Beknopte samenvatting Economie en Recht van Kanning en Kerkmeester


Hoofdstuk 1 - Basisbegrippen van de rechtseconomie

  • Transactie is het verkopen of kopen van goederen. Juridisch gezien betekent dit het overdragen van rechten betreffende die goederen aan een ander.

  • Van transactiekosten is sprake als de overdracht van rechten met kosten gepaard gaat.

  • Schaarste is druk tussen middelen en behoeften. Dit dwingt tot het maken van keuzes.

  • Opgeofferd alternatief hier is bij economische keuzes altijd sprake van, dit is een opgeofferd alternatief, dat wat niet is gekozen. De Engelse benaming is opportunity costs.

  • Economisch aspect van het voorzien in behoeften heeft betrekking op de schaarste, er moet dan een opgeofferd alternatief zijn.

  • Absolute schaarste betekent dat bepaalde middelen op een bepaalde tijd en plaats in het geheel niet beschikbaar zijn.

  • Relatieve schaarste heeft betrekking heeft betrekking op het economische aspect.

  • Productiefactoren bestaan uit arbeid, natuur en kapitaalgoederen.

  • Collectieve goederen zijn goederen die niet via de markt kunnen worden verhandeld vanwege bijzondere eigenschappen. De eigenschappen bestaan uit dat men elkaar niet hindert bij het gebruik (non-rivaliteit) en als de collectieve goederen eenmaal zijn geproduceerd, niemand van het gebruik ervan kan worden uitgesloten (non-exclusiviteit).

  • Free rider is iemand die wel een collectief goed zou willen gebruiken maar doet alsof zij er geen behoefte aan heeft.

  • Quasi-collectieve goederen zijn goederen die behandeld worden alsof het collectieve goederen zijn.

  • Vermogen bestaat uit alle persoonlijke bezittingen minus de schulden.

  • Bij micro-economie gaat het om transacties die voortkomen uit individuele beslissingen van agenten, individuele consumenten en individuele producenten. Deze hebben gevolgen voor de prijsvormingsprocessen op markten en op de allocatie van de productiemiddelen.

  • Allocatie betekent de plaatsing of inzet van productiefactoren. Het gaat om de vraag naar arbeid, natuur en kapitaalgoederen die in de productieprocessen zijn ingezet.

  • Een markt is een geheel van vraag naar en aanbod van bepaalde goederen.

  • Tot de micro-economie behoort ook de bedrijfseconomie.

  • Bij macro-economie gaat het om optellingen of aggregatie van transacties uitgedrukt in geld. Een voorbeeld is het BBP.

  • Bij meso-economie gaat het om sectoren of delen in de economie van een land.

  • De ceteris paribus-voorwaarde is de voorwaarde die het meest wordt gebruikt door economen. Zij veronderstellen dat een aantal factoren niet wijzigt.

  • De hoogte van exogene variabelen is bepalend voor de hoogte van de endogene variabelen.

  • Bij endogene variabelen wordt nagegaan in een ander model welke exogene variabelen bepalend zijn.

  • Aan het criterium van Pareto moet voldaan zijn, wil er sprake zijn van de welvaartsverbetering van een groep. In een groep is de welvaart verbeterd als minstens één groepslid er in zijn of haar individuele welvaart op vooruit gaat, zonder dat iemand anders uit de groep er op achteruitgaat.

  • Criterium van Kaldor en Hicks houdt in dat er welvaartsstijging van een groep is, als degenen die erop vooruitgaan degenen die erop achteruit zijn gegaan compenseren.

  • Hidden action is verborgen informatie van de acties van andere subjecten.

  • Personele inkomensverdeling is de verdeling van het nationale inkomen over personen

  • Vermogensverdeling speelt naast de personele inkomensverdeling en is van betekenis voor de verdeling van goederen over personen in de maatschappij.

  • Categoriale inkomensverdeling heeft betrekking op de verdeling van het nationaal inkomen over looninkomen en overig inkomen.

  • Functionele inkomensverdeling is de beloning van een individuele productiefactor voor haar bijdrage tot productie.

  • In de speltheorie wordt geprobeerd het strategisch handelen van de subjecten te voorspellen.

  • Van Nash-evenwicht is sprake als er geen prikkel is voor een speler om van zijn strategie af te wijken, gegeven dat de andere speler ook niet van strategie afwijkt.

Hoofdstuk 2 - Onvolkomen en volkomen concurrentie

  • Substituten zijn verwante goederen, voor graan is bijvoorbeeld maïs een substituut.

  • Alleen in het geval van complementaire goederen concurreren goederen niet met elkaar. Dit zijn elkaar aanvullende goederen, zoals koffie en koffieroom.

  • Goederen zijn homogeen als consumenten geen verschillen ervaren tussen de goederen.

  • Goederen zijn heterogeen als consumenten wel verschillen tussen de goederen ervaren.

  • Heterogeniteit van de goederen wordt ook wel productdifferentiatie genoemd.

  • Bij een volledig transparante markt, kunnen alle agenten op die markt de gehele markt overzien.

  • Van formele belemmeringen is sprake, zoals het in bezit hebben van een vergunning, diploma of octrooi.

  • Verzonken kosten kunnen bij uittreding niet worden terugverdiend en zijn dan verzonken.

  • Als een kleine prijsverandering veel effect heeft op de gevraagde hoeveelheid van een goed, dan is er een elastische vraag.

  • Als een grote prijsverandering een gering effect heeft op de gevraagde hoeveelheid, dan is er een inelastische vraag.

  • Marginale kosten zijn de extra kosten die je moet maken om één eenheid extra te kunnen produceren.

  • De collectieve vraagcurve geeft weer hoeveel goederen de gezamenlijke consumenten willen vragen bij uiteenlopende prijzen.

  • De collectieve aanbodcurve geeft weer hoeveel de gezamenlijke aanbieders willen aanbieden bij uiteenlopende prijzen.

  • De evenwichtshoeveelheid is weergeven in het snijpunt van de collectieve vraagcurve en de collectieve aanbodcurve.

  • De consumentensurplus wordt bepaald door het verschil tussen de prijs die de consument maximaal bereid is te betalen bij een bepaalde hoeveelheid en de evenwichtsprijs.

  • Het producentensurplus is het verschil tussen de prijs, waarmee de producenten genoegen hadden genomen bij kleinere hoeveelheden dan de evenwichtshoeveelheid en de evenwichtsprijs.

  • De overheid kan ingrijpen door het instellen van een quotum. Er mag dan niet meer dan een bepaalde hoeveelheid worden geproduceerd.

  • De nutfunctie bepaalt het verband tussen goederenpakketten waaruit de consument een keuze maakt en het nut dat deze pakketten opleveren.

  • De voor een bepaald goed afgebakende markt wordt de relevante markt genoemd.

Hoofdstuk 3 - Onvolkomen concurrentie

  • Degene die als eerste een beslissing neemt, heeft een voordeel, dit wordt first mover advantage genoemd.

  • Bij horizontale productdifferentiatie prefereren sommige consumenten het ene product boven het andere.

  • Als er op de markt één aanbieder actief is, dan is er sprake van een monopolie.

  • Er zijn verschillende soorten monopolies, namelijk een wettelijke monopolie, een technisch monopolie en een natuurlijk monopolie.

  • Een prijsafzetcurve geeft weer hoeveel eenheden product een monopolist kan verkopen, afzetten, bij uiteenlopende prijzen. De monopolist is afhankelijk van de collectieve vraag.

  • Een verspilling van productiemiddelen is een vorm van inefficiëntie, dit wordt aangeduid met de term productie- of X-inefficiëntie.

  • De geringere welvaartsgroei die het resultaat is van een gebrek aan concurrentie wat een negatieve invloed kan uitoefenen op de prikkel tot innovatie bij de monopolist wordt aangeduid als dynamische inefficiëntie.

  • Rent seekers zijn degenen die winsten nastreven. Bijvoorbeeld een octrooi.

  • Een monopolist kan zelf de prijs van zijn producten bepalen, dit is dus een prijszetter.

  • Van arbitrage is sprake van het gebruikmaken van gelijktijdig voorkomende prijsverschillen op één markt.

  • Als een ondernemer goederen verkoopt tegen een prijs die lager is dan de gemiddelde kosten dan is sprake van dumping.

  • Van de marktvorm van oligopolie is sprake als een klein aantal aanbieders, minimaal twee, de markt beheerst. Zij hebben een dominante positie op de markt.

  • Overcapaciteit, absolute kostenvoordelen, schaalvoordelen en bij productdifferentiatie zijn toetredingsbelemmeringen.

  • Bij oligopolie en monopolie bezitten de aanbieders een economische machtspositie, die zij zouden kunnen misbruiken.

  • Van Betrand-duopolie is sprake als twee aanbieders een homogeen goed aanbieden met als strategische keuze de prijs.

  • Van cournot-duopolie is sprake als twee aanbieders een homogeen goed aanbieden met als strategische keuze de op de markt af te zetten hoeveelheid.

Hoofdstuk 4 - Het mededingingsbeleid

  • Tot het marktgedrag behoort de prijsstelling, de product- en reclamestrategie, de investeringsbeslissingen, de juridische tactieken en onderzoek en ontwikkeling.

  • Tot de marktstructuur behoort de mate van conglomeratie, de mate van verticale integratie, de kostenstructuur, de toetredingsbelemmeringen, de mate van productdifferentiatie, het aantal vragers en aanbieders op de markt en het marktaandeel, de mate van concentratie.

  • Indien het produceren van meerdere eenheden van een product tegelijkertijd met lagere productiekosten gepaard gaat, dan wanneer deze eenheden afzonderlijk zouden worden geproduceerd dan is sprake van schaalvoordelen (economies of scale).

  • Indien de productiekosten van het gemeenschappelijk produceren van verschillende producten met lagere productiekosten gepaard gaat, dan wanneer deze producten afzonderlijk zouden zijn geproduceerd, dan is sprake van economies of scope.

