Hoorcollegeaantekeningen Cognitieve Psychologie (RUG) - 2014/2015


College 1

Cognitieve psychologie

De cognitieve psychologie houdt zich bezig met de processen en functies van kennis. Het is de studie van mentale processen zoals aandacht, taalgebruik, geheugen, perceptie, probleem oplossen, creativiteit en denken.

A brief History

Rond 1800 was de introspectie erg populair. Dit was het begin van psychologie als zelfstandige tak in de wetenschap. Introspectie is zeggen wat er door je heen gaat bij het oplossen van een probleem. Het is dus het observeren en opzeggen van je eigen gedachten. Hier waren een aantal problemen mee. Ten eerste kan je niet controleren of datgene wat een persoon zegt ook echt is wat er op dat moment door zijn hoofd heengaat. Dit is dus niet objectief. Daarnaast heb je alleen maar toegang tot de bewuste processen, terwijl die een resultaat zijn van allerlei onbewuste processen.

Het behaviorisme kwam in de periode na de introspectie. Het was een reactie op introspectie. In tegenstelling tot introspectie is het behaviorisme wel observeerbaar. Een bepaalde stimulus leidt tot een respons. Dit is een reflex. Toch hangt veel af van mentale processen, alleen dit vonden de behavioristen niet objectief. De geboorte van de cognitieve psychologie is het einde van het behaviorisme.

Transcendental methode is de huidige methode. Immanuel Kant begon hiermee. Het gaat hier om de mentale processen die van de input leiden tot de output. Er wordt teruggewerkt van observaties naar theorieën.

Werkgeheugen

Het werkgeheugen is er om tijdelijke informatie te bewaren. De spantest meet het werkgeheugen. Deze is observeerbaar. Een voorbeeld is de volgende opdracht: proefpersonen moeten een cijferreeks herhalen en hun score daarop wordt gemeten. Personen verschillen in de grootte van hun geheugenspan. Hoe kun je de individuele verschillen verklaren? Het antwoord hierop is vrij simpel: dit komt omdat de werkgeheugencapaciteit bij iedereen anders is.

Het gaat om een systeem en een subsysteem: the central excecutive.

Maintance rehearsal is het herhalen van bijvoorbeeld cijfers in je hoofd, waardoor je ze tijdelijk in je geheugen houdt. Dit noemt men een interne buffer. Dit doe je in je hoofd en dus niet hardop, daarom heet het subvocal speech. Er is sprake van een articulatoy rehearsal loop. Deze bestaan uit twee elementen. Een daarvan is subvocalization, dit is het stilletjes in je hoofd uitspreken van woorden. Een phonological buffer is een auditair plaatje van de woorden. Je geheugenspan heeft geen relatie met hoe goed je bent op cognitief niveau. Tegenwoordig schrijven mensen dingen op die ze willen onthouden en wordt retrieval veel minder gebruikt. Wanneer we beginnen met het begrijpen van cognitieve mechanismes zoals het werkgeheugen in simpelere experimentele situatie (zoals de span task), beginnen we ook de bredere contexten te begrijpen waarin deze mechanismes een rol spelen.

 

College 2

Perceptie en het herkennen van objecten

Perceptie is het proces van het behouden van aandacht en het begrijpen van sensorische informatie. De zintuigen die wij hebben zijn: zicht, gehoor, aanraking, pijn en proprioception, reuk en smaak en tijd. Dit college gaat over zicht.

Het herkennen van objecten

Waarom is het herkennen van objecten belangrijk? Als je een object ziet is het van belang dat je het ook herkent. Je moet het object herkennen om er wat mee te kunnen doen. Perceptuele intelligentie is de kennis de we meenemen naar een situatie en dat een belangrijke rol speelt in perceptie. Je ziet een stoel en het komt meteen in je op dat het een stoel is. Je hoeft er niet over na te denken.

Vormperceptie

Het volgende idee over vormperceptie is te simpel. Je ziet een object, je herkent het object, je hebt kennis over het object. Het kan namelijk ook andersom, van kennis over een object naar de herkenning ervan. De Necker Cube is een vierkant dat op meerdere manieren gezien kan worden. Maar je kunt ze niet tegelijkertijd zien, je ziet of het ene perspectief of het andere. Je ziet objecten op de meest simpele manier. Als je een blok ziet met een lange rechthoek erachter zie je dit als twee objecten en niet als drie: een blok met een rechthoek links en een rechthoek rechts.

