Ben jij secuur, zelfstandig en op zoek naar een bijbaan die flexibel naast je studie past?
Kom dan JoHo ondersteunen bij de administratie van de internationale verzekeringen en activiteiten
Interesse? Meld je dan hier aan
Teksten geschreven in 2015 op basis van het vak Algemene Rechtswetenschap 2 (ARW 2) aan de universiteit Groningen
Kenmerken:
Het internationaal publiekrecht ziet op de betrekkingen tussen soevereine staten. Deze staten werken tegenwoordig steeds meer samen en daardoor is het internationaal publiekrecht uitgebreider geworden. Internationale organisaties als de VN en WTO vergemakkelijken de samenwerking door onder andere het recht der internationale organisaties. Ook gaat het publiekrecht tegenwoordig vaker over de relatie tussen volken en individuen.
Het internationaal publiekrecht heeft ook een unieke eigen vorm. Er bestaat geen wereldwetgever. De VN komt hierbij het dichtst in de buurt, maar kan slechts niet-bindende aanbevelingen geven. Ook is er geen wereldregering en een wereldrechter met verplichte rechtsmacht. Het internationaal publiekrecht zorgt voor duidelijkheid voor staten in wat ze kunnen verwachten van andere staten. Als een staat zich niet aan de regels houdt, dan kunnen staten zelf diplomatieke betrekkingen verbreken of onderhandelingen afbreken.
Subjecten van het internationaal publiekrecht:
Eerst moeten we weten wat een staat omvat. Er is sprake van een staat als er een territoir is, een bevolking die op dat grondgebied woont en er een orgaan is dat effectief en daadwerkelijk gezag uitoefent.
Subjecten van het internationaal publiekrecht:
Het volkenrecht is gedragsregels gaan inhouden, die staten tegenover hun eigen onderdanen dienen te eerbiedigen. Het EVRM heeft voor Nederland hier een belangrijke rol in gespeeld.
Naast overheden die de rechten van individuen dienen te eerbiedigen kunnen individuen ook internationaal aansprakelijk worden gehouden voor internationale misdrijven.
Verdragen
Van een verdrag is sprake wanneer het tot wilsovereenstemming komt die is gericht op het ontstaan of wijzigen van een volkenrechtelijke verbintenis. Het VN-Handvest (oprichtingsverdrag) en EVRM (protocol) zijn hier voorbeelden van.
Internationaal gewoonterecht
Het gewoonterecht was van oudsher de belangrijkste bron in het volkenrecht. Er moet bij gewoonterecht sprake zijn van een bepaalde gedragswijze en staten moeten ook de overtuiging hebben dat die praktijk rechtens juist is.
Algemene rechtsbeginselen
De algemene rechtsbeginselen moeten uitkomst bieden bij het opvullen van leemtes in het volkenrecht, zoals die voortvloeien uit verdragen en gewoonte.
Rechtelijke uitspraken en opvattingen van gezaghebbende schrijvers
In artikel 38 lid 1 sub d SIGH worden de rechtelijke uitspraken en geschriften van volkenrechtsdeskundigen als hulpmiddelen bij het vaststellen van de regels van het internationaal recht genoemd.
Besluiten internationale organisaties
Deze bron wordt niet genoemd in het SIGH. Het gaat om besluiten van internationale organisaties die de lidstaten tegen hun wil kunnen binden.
Internationaal gewoonterecht:
Het gewoonterecht was van oudsher de belangrijkste bron in het volkenrecht. Er moet bij gewoonterecht sprake zijn van een bepaalde gedragswijze en staten moeten ook de overtuiging hebben dat die praktijk rechtens juist is.
Twee onderwerpen die van oudsher al deel uitmaken van het internationaal publiekrecht zijn het zeerecht en het recht der diplomatieke betrekkingen.
– UNCLOS codificeert het internationaal gewoonterecht, maar bevat ook deels nieuwe regels van zeerecht. Hierin wordt bijvoorbeeld het vrije gebruik van de volle zee door alle staten geregeld.