  • Als er een overeenkomst tussen ondernemingen in dezelfde bedrijfstak is overeengekomen teneinde de concurrentie te beperken, dan is sprake van een kartel.

  • Een kartel wordt stabiel genoemd als het zowel uitwendig als inwendig stabiel is.

  • De meest voorkomende zware kartelvormen zijn de marktverdelings-of rayonkartels, de quoterings- of productiekartels en de prijskartels.

  • Als een speciaal voor een deelterrein een gemeenschappelijke dochteronderneming wordt gevormd, dan is sprake van joint venture.

  • Van intra-brand concurrentie is sprake als de concurrentie afkomstig is van distributeurs van hetzelfde product, geproduceerd door dezelfde fabrikant. Het gaat om concurrentie tussen distributeurs die bijvoorbeeld uitsluitend Apple computers verkopen.

  • Inter-brand concurrentie is een andere vorm, hier betreft het concurrentie tussen een distributeur die Apple-computers verkoopt en andere distributeurs die Toshiba of CompaQ-computers ter verkoop aanbieden.

  • Bij het bepalen van de relevante markt wordt gebruik gemaakt van de SSNIP test.

  • Het afbakenen van de relevante markt heeft drie dimensies, namelijk de temporele dimensie, de productmarkt en de temporele dimensie.

  • Prijsdiscriminatie is het verkopen van identieke producten voor uiteenlopende prijzen aan verschillende kopers, terwijl daaraan geen kostenverschillen ten grondslag liggen.

  • Bij prijsonderbieding, predatory-pricing, worden lage prijzen gehanteerd om concurrerende ondernemingen uit te treden en de markt te ontmoedigen om toe te treden.

  • Bij horizontale integratie zijn er veel overeenkomsten met kartelafspraken, hoewel bij de eerste elke deelnemende onderneming zijn zelfstandigheid behoudt.

  • Bij verticale integratie worden transacties op de markt en contractuele overeenkomsten vervangen door transacties binnen de grenzen van de onderneming.

  • Bij verticale integratie is van belang, de transactiekostenvoordelen, de technologische voordelen en het opheffen van marktimperfecties.

  • Synergiemotieven, groeimotieven en strategische of marktmachtmotieven zijn motieven voor overnames of fusies.

  • Onder concentratie vallen: het oprichten van een concentratieve joint venture, alle fusies en overnames.

Hoofdstuk 5 - Externe effecten

  • Externe effecten zijn een gevolg van consumptie of productie die niet is verwerkt in de prijsvorming.

  • Positieve externe effecten zijn welvaartsverbeterend.

  • Externe negatieve effecten zijn welvaartsverminderend.

  • Tot de transactiekosten behoren o.a. de toezichtkosten, de besluitvormingskosten, de afdwingingskosten, de zoek- en informatiekosten en de onderhandelingskosten.

  • Vromen van ongelijkheden die tussen partijen kunnen bestaan zijn de ongelijke informatie, de ongelijkheid in besteedbaar inkomen en rijkdom en de ongelijke risicobereidheid.

  • Partijen kunnen risiconeutraal, risicozoekend of risicomijdend zijn.

  • Op het moment data twee partijen een contract sluiten en de ene partij meer informatie heeft omtrent de karakteristieken van een product dan de ander, dan is sprake van een averechtse selectie.

  • Als de acceptatie van een contract invloed kan hebben op het handelen van degene die het heeft geaccepteerd en de aanbieder niet van tevoren weet of dit al dan niet het geval zal zijn, dan is sprake van moral hazard.

  • Private kosten zijn kosten voor een actor waarbij geen rekening gehouden is met de kosten van negatieve externe effecten.

  • Maatschappelijke kosten zijn de kosten waarin de kosten van negatieve externe effecten zijn verwerkt.

  • Free-riders zijn individuen die profiteren van de inspanningen van anderen zonder in de kosten daarvan bij te dragen.

  • Property rule bescherming houdt de bescherming in van rechten die er uit bestaan dat geen inbreuk op het recht is toegestaan, maar het recht wel kan worden overgedragen.

  • Liability rule bescherming is de bescherming van rechten waarbij het afnemen van het recht is toegestaan, mits er wel een schadevergoeding wordt betaald.

  • Market for lemons is een markt waarop averechtse selectie optreedt.

  • Pigouviaanse belasting is een belasting die geheven wordt om de private kosten in overeenstemming te brengen met de maatschappelijke kosten.

Hoofdstuk 6 - Recht als instrument ter correctie van negatieve externe effecten

  • Van maatschappelijk optimaal handelen wordt gesproken zodra de extra kosten die gemoeid zijn met een strenge aanpak niet meer opwegen tegen de extra baten hiervan.

  • Regulering en strafrecht dienen ter preventie van handelen met negatieve externe effecten.

  • Sterke punten van het aansprakelijkheidsrecht zijn de flexibiliteit, de ongevoeligheid voor belangengroepen, de beperkte kosten en het gebruik van bij partijen aanwezige informatie.

  • Nadelen van aansprakelijkheidsrecht zijn de problemen bij het bepalen van het optimale zorgniveau, de lage veroordelingskans en de insolventie van de schadeveroorzaker.

  • Dat de overheid gedetailleerde voorschriften geeft omtrent gedrag dat negatieve externe effecten kan opleveren is typerend voor regulering.

  • Voordelen van regulering zijn de verspreide schade, de lage veroordelingskans, de slachtoffers die niet zelf procespartij kunnen zijn, de schaaleffecten en de beperkte informatie bij rechter of partijen.

  • Nadelen van regulering zijn het streven naar stemmenwinst, de hoge handhavingskosten, de problemen van consistentie, de invloed van belangengroepen en de complexiteit van het te reguleren probleem.

  • Bij een kosten-batenanalyse worden alle baten en kosten van regelgeving tegen elkaar afgewogen.

  • Bij een kosten-effectiviteitsanalyse worden verschillende alternatieven voor het bereiken van een bepaald doel onderzocht en wordt gekeken welk alternatief het minste kost.

  • Bij een comparative risk assessment worden verschillende risico’s geordend in volgorde van ernst, om het zwaarste risico vervolgens het eerste aan te kunnen pakken.

  • Problemen met betrekking tot het strafrecht zijn de sancties die ontdoken worden, kostbare handhaving, de beperkte toepasbaarheid van het strafrecht en de strafbaarstelling ondergraaft andere regulering.

  • Regulering biedt de mogelijkheid strikte gedragsnormen op te stellen en maatregelen te nemen om te vermijden dat deze normen worden overtreden.

  • Ter bestrijding van negatieve externe effecten kunnen juridische instrumenten als het aansprakelijkheidsrecht, regulering en strafrecht worden ingezet.

  • Een activiteitenniveau is een frequentie waarmee een handeling met negatieve externe effecten wordt verricht.

  • Een bilaterale ongevalssituatie is een situatie waarin zowel de slachtoffer als de schadeveroorzaker invloed uit kunnen oefenen op de ongevalskans.

  • Een unilaterale ongevalssituatie is een situatie waarin alleen de schadeveroorzaker invloed uit kan oefenen op de ongevalskans.

  • Verhandelbare emissierechten zijn overdraagbare rechten om gedurende een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid vervuiling mogen uit te stoten.

  • Punitive damages houdt een schadevergoeding in die een veelvoud bedraagt van de geleden schade.

  • Systeemkosten zijn de kosten van het functioneren van het justitiële apparaat.

  • Optimale zorg is een zorgniveau waarbij de som van zorgkosten en ongevalskosten minimaal is.

Hoofdstuk 7 – Individuele rechten en collectieve goederen

  • Het Engels recht heeft een Common Law-stelsel.

  • Met de term property rights worden de individuele rechten bedoeld in de rechtseconomie.

  • De volgende property rights zijn belangrijk: property rights en schaarste, de property right als relationeel begrip en de property rights als bundel van positieve bevoegdheden.

  • De indelingen van property rights bestaat uit Usus, Usus fructus en Abusus.

  • De property rights hebben twee functies, namelijk de informatiefunctie en de stimuleringsfunctie.

  • In geval van exclusiviteit is het mogelijk om iemand van het genot van het betreffende goed uit te sluiten.

  • Rivaliteit houdt in dat de consumptie van een goed door de één ten koste gaat van de consumptie van dat goed door een ander. Tevens hindert men elkaar dan bij het gebruik.

  • De tegenhangers zijn non-exclusiviteit en non-rivaliteit.

  • Bij non-exclusiviteit treden of positieve of negatieve externe effecten op. Non-rivaliteit houdt mede in dat er ondeelbaarheden bestaan in de productie.

  • Aan de hand van de karakteristieken exclusiviteit en rivaliteit, wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de individuele goederen en anderzijds de collectieve goederen.

  • Bij individuele goederen geldt dat het gebruik rivaliserend is en de eigendom is exclusief.

  • Een collectief goed heeft als kenmerken dat het niet-rivaliserend en niet-exclusief is.

  • De mate van rivaliteit en exclusiviteit kunnen worden gewijzigd door juridische wijzigingen of technologische ontwikkelingen.

  • Clubgoederen zijn exclusief, maar niet rivaliserend in het gebruik.

  • Merit-goederen zijn goederen waarvan het gebruik door de overheid gestimuleerd wordt.

  • Demerit-goederen zijn ook goederen waarvan het gebruik door de overheid wordt gestimuleerd.

  • Common poolgoederen zijn niet exclusief maar wel rivaliserend in het gebruik.

  • Civil Law is een rechtssysteem dat geldt in continentaal Europa en vooral berust op wetgeving.

Hoofdstuk 8 - Economische theorie van de publieke besluitvorming

  • Op de politieke markt treden burgers op als vragers en de ambtenaren en politici als aanbieders van diensten en goederen.

  • Vijf door Arrow gestelde eisen voor een sociale welvaartsfunctie zijn de soevereiniteit van de burgers, een universeel of onbeperkt domein, geen dictatorschap, de onafhankelijkheid van irrelevante alternatieven en de positieve samenhang van collectieve en individuele voorkeuren.

