bepaalde omstandigheid zich voortdoet’.
Het voorwaardelijk opzet is dus bewezen wanneer een verdachte, ondanks dat hij bewust was van bepaalde gevolgen die zouden kunnen optreden, toch ervoor kiest om door te gaan met zijn handelen.
HR arrest 3 januari 1978, Ronde Klip
In dit arrest gaf de Hoge Raad aan dat het dichtknijpen van een keel van een ander niet zelden leidt tot de dood van deze persoon. Een verdachte die dit dus stelt zicht dus bewust bloot aan een aanmerkelijke kans dat iemand om het leven komt bij een dergelijk handelen.
HR arrest 15 oktober 1996, Porsche
In dit arrest ontstond de formulering ‘zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt en dat gevolg op de koop toenemen’. Hiermee bedoelt de Hoge Raad dat een verdachte zicht bewust moet zijn van een aanmerkelijke kans dat diens handelen tot een bepaald gevolg kan leiden. Toch neemt de verdachte deze kans op de koop toe. Welke kans aanmerkelijk is hangt af van de omstandigheden van het geval.
3.3. Het bewijzen van opzet
In verschillende arresten heeft de Hoge Raad gesteld dat opzet bewezen kan worden wanneer de lichtste variant ervan, voorwaardelijk opzet, kan worden bewezen.
Hoofdstuk 4: Schuld
Schuld is een belangrijk bestanddeel in het Nederlandse strafrecht. In dit hoofdstuk zullen enkele voorwaarden an schuld worden besproken en vervolgens wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van schuld.
4.1. Bestanddeel schuld
Vaak wordt de Latijnse term voor schuld gebruikt, namelijk culpa. Deze term wordt gebruikt om aan te geven dat er wordt gesproken over het bestanddeel schuld en niet over het element schuld. In deze samenvatting, zoals in het boek, zal zo veel mogelijk de term schuld worden gebruikt en niet culpa, om zo duidelijk mogelijk te zijn.
Net zoals het geval is bij opzet, heeft schuld in het dagelijkse leven een andere betekenis dan schuld in strafrechtelijke zin. Wanneer iemand iets expres doet, is er pas sprake van schuld in dagelijks gebruik. In strafrechtelijke zin doet het er niet toe of de verdachte expres heeft gehandeld of niet. Het is enkel relevant of de verdachte een verwijt kan worden gemaakt.
Bij schuld gaat het om een fout die een verdachte maakt. DoorRead more
Add new contribution