– Het Weens Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer bevat grotendeels een weergave van het internationaal gewoonterecht inzake het recht der diplomatieke betrekkingen. Diplomatieke immuniteit, waarbij diplomaten niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden, is een voorbeeld uit het verdrag.
Staten zijn verplicht het volkenrecht na te leven. Daarvoor zijn twee methoden:
Transformatiestelsel: Een stelsel waarin het volkenrechtelijke verdrag wordt omgezet in een nationale norm hetgeen niet noodzakelijkerwijs een formele wet is.
Incorporatiesysteem: Een systeem waarin de volkenrechtelijke norm als zodanig in de interne rechtsorde werkt.
Het volkenrecht is van hogere rangorde dan het nationaal recht, inclusief de Grondwet. De staat en zijn organen dienen zich te conformeren aan dat volkenrecht.
De rechter kan verdragsbepalingen, waarvan de toepassing binnen de rechtsvormende taak van de rechter valt, gewoon toepassen ook al richten die zich niet tot hem.
Jean Monnet had het idee om de Franse en Duitse kolen- en staalindustrie onder supernationaal gezag te laten vallen. Samen met Italië, België, Luxemburg en Nederland werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1952 een feit. Vervolgens gingen de landen verder samenwerken op economisch gebied (EEG-verdrag) en op het gebied van atoomenergie (Verdrag EGA). In 1986 werden in de Europese Akte nieuwe afspraken gemaakt over de verwezenlijking van een interne markt.
Het Verdrag van Maastricht tot oprichting van de Europese Unie gaf opnieuw een belangrijke impuls aan de Europese integratie. De EU kreeg drie pijlers: bevordering van duurzame economische en sociale vooruitgang, gemeenschappelijk buitenlands veiligheidsbeleid en samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken.
Een ander belangrijk verdrag was het Verdrag van Lissabon. Het Verdrag van Lissabon heeft opnieuw institutionele veranderingen doorgevoerd die de besluitvorming in de EU mogelijk moet blijven houden. Ook werd de EU democratischer en zorgde het verdrag ervoor dat het EG-verdrag opgegaan is in de Europese Unie.
Instellingen van de EU
De instellingen van de EU zijn het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad van Ministers, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank en de Rekenkamer.
De belangrijkste bronnen van Europees recht zijn de oprichtingsverdragen (het primaire recht). Een tweede bron van Europees recht is het secundaire recht: vorderingen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen.
Vorderingen hebben een algemene strekking en zijn rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Richtlijnen leggen aan de nationale overheid meestal een verplichting op om binnen een bepaalde tijd de nationale wetgeving aan het Europees recht aan te passen.
Een besluit is verbindend in al haar onderdelen en indien adressaten worden vermeld, is zij alleen voor hen verbindend.
Een derde bron is de rechtspraak van het Hof van Justitie.
Attributiebeginsel
De EU mag alleen handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de Verdragen zijn toebedeeld en alleen om de daarin bepaalde doelstellingen te bereiken.
Beginsel van subsidiariteit
De Unie treedt in de gebieden die niet tot haar exclusieve bevoegdheid behoren slechts op indien en voor zover de lidstaten de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende kunnen bereiken.
Evenredigheidsbeginsel
De inhoud en de vorm van het optreden van de Unie gaat niet verder dan wat afgesproken is in de verdragen om de doelstellingen te behalen.
Loyaliteitsbeginsel
De EU en de lidstaten zijn verplicht tot wederzijdse samenwerking.
Andere beginselen gaan over de doorwerking van het Europees recht in de nationale rechtsorde. Het Europese recht heeft voorrang boven nationale wetgeving.
Een laatste belangrijk beginsel is een verbod op discriminatie op grond van nationaliteit. Bovendien zijn mensenrechten ook belangrijk al maken ze geen deel uit van het Europees recht.
Art. 3 lid 3 VEU bepaalt dat de Unie een interne markt tot stand brengt. Onder de interne markt moet worden verstaan een ruimte zonder binnengrenzen met waarborgen voor de vier klassieke vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen.
