Samenvatting Inleiding Bestuurlijke Ethiek

Deze Samenvatting bij Bestuurlijke ethiek, een inleiding van Beckers is geschreven in 2015


DEEL I

Inleiding

De bestuurlijke ethiek vindt zijn herkomst in het oude Griekenland. Het boek begint met een debat tussen Socrates en Alcibiades. Alcibiades is een veelbelovend politicus. Socrates vraagt welke soort kennis nodig is voor een functie in het openbaar bestuur? Alcibiades antwoord dat het gaat om door zijn eigen slimheid “anderen de baas te kunnen zijn’. Kortom hij heeft het over machtspelletjes. Socrates benadrukt dat het belangrijk is om mensen te adviseren omtrent hun belangen. Oftewel het publieke goed te dienen.

Dit debat en het advies van Socrates spelen een rol door het hele boek.

Heden te dage houden politiek en het openbaar bestuur zich bezig met belangenclaims van allerlei groeperingen. Men dient gevoelig te zijn voor wat er leeft, maar moet ook visie en leiderschap tonen. Beiden met mate. Te gevoelig betekent zwakte en een te sterke leiderschap leidt tot ongevoeligheid voor het publieke belang.

Een belangrijke reden om te willen besturen wordt ingevuld door het begrip eudaimonia, door goede goden (daimon is halfgod) worden bijgestaan. Oftewel een zinvolle invulling van het leven en hierover een goed gevoel hebben. Hierdoor voelt iemand zich gelukkig in zijn werk.

Bepaalde zaken zijn beter dan andere, geven een meer zinvolle invulling/keuze

1. Moraliteit

Begrippen: waarde, normen, ethiek en moraal.

Het begrip waarden komt van gewaardeerd worden. Wanneer iets nuttig is voor iets anders dan heeft het Instrumentele waarde. Ook zijn er morele waarden, zij dragen bij aan een goed en zinvol leven en hebben daarmee hun eigen aantrekkingskracht.

Waarden zijn echter algemeen en vaag. Daarom worden zijn ingevuld door middel van normen. Morele normen zijn maatstaven waaraan het handelen van mensen, goed en slecht, wordt afgemeten. Er bestaan geschreven en ongeschreven waarden. Voor een goede beslissing moeten normen en waarden worden gecombineerd. Iemand die alleen in waarden denkt doet aan kretologie.

Ook moraal en ethiek zijn aan elkaar verbonden. Moraal is het geheel van vanzelfsprekende opvattingen over waardevol en waardeloos, goed en kwaad, zinvol en zinloos. Het moraal wordt bestudeerd door middel van ethiek. Zij bekijkt en bestudeert het ontstaan van de vanzelfsprekendheden waaruit moraal bestaat.

Er is een verschil tussen ethiek en sociale wetenschappen. Sociale wetenschappen kijken naar wat de mensen vinden, “welke waarden vinden we belangrijk”, ethiek richt zich op de waarde zelf, ‘wat is de kracht van deze waarde?’

Relativist en scepticus, waarden en norm slechts relatief.

Omdat er zoveel verschillende normen en waarden zijn vinden de relativist en de scepticus dat elke waarde en norm relatief is en dus geen bindende kracht heeft. Dit zou de ethiek overbodig maken. Er zit wel een kern van waarheid in de relativistische positie, want waarden en normen zijn contextafhankelijk.

De scepticus concluderen dat omdat er zoveel verschillende normen en waarden zijn, een moreel oordeel niet waar kan zijn en dus fout is. Deze positie is niet bevorderlijke voor de ethische discussie.

Een paradox uit dit hoofdstuk is dat mensen worden gemotiveerd door zaken die een aantrekkingskracht hebben, maar dat de waarde van deze zaken niet zijn vast te leggen.

Moreel oordeel en morele problemen

Een moreel oordeel is niet hetzelfde als een uitspraak over een feit. Ook volgt een moreel oordeel niet uit sluitende redenering al is de redenering wel een onderdeel van een moreel oordeel.

Er zijn twee type morele problemen.

  1. Onmiskenbaar verkeerde handelingen, zoals corruptie. De discussie gaat dan over de strafmaat, in een ethisch debat probeert men te ontdekken hoe deze handeling te voorkomen. Verder probeert men de oorzaken van het probleem op te zoeken en aan te pakken.

  2. Problemen die ontstaan door conflicten tussen waarden. Men realiseert waarde A, maar dit gaat ten koste van waarde B. Tussen waarden bestaan er immers geen principe van hogere orde of een gemeenschappelijke noemer. Hoe gaat men met deze dilemma’s om?

Een bestuurder doet er goed aan de pijn en spanning die met zijn beslissing gepaard gaan aan het grote publiek te laten zien en niet te verdoezelen. Op deze manier zal het zijn uitleg ten goede komen en zullen tegenstanders eerder begrip op kunnen brengen voor de genome beslissing. Dit is van belang in een pluriforme samenleving, waar veel groepen hun eigen waarden hebben.

Bestuurlijke problemen bij het begrip moraliteit

Moraliteit heeft een aantal eigenschappen die voor bestuurders moeilijk zijn.

De eerste is dat moraliteit over het fundament van menselijk handelen gaat. De waarom vraag. Omdat moraliteit en waarden vaak ingeburgerd zijn, is het lastig uit te leggen wat de waarde precies inhoud. Toch is dit uitleggen wel van belang om de gedachte achter de waarden te behouden.

Ten tweede is moraliteit oftewel ethiek niet beperkt. Bij elke activiteit kan de vraag worden gesteld of het zinvol en goed is. Dus wanneer mag de bestuurder dan ingrijpen? Neem bijvoorbeeld roken, het gaat hier om een persoonlijk genotmiddel, die de omgeving (negatief) beïnvloed. Er is hier geen sterkte scheiding tussen een handeling die de medemens wel beïnvloedt of een handelingen die haar niet beïnvloedt.

Ten derde wordt van een bestuurder vaak verwacht dat zij neutraal is, maar om met de werkelijkheid in contact te blijven is er vaak een persoonlijke benadering nodig. Het begrip, persoonlijk, heeft 2 dimensies

  • de plaats waar de overtuiging leeft, oftewel het karakter van de overtuiging.

  • Inhoud van de overtuiging, oftewel de mening van het individu.

Bestuurlijk werk zou onpersoonlijk moeten zijn volgens de eerste benadering.

Helaas worden morele categorieën soms ook gebuikt om mensen te beïnvloeden. Mensen voelen dit en vinden de organisatie of bestuurder die dit doet onoprecht overkomen.

De algemene moraliteit en de deskundige vakkennis

Een bestuurder moet beslissingen maken op basis van informatie die afkomstig is van deskundigen. Hierbij moet de bestuurder een morele beslissing maken, een morele beslissing is voor iedereen te begrijpen. Vakmatige kennis is beperkt tot deskundigen, die niet door niet-deskundige gecontroleerd kunnen worden.

Met vakkennis en morele oordeelsvorming kan op verschillende manieren worden omgegaan.

  • Door de ene dimensie sterk te benadrukken wordt de andere naar de achtergrond geschoven.

  • Een discussie wordt lastig wanneer argumenten uit de ene dimensie worden bestreden met argumenten uit de andere dimensie. Dit gebeurt, maar is niet correct. Een discussie heeft twee lagen, de morele en die van de vakkennis. Argumenten kunnen zich slechts in 1 laag bevinden.

Weber legde een sterke nadruk op het belang van kennis, hieruit heeft hij het model van de bureaucratie gemaakt. “fachmenschen ohne geist” is een begrip van Weber, hij bedoelt hiermee dat mensen professioneel moeten zijn zonder persoonlijke eigenschappen, bijna als een machine.

Weber neemt aan dat vakwetenschap objectieve kennis aanlevert en de bestuurder aan de hand van deze kennis zijn keuze maakt. Dit gaat vaak goed, maar kan ook problemen opleveren.

De eerste vraag is waarom zou een ambtenaar altijd vanuit vakkennis handelen. Weber geeft hier een paradox, een ambtenaar zou zich altijd moeten laten leiden door pure vakmatige overwegingen, maar het feit dat hij ambtenaar wil zijn is gebaseerd op ideële gronden zoals integriteit.

Daarnaast zijn adviezen van deskundigen niet altijd een neutraal fundament. Zo kunnen deskundigen uit verschillende disciplines ook verschillende adviezen geven.

Of kunnen er zelfs binnen dezelfde discipline verschillende adviezen naar voren komen. Vooral dit laatste levert problemen op, want de bestuurder mist de deskundigheid om de discussie te volgen. De bestuurder is dan terug geworpen op zijn eigen waarden.

De groei van de behoefte aan ethische reflectie

De sterke groei in behoefte aan ethische reflectie heeft verschillende oorzaken.

Ten eerste is het gezag van oude sociale instellingen, zoals de kerk, gezin of politieke partij, sterk gedaald. Weliswaar zijn er vervangende instellingen voor in de plaats gekomen, media, commercie en overheid. Toch is de vanzelfsprekendheid waarmee mensen zich lieten beïnvloeden samen met de oude verbanden verdwenen. Mensen zijn veel kritischer.

Omdat het gezag niet langer vanzelfsprekend is, moet de bestuurder zich inhoudelijk verantwoorden, doormiddel van ethische reflectie.

Ten tweede is de afstand tussen het individu en de instantie die invloed op hem uitoefent vergroot. (media staat minder dichtbij dan de pastoor die ook buurman is) Hierdoor gaan mensen eerder ‘zwenken’ oftewel ze wisselen regelmatig van instantie, en daarmee van waarden. Ethische reflectie kan bijdragen aan inzicht in deze ‘zwenkingen’.

Tot slot zijn door de snelle ontwikkeling op technologisch en maatschappelijk gebied, bepaalde zekerheden minder vanzelfsprekend. Wat vandaag nog duidelijk is, kan morgen weer anders zijn. Hierdoor is de behoefte aan ethische reflectie op de fundamenten van ons handelen gegroeid.

2. Neutraliteit vs (eigen)belang

Hoe het bestuur kan omgaan met de verscheidenheid aan claims en opvattingen in een samenleving.

Overheid moet neutraal zijn.

Wanneer er geen consensus is wordt neutraliteit, voor overheidsdienaren, als de beste optie gezien. Dit kan de snelheid van procedures negatief beïnvloeden. In een bureaucratie gaat het om formele rationaliteit, oftewel correcte berekening, zowel boekhoudkundig als juridisch. Materiële rationaliteit, het direct realiseren van bepaalde doelen, is minder van belang. De ambtenaar kan ook neutraal zijn dankzij het feit dat zijn salaris uit de openbare middelen komt en hij niet zoals in de middeleeuwen voor zijn eigen salaris zorgde, zoals een tolheffer die de tol verhoogt, zodat hij zelf meer geld kan achterhouden.

Kernwoorden van de westerse samenleving zijn gelijkheid, dus een verbod van discriminatie, en vrijheid, een ambtenaar dient zich terughoudend op te stellen, ook wel meta-waarden genoemd. Meta-waarden ondersteunen primaire morele overtuigingen

Hoewel de overheid neutraal moet zijn staat dit op gespannen voet met de morele waarden achter het beleid. Het doel van departementen en overheidsorganisaties is om positieve waarden te realiseren, met name publiek goederen, zoals onderwijs, cultuur, gezondheidszorg, openbaar vervoer en het stelsel van sociale zekerheid. Beleid wordt door de ambtenaar gevormd met een besef van deze positieve waarden, neutraliteit gaat dit besef tegen. Maar neutraliteit vind wel haar fundament in onze beginselen van gelijkheid en vrijheid.

Een basis van regels en wetten

Voor bestuurders zijn regels en wetten een belangrijke basis. In Nederland kennen we dan ook het legaliteitsbeginsel, er is geen bevoegdheid zonder een grondslag in de wet.

Dat regels en wetten zo belangrijk zijn is te begrijpen als je kijkt naar de verscheidenheid in onze samenleving. Door regels op te schrijven ontstaat er duidelijkheid, zekerheid en orde.

Regels beperken zich vaak tot het minimum waarover mensen het eens zijn, moraliteit gaat veel verder dan dit. Hierdoor kan zij gebruikt worden om de regels en wetten te interpreteren. Op deze manier wordt er voorkomen dat er een kloof ontstaat tussen de complexe werkelijkheid en de gesimplificeerde regels.

In de tijd van Max Weber was er minder sprake van deze kloof. Hij focuste zich dan ook sterk op het rationeel en technische toepassen van de regels, zonder aandacht te besteden aan de ethische achtergrond en eventuele uitzonderingen. Dit voorkomt dat een ambtenaar zich laat leiden door persoonlijke willekeur.

Ook de wetgever erkent dat een regel niet de hele werkelijkheid kan beslaan, dit vind je terug in de begrippen ‘goede oefening’ en ‘in redelijkheid’.

De morele en ethische achtergrond kan ook worden gebruikt om te begrijpen waarom mensen zich aan regels houden. Wanneer de morele wortels wegvallen en er alleen nog naar de regel wordt gekeken, zullen mensen de regels als kille voorschriften zien. Het verantwoordelijkheidsgevoel valt weg.

Wanneer er onverschilligheid tegenover regels ontstaat is misbruik van de regels nog maar een kleine stap. Mensen zien niet langer de morele dimensie van de zaak.

Begrippen belang en algemeen belang

Lang duidde belang op individuele betrokkenheid bij waardevolle zaken. Tegenwoordig wordt het meer geassocieerd met ‘nut’ en ‘voordeel’. Hierbij ontstaat hebt beeld van ‘eigen belang.’ Wanneer er dan ‘belangen’-botsing plaats vindt gaat de winst van de ene ten koste van de ander.

Door belang gelijk te stellen aan iemands eigen nut en voordeel, wordt er geen recht gedaan aan de inzet en betrokkenheid van mensen die zich door het algemeen belang laten leiden, die werken voor de ‘goede zaak’.

De miskenning van belang als ‘eigen’ belang zien we ook bij Max Weber, wanneer hij naar menselijke motivaties kijkt vanuit een belangenperspectief. De gedreven politicus ziet hij als iemand die geniet van de macht, en zijn eigenwaarde voedt door het idee een ‘zaak’ te dienen.

Ambtenaren verzetten zich tegen concurrentie, en een belangrijk wapen is geheimhouding. Hieruit zou het ambtsgeheim verklaard kunnen worden. Echter het ambtsgeheim is ingesteld om de samenleving te beschermen en te dienen, niet om als ambtenaar een gesloten organisatie te kunnen runnen.

Belang’ brengt zaken bij elkaar die anders onverenigbaar zijn.

Het gevaar van ‘belang’ is dat zij inhoudelijke waarden naar de achtergrond kan schuiven. Ook krijgen zaken al snel een legitiem stempel wanneer ze als een ‘belang’ worden betiteld. Bijvoorbeeld een verontreinigend bedrijf dat zijn belangen behartigd tijdens een lobbyproces.

Kwantiteit kan boven kwaliteit gaan als verschillende claims van de bevolking als belangen worden gezien. Men denkt dan dat ‘hoe meer belangen worden behartigd, des te beter’. Hierbij worden de morele verschillen vergeten.

Kortom het begrip ‘belang’ is dus een noodzakelijk en problematisch begrip voor de bestuurskunde.

Algemeen belang oftewel overstijgend belang, is moeilijk te benoemen. Toch speelt zij een belangrijke rol in het openbaar bestuur. Het boek, ‘bestuurlijke ethiek een inleiding’, definieert algemeen belang als “een denkbeeldig punt dat het grotere geheel omspant en dat op kritische afstand van allerlei maatschappelijke krachten is gepositioneerd” (Becker, 2007:31).

Het is ook tijd gerelateerd, door algemeen belang kijkt men verder de toekomst in. Helaas betitelen mensen al snel hun eigen belangen als ‘algemeen belang’.

Wat moet de bestuurder doen?

Sleutelbegrippen van de bestuurlijke taal zijn van belang voor de bestuurder maar hij mag zich er niet op blindstaren. Een bestuurder moet neutraal zijn, leunen op vastgelegde regels, en ‘belangen’ gebruiken om claims te verenigen. Mechanismen of modellen kunnen zaken versmallen tot een hanteerbare dimensie, echter als een bestuurder teveel op deze mechanismen focust vervreemdt hij van wat de mensen echt bezighoud.

DEEL II

Ethiek staat nooit los van moraal. Er is geen eenduidig stelsel binnen de ethiek. Wel zijn er een aantal stromingen te onderscheiden. Er zijn drie hoofdstromingen. De eerste richt zich op een persoon en hoe deze zich tot een goed mens kan ontwikkelen, zoals socrates tegen alcibiades. Dit noemt men de Deugdethiek.

Ten tweede zijn er theorieën die het gewenste menselijk handelen omschrijven in termen van plichten. Deze noemt men deontologische theorieën, deon is grieks voor ‘verplicht zijn’.

De derde stroming richt zich op datgene wat gedaan met worden om een bepaald doel te bereiken. Deze noemt men consequentialistische theorieën.

Het verschil tussen de laatste twee is net als goed en juist. Juist vind haar oorsprong in het woord rectus, wat ook de oorsprong van het begrip recht is. Dus het gaat om strakke regels, juist komt overeen met de deontologische theorieën. Goed, gaat meer om het grotere geheel, waarbij iedereen gelijk is. De drie hoofdstromingen worden in dit deel verder uitgewerkt.

3. Consequentalistische theorie : het Utilisme

Utilisme is ontwikkeld door John Stuart Mill en Jeremiah Bentham. Het is een van de bekendste theorieën binnen het Consequentialisme. Zijn populariteit is te danken aan het feit dat deze theorie zich richt op het beslissingsproces. Iets waar bestuurders dagelijks mee te maken hebben. De theorie heeft veel overeenkomsten met de common sense.

Bentham: genot en geluk vs mill: kwaliteit van het leven

De waarde van zaken is het nut, utility, dat zij voor iets anders hebben. De waarde moet niet gebaseerd zijn op de aard van een zaak of vanuit principes.

Bentham focuste zich op de rentepolitiek, destijds mocht vanuit godsdienstige denkbeelden geen geld met geld verdient worden, dit vond Bentham onzin. Verder richtte hij zich op de strafrechtvaardiging, volgens hem zou de afschrikwekkende werking van straffen positieve gevolgen voor de samenleving hebben. Dit bepaald ook de zwaarte van de straf, toen en nu nog steeds.

Het nut van zaken moest tot geluk leiden. Voor Betham is geluk het streven naar plezier of vreugde, een gevoel van bevrediging van wensen en behoeften, en het vermijden van pijn of smart, ook wel frustratie van wensen en behoeften genoemd. Dit zijn volgens hem de twee leidende beginselen van het menselijk handelen. Hiermee kan de best wenselijke handelingsoptie worden berekend. Dit wordt ook wel hedonistic calculus genoemd. Een onpartijdige benadering waarbij er wordt gekeken, naar de gevolgen voor alle betrokkenen, naar verschillende dimensies en personen.