Er zijn twee bronnen van informatie, bottum up en top down verwerking. Perceptie is gevormd bij de energie die een persoon zijn receptoren bereikt. Dit is bottum up verwerking. De kennis die een persoon inbrengt in een situatie is top down informatie. Zodra een stimulus meer complex wordt, wordt de rol van top down processing groter.

Helmholtz had een theorie van onbewuste conclusie. Sommige van onze percepties zijn het resultaat van onbewuste conclusie. Soms zie je iets waarbij je denkt dat het op een bepaalde manier samenhangt, terwijl het object dat je maar half ziet een heel andere vorm kan hebben dan je denkt.

Het simpele idee over vormperceptie is niet de juiste. Het gaat niet één kant op maar juist twee, dit heet parallelle verwerking. Het gaat van zien, naar herkennen, naar kennis en andersom van kennis naar herkenning, naar perceptie. Als je een optische illusie eenmaal ziet, zul je die de volgende keren dat je de illusie ziet, deze illusie ook meteen zien. Dat is de kracht van kennis.

Object herkenning

Je herkent objecten vanuit verschillende hoeken. Ook als je maar een deel van het object ziet, herken je deze. Er is onderzoek gedaan naar de invloed van de context op het herkennen van objecten.

Herkenning begint met features, de kleine elementen die doorkomen. Je herkent een object als je de verschillende features samenvoegt. Je kunt moeite hebben met het beoordelen of een feature samenhangen in een object. Dit gebeurd bij integrative agnosia, door pariëtale schade aan de hersenen.

Woord herkenning

Voor onderzoek naar woordherkenning werd vroeger de tachitoscoop gebruikt. Tegenwoordig gebeurt het onderzoek met computers. High frequency words worden sneller herkent dan low frequency words. Hoe vaker je bent blootgesteld aan een woord hoe sneller je de combinatie van letters herkent als een woord. Template matching houdt in dat je letters zou draait dat het een duidelijke letter wordt. Net als met objecten. Als je die van een zijkant ziet of iets geroteerd, match je deze automatisch met het standaardbeeld dat je van dat object hebt.

College 3

Feature detectors

De detectoren in de visuele cortex die reageren op lijnen noemen je feature detectors. Feature nets zijn verzamelingen van al die detectoren. Samen herkennen ze een letter en een aantal letters samen vormen weer een woord. De feature nets zijn onderdeel van het neurale netwerk. Ze hebben receptieve velden, de neuronen vuren als ze de drempelwaarde bereiken en het is een complex samenkomen van neuronen. Hoe werkt de activatie van deze feature nets? Als er recent gevuurd is, ontstaat er een hoger startlevel voor de volgende. Hoe veelvoudig vuren van een neuron zorgt voor een hogere intensiteit van de actie. Met deze theorie kunnen we de frequency en repetition priming verklaren. Bij de frequency gaat het erom hoe vaak een feauture (of woord) voorkomt. Zoals THE vaker voorkomt als TAE, zul je TAE sneller lezen als THE. De kennis over woorden en de frequentie ervan zit niet op een bepaalde plek opgeslagen. Er is juist een distributed network. Al zijn er wel nodes die op bepaalde feautures reageren, maar hier zullen geen speciale neuronen voor zijn. De feature network lijkt niet van beneden (feature) naar boven (woord) te lopen, maar eigenlijk is er heel veel feedback aanwezig.

Complexe objecten

Marr zei in 1981: ‘’ Vision kan worden opgevat als een informatie verwerkende taak die een numerieke beeldweergave omzet in een symbolische vormgerichte representatie. " Marr maakte een overzicht om van een foto naar een object te gaan. Je begint met een primaire schets met een 2 - D beschrijving van de veranderingen lage lichtintensiteit. Deze schets geeft informatie over randen en contouren. Dit is altijd vanuit het perspectief van de waarnemer. De tweede stap zijn de 2 ½ - D schetsen. Deze voegt informatie over de diepte en oriëntatie van oppervlakken toe. Hierbij heb je schaduwen, texturen, beweging, afstand. Dit is nog steeds vanuit het perspectief van de waarnemer. De laatste stap is een 3 - D model representatie. Deze is viewpoint invariant en dus objectief. Het bevat 3D vormen en relatieve posities. Objecten zijn combinaties van geons (geometrische ions). Het herkennen is onafhankelijk van het viewpoint. Dit komt van bottom-up processing. Dit kunnen we ook weer betrekken op de feature nets. Een voorbeeld is de koffer, deze bestaan uit twee geons: een vierkant en een gebogen buis (als handvat).