Vrij verkeer van goederen: Douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn afgeschaft voor de intracommunautaire handel.
Vrij verkeer van personen: Artikelen 45 en 49 VwEU zijn discriminatieverboden. Personen mogen bijvoorbeeld niet gediscrimineerd worden op een eis als ‘kennis van landstaal’.
Vrijheid van diensten: Art 57 VwEU omschrijft diensten als dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding plaatsvinden. Deze vrijheid is belangrijk omdat de dienstensector een steeds groter deel van de economie uitmaakt.
Vrijheid van kapitaal en betalingsverkeer: Ondernemers dienen daar te kunnen investeren waar dat het meest gunstig is en beleggers moeten kunnen beleggen zonder extra kosten.
Om tot een interne markt te komen is het ook noodzakelijk de privaatrechtelijke belemmeringen, dat wil zeggen de door marktdeelnemers zelf in het leven geroepen handelsbelemmeringen, uit de weg te ruimen en ervoor te zorgen dat ze niet opnieuw kunnen ontstaan. Het mededingingsbeleid beoogt alle concurrentiebeperkende en –vervalsende praktijken uit te bannen. Ook staatssteun is hierbij verboden.
Verschillen in nationale regelgeving op het gebied van bijvoorbeeld consumentenbescherming dienen gelijkgetrokken te worden. Dit omdat ze een concurrentieverstorend effect hebben.
De integratie van de markt is gedoemd te mislukken als niet ook de economische en monetaire politiek van de lidstaten vergaand op elkaar worden afgestemd. Valutaschommelingen kunnen bijvoorbeeld belemmeringen veroorzaken. Om onder andere deze reden noemt art. 3 lid u VEU het instellen van een economische en monetaire unie (EMU) als doelstelling van de EU.
Economisch beleid dient gecoördineerd te worden en lidstaten mogen dus niet alleen met hun nationale belangen rekening houden. De samenwerking gaat echter veel verder dan alleen coördinatie en heeft in 1999 geresulteerd in de monetaire unie met de gemeenschappelijke munt, euro.
Als onderdeel van het Verdrag van Maastricht is het burgerschap van de Unie ingesteld. EU-burgers hebben politieke rechten, het recht om niet gediscrimineerd te worden op grond van nationaliteit en zijn vrij om op het Europees grondgebied te reizen.
De belangrijkste bevoegdheid van het Hof van Justitie is het beslechten van geschillen. Het hof kan hierbij optreden als constitutionele rechter en als bestuursrechter. Als constitutionele rechter treedt het Hof op bij geschillen tussen Commissie en lidstaten en bij geschillen tussen lidstaten onderling. Het Hof treedt op als bestuursrechter als het gaat om geschillen over de rechtmatigheid van handelen of nalaten van de verschillende instellingen. Ook treedt het Hof op als bestuursrechter in procedures wegens het nalaten van een instelling om een besluit te nemen. Daarnaast neemt het Hof prejudiciële beslissingen over de uitlegging van Verdragen en over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van instellingen, de organen of de instanties van de EU.
Het strafrecht omvat een reeks geboden en verboden, aan welker overtreding straf is verbonden. Van iemand die een dergelijk gebod of verbod heeft overtreden, zeggen we dat hij een strafbaar feit, een delict heeft begaan.
Strafbaar feit: een feit naar aanleiding waarvan de pleger kan worden gestraft.
Slechts een gering aantal gedragingen vallen onder de werking van het strafrecht. Volgens het positieve recht is in ieder geval vereist dat de menselijke gedraging als zodanig strafbaar gesteld is in een wettelijke bepaling of anders gezegd; dat die gedraging in de wet als strafbaar gedrag is aangeduid.
- Er kan nooit sprake zijn van een delict wanneer de wetgever niet eerst gesproken heeft, niet eerst de gedraging expliciet heeft omschreven en daaraan straf heeft verbonden (delictsomschrijving). Wat een wetgever strafbaar stelt is een resultaat van politieke besluitvorming.
- Niet elke strafbepaling bestaat uit een delictsomschrijving, een korte samenvatting en een sanctie.