De theorie van betham wordt sterk bekritiseerd omdat het te simplistische zou zijn. Het sluit uit dat mensen een hoger doel zouden kunnen hebben. Daarom wordt de theorie ook wel hedonistisch utilisme genoemd.

Mill ging aan de slag met de kritiek die op Benthams’ theorie geleverd werd. Hij ontwikkelde een genuanceerdere vorm van het utilisme. Ook hij vond dat geluk het hoogste goed is, maar zijn invulling van het begrip geluk is anders. Mensen ervaren meer geluk wanneer zij goed handelen tegenover de medemensen en intellectuele activiteiten ondernemen dan wanneer zijn slechts hun behoefte bevrediging. Daarmee wordt het hoger doel weer in de theorie betrokken, en is het niet langer op simpele behoeften gericht.

‘It is better to be a socrates dissatisfied than a pig satisfied’ oftewel het geeft meer geluk om hogere doelen na te streven ook al worden ze niet bereikt dan simpele behoeftes te bereiken. Het nadeel van de benadering van Mill is dat hij als enige indicatie voor goedheid de individuele gelukservaring aangeeft. Dit staat een heldere discussie in de weg, want het is een zeer subjectieve maatstaf.

Mill heeft een optimistisch mensbeeld. Aangezien het gaat om de individuele gelukservaring moeten mensen dus zelf ontdekken dat hogere doelen meer geluk geven dan simpele behoefte vervullingen.

Als reactie op Mill ontstond het preferentie-utilisme. Deze vorm kijkt naar de voorkeuren (preferenties) van betrokkenen en niet naar de ervaringen van plezier. Hierdoor is deze vorm minder hedonistisch. Toch blijven er mensen zijn die slechte en perverse voorkeuren hebben. Waardoor hun keuzes niet de beste keuzes zijn.

Utilisme als richtlijn voor de bestuurder

Bestuur en utilisme zijn sterk met elkaar verbonden. Dankzij utilistische redeneringen kan de bestuurder onpartijdige en neutrale beslissingen nemen. Iets wat van hem verwacht wordt. Ook overstijgt utilisme de korte termijn voorkeuren en kijkt naar het geheel en de langere termijn. Daarnaast is deze theorie nuttig bij zaken als belasting. Belasting is noodzakelijk voor collectieve goederen die iedereen wenselijk acht, maar waarvan niemand het zijn of haar taak vind om ze te realiseren.

Een van de belangrijkste onderdelen van het utilisme is dat zij alle mensen als gelijken beschouwt. Hier vloeit uit voort dat zij opkomt voor de zwakkeren in onze samenleving.

Een andere voordeel voor de bestuurder is het feit dat utilisme een consequentialistische theorie is en zich dus richt op de gevolgen, dit helpt de bestuurder om knopen door te hakken. Een bestuurder moet resultaten behalen, zelfs als zij hiervoor dingen moet doen die normaal niet geaccepteerd zouden zijn. Het gaat erom dat iets gebeurt, op welke wijze het gebeurt is iets anders.

Praktische bezwaren tegen het Utilisme

      1. Gevolgen vaak moeilijk in te schatten.
        Een nare maatregel leidt niet altijd tot een betere toekomst waardoor de nare bijsmaak van de maatregel blijft hangen.

      2. En daarnaast is het moeilijk om alternatieven goed af te wegen.
        Welk alternatief is het beste? Het utilisme geeft aan dat alternatieven vergeleken kunnen worden, maar geeft niet de maatstaf aan waarom de ene beter is dan de andere.

Principiële bezwaren tegen het Utilisme

      1. Alle goederen op de weegschaal Volgens de utilist zijn morele beginselen gelijk aan vooroordelen. Het geluk gaat voor deze beginselen. Hierdoor ontstaan rare situaties. Zo kan een onschuldig iemand worden opgepakt, en omdat het volk een snelle veroordeling eist, waarbij hun geluksniveau stijgt, zal de onschuldige worden veroordeelt, waarbij een beetje geluk (van een individu) naar beneden gaat.

        Regultisme is een nieuwe vorm van het utilisme. Om het nut te maximaliseren moet een persoon zich focussen om regels die nutsmaximalisatie tot doel hebben. Dus niet per situatie een berekening over de gevolgen maken, zoals de act-utilist doet. Regels hebben als voordeel dat ze eenvoudiger zijn toe te passen en hun nut al in het verleden hebben bewezen. Een probleem is om te bepalen welke regel goed is. Hiervoor is weer beoordeling van de situatie nodig en valt men terug in common sense.

      2. Nadruk op de gevolgen Het utilisme besteed geen aandacht aan de intenties van personen en hun bedoelingen. Zij focust alleen op het behaalde resultaat. Terwijl een bestuurder die met de juiste intentie handelt, maar door invloeden van buitenaf het beoogde resultaat niet haalt, nog steeds wordt gezien als een goed bestuurder.

      3. Miskenning van de eigen aard van het menselijk verlangen, de eigen kracht van zaken. Het utilisme gaat voorbij aan het feit dat het menselijke verlangens op verschillende niveaus bestaan. Zo wil je bijvoorbeeld een hamburger kopen, maar je tegelijk wil je dit verlangen niet hebben omdat je wilt afvallen. Het eerste niveau van verlangen is de hamburger, maar er is een tweede niveau, namelijk je gezondheid. Om het tweede niveau te bereiken vervul je bepaalde verlangens van het eerste niveau niet. Het tweede niveau kost vaak mee moeite. Hierdoor kunnen mensen hun verlangens aanpassen aan de mogelijkheden. De utilist vergeet dat wanneer dit gebeurt de keuze voor bepaalde verlangens niet geheel vrij zijn.

Zo kan een situatie met veel frustraties, uit niveau 1, beter zijn, omdat niveau 2 dichter benaderd wordt.

Kortom het utilisme vormt een goeie basis voor bestuurlijke beslissingen, maar gaat voorbij aan de morele geladenheid van bepaalde zaken. De bestuurder zal hierin een evenwicht moeten vinden.

4. Deontologische theorie: de Plichtsethiek

Immanuel Kant is de grondleger van de ‘morel plicht’. Zijn denkbeelden zijn onderdeel van de deontologische theorie. Hij was een inspiratie voor onder andere Max Weber.

Binnen het openbaar bestuur bestaan er plichten, deze zijn van belang voor de eenheid van de organisatie. De plichten zijn een vanzelfsprekendheid omdat men anders niet kan samenwerken. Vaak zijn het formele plichten wat inhoud dat ze de gewenste communicatie schetsen met minimale morele inhoud. Een ander kenmerk van de plichten is dat ze gericht zijn op respect voor de medemens. Dankzij de plichtethiek van kant wordt duidelijk welke plichten het belangrijkst zijn en in welke men soepeler kan zijn.

De plichtsethiek van Kant: goede wil, verstand, maximen en imperatief

Kant zoekt het onvoorwaardelijk geldende fundament van ethiek. Voor hem is dat de goede wil. Hierdoor zullen morele eigenschappen voor de goede zaak worden aangewend. Om de goede wil te definiëren moet de eigen aard van moraliteit worden gescheiden van andere gebieden. Iets wat het Utilisme niet kan. Ook kan zij geen fundament geven, want het principe van pleasure en pain is hier te grillig voor, het wisselt per individu.

Een goed fundament voor ethische regels is het verstand. Een bedreiging hiervan zijn emoties. Iemand kan zich door zijn emoties laten sturen en daardoor niet langer in vrijheid ethisch handelen. Met emotionele verbondenheid versus vrijheid draagt kant bij aan het onderscheid tussen psychologische (emotionele) en ethische benaderingen.

Ethiek is een zoektocht naar verplichtingen, met eigen vrijheid wordt op een rationele manier de sterkste plicht gevonden.

Naast plichten moeten we ook het handelen begrijpen. Maximen zijn de grondregels van het handelen. Een maxime heeft een algemeen karakter, het gaat in op een bepaald levensdomein, en geeft aan hoe iemand hierbinnen wil functioneren.

Een voorbeeld: ‘Ik sta elke dag om half 7 op’ kan bestaan uit de maxime ‘Ik ben een goede moeder’ of ‘Ik ben een dief’. Goede maximen worden bepaald door een principe, regel of zaak. Niet door emotionele opwellingen of persoonlijke vooroordelen.

Kant maakt het onderscheid tussen hypothetische imperatieven en categorische imperatief. De eerste komt in de vorm ‘als u dit wilt bereiken… moet u dat doen’. Dit komt vaak voor bij vakkennis. Deze vorm van imperatieven zijn sterk beperkt tot het betreffende doel. De categorische imperatief leidt tot voorschriften die de hoogste doelen betreffen. Iedereen moet het kunnen volgen zonder dat zij problemen met elkaar krijgen. Imperatief staat voor voorschrift en categorisch voor onvoorwaardelijk, voor iedereen dus.

Drie formuleringen van de categorische imperatief

“Handel alsof de maxime die aan jouw handeling ten grondslag ligt tot algemene wet verheven kan worden”. Alleen een universaliseerbaar maxime kan hieraan voldoen. Zij mag niet in strijd met zichzelf zijn. Ook mag zij niet worden geleidt door emoties. Wanneer een test aan deze formulering voldoet is zij een basis voor samenwerking en communicatie. Een leugen zal veelal niet aan deze formulering voldoen, omdat zij voor een uitzondering zorgt. Er zijn echter uitzonderingen, want het gaat niet om de leugen maar de achterliggende maxime. Als iemand tijdens de tweede wereldoorlog onderduikers verbergt met het maxime ‘ik werk niet mee aan misdaden tegen de mensheid’ is dit sterker dan het maxime waarbij men de waarheid dient te spreken.

“Handel op die manier, dat je de mensheid in je eigen persoon en in de persoon van een ander, altijd ook als doel, nooit als middel op zicht behandelt.”

Mensheid slaat hier op de rationele natuur van de mens. Voor Kant is menselijke waardigheid dan ook het hebben van een eigen verantwoordelijkheid in het bepalen van de doelen. Kant is tegen het paternalisme, want zij bemoeien zich met het leven van anderen. Kant sluit niet uit dat mensen ook als middel gebruikt kunnen worden, zolang zij maar altijd ook als doel worden gezien.

“Handel alsof je lid was van het ideale koninkrijk der doelen, waarin je zowel subject als souverein bent”. Het koninkrijk der doelen wordt gevormd door doelen die perfect rationeel tot stand zijn gekomen, hierdoor zijn zij niet met elkaar in strijd. Iedere ideale organisatie is zowel souverein van de principes als subject. Souverein houdt in dat zij de principes bewust gekozen en geconstrueerd heeft. Subject houdt in dat de organisatie de principes gehoorzaamt.

Kant als inspiratie voor Weber

De Kantiaanse theorie werkt door in het bureaucratie model van Weber. Het bureaucratiemodel van Weber is een ideaaltype, wat inhoud dat het niet de werkelijkheid wil weerspiegelen, maar een model geeft met essentiële kenmerken zonder storende elementen.

Elementen van Kant komen duidelijk terug in het model van Weber. Zo is er sprake van een formele, onpersoonlijke orde. Deze heeft een eigen logica en consistentie. De procedures van Weber worden gevormd met het idee van Kant dat inhoudelijke vooroordelen niet inzichtelijke omgangsvormen in de weg mogen staan.

Volgens Weber is de sterkste motivatie voor de ambtenaar discipline. Het prototype hiervan in militaire discipline, de ondergeschikte volgt het bevel op zonder zich te laten beïnvloeden door zijn of haar eigen opvattingen. Een probleem in deze theorie van zowel kant als Weber is dat het individu zich niet alleen laat leiden door opdrachten die op een formeel juiste wijze tot stand zijn gekomen, maar dat de inhoud ook een rol speelt. En deze wordt vaak aan de hand van emoties getoetst. Waar zowel Kant als Weber nauwelijks aandacht aan besteden.

5. Deugdethiek: de grootste stroming tot de verlichting

Bijna iedere discussie over deugdethiek is te herleiden tot Aristoteles. Hij geldt dan ook nog als de grootste denker binnen deze stroming. De deugdethiek was de grootste stroming vanaf de oudheid tot de verlichting.

Eudaimonia, een zinvolle invulling van het leven

Volgens Aristoteles is het menselijk handelen gebaseerd op het goede. Maar waaruit bestaat dat ‘goede’? Hiervoor keek hij naar het leger, waarbij de onderste laag voor een hogere laag werkt. Maar uiteindelijk is er geen hogere laag meer en hier zou dan de oorsprong van het goede te vinden moeten zijn. Het hoogste punt waarom we goed doen zou dan in zichzelf goed zijn. Dit hoogste punt wordt door Socrates eudaimonia (geluk) genoemd. Arristoteles noemt als essentieel kenmerk van eudaimonia het begrip autarkeia, wat zelfstandig of onafhankelijk betekent.

Eudaimonia bestaat uit ‘een goede (eu) daimon (halfgod) bij zich hebben.’ Het begrip omvat niet perse zaken maar juist ook handelingen. Waardoor iemand een zinvolle invulling van het leven heeft en zich hier goed bij voelt. Een gevoel van tevredenheid en voldoening.

Hoewel het dus ook met geluk vertaald kan worden is het anders dan het streven naar geluk als lichamelijke voldoening zoals we bij het utilisme zien. Volgens Aristoteles kan een activiteit wel plezier geven maar dit gebeurt door de waarde van de activiteit zelf.

Deze stroming is specifieker omdat zij kijkt naar een concreet persoon die door handelingen een goed leven creëert. Zij is ook algemener aangezien ze naar het geheel van activiteiten kijkt en niet iedere handeling op zich.

Deugd, het optimaal benutten van je kwaliteiten

Het Griekse woord voor deugd, aretè, betekent ‘geschiktheid om datgene te doen waarvoor iets bedoeld is’. Een mens leeft dus goed wanneer hij zijn kwaliteiten optimaal benut. Waarbij het verstand leidend dient te zijn. In deugd leidt het verstand de emoties. Waardoor extreme emoties, angst die leidt tot lafheid, worden afgezwakt. Goede daden kunnen pas worden bereikt wanneer er correct wordt ingeschat hoe er in een bepaalde situatie dient te worden gehandeld. Om een situatie correct in te schatten is beraad nodig door een apart deel van het verstand, namelijk de praktische verstandigheid. Een goed besluit verbetert een goede houding, en deze zorgt weer voor een beter besluit.

Samenlevingsverband en Logos

In het boek politica gaat Aristoteles in op het samenlevingsverband. Hierbij gaat hij uit van een polis, een stadsstaat. De mens komt het best tot zijn recht in een polis, want in een polis worden alle menselijke activiteiten beoefend. Vooral de logos van de mens komt goed tot zijn recht.

Logos wordt vaak met het begrip verstand vertaalt. Voor Aristoteles heeft het een bredere betekenis. Logos is het vermogen om voordelen en nadelen te bevatten en daarmee ook het rechtvaardige en onrechtvaardige te snappen. Oftewel een oriëntatie op goed en kwaad. Logos zorgt niet alleen dat morele betekenissen worden begrepen maar zij brengt deze ook over, vandaar dat zij ook met ‘taal’ kan worden vertaald.

Binnen een samenleving wordt betekenis aan dingen toegekend, dankzij het overleg dat kenmerkend is binnen een polis. Voor Aristoteles is ethiek dan ook met politiek verbonden, zij vullen elkaar aan. Politiek geeft betekenis aan ethische begrippen en ethiek geeft een fundament voor politieke beslissingen.

Behoefte en noodzaak brengen mensen samen. Maar binnen deze nieuw ontstaande organisatie zullen er gesprekken ontstaan waardoor vernieuwingen en processen niet alleen geaccepteerd worden maar ook onderdeel worden van de identiteit van de organisatie.

Deugdethiek nog van deze tijd?

In onze huidige geïndividualiseerde samenleving is het idee van Aristoteles, dat mensen moreel worden gevormd dankzij de gemeenschap waar zij zich in bevinden, achterhaald. Hoe kunnen we zijn deugdethiek dan toepassen in onze hedendaagse samenleving?

Individuen hechten nog steeds aan het lid zijn van een duidelijk identificeerbare groep. Ook is er veel overeenstemming over belangrijke waarden, met name fatsoen, tolerantie en respect. Het probleem ligt bij het feit dat mensen zich niet altijd gedragen naar deze waarden. De oorzaak van dit gedrag kan worden verduidelijkt met de deugdethiek, want zij richt zich onder andere op karaktervorming.

Hoewel de deugdethiek van Aristoteles niet helemaal van deze tijd is, vindt er toch een herleving van de deugdethiek plaats.

  • Er wordt gezocht naar de betekenis van klassieke deugden voor de samenleving van nu.

  • En hedendaagse begrippen die nog niet in de deugdethiek bestonden, worden ingevuld aan de hand van de deugethiek.

Interne en externe goederen

Om dit te bereiken wordt onder andere het model van MacIntyre gebruikt. Volgens hem zijn er in de (post-)moderne samenleving verschillende kringen met hun eigen waardenstelsel. De kringen ( of circuits), met een eigen normen en waarden stelsel komen in de praktijk niet altijd even duidelijk naar voren. Omdat mensen zo mobiel zijn, bestaan er steeds minder vaste organisatie vormen.

Iedere kring wil bepaalde goederen realiseren. Er zijn twee soorten. Ten eerste de externe goederen, door middel van een activiteit kunnen mensen ze realiseren, zoals macht of geld.

En ten tweede de interne goederen, het doel van de handeling zit in de handeling zelf, bijvoorbeeld goed kunnen schaken. Interne goederen worden door mensen gedeeld, samen muziek maken, maar externe goederen zijn objects of competition, want ze zijn maar beperkt beschikbaar.

Externe goederen zijn vaak een stimulans om interne goederen te realiseren. Waarbij moet worden opgepast dat de externe goederen geen doel op zich worden. Als mensen zich focussen op de interne goederen ontwikkelen ze ook de bijpassende morele kwaliteiten, waardoor idealiter externe goederen niet meer nodig zijn.

Organisaties zijn een belangrijk forum, waar mensen zich betrokken voelen en het beste uit zichzelf halen. Men tast zijn eigen grenzen af en neemt initiatief. Zo ontstaan organisatiefilosofieën, waarbij creativiteit, participatie en vertrouwen de belangrijkste pijlers vormen. Dit levert verschillen op met het klassieke beeld van een ambtenaar van Weber. Niet klakkeloos uitvoeren wat de politiek vraagt, maar een ambtenaar met een krachtige persoonlijkheid.

De deugdethiek streeft naar oprechtheid. Wanneer een organisatie iets anders pretendeert te doen dan wat zij werkelijk doen, stuiten zij op cynisme en onbehagen.