  • In een representatieve democratie zijn het vertegenwoordigers die namens de kiezers optreden.

  • Bij een directe democratie zullen de externe kosten het laagst zijn.

  • Aan het criterium van Pareto is vrijwel voldaan bij een unaniem genomen besluit betreffende de allocatie.

  • De machtenscheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht is breed aanvaard in westerse democratieën.

  • Het systeem van checks and balances houdt in dat ambten hun bevoegdheden moeten delen met andere ambten.

  • Constitutionalisme of grondwetsdenken is gericht op de bescherming van minderheden.

  • Klassieke grondrechten zijn bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, het recht op eigendom, de bescherming van de privacy, het recht tot vereniging etc.

  • Sociale grondrechten zijn bijvoorbeeld de rechtsbijstand, werkgelegenheid, sociale zekerheid, onderwijs etc.

  • Er zijn vier mogelijkheden voor het Europees contractenrecht, namelijk het niet optreden van de EU, het verbeteren van de kwaliteit van bestaande wetgeving, het bevorderen van de ontwikkeling van gemeenschappelijke beginselen, het goedkeuren van alomvattende wetgeving op het niveau van de Gemeenschap.

  • In Nederland wordt de politieke besluitvorming sterk beïnvloed door het optreden van politieke partijen. Deze partijen concurreren met elkaar om de gunst van de kiezer.

  • Overheidsfalen is het door de overheid ingrijpen in het marktmechanisme wat niet leidt tot het gewenste resultaat, bijvoorbeeld een optimale allocatie.

  • De rechtsstaat wordt gekenmerkt door de machtenscheiding, grondrechten, een onafhankelijke rechter en het legaliteitsbeginsel.

  • Het harmoniseren van recht houdt in dat het rechtstelsel in overeenstemming van toepassing is bij de grensoverschrijdende rechtsverhoudingen.

  • De sociale welvaartsfunctie geeft de collectieve welvaart van bijvoorbeeld een land weer.

  • Voting paradox is de geringe bereidheid van kiezers om te gaan stemmen.

  • Meerderheidsbeslissingen houdt in dat een besluit omtrent de allocatie met een meerderheid van stemmen wordt genomen.

  • Marktfalen betekent elke afwijking van volkomen concurrentie.

  • De eenstemmigheidsregel is een besluit omtrent de allocatie die unaniem wordt genomen.

Hoofdstuk 10 - De theorie van de onderneming

  • Van integratie is sprake als een onderneming besluit om een transactie die tot nu toe via de markt verloopt binnen de onderneming te plaatsen. In het omgekeerde geval is sprake van differentiatie.

  • Specifieke investeringen komen al op indien middelen worden vastgelegd in activa die niet meer direct zonder verlies verkocht kunnen worden.

  • Specificiteit kan in vele vormen voorkomen, de belangrijkste drie oorzaken zijn de menselijke oorzaak, de fysieke oorzaak en de geografische oorzaak.

  • Het belangrijkste kenmerk van de onderneming is dat binnen de onderneming sprake is van een hiërarchie in plaats van prijzen die gedrag sturen.

  • Van een alignment hypothesis is sprake als de beheersingsstructuur en de transactiekarakteristieken zodanig op elkaar afgestemd raken dat transactiekosten geminimaliseerd worden.

  • In de transactiekostentheorie zijn hybride vormen, vormen van organisatie die tussen markt en onderneming in liggen, bijvoorbeeld joint ventures.

  • Joint ventures is een samenwerkingsverband tussen twee ondernemingen.

  • Residual control rights zijn de rechten om iets te doen of na te laten zonder dat via contractuele afspraken instemming van een andere partij nodig is.

  • Van Residual cash flow rights is sprake in het geval dat de betreffende persoon bepaalt wat er gebeurt als het contract zwijgt, en je ziet het resultaat van deze beslissingen direct terug in de netto-opbrengsten, dat wil zeggen de winst.

  • In de agentschapstheorie wordt de aandacht gevestigd op de vormgeving van de relatie tussen principaal en agent. Deze theorie veronderstelt dat de belangen van principaal en agent niet (volledig) parallel lopen.

  • De belangrijkste ondernemingsvormen in Nederland zijn de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap, de commanditaire vennootschap, de coöperatie, een eenmanszaak en een vennootschap onder firma.

  • Bij een eenmanszaak zijn leiding en eigendom in handen van één persoon. Bij deze vorm is het gehele vermogen, ook privévermogen aansprakelijk voor de schulden van de onderneming.

  • Bij een vennootschap onder firma (vof) zijn property rights en leiding in handen van twee of meer personen. Elke firmant is hoofdelijk aansprakelijk.

  • In de commanditaire vennootschap zijn er twee verschillende rechthebbenden. De beherende en de stille vennoten. De beherende vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de onderneming, ook met hun privévermogen. De stille vennoot mag zich niet bemoeien met de leiding van de onderneming.

  • Zowel bij de besloten als bij de naamloze vennootschap zijn het de aandeelhouders die het vermogen inbrengen. De aandelen van een nv zijn vrij verhandelbaar. De aandelen van een bv staan dikwijls op naam. Elk jaar moeten zij hun jaarrapport bij de Kamer van Koophandel deponeren.

  • De coöperatie bestaat meestal uit een groep producenten, die als leden van de coöperatie gezamenlijk de property rights bezitten in de onderneming die hun producten verwerkt.

  • De nv, de bv en de coöperatieve vereniging bezitten rechtspersoonlijkheid.

  • Bij corporate governance zijn de manieren waarop de verschaffers van vermogen aan ondernemingen zichzelf van rendement verzekeren op het ter beschikking gestelde vermogen.

  • Naast controle kunnen aandeelhouders door middel van een beloningssysteem geprikkeld worden om de juiste beslissingen te nemen door hen te laten delen in de opbrengsten.

  • Het geven van een aandelenoptie kan een prikkel vormen voor het bestuur om zich in hoge mate in te spannen.

  • In het jaarrapport legt het bestuur verantwoording af door middel van een verslag over het afgelopen boekjaar en een presentatie van de financiële prestaties. Door de directie wordt vaak een algemene beschouwing over de economische situatie in de bedrijfstak gegeven en wordt een winstverwachting voor het komende jaar afgegeven.

  • Het jaarrapport bestaat uit het jaarverslag en de jaarrekening met daarin opgenomen de balans, de toelichting, de goedkeurende accountantsverklaringen en de resultatenrekening.

  • De balans geeft weer op een bepaald tijdstip op welke wijze een onderneming haar in geld uitgedrukt vermogen heeft aangetrokken en wat met dit vermogen is gedaan.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting bij Economie en Recht van Kanning, 2e druk, 2008

Samenvatting bij Economie en Recht van Kanning, 2e druk, 2008

Bevat een samenvatting bij het boek Economie en Recht van Kanning, 2e druk 2008.

  • Toegankelijk boek over de wisselwerking tussen economie en recht.
  • Dit boek behandelt onder andere concurrentie, mededinging, externe effecten van productie of consumptie, collectieve goederen etc.


Hoofdstuk 1. Basisbegrippen

1.1 De maatschappelijke context

Iedereen komt met economie en recht in aanraking. Veel gebeurtenissen hebben zowel een economische als een juridische achtergrond; bijvoorbeeld de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over privacybescherming op het internet. Deze gebeurtenis heeft een economisch en een juridisch aspect, doordat transacties zorgen voor een verandering in de economische en in de juridische sfeer.

1.2 Transacties

Een transactie is de overdracht van de ene naar de andere persoon. Als de overdracht van rechten met kosten gepaard gaat, heten deze kosten transactiekosten. De eigendomsoverdracht van een huis, bijvoorbeeld, gaat gepaard met notariskosten. Aan transacties zijn zowel economische als juridische gevolgen verbonden.

Het merendeel van de transacties vindt plaats in de particuliere sector tussen ondernemingen en tussen ondernemingen en consumenten. Tevens vinden er veel transacties plaats in de publieke sector, bijvoorbeeld tussen de overheid en de burgers. Indien we spreken van één transactie of één bepaald type transactie behoort deze tot de micro-economie. Spreken we van meerdere transacties dan kijken we naar de meso- of macro-economie.

1.2.1 Het economische aspect van de transactie

De woorden ‘economie’ en ‘economisch’ hebben in het spraakgebruik een andere betekenis dan in de economische wetenschap. In de economische wetenschap betekenen deze twee begrippen schaarste. Hiermee wordt aangegeven dat er onvoldoende middelen zijn om te voorzien in de menselijke behoeften (relatieve schaarste). De druk tussen behoeften en middelen nu heet schaarste. Schaarste dwingt tot het maken van keuzes. Zeker als er ook een beperkt aantal middelen is. Naast relatieve schaarste is er ook absolute schaarste indien een bepaald middel op een bepaalde tijd en plaats in het geheel niet beschikbaar is. Bij economische keuzes is er altijd sprake van een alternatief dat niet is gekozen. Men noemt dit het opgeofferd alternatief. Door bijvoorbeeld meer luchtverkeer toe te laten op en rond Schiphol vormen de rust voor omwonenden en de vervuiling van het milieu het opgeofferde alternatief. Deze opofferingen worden in de economie beschouwd als kosten. In het Engels wordt hiervoor de term opportunity costs gebruikt.

1.2.2 Productie en consumptie

In de economie is de transactie consumeren het kopen van consumptiegoederen. Tot consumptiegoederen behoren ook de diensten die consumenten kopen. Consumeren is een transactie: de koper verkrijgt het eigendomsrecht van de gekochte consumptiegoederen. Het doel van alle productie is consumptie. Tijdens een productie worden goederen die niet geschikt zijn voor consumptie omgezet in goederen die wel, of in ieder geval beter, geschikt zijn. Deze omzetting vindt plaats met behulp van verschillende productiefactoren.