Bestanddelen van een delictsomschrijving: De gedraging en de omstandigheden waaronder de algemene gedraging eerst strafbaar is gesteld.
Hoofdgroepen bestanddelen:
– subjectieve bestanddelen: Onder de subjectieve bestanddelen verstaan we die onderdelen van de delictsomschrijving, waarin een bepaalde geestesgesteldheid van de dader ten opzichte van zijn gedraging wordt gevorderd.
– objectieve bestanddelen: Hieronder verstaan we alle onderdelen van een delictsomschrijving die niet tot de geestesgesteldheid van de dader kunnen worden gerekend.
Ten slotte is een belangrijk uitgangspunt dat aan alle bestanddelen van een delictsomschrijving moet zijn voldaan, wil er sprake zijn van een strafbaar feit.
Als gedrag beantwoordt aan alle bestanddelen van een delictsomschrijving betekent dat nog niet dat de dader strafbaar is. Naast het van toepassing zijn van een delict is ook vereist dat het gedrag daadwerkelijk in strijd is met de rechtsorde en dat dit gedrag de dader te verwijten valt.
De elementen: wederrechtelijkheid en schuld, dit zijn veronderstellingen bij ieder delict.
Voor de werking van ons strafrecht is vereist dat de gedraging, die formeel overeenstemt met de door de wetgever geformuleerde delictsomschrijving, ook werkelijk in strijd met het recht/de rechtsorde is.
Soms kan het voorkomen dat een delict wederrechtelijk is maar dat de verwijtbaarheid ontbreekt. Dit omdat van de pleger van het delict niet altijd gevergd mag worden dat hij het gedrag, dat beantwoordt aan de delictsomschrijving, niet verricht.
Strafuitsluitingsgronden: De wetgever heeft hierin de aspecten van de elementen wederrechtelijkheid en schuld samengebracht.
– Deze gronden kunnen worden onderscheiden in rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden.
De rechtvaardigingsgronden hebben betrekking op het element wederrechtelijkheid en rechtvaardigen het gedrag dat formeel in overeenstemming is met de delictsomschrijving. De schulduitsluitingsgronden sluiten schuld in de zin van de verwijtbaarheid uit; zij zijn dus omstandigheden die maken dat in het concrete geval de vooronderstelling der verwijtbaarheid niet opgaat.
Het uitgangspunt van de wetgever is dus dat wederrechtelijkheid en schuld verondersteld worden aanwezig te zijn, tenzij er sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
In een strafrechtelijke procedure staat de burger tegenover de overheid (OM). Het OM heeft het vervolgingsmonopolie, maar geenszins een vervolgingsplicht (opportuniteitsbeginsel).
Het strafproces valt in principe in drie verschillende fases uiteen, namelijk: opsporing, vervolging en berechting in eerste aanleg. Dit is ook de manier waarop het Wetboek van Strafrecht is opgesteld.
Voorbereidend onderzoek:
Het opsporingsonderzoek dient ter opheldering van een vermoedelijk gepleegd strafbaar feit ter voorbereiding van een ter zake daarvan eventueel op te leggen strafrechtelijke sanctie.
Dagvaarding:
De strafzaak wordt aanhangig gemaakt door middel van dagvaarding. Uit de in de dagvaarding opgenomen tenlastelegging blijkt onder meer welke gedragingen de verdachte verweten wordt.
Bevoegdheid van de strafrechter en rechtsmiddelen:
Bij de vaststelling welke rechter in eerste aanleg absoluut competent is, wordt een onderscheid gemaakt tussen de berechting van misdrijven en overtredingen. Welke rechtbank relatief bevoegd is, hangt van het OM af. Het OM kan kiezen bij welke rechtbank de zaak wordt aangebracht.
Uit de aanhef van artikel 350 Sv blijkt dat de rechter bij de beraadslaging eerst de formele vragen uit artikel 348 Sv moet beantwoorden en pas daarna de materiële.