Daarnaast is de deugdethiek een kritische stem die wijst op de gevaren van te veel nadruk op externe goederen. Zij kan mogelijkheden creëren voor verbetering van de situatie.

Vier kerndeugden van Thomas van Aquino

Volgens theoloog/filosoof Thomas van Aquino zijn er 4 kerndeugden, ook wel kardinale deugden genoemd, waar goed leven om draait. Iedere goede daad heeft van alle vier de deugden iets. De deugden zijn verstandigheid, rechtvaardigheid, matigheid en dapperheid.

  • Verstandigheid houdt in dat je de situatie goed inschat.

  • Rechtvaardigheid zorgt voor een goede verdeling van middelen en heeft oog voor de gevolgen voor alle actoren.

  • Matigheid geniet van zintuiglijke voldoening, maar overdrijf niet.

  • Dapperheid heeft te maken met zich kunnen verzetten tegen weerstanden van de buitenwereld.

De verhouding tussen verstandigheid, moed en de bestuurlijke praktijk

Met verstandigheid wordt een balans gevonden tussen kennis van zaken en de morele dimensie. Hierdoor weet men de situatie juist in te schatten en wordt het uiteindelijke doel bereikt. Dit begrip is breder dan deontologie en utilisme. Bij deontologie beoordeelt iemand vanaf een abstract punt de situatie. Met verstandigheid schat iemand de situatie goed in en kan daardoor het maximaal haalbare realiseren, hij richt zich op het betere, in plaats van het goede.

Moed, ook wel dapperheid is voor Aristoteles de deugd van de harde strijd. Hij verwijst dan ook naar het slagveld. Thomas van Aguino, christelijk, verwijst juist naar de martelaar. Deze verdraagt lichamelijke pijnen omdat hij op een hoger goed gericht is. Bestaat er dan nog wel echt moed in onze huidige westerse samenleving waarin de strijd is afgezwakt?

Hoewel we weinig oorlogsstrijden meer kennen zijn er in onze moderne samenleving andere vormen van strijden. Aguino heeft het over moed in de vorm van iets ondergaan. Dus dit houdt ook in op je plaatst blijven wanneer gevaren op je af komen. Een bestuurder moet stand houden tegen weerstanden die hij zal ondervinden bij de uitvoering van beleid.

Een onderdeel van dapperheid heet perseverantia, dit betekent dat iemand zich langere tijd vasthoudt aan een goed.

Moed houdt ook in dat men niet perse korte termijndoelen wil halen, maar ook kijkt naar de verdere toekomst en of deze doelen dan niet anders gesteld moeten worden, of uiteindelijk zelfs niet haalbaar zijn. En soms moeten er op korte termijn vervelende maatregelen worden genomen voor een positief langer termijndoel.

Aristoteles brengt ook het delicate evenwicht van eerbewijzen naar voren. Te veel accepteren leidt tot verwaandheid en te weinig tot misplaatste bescheidenheid. De grootmoedige weet eerbewijzen te relativeren. Immers eerbewijzen vallen onder externe goederen en die zijn geen doel op zich. Het werk zelf, het interne goed, moet het doel blijven.

Een belangrijk kritiekpunt op de deugdethiek is dat zij geen harde voorschriften verschaft. Daar staat tegenover dat zij aanspoort tot verbetering en dieper ingaat op de handelingsmotivatie dan de andere theorieën.

Kortom de drie behandelde theorieën, het utilisme, de deontologie en de deugdethiek, vullen elkaar aan. Toch zullen zij ook zo nu en dan tot uiteenlopende antwoorden leiden. Utilisme is geschikt voor het verantwoorden van bestuurlijk beslissingen. De deontologie geeft een onderbouwing van de belangrijkste plichten binnen de samenleving en organisaties. En de deugdethiek geeft een motivatie om te oriënteren op de kwaliteiten van goed leven.

Met praktisch verstand moet dan het juiste antwoord voor de specifieke situatie worden gevonden.

DEEL III

Door middel van taal komen morele problemen naar voren. En door middel van taal komen we tot de oplossingen. In dit deel wordt er ingegaan op een aantal morele kernwoorden.

Dit zijn integriteit, vertrouwen en verantwoordelijkheid. Hoewel niemand tegen deze begrippen zal zijn, moeten we niet onze kritische blik vergeten. Dit zijn begrippen die aan het begin van een discussie zouden moeten staan en niet als afsluiter gebruikt dienen te worden.

6. Begrip I: Verantwoordelijkheid

Verantwoordelijkheid is een breed begrip. Er zijn dan ook een aantal vormen. De eerste houdt in dat het gaat om wie waarvoor verantwoordelijk is. De toedeling en verdeling van verantwoordelijkheid. In dit hoofdstuk wordt er juist meer nadruk gelegd op een begripsanalyse. Wat wordt er bedoelt als er wordt gezegd dat iemand zich verantwoordelijk moet gedragen?

Binnen de begripsanalyse hebben we passieve en actieve verantwoordelijkheid. De eerste houdt in dat mensen worden aangesproken op de door hun verrichte daden. In het tweede geval gaat het om een taak die mensen zo goed mogelijk moeten uitvoeren. Dit moet dus nog gebeuren. Tot slot wordt er gekeken naar verantwoordelijkheid binnen grote organisaties.

De passieve verantwoordelijkheid

In het begrip verantwoordelijkheid vinden we het woord ‘antwoord’. In het openbaar bestuur moeten mensen bijvoorbeeld vragen beantwoorden om op die manier verantwoordelijkheid af te leggen. Iemand is verantwoordelijk door:

Kennis: Hij of zij weet wat hij of zij heeft gedaan. Of had dit redelijkerwijs kunnen weten.

Onwetendheid kan in dit geval een excuus zijn.

Vrijheid: Wanneer een persoon in vrijheid heeft gehandeld en diegene dus heeft gekozen voor een bepaalde optie. Overmacht is in dit geval een geaccepteerd excuus.

Morele criteria: Het gaat om meer dan puur de informatieve vraag of iemand een bepaalde handeling heeft verricht. Het gaat ook om de morele verantwoordelijkheid, heeft de persoon zich gehouden aan de regels en principes van de organisatie namens welke hij optreedt?

Deze drie kenmerken van verantwoordelijkheid komen overeen met ons mensbeeld van na de verlichting. De machtige mens die met zijn verstand de omstandigheden kan beïnvloeden en zelf beslist wat goed is en wat niet. Een nadeel van dit mensbeeld is dat men er vanuit gaat dat wij alles in de hand hebben en dat er dus altijd een schuldige aangewezen kan worden. Dit kan tot overspannen situaties leiden waarin een bestuurder alle schuld krijgt, terwijl het probleem een gevolg is van een complex proces. Bij een te sterke verantwoordelijkheidscultuur zal de bestuurder ieder risico uit de weg willen gaan, wat uiteindelijk tot een teleurstellend beleidsresultaat zal leiden.

De actieve verantwoordelijkheid

Actieve verantwoordelijkheid is de verantwoordelijkheid voor toekomstige activiteiten. Mensen die de kwaliteiten bevatten om zich te verantwoorden bij passieve verantwoording hebben ook bepaalde verplichtingen in de actieve verantwoordelijkheid.

Morele criteria: Van iemand die de morele problemen ziet wordt verwacht dat hij of zij hier iets mee doet en zich dus niet passief of onverschillig opstelt. Denk hierbij aan de klokkenluider.

Kennis/ macht: Macht brengt verplichtingen met zich mee. Hoe meer macht iemand heeft des te meer wordt er verwacht dat diegene zich bezighoudt met de gang van zaken en zijn verantwoordelijkheid accepteert. Ook dient hij als een voorbeeld voor zijn ondergeschikten.

Vrijheid: Meer vrijheid betekent meer verantwoordelijkheid om de juiste keuze te maken. Wanneer de vrijheid wordt ingevuld aan de hand van eigenbelang en willekeur, ontstaan er problemen.

Collectieven en hun verantwoordelijkheid

Hoewel wij in Nederland vaak geneigd zijn alleen individuen aan te spreken op hun daden, heeft dit zijn grenzen. Soms is niet een individu maar juist een groep verantwoordelijk. Deze verantwoordelijkheid overstijgt de optelsom van de individuele verantwoordelijkheden. Er zijn twee vormen te onderscheiden binnen groepsverantwoordelijkheid. De eerste is at random, een toevallige samenscholing met minimale gecoördineerde actie, welke kan leiden tot steekpartijen en verdrinkingen.

Ten tweede de verantwoordelijkheid binnen organisaties. Een veelvoorkomend fenomeen binnen het openbaar bestuur. Grootschalige structuren kunnen leiden tot indrukwekkende productiviteit maar geven ook het ‘probleem van de vele handen’. Wie is er verantwoordelijk voor het eindresultaat? Dit is de passieve verantwoordelijkheid, maar ook de actieve verantwoordelijkheid wordt bemoeilijkt. Door de grootschaligheid voelen mensen zich minder moreel betrokken bij hun werk en zij voelen zich minder verantwoordelijk voor hun werk.

Er zijn een aantal factoren die leiden tot problemen bij grootschalige organisaties.

Compartimentalisering: Iedereen krijgt een eigen afgebakende taak toebedeeld. Hierdoor treedt er vervreemding op van de verantwoordelijkheid. Vaak is de taak slechts een onderdeel van het geheel en is er dus een relatief grote afstand tussen het uitoefenen van de taak en het zien van het resultaat. Mocht dit resultaat moreel onwenselijk zijn dan zal de individu alsnog zijn taak uitoefenen aangezien zijn bijdrage betrekkelijk klein is.

Binnen sommige functies moeten mensen handelingen uitvoeren die moreel problematisch zijn. Dit worden adversary roles genoemd. Denk aan de politie die mag schieten, de advocaat die binnen bepaalde grenzen mag liegen of de politicus die soepel met de waarheid omgaat. Deze handelingen worden binnen deze functies toegestaan omdat de mensen lid zijn van een instituut die maatschappelijk gerechtvaardigd is.

Hiërarchische relaties kunnen ervoor zorgen dat ondergeschikten dingen doen die ze anders nooit zouden doen. Denk hierbij aan het bureaucratische ideaaltype van Max Weber, waarin hij naar de militaire discipline verwijst. Waarbij de ondergeschikte als het ware zijn morele besef uitschakelt en zonder vragen het bevel van zijn meerdere volgt. Zie hiervoor ook het Milgram experiment.

Vele handelingen leiden niet ieder op zich tot een catastrofe, maar wel samen. Wie is er dan echter verantwoordelijk? Bijvoorbeeld bij harmless tortures. De deelnemers kunnen ieder voor zich op een knopje drukken wat leidt tot een minuscuul stroomstootje, maar als ze allen te samen drukken leidt dit tot een dodelijke schok.

De vertegenwoordiging van de drie elementen in Eichmann

Toen Hannah Arendt verslag deed over de terechtzitting van Eichmann zag ze niet zozeer een verpersoonlijking van het kwaad als wel nietszeggendheid. Wat betreft Eichmann was hij niet verantwoordelijk voor alle misdaden die hem werden verweten omdat hij netjes het systeem heeft gevolgd. Hij was nooit aanwezig bij de martelingen omdat hij niet tegen de lijfelijke confrontatie kon. Hij stond dus ver weg van het resultaat, volgde ordes binnen een hiërarchische organisatie, had zijn eigen taak die hij strak uitvoerde en was volgens hemzelf slechts een radertje in het grotere geheel.

Oplossingen bij passieve verantwoordelijkheid

Vaak wordt een organisatie als een persoon gezien. Wanneer een organisatie nalatigheid wordt verweten wordt de organisatie gestraft om ervoor te zorgen dat de organisatie haar doen en laten verbetert. Bij veel organisatie werkt dit echter niet, omdat zij niet rationele actoren zijn die op sancties reageren. Ook hebben organisaties vaak geen eigen normen en waarden. Er zijn verschillende manieren om hiermee om te gaan.

Ten eerste kan de top van een organisatie worden aangesproken, ook wel hiërarchische aansprakelijkheid genoemd. Echter is de informatie die bij de top aankomt vaak vervormd door de vele schakels of verouderd door de tijd die het kost om hen te bereiken. In hoeverre zijn zij dan verantwoordelijk als zij handelen naar deze verouderde informatie? Een misstand kan dan ook niet altijd de top kwalijk worden genomen.

Ten tweede kan iedereen binnen de organisatie verantwoordelijk worden gehouden. Dit is echter praktische onmogelijk.

Ten derde, kunnen de leden van het collectief worden aangesproken. Dit gaat uit van de gedachten dat mensen zich identificeren met een organisatie en er een deel van hun identiteit aan ontlenen. De organisatie is dan een expressie van de collectieve wil. Dit ziet men voornamelijk in Aziatische culturen.

Er is een verschil tussen verantwoordelijkheid en schaamte. Bij verantwoordelijkheid gaat het om aanwijsbare schuld, bij schaamte gaat het er om dat iemand zich overvallen voelt door de fouten van anderen binnen de organisatie.

Oplossingen bij actieve verantwoordelijkheid

Veel problemen kunnen al worden opgelost door sterke betrokkenheid bij de morele dimensie van het werk. Dit kan onder andere door reflectie op het werk waardoor mensen gaan nadenken over het werk dat zij doen.

Het object van verantwoordelijkheid verlangt aandacht en zorg, want het is van personen afhankelijk.

Er is vaak een grotere context aanwezig die het bestaan van de organisatie legitimeert. Deze context werkt door in de organisatie zonder op de voorgrond te treden. De verantwoordelijkheid is vaak niet van korte termijn maar gericht op een duurzaam voortbestaan van het object. Dit besef beïnvloed ook de acties van de organisatie.

Dankzij de samenleving als gesprekspartner worden organisatie bijgestuurd.

7. Begrip II: Integriteit

In 1992 werd voor het eerst in Nederland dit begrip naar voren gebracht en in 1997 nam de Tweede kamer een Motie aan waarin de departementen verplicht werden tot integriteit. Er was echter geen overkoepelend integriteitsbeleid en iedere organisatie voor zich heeft hier invulling aan gegeven.

In het begin werd integriteit vooral gezien als morele onkreukbaarheid, nu heeft het een bredere betekenis en staat het synoniem aan ‘goed handelen’. Door de brede toepassing van het begrip heeft het zijn meerwaarde enigszins verloren. Hierna gaan we dieper in op de ontwikkeling van het begrip.

Waarom is er meer aandacht voor integriteit?

Integriteit is steeds belangrijker geworden door drie ontwikkelingen. Ten eerste de maatschappelijke ontwikkelingen en daarmee de vraag naar wat de grenzen zijn van toelaatbaar handelen.

Ten tweede en derde, de decentralisatie en het meer bedrijfmatig werken binnen het openbaar bestuur. Deze ontwikkelingen leiden tot bepaalde risico’s. Zo zorgt decentralisatie voor minder invloed van het politieke bestuur op de ambtenaren. En verleidt bedrijfmatig tot eigenbelang en het uit het oog verliezen van het publieke belang. Toch hebben deze ontwikkelingen niet direct geleidt tot een stijging van het aantal integriteitschendingen. Hoogstwaarschijnlijk is dit aantal gelijk gebleven, maar door de toenemende aandacht worden er meer gevallen ontdekt waardoor er een stijgende lijn aanwezig lijkt te zijn. Door Balkenende het ‘Integriteitsparadox’ genoemd.

Integriteit komt van het latijnse integritas wat ‘ongeschondenheid’ of ‘zuiverheid’ betekend. Opvallend is dat dit begrip belangrijker is geworden in een periode met meer verbrokkeling. Zij kan leiden tot een formulering van minimale standaarden en daarmee een harde kern vormen om zo de samenleving bijeen te houden. Een andere oplossing is om de verschillende elementen te ordenen en in verband met elkaar te brengen.

De kernbetekenis van integriteit

Wanneer een agent een belangrijke vondst cannabis doet en vervolgens een klein deel weer terug in de handel brengt, is deze persoon ‘innerlijk gebroken’. Dit is volgens de deontologische ethiek niet universaliseerbaar. Dus ethisch niet correct. Deze kijk heeft echter zijn beperkingen, want er is niet altijd een duidelijke lijn tussen wat toelaatbaar en ontoelaatbaar is. Als integriteit wordt gezien als morele ‘zuiverheid’ verliest een bestuurder die met een klein leugentje de goede zaak dient al zijn integriteit. Integriteit is zo belangrijk geworden dat er al snel kostbare onderzoeken lopen om iemand integriteit te garanderen terwijl dit achteraf vaak onnodig blijkt te zijn.

Een verdeling van de integriteit in verschillende integriteitvormen

Integriteit kan verwijzen naar een stelsel van plichten. Deze kan per maatschappelijk circuit verschillen. Zo hebben we de artistieke integriteit, de wetenschappelijke integriteit en in het openbaar bestuur de bestuurlijke integriteit en de ambtelijke integriteit. Deze kunnen worden onderverdeeld in morele en persoonlijke integriteit. Maar hoe valt deze verdeling samen met de betekenis ‘ongeschonden’ bij het begrip integriteit? Hoewel een onderverdeling veel voordelen kan hebben verliest men de eenheid. Sommige problemen liggen tussen deelgebieden en kunnen dus niet via een onderverdeeld begrip worden begrepen, maar moeten als geheel worden gezien.

Integriteit bij meerdere verplichtingen en belangen

Integriteit wordt ook gezien als een manier om met spanningen tussen eisen en verwachtingen om te gaan. Voor deze vorm van integriteit moet men goed kijken naar al zijn verbintenissen en verplichtingen en deze ordenen. Door zich te verdiepen in de onderlinge verhoudingen ontstaat er reflectie wat de integriteit ten goede komt. Door reflectie leert men afstand te nemen, dit draagt bij aan meer openheid en de mogelijkheid tot discussies.

Te veel focus op de eigen persoon leidt tot ‘moreel egoïsme’, iemand laat liever andere schade oplopen dan dat het eigen geweten aangetast wordt.

Soms is er een situatie waarin een persoon concessies moet doen op de morele beginselen omdat het de enige manier is om onprettige gebeurtenissen te voorkomen. Dan kan integriteit op twee manieren worden gebruikt. Via de deontologische manier wijst het de enige moreel zuivere optie aan. Die zou in dit geval dus niet de onprettige gebeurtenis kunnen voorkomen. Een soepeler benadering is wanneer iemand omgaat met de situatie door zijn opties te ordenen, prioriteiten te stellen en deze duidelijk naar buiten te uiten. Dan kan iemand alsnog integer handelen ondanks dat de morele beginselen worden geschonden. Integriteit wordt dan gezien als het goed hanteren van spanningen. Deze benadering houdt rekening met de tijdsdimensie, wat bij de deontologische benadering ontbreekt.

Kunnen perverse mensen integer zijn?