Greebles

Dit zijn figuren die viewpoint afhankelijk zijn. Als je ze vanuit een andere hoek bekijkt zien ze er totaal anders uit en kun je verschillende greebles niet goed meer uit elkaar houden. Bekijk de PowerPoint van topic 2 voor een plaatje van deze greebles. Greebles blijven gezichtspunt afhankelijke figuren. Een figuur dat onafhankelijk is van het gezichtspunt herken je vanuit allerlei hoeken, maar dit beperkt zich vaak op bekende voorwerpen

Feature integration theory van Anne Treisman (1986)

Object ->preattentive stage [Analyze into features] -> focused attention stage [Combine features]-> perception

Je combineert verschillende features (zoals rood groot, traingle vormig) om een beeld te krijgen van een object (een grote rode traingle).

Het herkennen van gezichten is een totaal andere vorm van objectherkenning. Prosopagnosia is een type van agnosia, ook wel face blindness genoemd. Het komt niet vaak voor, maar zelfs verder gezonde mensen kunnen hiermee te maken krijgen.

Bij het interpreteren van gezichten is de expertise hoog. Het is mogelijke specifieke individuen te herkennen door verschillende onderdelen te configureren. Het proberen te interpreteren van een gezicht is wel viewpoint afhankelijk. Als je een gezicht op de kop ziet, maar de mond en ogen staan nog recht, lijkt dit een normaal gezicht terwijl er niks van klopt.

 

College 4

Aandacht

Selectieve aandacht is de vaardigheid waarmee iemand focust op een input of een taak terwijl hij andere stimuli negeert. Selectie van een deel is het selecteren van de beschikbare informatie voor speciale, bevoorrechte verwerking (zoals geheugen en bewustzijn). De functie van selectieve aandacht is het vinden van bepaalde informatie die je nodig hebt.

Hoe werkt selectieve aandacht? Hier is een theorie over: A general framework

Aandacht is er niet alleen voor de buitenwereld. Er is ook interne aandacht, bijvoorbeeld voor onze emotionele staat. Deze interne focus is ook belangrijk. De meeste typen van aandacht zijn doel gericht. De behoefte om een deel van de informatie te selecteren komt voort uit onze beperkte proces mogelijkheid. We kunnen veel zien, maar weinig doen op een moment.

Selection for action

Hoe zorgen we voor selectieve aandacht? Hoe focussen we ons op een bepaald object of bepaalde actie. Hoe houden we associaties tegen? Al deze vragen vormen het selectie probleem. Hoe selecteren we waar we ons op focussen?

Het biased competition model. Bottom-up invloed zijn alle informatie van buitenaf. Top down informatie is de feedback van de cortex.

Er is een competitie aanwezig in dit model. Een competitie binnenin ieder gespecialiseerd subsystem en een competitie tussen subsystemen. De competitie bevat een bias en invloed door priming of preactivatie van inputs die reageren op een bepaal type object.

Er zijn dus drie aannames voor dit model:

  1. Binnen elke gespecialiseerde subsysteem. Bij de winst van activering van een object is er ook verlies voor andere objecten (die je niet ziet. Dit is concurrentie door bijvoorbeeld wederzijdse remming.

  2. Tussen subsystemen is er ook concurrentie. Als een object de overhand krijgt in een subsysteem wordt dit aan anderen ( eventueel gebaseerd op ruimtelijke correspondentie ) verzonden. "Aandacht " is de toestand die ontstaat als de concurrentie in de verschillende systemen in de hersenen over hetzelfde object gaan (coalitie).

  3. Competitie wordt gecontroleerd of beïnvloed door priming vooraf of preactivatie van eenheden die reageren op een type object.

Top down bias kan bijna alle vormen bevatten.