Stemt de bewezenverklaring wel overeen met een bepaalde delictsomschrijving, met andere woorden: zijn alle bestanddelen van de delictsomschrijving terug te vinden in de bewezenverklaring, dan dient de rechter na te gaan of er misschien een strafuitsluitingsgrond aanwezig is.
In plaats van te kiezen voor de verdeling van de strafuitsluitingsgronden over de tweede materiële vraag (rechtsvaardigheidsgronden) en de derde materiële vraag (schulduitsluitingsgronden) kan men ook alle strafuitsluitingsgronden onder de derde materiële vraag brengen.
De uitspraak, die de derde en laatste fase van de behandeling ter terechtzitting vormt, behelst de uitkomst waartoe de beraadslaging in de raadkamer heeft geleid.
Er zijn drie soorten uitspraken mogelijk:
Art. 1:3 Awb definieert een besluit als schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, dat wil zeggen een rechtshandeling die terug te voeren is op een exclusieve, niet-privaatrechtelijke bevoegdheid.
Ten aanzien van besluiten wordt onderscheid gemaakt tussen besluiten van algemene strekking en beschikkingen. Als een burger door een besluit van algemene strekking (bv. een avv) kan hij zich wenden tot de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter toetst het avv aan een hoger avv en aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Vaak kijkt de rechter of er een schending van het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel heeft plaatsgevonden.
Beschikking: Een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
- Belangrijk is wanneer de aanvraag wordt afgewezen. Als dit gebeurt bestaat er behoefte aan rechtsbescherming.
In een bestuursgeding worden twee partijen onderscheiden. In de eerste plaats het bestuursorgaan dat het besluit genomen heeft, in de tweede plaats de natuurlijk of de rechtspersoon die belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb. Zijn of haar belang moet rechtstreeks bij het besluit van het bestuursorgaan betrokken zijn.
Het uitgangspunt van de Awb is dat voorafgaand aan het beroep bij de rechter bezwaar dient te worden gemaakt bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Soms moet er in plaats van een bezwaar, administratief beroep worden ingesteld. Dit is het geval indien in een bijzondere wet dit administratief beroep is ingesteld.
Administratief beroep: Het ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid gebruik maken van de voorziening om beroep in te stellen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen.
Gemeenschappelijk kenmerk van het maken van bezwaar en het instellen van administratief beroep is dat een bestuursorgaan een beslissing moet nemen, niet een onafhankelijke rechter.
Op grond van de Awb is de rechtbank algemeen bevoegd tot het kennisnemen van bestuursgeschillen in eerste aanleg, tenzij een bijzondere bestuursrechter bevoegd is.
- De bestuursrechters beoordelen of het besluit dat door het bestuursorgaan genomen is, overeenkomstig het geldend recht is. Zij gaan derhalve na of het besluit voldoet aan de eisen van rechtmatigheid (een toetsing van de avv en de abbb).
Art 8:105 Awb bepaalt dat hoger beroep wordt ingesteld bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij Awb horende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Het hoger beroep wordt behandeld volgens het bestuursprocesrecht van de Awb. Soms is echter het College van Beroep voor het bedrijfsleven rechter in eerste en tevens hoogste instantie. Op deze procedure is ook het bestuursprocesrecht van de Awb van toepassing.
Ook in hoger beroep of bij het cassatieberoep gaat de rechter na of het bestreden besluit overeenkomstig het geldend recht is; de rechtmatigheidstoetsing.
Juist of onjuist? Licht toe.
De bevoegdheidsverlening in artikel 21a lid 1 Wet Maatschappelijke Ondersteuning is een voorbeeld van territoriale decentralisatie, de toegekende bevoegdheid wordt uitgeoefend in medebewind.
Juist, want
Inleiding in het Nederlandse recht, J.W.P. Verheugt (18e druk). Hoofdstuk 2, §3: Decentralisatie (p. 33-35)
Ben jij secuur, zelfstandig en op zoek naar een bijbaan die flexibel naast je studie past?
Kom dan JoHo ondersteunen bij de administratie van de internationale verzekeringen en activiteiten
Interesse? Meld je dan hier aan
Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!
Add new contribution