Integriteit kan op verschillende manieren worden omschreven. Bepaalde omschrijvingen laten toe dat bijvoorbeeld een nazi-beul in een concentratiekamp integer wordt genoemd omdat hij vanuit vaste overtuigingen en met een sterke consistentie handelt. Dit is moreel onwenselijk. Dus welke beschrijving sluit uit dat misdadigers het stempel integer kunnen dragen? We kijken hiervoor naar de twee eerder benoemde benaderingen.

De deontologische benadering bestaat uit maximen. Het Maxim respect wordt door een beul geschonden.

Als we kijken naar integriteit als het omgaan met veelheid wordt er van een persoon zelfreflectie gevraagd. Waarbij hij dient te reflecteren op activiteit die zijn of haar leven betekenis en zin geven. Deze inhoudelijke redenen moeten ook voor anderen kunnen gelden.

Ook het onderscheid tussen interne en externe goederen geeft een goed beeld van integriteit. Wanneer iemand externe goederen gaat nastreven wordt diegene eerder als niet integer gezien dan wanneer hij hetzelfde doet zonder externe goederen na te streven. Bijvoorbeeld een kok die mensen aanmoedigt slechte dingen te eten, of diezelfde kok die het eten van een grote fastfood keten aanprijst tijdens een tv uitzending. Want dan speelt het externe goed ‘geld’ een rol.

Mensen die oprecht maar grillig zijn worden door Taylor shallowly sincere genoemd, en kunnen volgens hem niet integer zijn. Iemand kan pas serieus betrokken zijn bij bepaalde waarden wanneer hij hier consequent naar handelt.

Voor integriteit is ook een mate van reflexiviteit vereist, dit zien we terug in de democratische samenleving waar personen voor hun overtuiging moeten opkomen tegenover anderen, en deze dus ook helder uiteen dienen te zetten. Binnen onze samenleving heersen er veel opvattingen, al deze mensen kunnen integer worden genoemd, zolang er een open debat gaande kan blijven.

Hoe integriteit te bevorderen?

Er zijn verschillende manier om integriteit te stimuleren.

Wetten en regels

We kennen een verbod op corruptie en de BIBOB-wet, de laatste houdt in dat een ambtenaar aangifte moet doen zodra hij corruptie in zijn werkomgeving ontdekt. Veel mensen pleiten ook voor duidelijke regels en normen binnen bedrijven, eventueel juridisch vastgelegd. Toch hebben al deze regels ook een nadeel, zij kunnen nooit de complexiteit van de situatie ondervangen, waardoor er toch bepaalde dingen buiten de regels vallen. Deze situatie wordt een ‘integriteitkwestie’ genoemd.

Duidelijkheid/openbaarheid

Wanneer bekend is dat iets openbaar wordt zal er minder snel corruptie plaatsvinden en eerder integer gehandeld worden. Door openbaarheid kan iedereen zien of een bepaalde keuze rechtvaardig is. Hierdoor worden sommige beslissingen door zeer grote groepen genomen om openbaarheid te garanderen, maar daarmee duurt een besluitvormingsproces wel langer en is het vaak ook kostbaarder.

Leiderschap

Een leider dient duidelijke grenzen te stellen en mensen aan te spreken wanneer zij deze overschrijden, ook dient hij alert te zijn. Daarnaast heeft hij een voorbeeldrol. Wanneer de leider een sterke nadruk op integriteit legt wordt integriteit binnen het bedrijf gestimuleerd. Een leider verkeert in de positie om bepaalde voorlopers van niet integer gedrag op tijd te ontdekken en zo te voorkomen dat er moreel slechte gevolgen ontstaan.

Vermijd niet alleen het kwaad maar ook de schijn

Niet alleen het daadwerkelijk kwaad moet vermijdt worden maar ook de schijn ervan. Want zodra er van een bestuurder een slecht beeld ontstaat, al komt het maar door schijn wordt hij in zijn functioneren beperkt. Er is hier een paradox, want bij een bestuurder die maatschappelijk betrokken is, wat wenselijk is, is er ook eerder een schijn van belangenverstrengeling.

8. Begrip III: Vertrouwen

Vanaf 1968 is er steeds meer literatuur verschenen over het begrip vertrouwen. Vanuit verschillende disciplines is erover geschreven. Hier wordt gekeken waarom vertrouwen in de hedendaagse samenleving een centraal begrip is. Verder wordt er gekeken naar twee vormen van vertrouwen. Het vertrouwen bij interactie tussen mensen en het vertrouwen die mensen in bestuurlijke organisaties hebben.

Wanneer te vertrouwen?

Vertrouwen is een vanzelfsprekendheid, pas wanneer het niet aanwezig is valt het op. Door de veranderende samenleving was vertrouwen minder vanzelfsprekend dan voorheen, vandaar de groeiende aandacht voor dit begrip. Bij onbekenden moet worden afgewogen in hoeverre zij betrouwbaar zijn. Bij deze beoordeling zijn twee extremen. Mensen zijn naïef wanneer zij zonder redenatie ervan overtuigt zijn dat men zich op een bepaalde manier zal gaan gedragen. Aan de andere kant stellen mensen juist pas vertrouwen wanneer er volledige zekerheid is dat iemand zich op een bepaalde manier zal gedragen. Ook dit is geen juiste benadering want volledige zekerheid is binnen het menselijk handelen een zeldzaamheid.

De kern van vertrouwen komt naar voren bij situaties waar deze zekerheid juist ontbreekt. Er bestaat dus een bepaalde onzekerheidsmarge binnen het vertrouwensbegrip.

Aanhangers van de rational choice theorieën, zullen zeggen dat er pas sprake is van vertrouwen bij absolute zekerheid. Wanneer zij niet over de volledige kennis van zaken kunnen beschikken zullen zij een berekening maken tussen de mogelijke voordelen en de risico’s waarbij ook de moeite om meer zekerheid te krijgen over bepaald gedrag wordt mee berekend.

Toch is vertrouwen niet te berekenen, het is juist de niet volledige duidelijkheid waarom iemand bereid is op een bepaalde manier te handelen. Zekerheid en onzekerheid is wel degelijk van belang, want als het vertrouwen wordt geschonden leidt een van de actoren schade. Dankzij vertrouwen kunnen we verder in de toekomst kijken en dus dingen plannen.

Noodzakelijkheid van vertrouwen tussen personen

Vertrouwen wordt gehinderd door eigen belang. Een bekend voorbeeld hierbij is het prisoners’ dilemma. De actoren hebben de keuze tussen coöperatie en non-coöperatie. Wanneer beiden actoren samenwerken ontstaan de hoogste beloning bijvoorbeeld 3+3 = 6. Maar wanneer een van beide niet samenwerkt en de ander wel is het eindresultaat ook 6, maar voor de niet coöpererende actor is het individuele resultaat hoger, namelijk 1+5 = 6. Echter als beide partijen die insteek hebben zal er helemaal niet worden samengewerkt een is het resultaat 1+1= 2.

Dit dilemma speelt bij communicatie ook een rol, om te zorgen dat de communicatie goed blijft verlopen en beide partijen naar elkaar luisteren kan er een soort cipier worden aangesteld. Deze heeft echter een aantal nadelen.

  • Kost geld, ook wel transactiekosten genoemd.

  • Cipier is niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld in de internationale politiek heeft niemand genoeg macht en autoriteit om andere partijen ergens toe te dwingen.

  • Free rider probleem, mensen die zich aan de controle ontrekken en alsnog hun eigenbelang nastreven.

Het free rider probleem komt met name voor in samenlevingsmodellen waarin het eigenbelang een centrale plaats bezet.

Het moeilijke aan het prisoners’ dilemma is dat als een persoon iets in de samenwerking wil bereiken, hij bereid moet zijn om acties te ondernemen, zonder zekerheid dat hij hier iets voor terugkrijgt. Om te zorgen dat mensen eerder vertrouwen op een goede samenwerking kunnen vasten omgangvormen en structuren een belangrijk hulpmiddel zijn. Zij creëren een bepaalde druk die leidt tot samenwerking. De structuur mag echter niet teveel op de voorgrond treden, bijvoorbeeld dreiging met sancties, want dan wordt vertrouwen juist kappot gemaakt.

Object van vertrouwen tussen personen

De bereidheid tot samenwerking wordt eerder gevormd door verwachtingen, overtuigingen en ideeën dan objectieve redenen. Waarop men vertrouwt, het object, kan zeer verschillend zijn. Binnen organisaties kan iemand het vertrouwen krijgen dat hij een taak goed aan zal pakken op basis van zijn kwaliteiten en kennis. Door dit vertrouwen is er meer ruimte om kleine foutjes te maken, risico’s te nemen en daarmee innovatie en originaliteit te bevorderen. Bij weinig vertrouwen zullen mensen zich zoveel mogelijk tot hun taak beperken en niets meer doen dan dat.

Vaak richt ons vertrouwen zich niet zozeer op de vraag of iemand wel de juiste kennis bezit, maar eerder op de vraag of deze persoon de kennis op een juiste manier toepast. De Engelsen hebben hiervoor het verschil tussen to rely en to trust.

To rely heeft betrekking op de vakman en zijn kennis, to trust is wanneer hij deze kennis ook op een juiste manier toepast.

De morele houding van een persoon is geen gegeven feit, hoe vaak iemand ook goed handelt hij kan altijd anders gaan handelen. Deze morele houding kan niet worden afgedwongen, en aangezien zij de basis is van vertrouwen kan vertrouwen ook niet worden afgedwongen. Wanneer iemand echter vertrouwen schenkt motiveert dit de ander om ook met vertrouwen te handelen. Het creëert een positieve spiraal. Dit schenken van vertrouwen kan wel weer een bewuste strategie zijn, maar zolang er niets opgedwongen wordt hoeft dit geen probleem te zijn.

Verschillende soorten vertrouwen in instituties

Wanneer men praat over vertrouwen in grote organisaties moet er een complexiteitsreductie plaatsvinden om overzicht te kunnen houden. Er bestaan verschillende soorten vertrouwen in grote organisaties.

De eerste wordt systeemvertrouwen genoemd. Deze is gericht op de ‘economie’ en de ‘politiek’. Er wordt vanuit gegaan dat grote systemen werken, deze vorm van vertrouwen wordt gezien als confidence en is anders dan trust. Bij confidence is er geen beslissing of er wel of niet wordt meegedaan, want mensen behoren automatisch tot bepaalde systemen. Hierdoor is er doorgaans wel confidence aanwezig ookal worden er kleine foutjes gemaakt. Bij teveel fouten is er echter een omslagpunt. Hierna is het heel moeilijk voor het systeem om de confidence van mensen terug te krijgen. Denk hierbij aan een ziekenhuis die teveel fouten heeft gemaakt en daardoor slecht in het nieuws komt.

Meer feitelijk is het vertrouwen in grootschalige georganiseerde instituties zoals ambtelijke organisaties. Het werk van veel openbare instellingen is onmogelijk zonder vertrouwen. Om dit vertrouwen te winnen en behouden zorgen deze organisaties dat zij strakke regelmaat hanteren en zich niet blootstellen aan grilligheid en willekeur. Daarnaast wordt van de organisatie verwacht dat zij transparant is. Hoe transparanter des te meer vertrouwen, echter niet alles is transparant. Dus men moet ook durven te vertrouwen dat wanneer niet alles transparant is, dit nog niet betekent dat er iets mis is binnen de organisatie.

Daarnaast kunnen organisaties vertouwen winnen door hun imago of reputatie. Hoewel een enkele cliënt misschien niet terugkomt blijft de daad bekend wanneer deze naar buiten wordt gebracht. Organisaties zullen dan ook graag hun goede daden naar buiten brengen, waardoor zij vertrouwen wekken bij het publiek. Een nadeel hiervan is dat wanneer een organisatie een slechte naam heeft, zij door bijna niemand vertrouwd wordt, ook al heeft ze het desbetreffende individu nooit geschaad. Thorbecke deed hierover de uitspraak: “Vertrouwen komt te voet en gaat te paard”. Doordat het zo lang duurt om weer vertrouwen terug te winnen kan het soms rendabeler zijn om slecht te blijven handelen.

Is er tegenwoordig minder vertrouwen?

In de hedendaagse samenleving zijn er veel interacties tussen onbekenden. Dus is het nodig om het vertrouwen een ondersteuning te bieden. Dit kan op verschillende manieren.

Ten eerste de Cipierregelgeving. Hierdoor worden structuren gecreëerd die slechte bedoelingen kunnen voorkomen.

Ten tweede het leren van de werking van het vertrouwensmechanismen op micro-niveau. Persoonlijke contacten en kleine verbanden kunnen een leerplatform vormen. Door deelname aan bijvoorbeeld verenigingen wordt geleerd wat vertrouwen is en wordt dit ook meer toegepast in de samenleving.

Opvallend is dat individueel ingestelde mensen, met veel controle over hun eigen leven en keuze vrijheid, ook een relatief groot vertrouwen hebben in andere mensen. Hoewel zij dus niet zijn ‘opgeleid’ in verenigingen. Deze redenatie is echter volgens Elchardus voornamelijk van toepassing op de sociaal sterkere bovenklasse. Daarbuiten neemt het vertrouwen juist af, met name in de hiërarchische gestructureerde instituties. Hoewel dit met name in de verenigde staten speelt kennen we in Nederland na de ‘Fortuyn-revolte’ ook een kritischere houding van de burger tegenover de overheid. Door dit wantrouwen worden instellingen gedwongen tot transparantie en het afleggen van rekenschap. Echter zoals al eerder is aangegeven is er een bepaalde mate van vertrouwen nodig om de democratie gaande te houden. Anders krijgen we te maken met het prisoners’ dilemma waardoor het eindresultaat lager is dan met vertrouwen.

Er is ook nog een andere vorm van wantrouwen. Een minder constructieve vorm, namelijk die van de chagrijnige geïsoleerde niet maatschappelijk betrokken burger. Professioneel gezag wordt nog wel vertrouwt, maar bestuurlijke instellingen absoluut niet. Terwijl de laatste juist een bepaalde mate van vertrouwen nodig heeft.

DEEL IV

In de jaren zeventig heerste het idee dat de overheid maatschappelijke processen naar haar hand kon zetten. Na 1980 bleek dat het bureaucratische apparaat zijn grenzen had. Mensen verlangde meer flexibiliteit en terughoudendheid van de overheid. Er hebben hierna twee grote veranderingen plaatsgevonden binnen de overheid. Ten eerste gaat de overheid meer handelen aan de hand van het economische marktmodel. Hierdoor gaat men meer volgens de bedrijfsmatige manier werken. En ten tweede vindt er een verandering plaats in de gezagsverhoudingen. De overheid krijgt in plaats van een piramidestructuur meer een netwerkstructuur. In dit deel wordt gekeken naar de achtergronden van deze veranderingen. En worden de voor- en nadelen van de beide veranderingen besproken.

9. Economische processen binnen de overheid

Vanaf 1980 is er een flinke toenamen in economische processen binnen de overheid. In de volgende vormen:

  • Volledige privatisering, zoals bij KPN.

  • Gedeeltelijke afstoting, zoals bij de NS.

  • Introductie van bedrijfsmatige werkwijzen in ambtelijk apparaat, ook wel New Public Management genoemd.

Een kritische kijk op de werking van deze processen is lastig omdat we te maken hebben met ‘gemengde arrangementen’. Hierbij is het onderscheid tussen overheidsaspecten en bedrijfsaspecten niet langer duidelijk zichtbaar. Een van deze gemengde arrangementen wordt de hybride organisatie genoemd, hierbij staan de publieke en bedrijfsmatige benadering naast elkaar. Let op, niet iedere organisatie waarbij deze twee benaderingen naast elkaar staan is hybride. De vervlechting van culturen binnen een hybride organisatie kan leiden tot conflicten en spanningen. Dit kan leiden tot innovatie en flexibiliteit, maar het kan ook een organisatie uit elkaar trekken.

Achterliggende morele motieven van het marktdenken

Economische en bedrijfmatig denken hebben dezelfde morele achtergrond. In het vrije markt economie model, maken vragers in vrijheid hun keuzen en aanbieders concurreren met elkaar in gelijkheid. Vertaalt naar de overheid is de overheidsdienaar aanbieder of verkoper van een product en de burger de klant.

Een markmechanisme dwingt om naar de wensen van de klant te luisteren, anders kan men zijn product niet verkopen. Ook voor de aanbieder heeft het voordelen, want die krijgt een ondernemende mentaliteit, waarbij hij meer eigen verantwoordelijkheid en initiatief zal nemen. Hierdoor raken overheidsdienaren beter betrokken bij hun werk. Helaas overheerst meerstal slechts het budgettaire motief wanneer men overgaat naar marktwerking. Terwijl er, zoals net beschreven, meer voordelen kunnen bestaan.

Goederen op de markt

De economische markt werkt door schaarste. Dit zorgt ervoor dat mensen een prijs voor een goed willen betalen. De homo economicus, weegt de voordelen van het verkrijgen van het goed af tegen het nadeel van de te betalen prijs, en daarmee andere goederen niet langer kunnen verkrijgen.

Echter, niet alle goederen zijn geschikt om op de vrije markt te verhandelen. Goederen met een publiek karakter zijn vaak niet deelbaar, zoals een stadspark of het milieu.

Belasting betalen wordt vaak gezien als een beperking, maar is eigenlijk een offer om een zo groot mogelijke vrijheid te verkrijgen. Als het collectieve domein in kleine stukjes zou worden gehakt waar men voor betaalt. Dan is een burger wel vrij in zijn eigen stukje, maar niet daarbuiten.

Het is stukjes hakken van goederen kan ook gevolgen hebben voor het gebruik en de aard van de goederen. Veel vormen van expertise en goederen zijn met elkaar vervlochten geraakt. Wanneer hier goederen uit worden gehaald om te verhandelen valt vaak het opvangnet weg. Zo zijn er tegenwoordig steeds meer medicijnen op de markt te verkrijgen, zonder de expertise van een arts. Weliswaar zit er vaak een bijsluiter bij, maar dat is nog geen vervanging voor een arts. Er moet dan ook per medicijn een zorgvuldige afweging worden gemaakt of deze op de vrije markt verhandeld mag worden of niet.

Om de problemen op te vangen die ontstaan wanneer het product uit het achterliggende vangnet is gehaald zijn er speciale instantie ontstaan. Zoals de ombudsman, de rechter of een klachtencommissie. Zij bevorderen echter onbewust een focus op eigen belang, je kunt hier slechts als individu een schadevergoeding krijgen. Er ontstaan geen collectief gedeelde principes.

Eigenbelang en preferenties

Wanneer het economische model wordt nagestreefd ontstaat er een andere manier van denken en spreken. Mensen zijn meer op hun eigenbelang gefocust. Dit kan tot een collectief welvaren leiden. Toch is het bij maatschappelijke vraagstukken wenselijker om deze belangen onder een breder perspectief te laten vallen.