Als productiefactoren kunnen we noemen:

  • Natuur (bv. Landbouwgrond en ruwe olie)

  • Arbeid (bv. handwerk)

  • Kapitaalgoederen (bv. machines, gebouwen)

Juridisch wordt de consument bij een consumentenkoop dwingendrechtelijk beschermd. Een economische oorzaak hiervan, is dat de producent een sterkere positie op de arbeidsmarkt verkrijgt. Een economisch gevolg van deze bescherming is dat de producent er extra zorg voor draagt dat hij een degelijk product aflevert. Dit komt de kwaliteit van het product ten goede.

1.2.3 De publieke en private sector

De hoofdtaak van de overheid is het voorzien in collectieve goederen. Dit zijn goederen die vanwege hun bijzondere eigenschappen niet via de markt kunnen worden verhandeld (bijv. een dijk). Deze bijzondere eigenschappen zijn:

  1. Men hindert elkaar niet tijdens het gebruik (non-rivaliteit).

  2. Als de collectieve goederen eenmaal zijn geproduceerd, kan niemand van het gebruik ervan worden uitgesloten (non-exclusiviteit).

Iemand die wel gebruik maakt van een collectief goed, maar net doet of dit niet zo is, heet een free rider. Hij wil profiteren van het goed, dat door anderen betaald wordt.

Er zijn in Nederland ook nog quasi-collectieve goederen, dat zijn goederen die behandeld worden alsof het collectieve goederen zijn (bijv. de Nederlandse wegen. Tolheffing kan er echter voor zorgen dat de wegen weer als individuele goederen aangemerkt kunnen worden.).

De overheid kan ook worden aangemerkt als herverdeler van het nationaal inkomen over personen. Primaire inkomensverdeling is de personele inkomensverdeling voordat belastingen en sociale premies zijn geheven en sociale uitkeringen en premies zijn ontvangen. Het gaat hier om de bruto inkomens. Bij secundaire inkomensverdeling is er wel rekening gehouden met de herverdeling van de inkomens door belastingen, sociale premies, uitkeringen en subsidies. Tertiaire inkomensverdeling is de verdeling waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat wij profiteren van allerlei overheidsvoorzieningen, zoals onderwijs en bejaardenzorg.

De persoonlijke bezittingen minus de schulden zijn vermogen. Ook vermogensbezit leidt tot inkomensvorming, bijvoorbeeld in de vorm van pacht, huur, dividend en/of rente.

De overheidsuitgaven kunnen worden ingedeeld in verschillende categorieën, naar gelang de bestemming. Zo zijn er klassieke overheidstaken (bijvoorbeeld uitgaven voor defensie en onderwijs), overdrachten om niet (bijvoorbeeld uitgaven voor zorg) en rente en kredietverlening (bijvoorbeeld schuld van de overheid en gesubsidieerde nieuwbouw).

Het bedrijfsleven wordt ook wel aangeduid met de term private sector. In het bedrijfsleven is de winstprikkel van essentieel belang. Zonder winsten kan een onderneming het niet volhouden. Het marktmechanisme speelt in deze sector een grote rol. Van belang voor de prijsvorming zijn de vraag- en aanbodverhoudingen. In de publieke sector speelt juist het budgetmechanisme een grote rol. Na autorisatie van het parlement is het budget namelijk bepalend voor de uitgaven van het ministerie.

1.2.4 Micro-, macro- en meso-economie

De micro-economie behandelt transacties die voortkomen uit individuele beslissingen van agenten, individuele consumenten en individuele producenten. Deze transacties hebben gevolgen voor de prijsvormingsprocessen op markten en op de allocatie van de productiemiddelen. Allocatie betekent de plaatsing of inzet van productiefactoren. Bij allocatie gaat het om de vraag waar natuur, arbeid en kapitaalgoederen in de productieprocessen zijn ingezet. In de meeste gevallen vindt de allocatie plaats via de markt. Een markt is het geheel van vraag naar en aanbod van bepaalde goederen. Indien de allocatie via de markt plaatsvindt, analyseert de micro-economie ook de prijsvorming op die markten. In sommige gevallen echter komt de allocatie niet via de markt tot stand. Wanneer dat niet gebeurt, is er sprake van marktimperfecties.

De macro-economie behandelt optellingen (aggregaties) van transacties, uitgedrukt in geld, die bepalend zijn voor de economie in een land. Een voorbeeld hiervan is het Nederlands bruto binnenlands product (bbp), dit noemt men ook wel geaggregeerde grootheden oftewel opgetelde grootheden..Ook het nationaal inkomen valt hieronder. Het CBS let apart op de ontwikkeling van de prijzen, aangezien een geldbedrag weinig over de omvang van de productie en over de koopkracht van mensen zegt. Hierbij wordt niet gelet op de nominale cijfers (cijfers waarbij niet is gelet op de prijsontwikkeling). Cijfers waarbij wel rekening is gehouden met de prijsontwikkeling noemt met reële cijfers. Een belangrijk cijfer hierbij is de door het CBS berekende consumentenprijsindex. Deze geeft een beeld van de algemene prijsstijgingen in ons land, in Europa ligt dit gemiddeld op ruim 2%.

In de meso-economie gaat het om sectoren of delen in de economie van een land,bijvoorbeeld de landbouw en de bouwnijverheid. In de meso-economie wordt gekeken naar de verschillen in ontwikkeling tussen bepaalde sectoren en wat de oorzaken van de eventuele aanwezige verschillen zijn.

1.3. De methode van de economie

Het onderzoek bestaat uit een aantal stappen die genomen moeten worden:

  1. Stap 1: Het waarnemen van feiten en het uit die feiten afleiden van regelmatigheden of wetmatigheden. Deze stap wordt ook wel de inductieve fase genoemd.

  2. Stap 2: Het opstellen van hypotheses.

  3. Stap 3: Het afleiden van conclusies langs een logische weg. Deze stap wordt ook wel de deductieve fase genoemd.

  4. Stap 4: De toetsing van de uit de hypotheses afgeleide conclusies aan de werkelijkheid.

Een veelgebruikte onderstelling is het streven naar winstmaximalisatie door producenten.

1.3.1 Modellen en theorieën

In de economie maakt men veel gebruik van modellen. Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, in de vorm van een stelsel vergelijkingen. Modellen in de economie zijn op te vatten als gedachte-experimenten. Economen maken daarbij meestal gebruik van de ceteris paribus-voorwaarde. Dit betekent dat zij veronderstellen dat een aantal, ook relevante, factoren zich niet wijzigt. Bij het opstellen van een model wordt onderscheid gemaakt tussen exogene (verklarende) variabelen en endogene (te verklaren) variabelen, waarbij de hoogte van de exogene variabelen als gegeven worden aangenomen. De hoogte van de exogene variabelen is dus bepalend voor de hoogte van de endogene variabelen.

1.3.2 Het methodologisch individualisme

Bij het opstellen van modellen wordt vaak gebruik gemaakt van het methodologisch individualisme. Dit houdt in dat individuele voorkeuren, gedragingen en motieven van mensen als uitgangspunt worden genomen bij het opstellen van gedragsveronderstellingen. De gedragsveronderstelling van het streven naar winstmaximalisatie door producenten is hiervan een voorbeeld. Ook in de rechtswetenschap maakt men gebruik van het methodologisch individualisme. De kosten- en batenafwegingen spelen bij dit alles een belangrijke rol.

Theoretische economen ontwikkelen algemene basistheorieën die als uitgangspunt dienen voor meer specifieke theorieën. De meer specifieke theorieën zijn, in tegenstelling tot de basistheorieën, wel weerlegbaar. In het algemeen komen de voorspellingen van economen niet uit. Dit komt omdat men in de samenleving direct aan de slag gaat met het aanbrengen van verbeteringen om zo te voorkomen dat de voorspellingen uitkomen.

In haar beleid probeert de overheid individuele kosten en batenoverwegingen van de consument te beïnvloeden. Bijvoorbeeld bij het overtreden van de maximumsnelheid. Uit onderzoek blijkt dat bij de overwegingen van de individuele burger een sterke invloed uitgaat van de verhoging van de strafmaat. Hoe hoger de pakkans, des te lager de voordelen van het overschrijden van de norm.

1.4 De welvaartstheorie

1.4.1 Welvaart

Welvaart in de economie geeft het niveau van de voorziening in behoeften weer. Het gaat slechts om dat deel van de behoeften waar een economisch aspect aan is verbonden. Het begrip welvaart is subjectief. Iedereen heeft een eigen idee over wat welvaart voor hem of haar inhoudt. Er kan dus geen concrete invulling aan het begrip worden gegeven. De economie spreekt zich ook niet uit over de waardeoordelen, de economie beperkt zich tot zijnsoordelen. Dit zijn feiten, zulke oordelen kunnen goed of fout zijn.

In het dagelijkse spraakgebruik wordt er onderscheid gemaakt tussen welvaart en welzijn. Bij welvaart denkt men aan op geld waardeerbare behoeften en het woord welzijn wordt geassocieerd met immateriële behoeften. In de economie worden beide begrippen samengevoegd en wordt voor beide begrippen het woord welvaart gebruikt. Het maakt dus niet uit of het materiële of immateriële behoeften betreft.

1.4.2 Allocatie en Paretiaanse welvaartstheorie

Optimale- of efficiënte allocatie beschrijft een situatie dat de allocatie van productiefactoren precies overeenstemt met de wensen van de consument. Hierin is geen verder verbetering van de welvaart van een groep consumenten mogelijk. Mocht toch iemand dit willen proberen, dan zal dit ten koste gaan van de welvaart van een ander.

In de Paretiaanse welvaartstheorie is er sprake van een welvaartsverbetering indien ten minste één groepslid er in zijn of haar welvaart op vooruit gaat, zonder dat iemand anders uit de groep er in zijn of haar individuele welvaart op achteruit gaat. Dit noemt men het Pareto-criterium. In de Paretiaanse welvaartstheorie is er sprake van een welvaartsdaling indien ten minste één groepslid er in zijn of haar welvaart op achteruit gaat, terwijl de overige leden er in hun individuele welvaart niet op vooruit zijn gegaan.