  1. Spatial – de naam van een object in de linker bovenhoek

  2. Kleur – een snel punt richting het rode object

  3. Identiteit – noem de kleur van de letter X

  4. Interne staat – zoeken naar iets om te drinken als je dorst hebt

Competitie kan ook beïnvloed worden door bottom-up factors, zoals een stimulus sterkte of hoezeer iets opvalt.

Een onderzoek naar spatial neglect. Participanten moesten woorden in het midden van een computerscherm opnoemen. Bij het woord ‘mid night’, lezen ze alleen night. Als je ze met beide handen een beweging laat doen, zoals tikken met de wijsvinger op tafel, helpt dit niet in de fout die ze maken. Echter, als je ze met hun linkerhand laat tikken, terwijl het neglect aan de linkerkant zit, helpt dit wel. Ze maken minder fouten, omdat hun aandacht nu ook op link gevestigd is.

Biased competition model

Volgens die model is er geen alwetende en almachtige central executive nodig. Het enige dat nodig is, is vrij ruwe top-down biases of nudges van het cognitieve proces dat op andere plekken wordt geïmplementeerd ( zoals het frontale pariëtale systeem). Het model voorspelt correct dat het focussen op een target tussen afleiders vrij gemakkelijk hoort te zijn. Zijn er echter meerdere targets, wordt dit lastiger aangezien elk target een passende respons nodig heeft. Ook voorspelt correct veel grotere problemen als er meerdere doelen, die elk vereist een passend antwoord. Dit wordt dan een voor een verwerk (serieel). Selectie hoeft niet altijd alles-of - niets zijn. Het primaire doel van de top-down selectie is om de targetgerichte actie te beschermen tegen storingen In het echte leven moet je wel aandacht schenken aan grote duidelijke evenementen, ook al is dit niet je target. Niet targets zullen geen response nodig hebben, dus wordt je aandacht op deze non targets automatisch geinhibeerd.

Later zullen we zien dat de sterkte van top -down bias daarmee de mate waarin irrelevante informatie wordt geremd, dynamisch wordt gereguleerd in de hersenen op ongeveer dezelfde manier waarop de temperatuur in de koelkast wordt geregeld.

Cocktail party, early selection en inattentional blindness

Het cocktail party effect is een effect dat optreed wanneer je veel verschillende signalen krijgt. Je sluit sommige informatiekanalen uit zodat je je op eentje kan concentreren. Toch sluit je niet alle informatie. Als je naam door een groepje verderop wordt genoemd gaat je aandacht van je eigen gesprek opeens daarnaar. Hoe kan dit?

De early selection view van Broadbent (1958) houdt in dat fysische eigenschappen van alle objecten parallel (pre-alert) worden verwerkt. Onze aandacht filtert en selecteert relevante informatie voor verdere verwerking (bijvoorbeeld identificatie, semantische analyse) op basis van de fysieke kenmerken (bijvoorbeeld het linker of rechter oor).

Inattentional blindness heeft twee fundamentele principes:

  • Er is geen bewuste waarneming zonder aandacht (maar onbewuste waarneming kan nog wel voorkomen).

  • Bewuste waarneming is er wel, maar de waarnemingen worden niet opgeslagen in het geheugen (werk - geheugen consolidatie) en kon dus niet worden herinnerd en gerapporteerd.

De late selection view gaat ervan uit dat een stimulus eerst geïdentificeerd moet worden, dan gefilterd en daarna geselecteerd voor actie.

Early vs. late selection theory

Als compromis tussen deze twee theorieën kam Treisman in 1964 met het filterdemping model (filter attention model). De capaciteit van het identificeren van een stimulus is beperkt, maar het filter werkt geleidelijk en wordt beïnvloed door de context, intenties en verwachtingen. Dit model lijkt heel erg op het biased competition model. Het tweede compromis is bedacht door Lavie: de perceptional load theorie. Deze theorie heeft drie assumpties

  1. Er is een vaste capaciteit voor perceptuele processing

  2. Als het verwerken van relevante informatie alle capaciteit vereist, wordt het verwerken van irrelevante informatie volledig uitgesloten. (early selection)

  3. Wanneer er capaciteit over is, wordt dit automatisch gebruikt voor het verwerken van irrelevante informatie (late selection)

Met deze theorie zijn wel wat problemen aanwezig. Er is bijvoorbeeld weinig erkenning over de noodzaak van het voorkomen dat nontargets storing veroorzaken. Daarnaast hebben mensen met een groot werkgeheugencapaciteit, ook een grotere capaciteit voor perceptuele verwerking hebben. Zo moeten ze meer kunnen dan mensen met een lage WM capaciteit en kunnen ze deze extra capaciteit bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen naam op te sporen in de unattented kanaal tijdens shadowing. Alleen dit is niet bewezen. Er is zelfs bewijs van mensen met een lage WM capaciteit die het effect veel vaker hoorden.