Het verschil tussen de markt en het openbaar bestuur wordt gekenmerkt door het verschil in voice en exit. In het openbaar bestuur dienen dilemma’s te worden opgelost, hiervoor is het nodig om discussies te voeren, mensen gebruiken hun stem om duidelijk te maken wat hun oordeel is. Deze inhoudelijke discussie wordt de voice-optie genoemd.

In een markt kijkt de potentiële koper naar het product en als het hem niet bevalt koopt hij het niet. De exit-optie. Zonder dat er wordt gezegd waarom niet. Vaak wordt er vervolgens bij een andere producent naar het gewenste product gezocht.

Mensen zijn zowel burger als consument, dit kan tot botsende situaties leiden. Zo willen burgers dat producenten maatschappelijk verantwoord ondernemen. Toch zullen zij als consument de duurdere duurzaam gevangen vis laten liggen voor de goedkopere variant met dezelfde smaak.

Wanneer een goed te zeer wordt benaderd vanuit particuliere preferenties gaat de wezenlijke waarde verloren. Dan wordt de natuur gezien als iets dat aan de mens overgeleverd is in plaats van dat het gewaardeerd wordt om haar schoonheid. Zelfstandigheid en ontplooiing worden genegeerd door particuliere preferenties, waardoor musea, bibliotheken en natuurgebieden niet zouden bestaan.

Eigenbelang staat discussies in de weg die noodzakelijk zijn om de strategische doelen in de maatschappelijke omgeving naar voren te brengen. Dit geldt met name voor hybride organisaties. In Nederland komt een sterke nadruk op het eigenbelang naar voren bij de honorering van managers. Er ligt meer nadruk op persoonlijk gewin dan toewijding aan de publieke zaak. Dit is lastig te legitimeren als het bedrijf door gemeenschapsgeld wordt gefinancierd.

Nadelen van het marktmechanisme

Het marktmechanisme waarbij mensen goederen verkrijgen wanneer ze er de prijs voor overhebben, heeft zijn nadelen.

Binnen de overheid zijn er goederen die een intrinsieke waarde hebben en waar geen prijs op kan staan, zoals zorgvuldigheid van het bestuur, rechtszekerheid, inspraak en rechtsgelijkheid.

Daarnaast zijn er bepaalde normen waar mensen zich aan dienen te houden, wanneer hierover zou worden onderhandeld kan er corruptie ontstaan.

Verder wil de overheid ook de zwakkere binnen haar maatschappij beschermen. Anders zouden zij niet over bepaalde noodzakelijke goederen kunnen bezitten. Wanneer bijvoorbeeld de prijs voor gas, licht en water volledig vrij zou worden gelaten, zouden mensen buiten de bebouwde kom veel meer voor de aansluiting moeten betalen dan mensen binnen de bebouwde kom. Om dit te voorkomen formuleert de overheid randvoorwaarden, hierbinnen kan de markt zich vrij bewegen.

Voor- en nadelen van efficiëntie

Efficiëntie is op de vrije markt een belangrijke factor om te kunnen concurreren. Ook binnen de overheidsorganisatie heeft efficiënte zijn voordelen, zo kan er met zo min mogelijk verspilling van publieke goederen zoveel mogelijk bereikt worden.

Efficiëntie is echter lastig te meten binnen een overheidsorganisatie. Om dit te meten moeten er meetbare categorieën komen, zoals prestatie-indicatoren. Dit kan echter leiden tot een gerichtheid naar binnen, waardoor er procesbeheersing ontstaat zonder de bijbehorende materiële inhoud. Oftewel een focus op de middelen in plaats van het doel, doelverschuiving.

Hierdoor kan er een sterke focus gaan liggen op makkelijk meetbare en haalbare doelen, terwijl andere zaken die minstens zo belangrijk zijn voor bijvoorbeeld de veiligheid, worden genegeerd.

Er mag wel competitie zijn om de efficiëntie te bevorderen, maar geen concurrentie want dan kunnen bepaalde waarden, zoals zorgvuldigheid, verloren gaan. Om dit te garanderen, stelt de overheid controlemechanismen in. Om organisaties, die worden gefinancierd met publiekelijk geld, te kunnen controleren, zoals ziekenhuizen en universiteiten. Deze controlemechanismen brengen echter veel papierwerk met zich mee.

Publieke belangen van de overheid en organisaties met eigenbelang

Hoewel er dus een aantal goederen zijn die niet zo geschikt zijn voor het marktmechanismen, zijn er ook genoeg die dat wel zijn. De overheid hoeft zich er niet direct mee te bemoeien en heeft voornamelijk de verantwoordelijkheid om de markt goed te laten functioneren.

Bij een aantal goederen is de productie en distributie sterker een verantwoordelijkheid van de overheid. Zij kan kiezen om de uitvoering geheel zelf te doen, of om deze gedeeltelijk aan de markt over te laten. Dit laatste past in de bestuurlijke logica, het gaat er met name om dat iets gebeurt, de manier waarop is minder van belang. Maar de overheid blijft wel verantwoordelijk, ook als zij haar taken aan de markt delegeert.

Wanneer er wordt gedelegeerd ontstaat er een paradox, de overheid die vanuit publiek belang opereren, delegeren taken aan organisaties en bedrijven die vanuit hun eigenbelang werken. Zolang het doel dat de overheid voor ogen heeft wordt bereikt hoeft dit geen probleem te zijn. Maar wanneer het marktmechanisme niet zo goed werkt, of wanneer er neveneffecten ontstaan wordt de overheid hiervoor verantwoordelijk gesteld.

Dit paradox is met name te vinden in de hybride organisatie. Zij behoren noch tot de markt, noch tot de overheid, werken bedrijfsmatig en zijn op afstand geplaatst van de overheid. De bestuurder draagt de verantwoordelijkheid, hoewel het bedrijf moeilijk te sturen is aangezien het niet transparant is in het afleggen van verantwoordelijkheid.

Om zeker te weten dat het marktmechanisme de beste keuze is dient er ten eerste gekeken te worden naar welk goed er op welke efficiënte manier geproduceerd/ geleverd wordt. En ten tweede dient er gekken te worden naar het hoe aspect. Is het marktmechanisme inderdaad de goedkoopste en beste manier om het goed te realiseren?

Om structurele problemen op te vangen, dient de overheid controlerende organen in te stellen en nieuwe normen vast te stellen. Dus hoewel door privatiseren de bureaucratie wordt verkleind, wordt zij tegelijk weer vergroot omdat er controlemechanismen nodig zijn.

Nieuwe taak voor de overheid: marktcontrole

De overheid heeft er een nieuwe taak bij gekregen, zij dient ervoor te zorgen dat de markt goed blijft functioneren, door concurrentie eerlijk te laten verlopen. Dus dient er te worden opgetreden tegen monopolievorming, informatieachterstand en hoge toetredingsbarrières. Hiervoor wordt er gebruikt gemaakt van een uitgebreid wetgevingsapparaat, welke met de markt dient mee te groeien. Naarmate de markt steeds complexer wordt, zijn er steeds ingewikkeldere transacties nodig. Hiervoor zijn er regulatoren die transacties ordenen, al brengt dit wel weer extra transactiekosten met zich mee. Ondertussen dient de overheid paraat te blijven.

Ook hierin vinden we een paradox. Bij privatisering, het verkleinen van de overheid, is er dus een sterke overheid nodig.

10. Verandering in gezagsverhouding leidt tot meer ethiek

Door de veranderende gezagsverhoudingen binnen de overheid is er meer aandacht voor ethiek gekomen. Met name in verband met integriteitschandalen en normschendingen. Dat er verandering binnen de overheid plaatsvindt is onbetwist, de reikwijdte is echter iets anders. Zo denken sommige dat de politiek geheel overbodig zal worden terwijl anderen van mening zijn dat de kern van het overheidsapparaat onaangetast zal blijven.

Om beter het belang van ethiek voor de overheid te begrijpen wordt gekeken naar het ideaaltype van de bureaucratie van Max Weber. Al heeft dit model zijn nadelen in de moderne maatschappij waarin de roep klinkt voor een dynamische en flexibele overheid.

Webers model, oplossing voor spanningen

De bureaucratie wordt aangestuurd door de politiek. Zij hebben echter beide een andere motivatie voor bepaalde beslissingen, en dit kan tot spanningen leiden. De bureaucratie redeneert vanuit deskundigheid, wat hen ook een bepaalde machtspositie verschaft, terwijl de politiek rekening moet houden met andere partijen, of een bepaald image dient te volgen. Uit Webers model volgt dat deze spanningen niet tot problemen hoeven te leiden aangezien de ambtenaar het bevel van de politicus dient te volgen. Immers de politicus verkrijgt zijn gezag van de democratie.

Door Webers neutrale houding gaat hij niet duidelijk in op de motivatie van een ambtenaar om te gehoorzamen aan het bevel van de politicus. Hij geeft slechts een kille beschrijving dat de ambtenaar met name als doel heeft het vergroten van de eigen macht. Hij gaat voorbij aan de toewijding van ambtenaren en dat zij juist geen persoonlijke roem of eigenbelang nastreven.

Weber omschrijft het begrip discipline als iemand die een bevel op die manier volgt alsof hij het eigen heeft gemaakt. De motivatie van een ambtenaar om regels te volgen is omdat zij legitiem zijn. Legitimiteit in omschreven door kant, door hem zou de ambtelijke gehechtheid aan de regels als een persoonlijke factor worden beschreven. Om dit te begrijpen moeten we terugkijken naar het onderscheid tussen persoonlijk als in de plaats van de overtuiging, of persoonlijk als in hoe de inhoud van de overtuiging tegenover anderen staat. Dan is de ambtelijke motivatie wel persoonlijk in de eerste zin van het woord omdat de ambtenaar de regel of bevel eigen heeft gemaakt.

Weber krijgt met name kritiek omdat hij de ambtelijke motivatie alleen aan de buitenkant omschrijft en niet ingaat op het waarom. Dit komt mede doordat hij het schreef tijden het Duitse keizerrijk waar onvoorwaardelijke gehoorzaamheid niet zozeer motivatie behoefde als voor de hedendaagse mens.

Ontwikkeling van netwerken en technologische veranderingen

De verandering in de samenleving wordt vaak aangeduid met het begrip individualisering. Maar in hoeverre is dit toepasselijk? Het is waar dat traditionele instituten veel minder gezag hebben. Maar burgers zijn niet veranderd in vrij rondzwevende autonome individuen, die als vreemden voor elkaar zijn. Achtergrondvariabelen zoals Subcultuur, sexe en sociale klasse zijn nog steeds belangrijke factoren om te voorspellen wat iemands voorkeur en opvatting zal zijn. Vrije mensen zoeken elkaar op en daarmee ontstaat een moderne vorm van ‘kuddegedrag’.Deze kuddes worden gebonden door een minimum aan gedeelde waarden, en zijn dan ook niet vanzelfsprekend.

De veranderingen zien we ook terug in het woord netwerk, eerst voornamelijk gebruikt door politicologen en sociologen als aanduiding voor een afgebakende groep binnen een vaste sociale structuur, waar de besluiten genomen worden. Tegenwoordig overheerst de bestuurskundige betekenis van het woord welke betrekking heeft op dynamische interactie, deze werkt juist tegen hiërarchische structuren.

Technologische ontwikkelingen beïnvloeden de sociale omgangsvormen. Door de technologie hebben we steeds minder fysieke grenzen, hierdoor neemt de betrokkenheid met de traditionele bestuurlijke eenheden, zoals de gemeente, de provincie, het land, steeds meer af. De contacten zijn ook steeds vluchtiger. En door internet meer horizontaal. binnen het internetnetwerk is er immers geen centraal punt, iedereen kan deelnemen aan een forum en er weer uitstappen met een klik op de muisknop.

Door de vluchtigheid worden maatschappelijke processen steeds lastiger te begrijpen. Hoe meer de bestuurder het probeert, des te meer raakt hij verdwaalt in de complexiteit van het geheel. Om mee te gaan in de veranderende samenleving wordt er meer nadruk gelegd op gedecentraliseerde organen, deze staan dichter bij de samenleving, zijn soepeler in het meegaan met veranderingen, en hebben geen precieze grenzen. Hier werkt de ‘ambtenaar nieuwe stijl’.

Toch kunnen deze ambtenaren blijven vasthouden aan de klassieke waarden uit Webers model. De waarden vormen een kader waarbinnen de ambtenaar flexibel is.

Problemen en uitdagingen

In de nieuwe samenleving ontbreken de strakke richtlijnen van Webers model, met als gevolg dat de bevoegdheden en verantwoordelijkheden niet langer duidelijk zijn. Hierdoor kunnen spanningen ontstaan. En verwordt het openbaar bestuur nu tot een jungle? Waar gesjoemeld wordt met afspraken en er machtspelletjes ontstaan?

Naast checks and balances geeft de netwerkstructuur hier zelf de oplossing voor. Door deze structuur is de macht verspreid en kan niemand voor hele grote veranderingen zorgen. Echter geldt wel het recht van de sterkste

Daarnaast wordt in een platte organisatie eerder de waarden uit het oog verloren, wat voor een publieke organisatie niet wenselijk is, want het kan onder andere leiden tot corruptie.

Het gaat dan meer om met wie je spreekt dan wie je bent. Deze gedachte zorgt voor meer nadruk op goede contacten, waar de moderne lobbyist bij uitstek zich op focust. Met persoonlijke charme en kennis van de materie kan hij veel invloed hebben. Misschien teveel? Wat kan leiden tot verontwaardiging over bijvoorbeeld de ‘autolobby’.

Dus hoewel de ambtenaar behoefte heeft aan meer handelingsvrijheid, zijn er veel gevaren wanneer er geen centrale sturing aanwezig is.

Oplossingen uit de ethiek

Ten eerste een minimale maar onverbiddelijke centrale sturing

Ethiek kan grenzen geven, dit is belangrijk voor het algemeen belang. Door de snelle technologische ontwikkelingen en de groeiende vrijheden is juist een krachtige overheid wenselijk. Zij kan de vrijheden waarborgen en zorgen dat de rust behouden blijft.

Hoewel er dus ook hier gesproken wordt over gehoorzaamheid aan bepaalde regels, is dit niet de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid waar Weber over spreekt. Er moeten motivaties zijn om te zorgen dat de ambtenaren gehoorzamen, dit kan door controle, maar ook juist door een goede instelling op de werkvloer.

Het stellen van grenzen is met name van belang bij formele taken, waarbij het meer gaat om een goed verloop van processen, dan de inhoud. Door deze formele instelling kan echter de morele achtergrond verloren gaan.

Ten tweede een bemiddeling oriëntatie-verwerkelijking.

Voor activiteiten die niet duidelijk gereguleerd zijn is het Weberiaans model niet van toepassing. Een model dat vaak genoemd wordt is het contractmodel. Maar dit werkt ook niet, aangezien de netwerkpartners beiden doel-zoekend zijn en nog niet weten wat ze exact willen. Voor het netwerkmodel zijn integriteit en vertrouwen belangrijke begrippen.

Daarnaast kan de deugdethische handelingstheorie aanknopingspunten bieden.

Zij kan helpen om basiswaarden duidelijk te houden, aangezien deze slechts in termen van algehele oriëntatie geformuleerd kunnen worden. De leiding zet de toon en ondergeschikte vertalen de algemene richtlijn naar de concrete situatie. Dit doen zij door een moreel oordeelsvermogen te hanteren. Doordat de ambtenaar in brede zin weet waar hij en zijn organisatie voor staan, kan hij de regels, met dit in zijn achterhoofd, soepeler op de verschillende situaties toepassen. Hierbij spelen de deugden verstandigheid en moed een rol.

Een goede evenwicht tussen de algemene inzet en de concrete handeling zorgt voor een positieve uitwerking in integriteitvraagstukken. “Morele training wint dus aan kwaliteit wanneer ze de ambtenaar leert pendelen tussen de algemeen oriëntatie en bijzonder situatie.”

 

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting Media Ethics

Samenvatting Media Ethics

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Introductie

In een wereld waar steeds meer ethische mediaschandalen voorkomen is het voor elke beoefenaar van een mediagerelateerd vak belangrijk om een ethisch verantwoord beleid te voeren en na te denken over de mediaethiek binnen hun vakken. Vaak denken mediaprofessionals dat als de techniek bepaalde handelingen mogelijk maakt dat ze niet verder na hoeven te denken over of de handelingen ethisch verantwoord zijn of niet. Als het mogelijk is, als het kan, dan hoef je tenslotte niet verder na te denken of die handeling ook ethisch gezien kan. Mediaprofessionals moeten echter hun verantwoordelijkheid nemen en integer te werk gaan.
Dit boek probeert het belang van ethiek voor mediaprofessionals aan te geven, en te zorgen dat het denken over ethiek en het integreren van ethiek in het dagelijkse werk van mediaprofessionals omhoog zal gaan, in plaats van steeds minder te worden. Iedere student die later als mediaprofessional aan het werk wil, zal de standaarden, verplichtingen en taken die voortkomen uit ethisch verantwoord handelen moeten kennen, leren en toepassen. Een deel van de benodigde ‘mediawijsheid’ komt voort uit het kennen van zulke standaarden.
In dit boek wordt weinig aandacht besteed aan termen als de waarheid, accuraatheid en eerlijkheid. Dit heeft ermee te maken dat deze termen in de realiteit alleen bereikt worden door het beschouwen van veel individuele waarheden. Niemand heeft de waarheid in pacht of is volledig objectief en eerlijk. Alleen door een optelsom van individuele visies wordt tot waarheid en objectieve eerlijkheid gekomen. Om die reden wordt er in dit boek weinig aandacht besteed aan die begrippen op zichzelf maar meer aan de redenen waarom we in de media moeten zoeken naar waarheid, accuraatheid en eerlijkheid.
Als mediaprofessionals dienen we na te denken over transparantie, de mogelijke schade die een uiting kan aanrichten en waarden die kunnen conflicteren. Zeker in een wereld waar nieuwe media steeds belangrijker worden en steeds nieuwe vraagstukken oproepen binnen het ethisch denken. Dit boek werkt weinig vanuit voorbeelden, maar meer vanuit de basis van theorieën, definities, richtlijnen en principes. Vandaaruit kunnen mediaprofessionals ethiek in de praktijk zelf toepassen.
 