Er bestaat naast het Pareto-criterium nog een ander criterium. Dit is het criterium van Kaldor en Hicks. Volgens dit criterium is er sprake van een welvaartsstijging van een groep, indien degenen die erop vooruit zijn gegaan compensatie bieden voor degenen die erop achteruit zijn gegaan. Bovendien moeten degenen die erop vooruit zijn gegaan ook na de compensatie het idee hebben erop vooruit te zijn gegaan, terwijl degenen die erop achteruit zijn gegaan het idee moeten hebben dat hum welvaartspositie na de compensatie ten minste hetzelfde is gebleven. Bij beide criteria wordt het methodologisch individualisme gebruikt.

Samenvattend: In de Paretiaanse welvaartstheorie worden de consumentenvoorkeuren van de individuele consumenten als maatstaf gekozen voor een oordeel van een toename van de welvaart. Indien een verdere toename van de welvaart van een groep consumenten niet meer mogelijk is volgens het Pareto-criterium, spreken we van een Pareto-optimale allocatie. Dit houdt in dat de goederen zo over de productieprocessen zijn verdeeld dat een welvaartsmaximum is bereikt.

1.4.3 Verdeling van de goederen

Naast de allocatie is ook de verdeling van de goederen over de consumenten van belang (hoewel de rechtvaardiging ervan buiten beschouwing blijft aangezien de economie geen waardeoordelen uitspreekt en de vraag of een verdeling rechtvaardig is, vraagt om een waardeoordeel). De econoom Amartya K. Sen heeft een ethische verdelingstheorie opgesteld. Ten eerste is er de personele inkomensverdeling. Hier wordt het nationaal inkomen verdeeld over personen. Deze verdeling is bepalend voor de verdeling van de goederen. Ten tweede is er de vermogensverdeling. Bij deze verdeling wordt de in geld uitgedrukte verdeling van vermogensbezit in een bepaald jaar getoond. Ook deze verdeling is bepalend voor de verdeling van de goederen over de mensen. Hiernaast kent men ook nog de categoriale inkomensverdeling. Deze verdeling heeft betrekking op de verdeling van het nationaal inkomen over loon- en overig inkomen (huur, pacht, winst ed.). Soms is de beloning van een individuele productiefactor een aanknopingspunt voor haar bijdrage tot de productie. Dan gaat het om de functionele inkomensverdeling.

1.5 Data van de economie

De grenzen van de economie zijn lastig af te bakenen, er zijn overgangsgebieden met andere wetenschappen. Dit geldt bijvoorbeeld bij het verzamelen van data over:

  • consumentenvoorkeuren
  • techniek
  • productiefactoren
  • wetgeving

Bij productiefactoren zijn zowel kwantiteit als kwaliteit van belang. Als een maatschappij bijvoorbeeld veel laaggeschoolde arbeiders heeft, is er sprake van hoge kwantiteit maar niet per se ook van hoge kwaliteit.

Het sleutelwoord bij deze kernbegrippen binnen de economie is schaarste. De schaarste van middelen bepaalt hoe de economie van een land eruit ziet.

Soms kan de schaarste van middelen zelfs effect hebben op de wetgeving en juridische organisatie van een land. Omdat deze juridische organisatie dynamisch is, ontstaat er een nieuw onderzoeksgebied: rechtseconomie. De rechtseconomie bestudeert het recht vanuit een economisch perspectief: welke invloed heeft de economie van een land op het recht, en welke invloed heeft het recht op de economie?

1.6 Rechtseconomie

1.6.1 Instituties en transactiekosten

Instituties zijn de door mensen ontworpen voorwaarden die de interactie tussen mensen bepalen, ook wel de regels van het spel in een maatschappij. Zij bepalen mede de economische prestaties van een land.

De rechtseconomie bestudeert economische oorzaken en gevolgen van het recht, de rechtspraak en de rechtsregels, alsmede de naleving daarvan. Er wordt vanuit gegaan dat het recht, de rechtsregels en de rechtspraak (en de naleving hiervan) kunnen bijdragen tot verlaging van de transactiekosten.

De vraag is nu in hoeverre het recht, de rechtspraak en de rechtsregels, inclusief de naleving hiervan, kunnen bijdragen tot een verhoging van het welvaartsniveau.

De overheid in Nederland kan worden gezien als een beheersingsstructuur (governance structure). Zij bepaalt de wet- en regelgeving in Nederland. Deze wet- en regelgeving kan worden beschouwd als werkregels. Zij moet ervoor zorgen dat de transacties in onze samenleving soepel verlopen. Zij geeft de rechten, plichten en vrijheden weer en bepaalt in welke mate de rechten van derden moeten worden gerespecteerd. Doordat de werkregels het verloop van de transactie bepalen, bepalen zij ook de hoogte van de transactiekosten binnen een beheersingsstructuur. Een verandering van de werkregels zorgt er dus voor dat de transactiekosten veranderen. Wanneer de overheid besluit de transactiekosten te verlagen, zal dit tot een toename van het aantal transacties leiden. Hierdoor zullen zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de transacties toenemen. Ook kan men komen tot een optimale allocatie, dat wil zeggen dat de allocatie in overeenstemming is met de voorkeuren van de consumenten. Hierdoor wordt een welvaartsmaximum behaald.

1.6.2 Rechtseconomische analyse van aansprakelijkheid: toepassing

Kennelijk beïnvloeden aansprakelijkheidsregels in het verkeer de mate waarin men zich risicovol gedraagt. Elisabeth Landes heeft onderzoek gedaan naar het rijgedrag van automobilisten in de VS. In sommige staten bestaat er een verplichte verzekering voor automobilisten. In deze staten was er sprake van schuldaansprakelijkheid. Hierbij trad moral hazard op en nam het aantal gevallen met dodelijke afloop toe met 10 tot 15%. In de staten waarin de schuldaansprakelijkheid slechts op beperkte schaal werd uitgesloten nam dit percentage maar met 2 tot 5 % toe. Moral hazard houdt in dat mensen zich risicovoller gedragen omdat zij verzekerd zijn. In een model ziet dit er alsvolgt uit:

  • F: fietser

  • A: automobilist

  • GV: geen voorzorg

  • NV: nemen van noodzakelijke voorzorg (hierbij wordt het niveau van voorzorg gekozen dat de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk maakt).

Aangenomen wordt dat de schade 1000 bedraagt. De kans op schade is p (zie bijlage 1)

Als A geen voorzorg in acht neemt en F wel voorzorg betracht, kunnen de getallen in het figuur als volgt worden verklaard. Voor A zijn de kosten 0 + 0,5 x 1000. Zijn voorzorgkosten zijn €0, terwijl de verwachte schade 50% van €1000 bedraagt. Voor F bedragen de voorzorgkosten €100. Zo kunnen alle cijfers in het figuur verklaard worden. Dit figuur laat zien hoe rechtsregels het gedrag van subjecten beïnvloeden. Tevens laat het zien dat regels zo kunnen worden opgesteld, dat subjecten het gewenste gedrag gaan vertonen. Het ontwerpen van regels die leiden tot de ‘juiste’ keuze van subjecten worden ‘mechanism design’ genoemd. Juristen spreken van ‘impact calculus’.

1.6.3 De speltheorie

In de speltheorie wordt geprobeerd het strategisch handelen van spelers te voorspellen. We nemen als voorbeeld een niet-coöperatief spel.Read more

Begrippenlijst Economie en recht

Begrippenlijst Economie en recht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Begrippenlijst bij het boek 'Economie en recht'

 

Hoofdstuk 1: De basisbeginselen van rechtseconomie

 

Allocatie – De wijze waarop productiefactoren worden toebedeeld.

 

Asymmetrische informatie – De agenten hebben onderling andere informatie in handen.

 

Begrensde rationaliteit – Er wordt niet voldaan aan de eisen van rationeel handelen (voor meer uitleg, zie rationeel handelen).

 

Budgetmechanisme – Een ministerie is afhankelijk voor het doen van uitgaven van het beschikbare budget.

 

Ceteris Paribus-voorwaarde – Het uitgangspunt dat de doorslaggevende factoren hetzelfde blijven.

 

Collectieve goederen – Dit zijn goederen die niet via de markt kunnen worden verhandeld, vanwege het feit dat collectieve goederen niet kunnen worden opgesplitst in individuele eenheden die geleverd kunnen worden. Verder wordt er niemand gehinderd en niemand kan van het gebruik worden buitengesloten.

 

Criterium van Kaldor en Hicks – Volgens dit criterium kan een welvaart van een groep verbeteren wanneer een bepaalde groep die vooruit is gegaan een groep die erop achteruit is gegaan hiervoor vergoedt.

 

Criterium van Pareto –Volgens dit criterium zal de welvaart van de groep verbeteren wanneer tenminste een lid van de groep moet inleveren zonder dat iemand anders moet inleveren.

 

Consumeren – Het aanschaffen van consumptiegoederen.

 

Deductie – Via gerichte stappen bij wetenschappelijk onderzoek het afleiden van conclusies.

 

Endogenen – Te uit te leggen variabelen.

 

Evenwicht in dominante strategieën – Beide strategieën leveren qua uitbetalingen hetzelfde resultaat op.

 

Exogenen – Uitleggende variabelen.

 

Falsifieerbaarheid – In hoeverre kan een stelling of aanname worden verworpen?

 

Free rider – Een persoon die doet alsof hij niet geïnteresseerd is in het gebruik van een collectief goed, maar in werkelijkheid wel het collectieve goed wil gaan gebruiken.

 

Hidden actions – Niet openbare informatie van handelingen van andere deelnemers.

 

Hidden information – Niet openbare informatie die betrekking heeft op de eigenschappen van een subject of een object.

 

Hypotheses – Ideeën bij wetenschappelijk onderzoek die nog bewezen moeten worden.

 

Inductie – Het vaststellen van feiten en uit die feiten vaststellen dat er sprake is van regelmatigheden bij wetenschappelijk onderzoek.