 

College 5

Working memory & Short term memory

Het verwerven van nieuw geheugen is leren. Alleen door het opdoen van nieuwe ervaringen en ze te kunnen herhalen kunnen wij leren. We kunnen een analogie maken met de computer. Bij het opslaan van geheugen gaat soms wat fout. Mensen leren dingen in de context van al eerder geleerde informatie. Het menselijk geheugen is feilbaar, je kunt niet altijd alles onthouden. De computer kan dit wel. Wat wel vergelijkbaar is, is dat je iets op een harddisk opgeslagen hebt, maar niet meer weet waar het bestand staat en hoe het heet. Soms kun je iets niet uit je geheugen halen. Hiervoor gebruiken we cues. Zoals denken aan de omgeving waar je was tijdens het opslaan van die informatie. Short term memory is het geheugen voor informatie dat recentelijk in je hoofd zit. Informatie die op dit moment beschikbaar is voor verwerking en redeneerprocessen. Het wetenschappelijke idee is dat als je informatie 30 seconden niet gebruikt, het uit je korte termijn geheugen verdwijnt.

Working memory is een specifieke theorie van short term memory waarbij de nadruk wordt gelegd op dat wat wordt verwerkt. Long term memory is het geheugen dat er altijd is.

The Modal Model

Dit model bevat twee soorten systemen. Het eerste is de dual-store theory of memory van Atkinson en Shiffrin (1968). Alle informatie die we waarnemen komt in ons sensorisch geheugen. Dit geheugen houdt een heleboel informatie (wat je ziet of hoort) voor een korte tijd vast. Je richt je aandacht op een van de componenten. Daardoor kan het naar het short term memory. Dit kan ongeveer 5 tot 7 items bevatten of informatie 30 seconden vasthouden. Als je deze informatie herhaalt gaat het naar het lange termijn geheugen. Als je dit niet doet ben je die informatie kwijt. Het blijven herhalen van informatie zorgt ervoor dat informatie naar het lange geheugen gaat. Er zijn twee momenten waar je invloed op hebt, het richten op een bepaald component in je sensorische geheugen en het herhalen van informatie uit je korte termijn geheugen. Dit is een control proces. Een actief proces door een persoon, in dit geval het herhalen van een stimulus.

Het primacy effect (herinneren van de eerste woorden van een lijst) ontstaat door herhaling, waardoor het naar het lange termijn geheugen gaat. Het recency effect (herinneren van de laatste woorden van een lijst) komt door informatie die nog in de working memory zit.

Hoe zit dat nu als je na het horen van een lijst woorden 30 seconden moet wachten voor je ze mag opnoemen. Dan verandert er niks aan het recency effect. Als je na de lijst woorden 30 seconden een andere taak moet doen verandert het recency effect wel. Dit effect wordt minder. De woorden die nog in je working memory zaten na de laatste woorden verdwijnen door te taak die je moet doen. Als de lijst met woorden langzamer voorgelezen wordt, zal het primacy effect groter worden. Dit omdat je de woorden langer kan herhalen. Aan het recency effect verandert niks.

De eerste fase van het model: Sensory memory

We hebben veel input: zicht, geluid, aanraking. Al deze informatie integreer je en voeg je samen. Visual memory stores hebben een grote capaciteit maar ze zijn er maar kort. Het visuele memory store wordt ook wel iconic memory genoemd. Dit kun je zien als een bandrecorder die je nog na hoort (kun je nog terugluisteren, 2 a 3 seconden) Het auditory memory store is direct weg, dit is het echoic memory. Het haptic memory store is het gevoel van aanraking, hier weten we maar heel weinig over. Het dual-store theory of memory: attentional processes spelen een rol bij het herhalen van onderwerpen in het korte termijn geheugen en het opslaan in het lange termijn geheugen.

Het coderen van informatie in STM

Gebeurt auditory, visual en semantic.