Hoofdstuk 1: Theorieën over ethiek

Ethiek komt voort uit morele filosofie, of moreel denken. De basis van het ethisch denken komt uit de filosofie. Filosofen denken vaak na over goed en kwaad in verschillende contexten, en hun denkwerk vormt daarom een belangrijke basis voor de hedendaagse ethiek.
Doordat er tegenwoordig veel verschillende culturele groeperingen zijn met eigen normen en waarden is er geen sprake meer van universele normen en waarden. Hierdoor is het des te moeilijker om moreel denken te beschouwen als iets universeels, en zo geldt dat ook voor ethiek. Ethisch denken kent geen vraagstukken die goed of fout beantwoord kunnen worden, maar kent veel grijze gebieden, die gedeeltelijk van de invalshoek en interpretatie van de denker af hangen.
Definities
Ethiek kan gezien worden als een manier van denken om onze acties goed te praten, als deze acties er voor zorgen dat bepaalde waarden in conflict komen met elkaar. Maar het kan ook gezien worden als een manier van denken om de waarde van onze acties te bepalen. Hoe dan ook wordt er in ethiek gezocht naar waarom en hoe we denken de waarheid te kennen.
Belangrijk is dat ethisch denken en moreel denken niet hetzelfde zijn. Moreel denken gaat uit van één set normen en waarden zoals die een bepaalde persoon zijn aangeleerd. Ethisch denken gaat over de conflicten en overeenkomsten tussen alle vormen van moreel denken. Ethiek probeert een manier te vinden om bepaalde morele denkwijzen een waarde toe te kennen om zo tot een conclusie te komen welke morele denkwijzen juister zijn dan andere morele denkwijzen. Ethiek probeert altijd tot een conclusie te komen waar iedereen mee kan leven. Ethiek geeft richtlijnen van wat we moeten doen en waarom we het zo moeten doen.
Audi beschrijft de dingen die we moeten doen als normatieve doelen en de kennis van waarom we het zo moeten doen als Epistemische kennis.
Ethiek is een denkwijze, geen antwoord. Het gaat om het proces om tot bepaalde conclusies te komen en niet om de conclusies zelf. Het gaat om de rationele redenen die worden gevonden om tot een bepaalde conclusie te komen. Op die manier helpt ethiek wanneer verschillende waarden conflicteren om tot een conclusie te komen.
Belangrijke denkers
Zoals eerder genoemd komt de basis van ethiek voort uit het denkwerk van belangrijke filosofen uit het verleden. In het boek Nicomagische Ethiek werkte Aristoteles zijn denken over deugdethiek uit. Hij stelt dat er intellectuele waarheid bestaat (kennis) en morele waarheid (waarden zoals moed, rechtvaardigheid en waarheidsgetrouwheid). Volgens Aristoteles moet er steeds een balans worden gezocht. Verder is een mens niet rationeel, maar een combinatie van ratio en emotie en ook daar moet een balans in worden gevonden. Want allen hebben invloed op het proces van het maken van een keuze.
Kant stelt dat de mens rationeel kan redeneren en daarom de morele verplichtingen die een mens heeft kan kennen. Daarnaast bezit de mens de vrijheid waardoor de mens de mogelijkheid heeft om de morele verplichtingen die we kennen na te komen. Bij onze acties moeten we ons afvragen of deze universeel geaccepteerd zijn. Dit systeem van Kant is deontologisch: gebaseerd op de verplichtingen die een mens dient na te komen.
Benhabib stelt dat elk individu anders is en ook zo gezien moet worden. Vanuit die denkwijze stelt zij dat verantwoordelijkheid, zorg, het creëren van onderlinge banden en onderling delen de belangrijkste doelen zijn van een mens. Om van de individu die we zijn ervoor te kiezen en naar te handelen om bij een samenleving te gaan horen.
Mill stelt dat plezier de basis is van morele juistheid. Hierbij ziet hij plezier niet alleen als het gevoel van opwinding veroorzaakt door externe impulsen, maar hij stelt ook dat plezier alleen maar kan bestaan bij mensen als men zeker is van de waarheid en juistheid van een actie. Mill zijn teleologische theorie gaat er van uit dat de morele waarde van een actie zit in de uitkomsten van de actie, die volgens hem plezier zouden moeten brengen.
Rawls stelt dat rechtvaardigheid het hoogste doel is. In een voorbeeld schetst hij een samenleving waarin iedereen gelijk is en hetzelfde heeft en waar een sluier van onwetendheid over onderlinge verschillen heerst. Stel dat bepaalde dingen onderling verdeeld moeten worden dan zal de groep eerst willen garanderen dat iedereen in vrijheid kan leven. Daarna zal een beleid worden opgesteld dat ervoor zorgt dat de armste of slechtst bedeelden het eerst worden geholpen omdat iedereen van ons dat zou kunnen overkomen. Op die manier is rechtvaardigheid een vorm van eerlijkheid en eerlijk delen.
Ross heeft een systeem bedacht dat intuïtionistisch genoemd kan worden. Hij stelt dat we zelf kunnen afwegen welke verplichtingen zwaarder wegen dan anderen. Belangrijke verplichtingen volgens hem zijn bijvoorbeeld trouw en vertrouwen, rechtvaardigheid, dankbaarheid, zelfverbetering en het niet doen van schade aan anderen.
Relativisme versus Idealisme
Relativisme is gebaseerd op een individuele manier van denken en gaat ervan uit dat de enige manier om te vinden wat juist is, is door uit te gaan van eigen eerdere ervaringen. Idealisme gaat uit van het grotere doel buiten individuen om, waarbij bepaalde overtuigingen de drijfveer vormen en het soms nodig kan zijn om weldegelijk schade te doen aan anderen als daarbij het hogere doel voortkomend uit de overtuigingen bereikt kan worden.
De balans van de mate van relativisme en idealisme in een mens, dus de mate van denken vanuit de individu of vanuit het grotere geheel, maakt de ethische ideologie van een mens. Forsyth heeft onderzoek hiernaar gedaan en komt met vier soorten mensen. Mensen die hoog op relativisme en hoog op idealisme scoren zijn situationisten die per situatie bekijken of iets ethisch verantwoord is of niet. Mensen die hoog scoren op relativisme maar laag op idealisme zijn subjectivisten die op eigen ervaringen baseren of iets ethisch verantwoord is of niet. Mensen die laag op relativisme en laag op idealisme scoren zijn exeptionisten die volledig uitgaan van standaard opgestelde ethische richtlijnen en bijna nooit een uitzondering maken, tenzij het hen goed uitkomt. Mensen die laag op relativisme scoren maar hoog op idealisme zijn absolutisten die geloven dat ethisch verantwoord handelen gevonden kan worden door exact de richtlijnen te volgen.
Doelen en middelen
Een belangrijke vraag om te stellen is welke middelen heiligen de doelen? Oftewel mag je voor een hoger doel bijvoorbeeld schade doen aan een ander? En wat voor doelen moet een mens hebben? In principe zijn de doelen van een mens altijd op zichzelf gericht. Echter vanuit het denken van onder andere Kant zou een mens ook doelen moeten hebben die gericht zijn op het grotere geheel. We moeten alles om ons heen behandelen zoals we zelf behandeld willen worden, als we dat niet doen dan ontkennen we dat we allemaal levende wezens zijn. Dan ontkennen we ook onszelf.
Consequenties en intenties
Doorgaand op de vorige paragraaf kan de vraag gesteld worden als onze intenties goed zijn, zijn dan alle consequenties gerechtvaardigd? In dit hoofdstuk is een duidelijke scheiding neergezet tussen het denken dat we bepaalde taken of doelen te vervullen hebben boven alles en het andere denken dat we al onze acties moeten afwegen tegen de mogelijke schade die het doet aan anderen. Daarbij ook het onderscheid tussen het denken vanuit de individu of het denken vanuit het belang van de samenleving. Al deze denkwijzen zijn belangrijk voor de vorming van ethisch denken. Geen enkel is belangrijker of minder belangrijk dan de ander.

Hoofdstuk 2: Mediaethiek

Ethiek vraagt ons om alles op het microlevel te verbinden met het macrolevel. Van wat alleen onszelf aangaat naar wat ons allemaal aangaat. Mediaethiek gaat over waarom we een bepaald systeem navolgen in de media en wat dit systeem volgens ons zou moeten doen.
Goed en kwaad
In ethiek worden vaak vragen gesteld over wat het beste zou zijn. Dit suggereert dat ethiek een onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Want iets wat niet ethisch te verantwoorden is wordt vaak als onethisch en dus verkeerd of kwaad gezien. Ook in de media zijn zulke zwart-wit voorbeelden van goed en kwaad te onderscheiden. Maar ethiek houdt zich met name bezig met alle grijze gebieden, waarover veel vragen gesteld kunnen worden.
Normen en waarden
Ethiek stelt vragen over welke waarden voorrang krijgen op andere waarden. Waarden die onder andere kunnen conflicteren zijn persoonlijke waarden en professionele waarden. Iedereen heeft voor zichzelf een bepaald waardensysteem. Algemeen aanvaarde waarden kunnen toch een verschillende volgorde in prioriteit hebben bij verschillende mensen. Verschillende waarden hoeven elkaar dan ook niet uit te sluiten, de ene waarde weegt alleen zwaarder dan de andere waarde. Vanuit de volgorde van prioriteiten van waarden die ieder mens voor zichzelf maakt kan beslist en geoordeeld worden.
Media streven ernaar om een betrouwbare bron van informatie te zijn voor hun publiek. Alleen als media en mediaprofessionals daadwerkelijk professioneel zijn in hun uitingen is het voor het publiek relevant om die media te gebruiken als bron van informatie.
Betrouwbaar zijn bestaat weer uit verschillende waarden die belangrijk zijn in de media: de waarheid vertellen, eerlijk zijn, het voorkomen van een slechte reputatie en teleurstelling, eerlijke concurrentie, het beschermen en promoten van de media-industrie, en een gevoel van verantwoordelijkheid richting alle betrokken partijen.
Journalisten hebben bepaalde codes en richtlijnen op basis van waarden. Vertel de waarheid en alle kanten van de waarheid, minimaliseer de schade aan anderen, wees altijd onafhankelijk en wees betrouwbaar en volledig zijn de belangrijkste richtlijnen. In de PR zijn de belangrijkste waarden: verdedig de personen, bedrijven en ideeën die je representeert, wees eerlijk door de waarheid te vertellen, wees professioneel, wees onafhankelijk, wees loyaal en wees rechtvaardig. Voor marketeers geldt: wees eerlijk er vertel de waarheid, wees verantwoordelijk in de balans tussen de belangen van de verkoper en de consument, wees rechtvaardig, heb respect, wees transparant en open en vervul de verantwoordelijkheden die je binnen de maatschappij hebt.
Ethisch denken
Het ‘Multidimensional Ethical Reasoning and Inquiry Task Sheet’ (MERITS) is een model dat helpt om tot de juiste beslissingen te komen. Er komt niet één juiste beslissing uit dit model voort, maar voor ieder een eigen beslissing omdat ieder een ander waardensysteem heeft. MERITS helpt in feite de juiste vragen te stellen waarbij de uitkomst voor iedereen anders is.
Dit model geeft als eerste stap aan dat alle conflicterende waarden genoteerd moeten worden, waarbij nagedacht moet worden over prioriteit van elk van de waarden, en waarom bepaalde waarden meer prioriteit hebben dan andere waarden. Als tweede stap moet een filosofische basis gekozen worden van waaruit verder gedacht wordt. Als derde stap moet bedacht worden welke partijen allemaal betrokken zijn in het conflict en wat hun aandeel en belang is in het conflict. Als laatste moet nagedacht worden over welke verplichtingen en verantwoordelijkheden er in het spel zijn en wat de effecten zijn van bepaalde keuzes.
Media bias
Kritiek die vaak gegeven wordt op media(professionals) is dat er gewerkt wordt vanuit een bepaalde bias. Dit betekent dat er vanuit een niet volledig neutraal perspectief wordt gekeken en verslag gelegd. Met name de politieke bias komt veel voor, zo zijn bepaalde kranten meer conservatief dan liberaal of meer links dan rechts.
Het publiek heeft bepaalde filters waardoor een boodschap heen moet voordat het daadwerkelijk ontvangen wordt. Allereerst moet een persoon aandacht hebben voor de boodschap, daarnaast moet de boodschap overeenkomen met overtuigingen en waarden van die persoon en als laatste wordt maar een deel van de boodschappen daadwerkelijk opgeslagen in het geheugen van die persoon.
Bias ontstaat door interactie tussen verschillende normen, waarden, meningen, perspectieven en overtuigingen. Bias valt ons pas op als het neigt naar een perspectief dat anders is dan het onze. Wat dat betreft zegt bias ook meer over onszelf dan over de media. Het oordeel dat wij maken over of media objectief is of niet wordt gemaakt vanuit ons eigen subjectieve perspectief. Dat maakt het concept bias belangrijk om over na te denken, maar ook erg ingewikkeld.
Mediaethiek en de digitale wereld
Ook de digitale wereld kent zijn eigen richtlijnen op het gebied van ethiek. De digitale wereld is van een dusdanige vluchtige aard dat daar soms andere vragen gesteld bij kunnen worden dan bij overige vormen van media. De basisrichtlijnen zijn als volgt: doe anderen geen kwaad, verander niets in het werk van anderen, de computerbestanden van anderen zijn privé, de computer mag niet gebruikt worden om te stelen, materiaal van anderen mag niet gebruikt worden om er zelf beter van te worden, er mag geen valse getuigenis worden afgelegd, auteursrechten zullen gerespecteerd worden, het gebruiken van andermans bestanden en bronnen kan alleen met de benodigde autorisatie en bij publicatie dient altijd nagedacht te worden over de gevolgen voor alle partijen, de sociale gevolgen en dient de basis respect voor je medemens te zijn.
 

Hoofdstuk 3: Transparantie en doorzichtigheid

Door volledig transparant en doorzichtig te handelen kan een vertrouwensband worden gecreëerd. Doordat het volledig transparant is weet het publiek dat je eerlijk bent en weten ze dat je daarom te vertrouwen bent. Transparantie betekent beweging die te zien is. Elke beweging of actie die gemaakt wordt moet volledig zichtbaar zijn.
Vertrouwelijkheid
Hoewel nieuwe media ervoor gezorgd hebben dat er meer openheid en transparantie is, en het publiek meer mogelijkheden heeft om te controleren ontstaat er echter niet meer vertrouwen bij het publiek in de media. Het omgekeerde lijkt zelfs te gebeuren: er is steeds minder vertrouwen in de media.
Over transparantie zijn verschillende richtlijnen opgesteld voor verschillende mediaprofessionals. Voor adverteerders geldt dat zij de waarheid moeten vertellen en niet mogelijk misleiden, waarbij alleen testimonials mogen worden ingezet die eerlijke en waarheidsgetrouwe meningen geven. Voor journalisten geldt dat er een duidelijk onderscheid moet zijn tussen nieuws en advertenties, geef uitleg bij nieuws, als er fouten worden gemaakt geef deze dan toe en corrigeer ze, verkrijg informatie op een eerlijke en zichtbare manier en maak conflicten openbaar. Voor de PR geldt dat het communicatieproces integer dient te zijn, geef aan welke partijen er belangen hebben, wees eerlijk en accuraat en voorkom misleiding.
In sommige gevallen heeft de waarde van geheimhouding of vertrouwelijkheid de meeste prioriteit. Dit maakt dat media soms niet volledig transparant zijn en dit zorgt er weer voor dat het publiek niet altijd volledig vertrouwen heeft en kan hebben in de media.
Transparantie
Het allerbelangrijkste bij transparantie is om na te denken of het volledig open zijn anderen niet schaadt. Als het transparant zijn anderen in gevaar brengt dient transparantie niet langer de belangrijkste waarde te zijn. Ethisch handelen vraagt om boven alles respect te hebben voor iedereen die belangen heeft bij jouw handelen.
Kant 1
Kant stelt dat je mensen nooit als middelen mag gebruiken maar altijd als doel moet zien. Dit sluit aan op het idee van transparantie dat eerder werd geschetst. Transparant zijn kan alleen wanneer alle mensen daar beter van worden en niet wanneer mensen daarmee geschaad worden.Read more

Samenvatting Global Ethics: Seminal essays (Pogge & Horton)

Samenvatting Global Ethics: Seminal essays (Pogge & Horton)


Voorwoord en inleiding

Vroeger was morele reflectie op internationale relaties toegespitst op oorlog en vrede. Hier kwam na de Tweede WO aspecten bij, als gevolg van de volgende drie ontwikkelingen:

  • Steeds verregaande globale afhankelijkheid

  • Erosie van soevereiniteit

  • Oprichting van organisaties die opkomen voor mensenrechten (United Nations)

Deze ontwikkelingen zijn niet alleen een reactie op WO11, ze werden ook mede mogelijk gemaakt door technologische doorbraken. De industrialisatie heeft grote transnationale gevolgen gehad, op het gebied van cultuur en klimaat.

De traditionele kijk op een nationale organisatie en de morele regels moet hierin mee veranderen. Dit begon in de jaren ’70, mede door de toenemende wereldarmoede. 300 miljoen mensen zijn overleden aan honger en ziektes in de zeventien jaar na de Koude Oorlog (in vredestijd). Dit zijn er meer dan alle oorlogsslachtoffers in de hele twintigste eeuw. Nog altijd zijn miljoenen mensen ongeletterd en miljoenen kinderen die in ongezonde situaties opgroeien.

Gebrek aan sociale en economische rechten zorgt ook voor slechte politieke omstandigheden voor de armste bevolking. Leiders hoeven geen rekening met deze groep te houden, ze vormen geen bedreigen. Drie morele feiten maken de wijdverspreide armoede in de wereld problematisch:

  • Levensbedreigende armoede (1% van het nationaal inkomen) kan makkelijk door een staat worden opgelost
  • Globale ongelijkheid neemt alleen maar toe.
  • Levensomstandigheden over de hele wereld worden beïnvloed door internationale interacties. Deze interacties zijn door het systeem onderhevig aan regels over arbeidsomstandigheden etc. We zijn moreel verplicht ons aan deze regels te houden

Onderscheid tussen nationaal en internationaal is traditioneel. De interne soevereiniteit is door de globalisering sterk aangetast, veel wordt extern geregeld door de EU.

Vroeger bestond de internationale wereld uit soevereine staten. Nu zijn daar belangrijke spelers bijgekomen:

  • EU
  • United Nations
  • World Trade Organisation
  • NGO’s (non-governmental organizations)

Huidige internationale interacties beïnvloeden het leven van nationale samenlevingen. Waar hebben ze onder andere allemaal invloed op?