 

Instituties – Eisen die de communicatie tussen mensen bepalen.

Marktmechanisme – De vraag en het aanbod zorgen voor de samenstelling van de marktprijs.

 

Methodologisch individualisme – De persoonlijke voorkeuren, gedragingen en motieven van iemand vormen de basis van een analyse.

 

Model – Een eenvoudige weergave van de realiteit die meestal is gebaseerd op vergelijkingen.

 

Nash-evenwicht – Een balans waarbij er geen motieven zijn voor een speler om een andere strategie toe te passen, gegeven dat de andere speler ook niet een andere strategie zal toepassen.

 

Niet-coöperatieve speltheorie – Het onderdeel van de speltheorie waarin geen bindende overeenkomsten kunnen worden afgesloten.

 

Opgeofferd alternatief – Het overblijvende alternatief wanneer men voor een ander alternatief heeft gekozen.

 

Optimale allocatie – Wanneer productiemiddelen anders worden ingezet, dan leidt dit niet tot toename van de welvaart.

 

Productie – Ongeschikte consumptiegoederen worden omgezet tot geschikte goederen voor de consumptie.

 

Rationeel handelen – Personen die volgens hun eigen belang handelen hebben volledige wetenschap van hun omgeving en van de eigenschappen van andere subjecten, kennen alle toevalligheden die zich in de toekomst kunnen voordoen en nemen de correcte beslissingen in moeilijke situaties.

 

Rechtseconomie – De tak die economische oorzaken en gevolgen van recht, rechtsregels en rechtspraak en de naleving daarvan bestudeert.

 

Schaarste – Een grote vraag en een gebrek aan middelen leidt tot schaarste.

 

Transactie – De overdracht van eigendomsrecht van de ene partij naar de andere partij.

 

Transactiekosten – De kosten van het overdragen van de rechten.

 

Verificatie – Het peilen van uit de veronderstellingen afgeleide conclusies aan de werkelijkheid.

 

Welvaart – In hoeverre kan men zich voorzien in zijn behoeftes.

 

Waardeoordelen – Standpunten die gefundeerd worden via politieke of ethische opvattingen.

 

 

Hoofdstuk 2: Volkomen en onvolkomen concurrentie

 

Ceteris paribus-voorwaarde – Eis waarbij de overige aspecten constant worden gedacht.

 

Collectieve aanbodcurve – Hier wordt aangegeven wat aanbieders willen aanbieden bij verschillende prijzen.

 

Collectieve vraagcurve – Wat willen vragers vragen bij verschillende prijzen.

 

Complementaire goederen – Goederen die niet zonder elkaar kunnen. Denk bijvoorbeeld aan koffie en koffiemelk.

 

Consumentensurplus – Verschillen tussen de maximale prijs die een consument wil betalen bij bepaalde hoeveelheden dan de evenwichtshoeveelheid en de evenwichtsprijs.

 

Elasticiteit – bij inkomens: De verandering in procenten uitgedrukt van de gevraagde hoeveelheid van een goed door een verandering van het inkomen uitgedrukt in procenten.

Kruiselingse: De verandering in procenten uitgedrukt van de gevraagde hoeveelheid van een goed door een verandering van de prijs van een ander goed.

Prijselasticiteit van de vraag: De verandering in procenten uitgedrukt van de gevraagde hoeveelheid van een goed door een verandering van de prijs van een ander goed.

 

Evenwichtshoeveelheid – De gevraagde hoeveelheid en de aangeboden hoeveelheid zijn bij dezelfde prijs gelijkwaardig.

 

Evenwichtsprijs – De prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid en de aangeboden hoeveelheid gelijk zijn.

 

Homogene goederen – Goederen die consumenten als hetzelfde beschouwen.

 

Heterogene goederen - Goederen die consumenten niet als dezelfde goederen beschouwen.

 

Inkomenseffect – Door een prijsstijging van een goed, zal het reële inkomen dalen.

 

Nutsfunctie – De connectie tussen goederenpakketten waaruit de consument kiest en het nut wat de keuze oplevert.

 

Marginale kosten – De bijkomende kosten voor een extra eenheid product. Dit is een weergave van de kosten van het opgeofferd alternatief.

 

Markt – Het geheeld van de vraag en aanbod van goederen die een connectie hebben met elkaar. Transparante en vraag- en aanbodfactoren zijn reeds bekend.

 

Marktconform ingrijpen van de overheid – De overheid grijpt indirect in de prijsvorming op de markt.

 

Marktfalen of marktimperfectie – Een aparte vorm van volkomen concurrentie.

 

Marktvorm – De omstandigheden die doorslaggevend zijn voor de concurrentieverhoudingen.

Volkomen concurrentie: De marktvorm waarbij het prijsmechanisme zonder interventie haar ding kan doen.

  • veel vragers en aanbieders;

  • homogene goederen;

  • vrije toe- en uittreding;

  • goede afgebakende rechten;

  • er zijn geen transactiekosten;

  • agenten handelen niet samen;

  • de agenten passen zich aan de hoeveelheden;

Onvolkomen concurrentie: er wordt aan een voorwaarde voor volkomen concurrentie niet voldaan.

 

Maximum/minimumprijs – Door de overheid vastlegde prijs waarboven/waaronder niet mag worden gekocht/verkocht.

 

Optimale allocatie – De allocatie waarbij de vooruitgang van een persoon ervoor zorgt dat een andere persoon achteruit gaat.

 

Optimumtheorema van Pareto – Op alle markten is er een evenwicht en de allocatie is ook op alle markten perfect.

 

Producentensurplus – Het verschil tussen de prijs waarmee de producenten akkoord mee zouden zijn gegaan en de evenwichtsprijs bij een mindere hoeveelheid dan de evenwichtsprijs.

 

Productdifferentiatie – Het aanwezig zijn van heterogene goederen

 

Substitutie-effect – Als de prijs stijgt, dan stappen de vragers over op een substituut.

 

Substitutiegoederen – Goederen die de plaats van andere goederen geheel of gedeeltelijk kunnen innemen.

 

Vrije toetreding en uittreding – Het zonder drempels of kosten kunnen toe- of uittreden op een markt.

formeel: - Wettelijke toe- of uittredingsbelemmering;

materieel – feitelijke toe- of uittredingsbelemmering.

 

 

Hoofdstuk 3: Onvolkomen concurrentie

 

Bertrand-duopolie – Er zijn twee aanbieders die een homogeen goed op de markt aanbieden. Deze aanbieders hanteren als tactische keuze de prijs.

 

Cournout-duopolie - Er zijn twee aanbieders die een homogeen goed op de markt aanbieden. Deze aanbieders hanteren als tactische keuze de hoeveelheid goederen.

 

Creative destruction – Door middel van technologische vernieuwing verdringen de nieuwe producten of de nieuwe productiemethoden de bestaande producten of productiemethoden.

 

Deadweight loss – Dit is een niet-optimale situatie bij het hanteren van monopolieprijzen, omdat door het hanteren van monopolieprijzen de consumenten gaan afhaken.

 

Dynamisch inefficiëntie – Een magere groei van de welvaart die wordt veroorzaakt door een gebrek aan innovatiestimulans.

 

Engelse veiling – Bij het bieden op een goed per opbod bepaalt de verkoper de beginprijs, waarna de bieder tegen elkaar opbieden. De prijs wordt steeds hoger.

 

First mover advantage – Wie als eerste een keuze maakt, heeft een voordeel.

 

Hollandse veiling – Bij het bieden op een goed bij afslag bepaalt de verkoper een te hoge beginprijs, waarna de verkoper net zo lang de prijs laat zakken totdat er iemand akkoord gaat met de prijs.

 

Horizontale productdifferentiatie – Een aantal consumenten verkiest het ene product boven het andere product.

 

Monopolie – Er is op de hele markt maar een bieder actief.

 

Monopolistische concurrentie – Een groot aantal aanbieders bieden een heterogeen goed aan.

 

Oligopolie – Een paar aanbieders heeft controle over de markt.

 

Product- of X-inefficiëntie – Vergooien van productiemiddelen.

 

Prijsdiscriminatie – Het hanteren van marktmacht door een monopolist om andere prijzen te hanteren voor een groep. De verklaring voor de prijsverschillen bij prijsdiscriminatie kan niet worden gevonden in productiekosten.

 

Prijszetter – De monopolist kan zijn eigen prijzen bepalen voor zijn eigen producten.

 

Rentseekers – Het gaan voor optimale winsten die kunnen ontstaan door het opwerpen van toetredingsbelemmeringen.

 

Stackelberg-oplossing – Duopolisten kiezen niet tegelijk hun tactiek, maar ze kijken naar elkaar om hun tactiek te kiezen.

 

Toetredingsbelemmeringen – Mogelijke concurrenten hebben te maken met opgeworpen obstakels om de markt te kunnen betreden.

 

Verticale productdifferentiatie – Elke consument verkiest het ene product boven het andere product.

Winners’s curse – Degene die de veiling om een goed heeft gewonnen, heeft te veel geboden voor het product.

 

Hoofdstuk 4: Het mededingingsbeleid

 

Betwistbare markten (contestable markets) – Wanneer verzonken kosten er niet zijn, dan kan de concurrentie niks zeggen over de efficiëntie in de markt.

 

Concentratie – De afname van het aantal bedrijven in een bedrijfstak.

 

Economies of scope – Het afnemen van de productiekosten door het samenvoegen van diverse eenheden van een product bij de productie.

 

Economische machtspositie – Een leidende positie van een bedrijf op de markt.

 

Franchising – Een overeenkomst tussen de franchisor en de franchisenemer over het gebruik van bijvoorbeeld de handelsformule.

 

Hit en run winsten – Het halen van winsten die zonder toe- en uittredingswinsten kunnen worden behaald.

 

Joint venture – Een samenwerkingsverband tussen twee ondernemingen in een gezamenlijke dochteronderneming.