  • Regels over klimaatverandering
  • Informatie technologie
  • Export mogelijkheden

Traditionele internationale wereld heeft dus twee ontwikkelingen doorgemaakt: De opkomst van nieuwe internationale actoren en hun invloed in het dagelijks leven. Dit is een onderdeel van globalisatie. Dit boek bekijkt gebeurtenissen in de internationale wereld op twee manieren:

  • Interactie
  • Institutioneel

We kunnen tragische gebeurtenissen (kinderarbeid) dan benaderen door ons af te vragen wat er gebeurd zou zijn als de interactie tussen de verschillende actoren (moeder en kind) net is anders was verlopen. Dit noemen we de ‘interactionele morele analyse’. We kunnen de tragische gebeurtenis ook benaderen door ons af te vragen hoe het systeem ervoor heeft kunnen zorgen dat dit gebeurt. Dit noemen we de ‘institutionele morele analyse’. De eerste benadering is ouder dan de laatste, en vraagt ook minder van de overheid. Pas bij de tweede benadering komen mensen onder ogen wat er structureel mis is aan sociale mobiliteit. Inmiddels worden overheden wel verantwoordelijk gehouden voor hun beslissingen aangaande institutionele vormgeving. John Rawl stelde 'A theory of justice' op. Hij verbindt sociale instituties met het woord rechtvaardigheid. Nationale organisatie wordt getoetst door middel van de Institutionele morele analyse Er wordt een verschil gemaakt tussen gerechtigheid en ethiek. Nu: institutionele morele analyse toepassen op internationale organisaties. Transnationale regels hebben invloed op nationale zaken:

  • Defensie
  • Belasting
  • Landbouw

Gevaar is dat de internationale wereld richt zich op een groep in het land die hieraan mee wil werken, maar die misbruik maken van deze macht en al het geld zelf houden. Hoe kunnen we internationale verdragen overal eerlijk toepassen; discours van globale gelijkheid. Wie verdienen onze morele aandacht:

  • Slachtoffers van rechtvaardige/onrechtvaardige internationale overeenkomsten
  • Slachtoffers van historische misstappen (slavernij, genocide)
  • Slachtoffers van nationale ongelijkheid

Overheden, bedrijven en NGOs moeten balanceren tussen verantwoordelijkheden jegens eigen burgers en verantwoordelijkheden jegens buitenlanders die onderdak nodig hebben. Zij moeten rekening houden met mensen die niet bij ‘de club’ horen. Dit boek bespreekt interessante sprekers over globale ethiek sinds 1971. Er zijn twee morele verantwoordelijkheden van overheden, bedrijven en individuen: de globale gerechtigheid en globale ethiek.

Inleiding

Globale ethiek is het tweede deel uit de bundel. Gerechtigheid focust zich op het morele niveau van sociale instituties en de morele verantwoordelijkheden van individuen, overheden en andere actoren. Ethiek focust zich op het begrip over deze verantwoordelijkheden (of zij deze naleven) met de globale instituties als achtergrond. Bijna alle ethische kwesties hebben namelijk een globale dimensie. Welke zaken worden er in deze bundel besproken:

  • Wanneer individuen en overheden in rijke landen meer hulp moeten geven aan arme mensen
  • Wat moet de achtergrond van deze hulp zijn
  • Wat zijn de oorzaken van aanhoudende armoede in bepaalde landen
  • Wat zijn de condities waaronder een militaire actie mensenrechten in een ander land mag beschermen, wanneer zijn deze moreel gerechtvaardigd.
  • Wat ontwikkeling is
  • Of er een oprechte universele consensus kan zijn over mensenrechten.

Hoofdstuk 1. Peter Singer

Singer stelt dat de rijken een morele verplichting hebben om een groot deel van hun rijkdom aan de armen te schenken, en in het bijzonder aan de armen die gebrek hebben aan de basisbehoeften. Hij trekt deze conclusie uit de aannames dat het lijden en sterven door gebrek aan voedsel, onderdak en medische zorgen slecht is. Ook ligt het in onze macht om het lijden en sterven te stoppen. Singer vindt tenslotte dat het geven aan de armen geen liefdadigheid moet zijn, maar een plicht.

Famine, Affluence and Morality

Het ligt in de capaciteit van de rijke landen om het lijden in arme landen te verminderen. In November 1971 overlijden er mensen in Oost Bengal maar niemand doet er iets aan. Ook de Britse overheid heeft niets gegeven, terwijl ze wel tonnen investeren in het Brits-Franse concorde project. Dit geldt ook voor Australië, die dan wel een bedrag heeft gedoneerd, maar dit bedrag is 1/10de van het bedrag voor de bouw van het operahuis in Sydney. In het betoog van Singer wordt Bengal als uitgangspunt genomen, omdat deze situatie actueel was toen hij dit optekende. Ook was het een ramp die onmogelijk gepasseerd kon worden, de hele internationale gemeenschap wist ervan en het was uitgebreid in het nieuws. Singel wil betogen dat het niet te rechtvaardigen is hoe mensen in rijke landen reageren op dit soort rampen. Het lijden en sterven vanwege slechte basisvoorzieningen is een slechte zaak. En als het in onze macht ligt om dit te voorkomen, zonder dat we iets van gelijke morele belangrijkheid moeten opofferen, moeten we het doen.

Het maakt volgens Singer niet uit of we een buurkind helpen of een kind in Bengal, het effect is hetzelfde, en de morele daad ook. Daarnaast maakt het ook niet uit of je de enige ‘redder’ bent of één van de miljoenen redders. Afstand en bloedverwantschap doet er niet toe. Het maakt de kans wel waarschijnlijker dat we dan helpen, maar het maakt ons niet meer verplicht.

Een tegenargument zou kunnen zijn dat als de ramp in onze omgeving gebeurd, we beter kunnen inschatten welke hulp nodig is. Maar met de komst van de ‘global village’ en de moderne communicatie- en transportmiddelen staat alles op beeld en ben je zo op de plek van de ramp.

Een ander tegenargument is dat je de situatie niet beter maakt door één kind van de miljoenen te redden, terwijl als je een kind in je omgeving redt je wel degelijk cruciaal bent. Maar dit is een ideaal excuus om geen enkel wereldprobleem aan te hoeven pakken. Aantallen maken wel degelijk een verschil. Als iedereen één kind redt, wordt de hele natie gered. Het is juist de kunst om meer te geven dan het gemiddelde bedrag dat iedereen zou moeten geven om het lijden in Bengal te stoppen. Want niet iedereen geeft, dus moeten degenen die geven meer geven.

Er moeten omstandigheden gecreëerd worden waardoor iedereen denkt dat iedereen geeft, en daarom zelf ook maar geeft. We moeten geld weggeven, en het is verkeerd als we dit niet doen. Geld uitgeven aan nieuwe kleren terwijl je ook een leven zou kunnen redden, is immoreel. Als je geld geeft aan een goed doel wordt dit als liefdadigheid gezien, maar het zou een plicht moeten zijn. Deze revisie zal radicale implicaties hebben.

De kritiek op het onderscheid tussen liefdadigheid en plicht is tweeledig.

  • Ten eerste oordelen mensen anders over morele zaken. Een dief wordt veroordeeld, maar iemand die rijk is en niets weggeeft niet. Deze morele houding is geschapen door de samenleving op basis van de behoeften in die specifieke samenleving. Het is essentieel om mensen ervan te weerhouden te roven en te moorden. Het is niet van essentieel belang voor een samenleving om mensen te verplichten hun geld weg te geven aan de armen. Dit is echter geen rechtvaardiging. Vanuit moreel oogpunt is het sterven van miljoenen mensen in het buitenland van even groot belang als de eigendomsrechten in eigen land. Er moet een morele code komen om hiermee om te gaan, een code die niet te ver afstaat van de capaciteiten van de gewone man. De vraag is hoe we de lijn moeten trekken tussen een verbod dat noodzakelijk opgevolgd moet worden in eigen land (zoals steel niet) en een gebod om geld te geven aan arme landen, wat op zichzelf iets goeds is maar niet verplicht is.

    Wat mogelijk is voor iemand om te geven en wat hij waarschijnlijk zal geven hangt af van de verwachtingen van anderen. In ieder geval is duidelijk dat we veel meer moeten doen dan we doen om hongersnood uit de wereld te helpen.

  • Daarnaast is zit er teveel utilitarisme achter de verplichtingen in onze samenleving. Men is verplicht lang te werken, met de morele consequentie die er tegenover staat dat je dan zorgt dat de balans tussen misère en geluk in de samenleving positief is. Maar dan zijn we ook verplicht om te werken om de misère weg te halen in andere gebieden op aarde.

Het is onwaarschijnlijk dat er veel mensen zijn die alles doen wat in hun macht ligt om het lijden en sterven op aarde te verminderen. Nu noemt Singer een aantal punten, die het idee ontkrachten dat veel geld geven de beste manier is om het lijden en sterven op aarde te verminderen.

  • Ten eerste zou je beter niet aan private organisaties moeten geven, omdat de overheid deze verantwoordelijk heeft. Maar waarschijnlijk gaat de overheid ook niets geven, als dat niet vanuit de samenleving komt d.m.v. donaties aan non-gouvernementele instellingen. Het is niet waarschijnlijk dat er een grote overheidshulporganisatie op gang komt als de inwoners de handen ervan af trekken.

  • Daarnaast zou de bevolking er uiteindelijk niet beter op worden. Als er geen controle is op de populatie zou een hongersnood zich na een x aantal jaar weer voor kunnen doen. Maar ook dit kan een hulporganisatie leren aan de bevolking. Daarnaast, moet je dan maar niets aan het huidige lijden doen?

  • Hoeveel moet je geven? Moet je evenveel geven dat je er net zo slecht aan toe bent als iemand uit Bengal? Nee, is het antwoord van Singer. Hij wil dat je zoveel geeft als je kan, totdat de morele omstandigheden even erg voor jou worden als voor iemand uit Bengal.

Filosofen hebben wel degelijk een rol in de politieke discussie rondom dit onderwerp. Iedereen heeft een rol in deze discussie. Iedereen die meer geld heeft dan dat nodig is om jezelf en je naasten te onderhouden, zou in politieke actie moeten komen. Ook de filosoof moet tot handelen worden aangespoord.

Hoofdstuk 3. David Luban

Luban stelt dat de traditionele concepten om een rechtvaardige oorlog te analyseren niet meer geschikt zijn om ook gerelateerde morele zaken te analyseren. Ook vindt hij dat de definitie die de Verenigde Naties opstelt over de rechtvaardige oorlog zich onvoldoende richt op de mensenrechten.

Een rechtvaardige oorlog en mensenrechten

Traditionele theorieën die opgesteld zijn om gewelddadige conflicten in een morele context te plaatsen, worden ook in de diplomatie en politiek gebruikt. Het gevaar bestaat dat de morele context verdwijnt, de traditionele theorie doet er niet meer toe. Luban gebruikt vier aspecten (argumenten) om deze stelling hard te maken:

  • In de internationale wetgeving is de dominante definitie ongevoelig voor de morele dimensie van de politiek

  • Dit wordt verder doorgewerkt in de sociaal-contract theorie

  • Vervolgens stelt Luban een alternatieve definitie op, die zich richt op de morele theorie van mensenrechten

  • Tenslotte wordt deze definitie toegepast in twee zaken

Just war as defense against aggression

De internationale wet spreekt louter van een legale of illegale oorlog. Hierin is ook het rechtvaardig/onrechtvaardig oordeel verwerkt, neemt Luban aan. Zo niet, dan is het zinloos om de internationale wet te gebruiken bij een studie over een rechtvaardige oorlog. Opgenomen in de wetgeving van de Verenigde Naties is dat men slechts uit zelfverdediging, als de politieke zelfstandigheid of het territorium dreigt te worden vernietigd, de wapens mag oppakken (artikel 2(4)). Het is ook verboden een zee oorlog te voeren of als staten afspraken te maken over een oorlog zonder dat de politieke zelfstandigheid of de territoria worden geschonden.

Luban definieert agressie als een gewapende interventie in de binnenlandse zaken van een staat. Dit is een karaktereigenschap van de onrechtvaardige oorlog, die niet is opgenomen in artikel 2(4).

Daarnaast werd er in 1946 door de Verenigde Naties het Nuremberg tribunaal aangenomen, waarin in artikel 6 agressie als een vorm van een criminele oorlog werd genoemd. Agressie an sich werd niet apart veroordeeld. Wel valt het stukje over agressie in de wet onder de definitie van agressie. Volgens Luban is het standpunt van de Verenigde Naties als volgt:

  • Een oorlog is alleen onrechtvaardig als het een agressieve vorm heeft. (artikel 51)

  • Een oorlog is rechtvaardig als het een zelf verdedigende vorm heeft tegen agressie

De termen ‘rechtvaardig’ en ‘onrechtvaardig sluiten alle mogelijkheden niet uit, daarom worden er twee voorwaarden geschapen:

  • Oorlogen kunnen een niet-agressief karakter hebben, ook al wordt er niet uit zelfverdediging gevochten.

  • Het is in theorie mogelijk dat een oorlog noch defensief gevoerd wordt, noch offensief

Nu is een oorlog rechtvaardig als er wordt gehandeld uit zelfbescherming tegen agressie, en onrechtvaardig als het niet rechtvaardig is. Beide uitgangspunten vormen de jus ad bellum (vrede in oorlog) en is de ‘Verenigde Naties’ definitie.

De VN en de definitie van soevereiniteit

In de definitie van de Verenigde Naties staat de misdaad van een agressieve oorlog er eentje is van natie tegen natie. Het is de plicht van iedere staat om elkaars soevereiniteit in ere te laten. Er kan maar één soort wetgeving in het land zijn, bij interventie worden dit er twee. Luban heeft twee problemen met deze definitie:

  • De definitie sluit niet uit dat non-interventie ook een morele plicht kan zijn. Morele rechten worden niet opgenomen in de wetgeving waar de Verenigde Naties over spreekt. We moeten de uitvoering van de soevereine macht scheiden van het recht om daadwerkelijk een uitvoerend orgaan te zijn (als staat). Het is dan de plicht om niet te interveniëren in staten die gelegitimeerd een soevereine staat zijn.

  • De plicht om niet te interveniëren moet niet verbonden zijn aan één staat, maar aan een gemeenschap aan staten, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Naties. De Tweede Wereldoorlog is hier een goed voorbeeld van.

Echter kan het laatste probleem niet bijdragen aan de theorie over een rechtvaardige oorlog. Een gemeenschap functioneert alleen goed tijdens vredestijd en denkt niet na over particuliere aangelegenheden. Wel moet een staat een legitiem bestaansrecht hebben om de morele plicht uit te kunnen voeren van het niet interveniëren. De definitie van de Verenigde Naties laat het legitieme bestaansrecht van een staat totaal links liggen. Dit maakt uit, als land A de soevereiniteit van land B erkent betekent dit dat er in dat land niet mag worden ingevallen, ook als is de regering van land B op een illegitieme wijze aan de macht gekomen.

Kan de definitie van de Verenigde Naties beperkt worden tot het beoordelen van soevereiniteit en agressie binnen legitieme staten? Dit zou kunnen, maar oorlogen worden veelal niet uitgevochten tussen staten, maar tussen mensen. Het concept van legitimiteit zou moeten laten zien dat een oorlog tegen een staat ook inbreuk heeft op de inwoners en de mensenrechten.

Nu wordt nader bestudeerd wat de relatie is tussen de rechten van de staat en de rechten van de mensen die in de staat wonen.

Contract, nation and state

De sociale-contract theorie is van belang bij de discussie over legitimiteit. Volgens deze theorie wordt een politieke gemeenschap pas legitiem als de leden hiervoor toestemming geven. Dit betekent dat de mensen die willen deelnemen rechten hebben, en deze ook inzetten om al dan niet hun toestemming te verlenen. De contract theorie maakt duidelijk dat agressie tegen een politieke gemeenschap een misdaad is tegen de leden. De term ´politieke gemeenschap´ heeft twee aparte betekenissen. John Locke zag een samenlevingscontract als een gemeenschap van mensen die zich voorafgaand aan elke staat vormt. (horizontaal) Thomas Hobbes zag een samenlevingscontract als een gemeenschap van mensen die een soeverein heerser als leider heeft (verticaal).

Het verticale contract, dat van Hobbes dus, is het contract dat de staat legitimeert. In deze vorm kunnen ook de rechten van de staat worden vastgelegd. De politieke gemeenschap geeft hier toestemming voor. Het horizontale contract gaat er eigenlijk vanuit dat de ‘staat’ met haar rechten en plichten pas bestaat als de

Read more
Samenvatting Communicatieprofessionals en Ethiek - Morele Communicatievraagstukken in Organisaties - Krabbe

Samenvatting Communicatieprofessionals en Ethiek - Morele Communicatievraagstukken in Organisaties - Krabbe

Deze samenvatting bij Communicatieprofessionals en Ethiek - Morele Communicatievraagstukken in Organisaties - Krabbe is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Binnen organisaties nemen communicatieprofessionals een belangrijke positie in. Niet alleen verbinden ze mensen binnen en buiten de organisatie, ze hebben ook morele verantwoordelijkheid. Om als organisatie maatschappelijk verantwoord te handelen moeten communicatieprofessionals morele vraagstukken kunnen oplossen. Binnen de communicatiewetenschap is er nog (te) weinig aandacht voor morele en ethische dilemma’s. In de wetenschap, maar ook in de praktijk, ontbreekt het aan inzichten en modellen betreffende morele vraagstukken. Het als communicatieprofessional dagelijks bezig zijn met morele vraagstukken betekent niet direct dat er ethisch verantwoord ondernomen wordt. Zowel ervaring als morele intuïtie zijn belangrijke vaardigheden.

Het doel is om morele communicatievraagstukken te herkennen en om hierop te reflecteren. Tevens wordt gestreefd naar ‘het vermogen om in te grijpen’, waarbij wordt opgekomen voor bepaalde waarden. De ethiek is in dit geval vooral een manier van denken.

Deel 1

In het eerste deel wordt de rol van communicatieprofessional binnen een organisatie nader toegelicht. Hierbij wordt gekeken hoe ethiek, cultuur en communicatie met elkaar samenhangen. Het doel is om op basis hiervan te onderzoeken welke inzichten dit oplevert voor de ethiek van communicatie binnen een organisatie.

1. Ethiek binnen de organisatie

Zolang er al organisaties bestaan, is er sprake van organisatie-ethiek. Hierbij gaat het om vraagstukken zoals hoe een organisatie dient te handelen, of wat goed handelen in een bepaalde situatie inhoudt. Een bedrijf is een organisatie die specifiek gericht is op het maken van winst. Ook hier gelden dezelfde vragen.
De laatste jaren lijkt het aantal schandalen in het bedrijfsleven toe te nemen. Hierdoor wordt bedrijfsethiek nog belangrijker. De bedrijfsethiek kan zich onder andere bezighouden met protectionisme, duurzaamheid, een ethische bedrijfscultuur, integriteit binnen de organisatie, ‘corporate governance’, ethisch leiderschap, bedrijfs- en beroepscodes of zelfregulering, maatschappelijk verantwoord ondernemen, het bestrijden van ‘corporate misdaad’ zoals corruptie of fraude, het verbeteren van arbeidsomstandigheden en organisationele communicatie-ethiek in het algemeen.

Nieuwe moraliteit

Een belangrijk voorbeeld van onethisch handelen en onverantwoord ondernemen is de kredietcrisis, die in 2007 ontstond. Er kan ook wel gesproken worden van een ‘morele crisis’. Ook de communicatieprofessionals kunnen verantwoordelijk worden gesteld voor deze crisis. Om een nieuwe crisis te voorkomen is een andere mentale houding nodig. Het aanleren van beroepsmoraliteit op opleidingen kan door middel van ethiek, ofwel de studie van goed en slecht handelen. De ethiek moet bijdragen aan het ontwikkelen van een professionele en persoonlijke moraliteit.

Niet alleen binnen organisaties en bedrijven, ook binnen de overheid spelen ethiek en moraliteit een belangrijke rol. Onder de kabinetten Lubbers, Kok en Balkenende is een proces privatisering gestart: publieke diensten traden toe tot de markt. De overheid is de burger steeds meer als klant gaan zien. Tegelijkertijd was er in de maatschappij sprake van individualisering, mede veroorzaakt door de toegenomen welvaart. De individualisering maakte een einde aan een meer ‘gemeenschappelijk leven’. Hierdoor is het aantal door de overheid opgelegde regels alleen maar toegenomen. De rol van overheid als ‘organisatie’ zorgt ervoor dat het individu een sterkere persoonlijke en professionele moraliteit moet kennen.

Werken

De moraal omtrent werken hangt sterk af van de cultuur en de tijd. In de oudheid zagen de Grieken werken als ‘noodzakelijk kwaad’ – het was een taak voor slaven. Met de opkomst van het christendom werd arbeid als iets positiefs gezien omdat iedereen in zijn eigen levensonderhoud ging voorzien. Het protestantisme en het calvinisme, aan het einde van de middeleeuwen, zagen werk om geld en aanzien mee te verdienen. De economische groei in protestantse landen was dan ook het grootst. Een huidig aspect van de arbeidsmoraal is het uitdelen van bonussen en prestatieloon, om zo werknemers te stimuleren. Echter, onderzoek wees uit dat het zelfs een averechts, demotiverend effect kan hebben.

Visies op het kapitalisme

Organisaties en bedrijven kunnen op verschillende manieren te werk gaan op de vrije markt. De Amerikaanse econoom Friedman (1912-2006) stelde dat bedrijven zich louter hoefden bezig te houden met het maken van winst: alleen de aandeelhouder is van belang. Andere groeperingen moesten voor de andere belangen opkomen. Deze visie wordt het aandeelhouderskapitalisme genoemd. Daar tegenover staat het belanghebbendenkapitalisme, waarbij ondernemingen de belangen van alle stakeholders centraal stellen. In de praktijk komt deze vorm van kapitalisme nauwelijks voor. Volgens Kalff (2009) resulteert de eenzijdige visie op aandeelhouders in: slecht relatiemanagement, toenemend onderling wantrouwen, falend toezicht, verkeerde prikkels, afnemende motivatie, cynisme, opportunisme en ‘corporate misdaad’.

Kalff pleit voor een meer toekomstgerichte visie binnen organisaties om duurzaamheid voorop te stellen. Het eigenbelang wordt zo welbegrepen (‘intelligent selfinterest’). Het is een vorm van ethisch ondernemen. Het gevaar is dat de concurrentiepositie hierdoor verslechtert. De overheid houdt vooralsnog de teugels in handen om het aandeelhouderskapitalisme te controleren.

People, Profit & Planet

Het proces van globalisering zorgt ervoor dat bedrijven zich overal ter wereld kunnen vestigen. De nationale overheden hebben hierdoor minder grip op deze multinationals. Met belastingvoordelen proberen overheden grote bedrijven in hun eigen land te houden.

Aan de andere kant hebben multinationals in toenemende mate te maken met publieke druk. Het imago van een bedrijf is immers van groot belang. Een gevolg is een socialere bedrijfsethiek wordt ingezet onder de noemer maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Hierbij zijn drie waarden van belang: people, profit en planet. Het is in de praktijk vaak de ‘tweede P’, profit, die overheerst. Het maatschappelijk verantwoord ondernemen is dan ook een ruim begrip en kan op meerdere manieren worden bekeken. Enerzijds kan er sprake zijn van ‘aandeelhouders-maatschappelijk verantwoord ondernemen’. Hierbij staat winst maken voorop en worden belanghebbenden ingezet als middel om het doel te behalen. Anderzijds kan een bedrijf ‘belanghebbenden-maatschappelijk ondernemen’, waarbij ethische zaken wel centraal staan. Het gaat hierbij niet om kortzichtig eigenbelang, maar om het welbegrepen eigenbelang, met oog voor de toekomst. De belanghebbenden moeten ook tevreden worden gesteld. Een bedrijf dat volledig maatschappelijk verantwoord onderneemt, en rekening houdt met alle belanghebbenden, is zeldzaam. Triodos Bank of Ben & Jerry’s kan als voorbeeld worden gezien. Het nadeel is dat deze bedrijven teveel opgaan in de dialoog, wat weer veel werk van communicatieprofessionals vraagt.

Menselijke relaties

Niet alleen directe belanghebbenden zijn betrokken bij organisaties: in principe is de hele samenleving betrokken. Immers: producten en diensten zijn opgebouwd uit menselijke relaties en werkzaamheden. Een organisatie als Fair Trade probeert met keurmerken ook de mens achter een product te laten zien. Vrijwel elk bedrijf kent een bepaalde organisatie-ethiek in de vorm van public relations (PR). De menselijke relaties zijn terug te vinden in de economie, de ethiek of de communicatie. Toch zijn ook deze relaties steeds vaker ‘commerciële’ uitwerkingen.

Ethiek in bedrijven

Vaak wordt bedrijfsethiek neergezet als een middel om werknemers te motiveren en om met het nemen van enige verantwoordelijkheid ‘nog meer winst te maken’. Bedrijfsethiek heeft echter als doel om vertrouwensrelaties, maar ook bedrijfsprocessen, te optimaliseren. Er kunnen tevens enkele kanttekeningen geplaatst worden op de uitvoering van bedrijfsethiek. Zo lijkt de menselijke maat in grote organisaties vaak het onderspit te delven: de betrokkenheid van een werknemer bij het bedrijf is van groter belang. Het morele gehalte van een organisatie kan zo ‘moral muteness’ worden: morele stilte. Ook is er te weinig nadruk op persoonlijke zingeving en zelfactualisatie. Daarnaast is bedrijfsethiek sterk gericht op wat het geval is (ist) en minder op wat het geval zou moeten zijn (soll). Een voorbeeld is dat werknemers ook disloyaal naar hun baas mogen zijn als zij immoreel handelen. Ten slotte is bedrijfsethiek iets geworden dat wort ingezet als marketingstrategie, om meer winst te behalen.

De bedrijfsethiek kan op verschillende manieren gehanteerd worden:

1. Op een manageriële of instrumentele manier, gericht op bedrijfsresultaten
2. Als bron voor creativiteit en zingeving
3. Ter ontwikkeling van persoonlijke en professionele moraliteit
4. Voor het ontwikkelen van morele competenties, zoals kritisch denken en ethisch redeneren

Toch gaan bedrijven zich vaak pas met bedrijfsethiek bezighouden als de maatschappelijke druk groot genoeg is. De werknemers worden zo ook ingezet als middel om een doel, vaak winst, te bereiken. De bedrijfsethiek wordt op de markt afgestemd. Er is een aantal concrete middelen om de moraliteit binnen organisaties te stimuleren. Voorbeelden hiervan zijn het aannemen van personeel op basis van ethisch denken, een vrij klimaat creëren, een ethisch organisatiebeleid of bedrijfscode formuleren, een commissie of ombudsman aanstellen, personeel trainen in ethisch denken en handelen, actief deelnemen aan het publieke debat of in gesprek gaan met belanghebbenden.

Ethiek binnen een bepaald beroep

Binnen een organisatie kan beroepsethiek spelen, specifiek gericht op één vak. De medische beroepsgroep kent bijvoorbeeld een sterke beroepsethiek. Ook journalisten kennen bepaalde richtlijnen en codes. De zelfregulering van de journalistiek bestaat zo onder andere uit gedragscodes, de Raad voor de Journalistiek, ombudsmannen of aparte rubrieken voor correcties en aanvullingen. Binnen de reclame is de Reclame Code Commissie een belangrijk orgaan als het aankomt op ethiek. Communicatieprofessionals kennen sinds 2006 een eigen beroepsvereniging, Logeion.

Besluit

Het handelen binnen een organisatie is van veel factoren afhankelijk. De bedrijfs- of beroepsethiek kunnen handvatten bieden. De globalisering maakt het uitoefenen van een ethiek nog ingewikkelder. Daar tegenover staat de toegenomen maatschappelijke druk.

2. Cultuur binnen organisaties

Organisatiecultuur in het algemeen

Binnen een organisatie speelt naast ethiek ook cultuur een grote rol. Hieronder kan een bepaalde manier van denken en handelen, gebaseerd op bepaalde waarden, worden verstaan. De waarden zijn ideeën waar mensen naar streven, zoals eerlijkheid of gelijkheid. De cultuur binnen een bedrijf kan formeel tot stand komen, in de vorm van (gedrags)codes, beleidsstukken of een mission statement, maar ook informeel: hierbij staan de waarden en de leiderschapsstijlen van het topmanagement centraal, en de relatie met werknemers en andere belanghebbenden, centraal.

Een bedrijfscultuur is vaak stevig verankerd en kan in bijzondere gevallen worden gewijzigd: of de organisatietop wordt vervangen waardoor nieuwe leidinggevenden aantreden, of de werknemers worden vervangen door mensen met andere, meer gewenste morele uitgangspunten.

De invloed van bedrijfscultuur op medewerkers is onmiskenbaar groot. De cultuur binnen een organisatie kan medewerkers ook als individu vormen. Persoonlijke, maar ook eigen professionele moraliteit, is soms ondergeschikt aan de organisatie – loyaliteit is van groot belang. Het is dan ook mogelijk dat de individuele moraliteit in conflict komt met de organisatiecultuur.

In totaal kunnen er vier typen organisatieculturen worden onderscheiden:

1. Een zorgende organisatiecultuur: weinig taakgericht, sterk mensgericht
2. Een integratieve organisatiecultuur: sterk taakgericht, sterk mensgericht
3. Een apathische organisatiecultuur: weinig taakgericht, weinig mensgericht
4. Een veeleisende organisatiecultuur: sterk taakgericht, weinig mensgericht
(Sethia & Von Klinow, 1985)

Binnen een apathische organisatiecultuur is weinig aandacht voor de werknemers, of de ontwikkeling van de werknemers. De zorgende organisatiecultuur is het tegenovergestelde. Een veeleisende organisatiecultuur is vooral gespitst op de organisatiedoelen. Ten slotte worden werknemers binnen een integratieve organisatiecultuur als onmisbaar gezien om goede resultaten te behalen. In het noordwesten van Europa maakt de apathische bedrijfscultuur steeds meer plaats voor een bedrijfscultuur die integrerend is.

Stijlen van leidinggeven

Ook op het gebied van leidinggeven zijn verschillende typen te onderscheiden. Het leiderschap binnen een organisatie speelt ethisch gezien een grote rol. Immers: een vorm van leiderschap die minder moreel is, levert ook een minder moreelbewuste organisatie op. In totaal zijn vier soorten ‘leiders’ te onderscheiden:

1. Delegerend leiderschap: weinig taakgericht, weinig mensgericht
2. Participatief leiderschap: weinig taakgericht, veel mensgericht
3. Bevelend leiderschap: veel taakgericht, weinig mensgericht
4. Onderhandelend leiderschap: veel taakgericht, veel mensgericht
(Krabbe, 2011)

Het mensgericht leidinggeven is een belangrijk type voor competente professionals. Een gewenste ontwikkeling zou zijn dat het bevelend leiderschap plaatsmaakt voor participatief leiderschap. Maar net als een bedrijfscultuur is ook een stijl van leidinggeven star.

Interculturele communicatie

De globalisering draagt bij aan meer en meer contact tussen verschillende culturen. Er kunnen hier echter misverstanden ontstaan. Vier oplossingen worden geboden:

  1. Universaliteit: de gemeenschappelijke waarden van verschillende culturen staan voorop. Vereniging en integratie zijn kernwaarden. Een product van universaliteit is de Universele verklaring van de rechten van de mens, of de Verenigde Naties.

  2. Superioriteit: er zijn vooral kwalitatieve verschillen tussen culturen. De ‘eigen cultuur is beter dan de andere cultuur’. Het kan ook andersom gelden, waarbij een cultuur zich minderwaardig voelt ten opzichte van een andere. Het kent een ‘koloniale houding’.

  3. Relativisme: de culturen verschillen, maar zijn wel gelijkwaardige werelden. Elke cultuur is even waardevol en moet behouden worden – het draait om wederzijds respect. Een valkuil is dat het openstaan voor het vreemde ook kan betekenen dat de eigen cultuur aan waarde inboet. Ook erkennen niet alle culturen het relativisme.

  4. Realisme: culturen verschillen fundamenteel van elkaar, waardoor culturen naast elkaar leven. Het is een soort verzuiling maar dan van specifieke culturen. De andere cultuur blijft vreemd, de andere cultuur begrijpen lukt nooit volledig.

De vier houdingen of strategieën worden gehanteerd door individuen en groeperingen – vaak tegelijkertijd. De vier attitudes zijn ook terug te vinden in de geschiedenis. Het superioriteitsgevoel speelde binnen het kolonialisme. De Verlichting bracht de universaliteit meer naar voren. Het cultureel relativisme is een antwoord op zowel het universalisme als het superioriteitsdenken: het relativisme is een gelijkstelling van wat is (ist) en wat moet (soll). Ten slotte, een postmoderne houding, is het realisme, waarbij culturen elkaar moeten dulden en accepteren.

Geen enkele houding is beter dan de ander: alle vier kennen ze voor- en nadelen. De vier attitudes leiden ook tot vier manieren om met andere mensen om te gaan:

1. We kunnen mensen als voorwerpen behandelen
2. We kunnen mensen als ‘onszelf’ behandelen
3. We kunnen mensen als ‘anderen’ behandelen
4. We kunnen mensen als een ‘vreemde ander’ behandelen

Ook hier is niet een aanpak per definitie de beste. Enerzijds is het gelijkwaardig behandelen van mensen respectvol, anderzijds bestaan er weldegelijk verschillen. Binnen interne communicatie worden mensen gelijkwaardig behandeld, met instrumentele, asymmetrische communicatie. Binnen externe communicatie worden mensen vaak als anderen behandeld, met eenzijdige, symmetrische communicatie. Wanneer mensen respectvol met elkaar omgaan, is de communicatie dialogisch en symmetrisch van aard. Deze communicatie staat voorop als het aankomt op interculturaliteit.

Globalisering & internationalisering

Binnen de wetenschap wordt gediscussieerd over de precieze definitie van globalisering. Een karakterisering is ‘deterritorialization’, waarbij culturele aspecten buiten hun oorspronkelijk culturele grenzen raken. Het gaat gepaard met ‘reterritorialization’: culturele aspecten die buiten hun grenzen zijn geraakt worden deel van een globale cultuur. Een voorbeeld is de omarming van Hollywood. De globale cultuuraspecten kunnen echter botsen met eigen culturele waarden.

Het proces van globalisering zorgt ervoor dat overheden afhankelijker worden van ondernemingen. Multinationals verkeren vaak in een transnationale ruimte: een positie waar overheden geen invloed op hebben. Enerzijds willen overheden de controle houden, anderzijds moeten zij oppassen voor de ‘race naar de bodem’: de mogelijke onderdrukking van lonen, werkomstandigheden en veiligheid, om bedrijven te behouden in een land.

Tegelijkertijd bemoeien overheden zich minder met multinationals en wordt een eigen, autonoom ethisch beleid verwacht. In samenspraak met non-gouvernementele organisatie (ngo’s) kunnen afspraken gemaakt worden, of zelfregulering wordt toegepast. Ook de EU, de VN en de G20 houden bedrijven in de gaten.

Internationalisering brengt morele of religieuze botsingen teweeg. Een voorbeeld is de kijk op kinderarbeid wereldwijd. De persoonlijke moraliteit en cultuur is door de culturele verweving onderhevig aan veranderingen. Ook de meer algemene ethische standaarden van een land komen door internationalisering en economische globalisering onder druk te staan. Een nieuwe moraliteit is gewenst. Een voorbeeld van een internationale bedrijfscode zijn de OESO Richtlijnen voor Multinationals. Organisaties moeten de culturele botsingen op een goede manier oplossen en moreel verantwoordelijk hiermee omgaan. Communicatieprofessionals vervullen hierbij een belangrijke taak. Hierbij kunnen drie stappen worden ondernomen:

1. Een morele interculturele communicatie komt tot stand door tolerantie, begrip, empathie, het openstaan voor de ander en kennis van de ander
2. Het kennen, begrijpen van de eigen moraliteit en hier richting aan kunnen geven
3. Het erkennen van bepaalde onontkoombare verschillen tussen moraliteiten van verschillende (organisatie)culturen

Internationale bedrijfsethiek

Bij internationaal ondernemen is de centrale vraag: past een bedrijf zich aan aan de culturele gebruiken en morele opvattingen van het gastland, of moeten de eigen moraliteiten en culturele kenmerken worden gewaarborgd? Bij internationaal ondernemen spelen vaak morele vraagstukken een rol: wat is de houding tegenover corruptie, mensenrechtenschending, armoede of ongelijkheid tussen man en vrouw? Een organisatie moet ook hier kiezen tussen of assimilatie, of het handhaven van de eigen moraal.

3. Communicatie binnen de organisatie

Een communicatieprofessional heeft binnen een organisatie de taak tussen eigen belang en dat van andere relatiegroepen een balans te vinden. Hierbij kan de communicatieprofessional naast efficiënt en effectief ook ethisch handelen.

‘Ethische communicatie’

In het leven maken wij onderscheid tussen ‘goed’ en ‘fout’. Hierdoor kunnen bewuste keuzes worden gemaakt. De ethiek onderzoekt wanneer iets ‘goed’ of ‘fout’ is. Omdat communicatie een groot deel van het menselijk gedrag bepaalt, is de ethiek binnen communicatie van groot belang. Zowel ethiek als communicatie hebben veel te maken met het aangaan of onderhouden van relaties. Beide begrippen komen sterk overeen: een keuze in communicatie is een ethische keuze, met alle gevolgen van dien. Een communicatieprofessional moet zich bewust zijn van de ethische gevolgen van een bepaalde keuze in zijn of haar communicatie.

Het onderhouden van contacten is de hoofdtaak van een communicatieprofessional. Op verschillende manieren kan contact worden onderhouden: door te motiveren, te initiëren, te netwerken,

Read more