 

Kartel – Een overeenkomst tussen ondernemingen in dezelfde sector om de concurrentie te beperken.

 

Limietprijs – Een prijs die zo laag ligt dat er voor mogelijke toetreders geen winstkansen meer zijn.

 

Prijsonderbieding (predatory pricing) – Goederen verkopen onder de kostprijs met het doel om concurrenten te weren of uit de markt te stoten.

 

SSNIP-test – Bij deze test is een markt het minimum aantal bedrijven dat bij samenwerking de prijs winstgevend zou kunnen ophogen.

 

Structure-conduct-performance paradigma – Dit is de structuur-gedrag-resultaat paradigma methode die mede is gefundeerd op empirische waarneming.

 

 

Hoofdstuk 5: Externe effecten

 

Averechtse selectie – Dit is asymmetrische informatie omtrent de eigenschappen van een goed of subject die leidt tot een selectie van ongewenste goederen of subjecten.

 

Coase-theorema – Een stelling die bij het ontbreken van transactiekosten, een toewijzing van een private genoeg is om een efficiënte allocatie van middelen te creëren.

 

Efficiënte contractbreuk - X belooft aan Y om een goed te leveren, maar het goed wordt geleverd aan Z die meer voor het goed wil betalen dan Y.

 

Externe effecten – Een gevolg van productie of consumptie die niet in de prijs is verwerkt.

Positief: welvaartsverbeterend

Negatief: welvaartsverminderd

 

Free-riders – Personen dieRead more

Samenvatting Economie van misdaad en straf

Samenvatting Economie van misdaad en straf

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


1. Inleiding in de economie van misdaad en straf

In de economie wordt er gesproken over kosten. Hiermee worden de opofferingen bedoeld die de inzet van de middelen voor politie en justitie met zich meebrengen. Tegenover de kosten staan de baten, hiermee worden de positieve effecten van de ingezette middelen van politie en justitie bedoeld. Onder deze baten vallen met name de materiële en immateriële schade welke voorkomen worden door inzet van berechting, bestraffing, opsporing et cetera. Tegenover het verlies van schade bij een slachtoffer staat de winst voor de dader. Men zou zich af kunnen vragen of de kosten opwegen tegen de baten, echter als er wordt verondersteld dat er geen sprake zou zijn van opsporing, berechting en bestraffing van de daders in een samenleving, dan zou diezelfde samenleving in een spiraal van geweld terechtkomen en uiteindelijk geheel ontwricht raken. Er zullen afwegingen gemaakt moeten worden tussen de kosten en de baten om te bepalen waarvoor bepaalde middelen ingezet zullen worden. Om vast te stellen of de kosten tegen de baten opwegen kan gebruik gemaakt worden van de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Als de baten bij een MKBA groter zijn dan de kosten dan wordt in de economie gesproken van een efficiënte keuze, ofwel een toename van de maatschappelijke welvaart.

 

Om de effecten op maatschappelijk niveau in kaart te brengen moeten ook de individuele reacties van rechtssubjecten begrepen worden. Er wordt verondersteld dat individuen rationeel handelen, en daarmee ook een afweging van de kosten en baten maken op individueel niveau. Dit wordt de rationaliteitveronderstelling genoemd. Individuen verschillen echter in hun preferenties, niet ieder individu maakt dus dezelfde afwegingen. Preferenties kunnen zowel betrekking hebben op materiële als immateriële zaken. Mensen zijn niet altijd volledig geïnformeerd, en maken niet altijd bewuste, rationele keuzes, maar laten zich soms leiden door emoties.

 

De economie theoretiseert over verklaringen en voorspellingen om uitspraken te doen over reacties van een gemiddelde mens bij veranderingen in de omstandigheden en gedragsprikkels, aan de hand van gedrag van individuen, daarom wordt de economie ook wel een maatschappijwetenschap genoemd. De economie is dus vooral geïnteresseerd in de invloed van een nieuwe beleidsmaatregel of een maatschappelijke ontwikkeling welke het gemiddelde veranderd.

 

Normen en waarden vertalen zich in sociale controle (extern) en wroeging (intern), deze kunnen daarmee een drempel vormen voor regelovertredend gedrag. Verdere kosten en baten welke belangrijk zijn bij veel economische analyses zijn het strafrisico (‘de gemiddelde sanctie die een overtreder kan verwachten als gevolg van het optreden van politie en justitie’), deze is de uitkomst van de pakkans (‘de gemiddelde kans dat een regelovertreder een sanctie krijgt opgelegd’) maal de strafmaat (‘de zwaarte van de sanctie’) De symbolische benoeming is: S = p x f.

 

De overheid zal een beslissing moeten maken waarbij een goede afweging/balans gemaakt wordt tussen de kosten en de baten. De optimale handhaving is daarbij afhankelijk van factoren als productiviteit van de handhavinginstanties enerzijds en de stuurbaarheid van bepaald gedrag anderzijds. In de beslissingstheoretische benadering wordt er van uitgegaan dat de overheid het beleid zo kan afstellen dat een maatschappelijk optimum kan worden bereikt. Er zit echter een drietal complicaties aan deze benadering:

  • De politiek speelt mee in besluitvorming, en is vaak onderhevig aan veranderingen;

  • De overheid wordt verdeeld bestuurd, waarbij ook andere (uitvoerende) instanties een bijdrage leveren aan de ordehandhaving;

  • Slachtoffers kunnen hun gedrag aanpassen en hoeven crimineel gedrag niet over zich heen te laten komen, zo zouden zij ook zelf preventieve maatregelen kunnen nemen.

Deze drie complicaties hebben met elkaar gemeen dat er sprake is van strategische interactie. Dit houdt in dat er sprake is van interacties tussen bijvoorbeeld de overheid, uitvoerende instanties en regelovertreders. Strategische interactie kan leiden tot vragen over de aard van criminaliteit: wordt er een cyclisch proces in gang gezet wat leidt tot golfbewegingen in criminaliteit? Of leidt ditzelfde cyclische proces op de lange termijn tot een evenwichtssituatie?

De speltheorie is een theorie welke zich bezig houdt met de vraag waartoe strategische interactie leidt. Het Prisoner’s Dilemma is een voorbeeld van de speltheorie. In het Prisoner’s Dilemma worden twee verdachten verhoord door de politie; hierbij hebben zij de keuze om te zwijgen of te praten. Uit onderzoek blijkt dat de kans groot is dat beide verdachten toegeven. Hierbij is sprake van een dominante strategie, dit houdt in dat het wel of niet praten van een speler niet afhankelijk is van de strategiekeuze van de ander. Echter is er vaker sprake van een keuze op basis van de keuze van de ander, dan is sprake van interactie. Er kan worden gekeken of interactie tot een evenwicht leidt. Ook in empirisch onderzoek kan strategische interactie belangrijk zijn.

 

In de economie wordt vaak gebruik gemaakt van regressieanalyse om de invloed van bepaalde factoren te kunnen onderzoeken. Hierbij moet er geen sprake zijn van simultaniteit. Simultaniteit treedt op als er meerdere verbanden zijn welke tegelijkertijd invloed uitoefenen (bijvoorbeeld: een lager strafrisico leidt tot meer criminaliteit en meer criminaliteit leidt tot een hoger strafrisico. Ook kan het voorkomen dat een grote variabele wordt vergeten, dit verschijnsel wordt ook wel dat van de omitted variable(s) genoemd (zo zou bepaald beleid er voor kunnen zorgen dat er een tegengestelde ontwikkeling bestaat door veranderingen in private preventie).

 

De economie kan ook een kritische benadering geven aan de regels die politie en justitie opstellen. Zo kan deze kijken naar de schadelijkheid van de handelingen en naar de vraag of het ingrijpen nut heeft. De overheid kan op verschillende manieren optreden: civielrechtelijk, bestuursrechtelijk en strafrechtelijk. De strafrechtelijke aanpak wordt in de samenleving gezien als het ultimum remedium, omdat deze de zwaarste vorm van overheidsoptreden is. De strafrechtelijke aanpak zou alleen gebruikt mogen worden als de schade niet gecompenseerd kan worden, of als de dader opgespoord moet worden. Niet alleen het strafbaar stellen van bepaald gedrag is belangrijk, maar ook het handhaven van deze regels. Echter kost handhaven ook geld. Om dit terug te koppelen aan een economisch perspectief, wordt gekeken of het stellen en handhaven van bepaalde regels uiteindelijk de samenleving wat oplevert.

 

2. Crimineel gedrag

 

Zoals in hoofdstuk 1 al is besproken gaat men er in de economie van uit dat daders een afweging maken tussen de kosten en de baten van een delict. Als de baten hoger uitvallen dan de kosten, zal de dader er waarschijnlijk voor kiezen om het delict te plegen. Het is daarom zo van belang om de verwachtte kosten en baten te analyseren. Allereerst moet er mogelijkheid zijn om een delict te kunnen plegen (zo moet je om door rood te kunnen rijden een fiets of een auto hebben). Daarnaast moet er sprake zijn van een persoonlijk gewin voor de dader (G). De baten van een delict kunnen materieel, maar ook immaterieel zijn. Om deze elementen mee te nemen in de analyse moeten de immateriële baten om worden gezet in euro’s. Dit kan worden gedaan door schade om te zetten in de willingness to pay (wat is de tegenwaarde in geld die de betrokkene er voor over had gehad als deze dit had moeten betalen). Tegenover de baten staan de kosten, hierbij kan gedacht worden aan de opportunity costs (wat had de dader kunnen verkrijgen als deze de middelen, zoals tijd, anders in had gezet).

 

Het is van belang dat men de baten, de kosten, mogelijke uitkomsten en kansen welke een mogelijke delinquent ziet of zou kunnen hebben, in beeld brengt. Zoals eerder genoemd, kan gezegd worden dat: S = p x f. Als G-S positief is, dan is de verwachte netto opbrengst ook positief. Hieruit komt G > S = p x f, als iemand een delict wil plegen. De formule S = p x f laat zien dat de pakkans en de strafmaat uitwisselbaar kunnen zijn. (De pakkans is hierbij een samenvoeging van (a) de kans opgespoord te worden, (b) de kans dat een delinquent vervolgd wordt, (c) de kans dat deze schuldig wordt bevonden, en (d) de kans dat er een straf opgelegd wordt.) Een hoge pakkans en een lage strafmaat kan dezelfde uitkomst bieden als een lage pakkans en een hoge strafmaat. Maar als een dader zijn baten geheel kwijtraakt als hij wordt gepakt en ook voor de kosten moet opdraaien, dan is de formule niet langer G – S = G – p x f maar wordt deze G – p x (f + F), waarin F het totale bedrag van het mislopen van de baten en de kosten is. Uit deze nieuwe formule blijkt dat p en f niet inwisselbaar zijn.

 

Als een delinquent de mogelijke kosten en baten kan afwegen, dan zou het ook mogelijk moeten zijn om de immateriële kosten in geld uit te drukken: de willingness to accept (WTA) (hoeveel zou een delinquent willen ontvangen om de straf vrijwillig te ondergaan). In deze analyse is er rekening gehouden met een risiconeutrale dader. Echter kan het zijn dat een risicoavers iemand er niet van houdt om risico’s te nemen, deze mensen zullen sneller afgeschrikt worden door een verhoging van strafmaat. Een risicominnend persoon daarentegen, is niet bang voor risico’s, en zal sneller afgeschrikt worden door een toename van de pakkans. De beleving van de verhoging van de pakkans of de strafmaat kan dus verschillen tussen de risicohoudingen.

 

Bij het strafrisico is dus het subjectieve strafrisico van belang: hoe ervaart een potentiële dader het risico, of hoe wordt deze geschat? Naar aanleiding van de formule G > S = p x f, kunnen vier groepen delinquenten/burgers onderscheiden worden. Zo is er (a) een groep die niet in de gelegenheid verkeerd, (b) een groep waarbij het persoonlijke gewin negatief is (G S). (Zie ook pagina 42 van het boek). Op basis van deze onderverdeling kunnen er verschillende redenen voor een stijging van criminaliteit genoemd worden. Zo kan het zijn dat de risicogroep van een bepaald delict toeneemt. Materiële welvaart maakt enerzijds het persoonlijk gewin groter, anderzijds worden mogelijk meer preventieve maatregelen genomen waardoor de pakkans groter wordt. Ook kunnen de samenstelling van de bevolking en de stand van de conjunctuur invloed uitoefenen, zo kunnen opportunity costs veranderen, of kan het dan wel niet verliezen van werk de kosten verhogen of verlagen.

 

In hoofdstuk 1 is al genoemd dat er een interne en externe werking van normen en waarden kunnen uitgaan in een samenleving. De interne werking van normen en waarden kunnen geïnternaliseerd worden en tot uiting komen in de spijt en wroeging die een persoon ervaart. De externe werking daarentegen is afhankelijk van de reactie van de samenleving op overtreding van deze normen of waarden, hierbij is te denken aan schaamtegevoelens en reputatieverlies voor het individu. De interne en externe werking worden hierna benoemd als B en R. Deze bewerkstelligen nog eens extra kosten bovenop de normale kosten die een delict met zich meebrengt, waardoor G > S + B + R ofwel G – S > B + R (B + R zijn de gevolgen van de kosten van de normen en waarden, G – S de netto opbrengst). Als er veranderingen optreden in ofwel de B + R, ofwel de G – S, dan zal het delinquente gedrag ook veranderen. (In figuur 2.6 op pagina 52 van het boek staat een stabiel evenwicht weergegeven).

 

Verschuivingen in maatschappelijke normen en waarden kunnen veranderingen in crimineel gedrag met zich meebrengen. Voorbeelden hiervan zijn sociaal-culturele ontwikkelingen, zoals de ontkerkelijking, maar ook immigratie uit niet-westerse landen, waarbij andere waardepatronen meegebracht worden, of de schaalvergroting door de toenemende Europese samenwerking en globalisering, wat verruiming van het blikveld van burgers met zich meebrengt.

 

Op een zeker moment kan er sprake zijn van normverval, als bijvoorbeeld het strafrisico wordt verlaagd. Hierbij kunnen mensen kosten en/of baten anders gaan inschatten of waarderen, wat leidt tot een verhoging van de criminaliteit. Door veranderingen van het wel of niet overtreden van een norm kunnen normen vervallen, waardoor nog meer mensen in criminaliteit vervallen. Dit zal zo door kunnen blijven gaan in een neerwaartse cyclus, waarbij uiteindelijk weer een stabiel evenwicht bereikt zal worden, wanneer dit evenwicht weer bereikt wordt, is afhankelijk van in hoeverre normen geïnternaliseerd zijn. Door normverval neemt ook de sociale controle af, waarbij schaamte en reputatieverlies, maar ook spijt en wroeging verminderd zijn. Hierdoor zal er sprake zijn van asymmetrie tussen normverval en normherstel.

 

In de samenleving hebben vaak veel mensen dezelfde overtuigingen als het gaat om normen en waarden, dit worden ook wel majoriteitsregels genoemd. Daarentegen zijn er ook minoriteitsregels, dit zijn regels welke wel strafbaar gesteld worden, maar niet door de meerderheid als afkeurenswaardig worden ervaren. Soms is er een grijs gebied tussen deze regels. Diefstal bijvoorbeeld wordt door de meerderheid afgekeurd, maar fietsendiefstal lijkt in Nederland steeds meer gedoogd en steeds minder gehandhaafd te worden.

 

3. Basisprincipes van regressie

 

Inleidende opmerkingen

Het doel van theorieën is het zoeken van een verklaring voor bepaalde verschijnselen. Om precies te zijn wordt gezocht naar causale verbanden met andere verschijnselen. Over de vraag of een causaal verband ook echt bestaat kan een theorie niets zeggen. Wat een wetenschapper wel kan doen is het veronderstelde verband onderwerpen aan empirisch onderzoek. Het verband wordt dan geformuleerd als een hypothese, waarbij vervolgens aan de hand van feitelijke waarnemingen getoetst wordt of de hypothese wordt gespiegeld aan de werkelijkheid.

 

Er bestaan verschillende methodes voor het toetsen van hypothesen. De keuze van een methode is afhankelijk van de gegevens die men wil onderzoeken, en het verband dat men wil onderzoeken. In de economie wordt vaak gebruik gemaakt van regressieanalyse. Het gaat hier om een statistische techniek. Deze kan worden gebruikt voor het verklaren van het verloop van een kwantitatieve grootheid op basis van één of meer andere grootheden, en voor het meten van de effecten van de verklarende grootheden.

 

Lineaire regressie

Bij de toepassing van de methode van de lineaire regressie wordt uitgegaan van een lineair verband tussen een afhankelijke variabele (aangeduid met Y, ook wel te verklarende variabele of endogene variabele genoemd) en één of meer onafhankelijke variabelen (ook wel verklarende variabelen genoemd). Is sprake van slechts één verklarende variabele dan spreken we van een enkelvoudige regressieanalyse. In deze situatie kan het verband tussen de afhankelijke en de onafhankelijke variabele als volgt worden uitgedrukt:

 

Y = α +βX + ε

 

We zouden een voorbeeld kunnen bedenken waarin Y de omvang van de criminaliteit is en X het nationaal inkomen. De omvang van de criminaliteit zou dan afhankelijk zijn van de hoogte van het nationaal inkomen.

 

De coëfficient β bepaalt wat er met de omvang van de criminaliteit gebeurt als het nationaal inkomen met één eenheid toeneemt. Deze waarde wordt ook wel parameter genoemd.

De waarde α bepaalt hoe groot de criminaliteit is los van het nationaal inkomen. Deze waarde wordt de constante genoemd.

 

De waarde ε verwijst naar alle overige variabelen, die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de criminaliteit maar niet apart in de vergelijking zijn opgenomen. Deze waarde wordt fout of storingsterm genoemd. Voorbeelden van wat onder deze waarde zou kunnen vallen zijn het toeval of het weer.

 

Als we een verschijnsel proberen te analyseren zijn er vaak meerdere verklarende factoren. In dit geval spreken we van multipele regressie. De formule die bij multipele regressie gebruikt wordt ziet er als volgt uit:

Y = α + β1X1 + β2X2 + .. + βkXk + ε

 

Multipele regressie is erop gericht om door middel van waarnemingen van Y en X1 tot en met Xk een schatting te maken van de waarden van de coëfficiënten α en β1 tot en met βk.

De bovenstaande formules moeten lineair zijn in de parameters. Ze hoeven niet lineair te zijn in de variabelen. Dit wil zeggen dat Y de absolute omvang van de misdaad kan zijn, maar ook een transformatie van een variabele zoals het groeipercentage of het logaritme. Dit geldt ook voor de verklarende variabelen.

 

Met behulp van lineaire regressie kunnen de coëfficiënten worden geschat in de volgende vergelijkingen:

  • CRIM = α + βNI + ε .

Hierbij staat CRIM voor de omvang van de criminaliteit en NI voor het nationaal inkomen.

  • PGCRIM = α + βPGNI + ε .

Hierbij staat PGCRIM voor de procentuele groei van de criminaliteit en PGNI voor de procentuele groei van het nationaal inkomen.

  • LCRIM = α + βLNI + ε .

Hierbij staat LCRIM voor de logaritmische waarde van de criminaliteit en LNI voor de logaritmische waarde van het nationaal inkomen.

 

We zien dat de laatste twee vergelijkingen met PGCRIM of LCRIM op de plaats van Y en PGNI of LNI op de plaats van X de vorm hebben van de basisformule Y = α + βX + ε.

Lineaire regressie wordt gebruikt voor het verklaren van een kwantitatieve grootheid uit één of meer andere grootheden. De afhankelijke variabele in de regressievergelijking is daarom een kwantitatieve variabele. Deze variabele kan betrekking hebben op de omvangRead more