Auditory coding

Het onthouden van iemands stem bijvoorbeeld. Het short term memory experiment van Conrad (1964): proefpersonen zagen verschillende letters op een scherm en werden gevraagd deze op te schrijven. Er ontstond verwarring met letter die klinken als het target letter (een S of X in plaats van een F). Een ander voorbeeld is het onthouden van een telefoonnummer. We herhalen de klanken van dit nummer.

Visual coding

Een onderzoek van Zhang en Simon naar Chinese radicals en characters. Dit onderzoek wees uit dat er een verschil zit tussen het onthouden van visuele en auditieve stimuli. In het chinees heb je een radical, dit is een teken zonder mening of klank. Dan heb je characters die bestaan uit radicals, die een betekenis hebben en een klank. Het is makkelijker om een character te onthouden omdat je deze auditief kan terughalen. Als je klank niet meer kan gebruiken verdwijnt dit effect. Dus auditory coding bestaat echt.

Semantic coding

Als je drie keer een rijtje van vleeswaren te zien krijgt, wordt het terughalen van de woorden bij iedere keer lager. Dit is het interference effect. Dat wat je voor de opdracht gedaan hebt heeft invloed op de volgende. Als je bij de vierde keer een rijtje van fruit te zien krijgt verdwijnt dit interference effect, dit zijn weer totaal andere woorden en daardoor wordt je accuraatheid weer beter.

Hoeveel kun je opslaan in het short term memory?

Een onderzoek waarbij je een serie letters en dan cijfers te horen krijgt waarnaar je terug moet tellen in stappen van drie. Voorbeeld PKL 235, 232, 229 en na 3 seconden vraagt de proefleider wat de letters waren. Die kun je dan opnoemen. Als de proefleider dit na 18 seconden doet is de informatie van deze letters helemaal weg. Short term memory is dus blijkbaar ongeveer 15 seconden. Later is dit onderzoek opnieuw gedaan. Het verschil per trial verschilde heel erg. In de eerste trial is er bijna geen verschil tussen de 3 en 18 seconde, bij de derde trial is er een groter verschil, bij 18 seconden gaat het percentage letters dat herhaalt wordt omlaag. Dit is weer het interference effect. Hoe meer je weet in deze taak, hoe slechter je erin wordt.

Interference is een basis mechanisme van vergeten. Het wordt moeilijk om bij die informatie te komen. In het echte leven krijgen we continu nieuwe informatie. Wat is de capaciteit van het short term memory? De digit span task: Je ziet nummers, dan zie je ze niet meer en moet je ze opnoemen. Het short term memory kan 7 plus of min 2. Items onthouden. Maar dan heb je nog chuncking, het opdelen in betekenisvolle delen. (vervolg in college 6)

College 6

Short term memory & Working memory

Hoeveel items kun je actief houden in je working memory? Bij het opslaan van informatie doe je aan chunking. Het paper van George Miller beschreef dat je werkgeheugen bestaat uit 7 plus of min 2 chunks. Dit is maar een theorie en geen feit. Voor tonen geldt dat je 5 a 6 verschillende tonen kunt onderscheiden. Dit noemt men de memory span. Geheugencapaciteit moet niet gemeten worden in bits, maar in inhoudsvolle eenheden. Een onderzoek van George Miller (1956) liet zien dat je moet weten hoe mensen chunken, voor je kan bepalen hoeveel chunks er in een serie woorden zitten. Hoeveel units slaan we tegelijkertijd op? Het is lastig te bepalen wat de capaciteit van iemands werkgeheugen is. Een associatie is persoonsgebonden.

Capaciteit van het werkgeheugen

We kunnen 7 plus of min 2 chunks opslaan. Van niet gerelateerde woorden kunnen we er 5 tot 8 opslaan. Woorden die samen een zin vormen kunnen in totaal 20 of meer woorden bevatten die je kunt onthouden. Betekenisvolle chunks die van het lange termijn geheugen komen. Als je een experiment doet met ervaren schakers en je laat ze posities zien die ze daarna moeten reproduceren haal je informatie uit hun lange termijn geheugen. Ze zijn al gevorderde schakers, dus die informatie zit niet alleen in het werkgeheugen, zoals bij beginners het geval zal zijn. Als je die ervaren schakers en beginners een bord laat zien met random posities (zonder betekenis voor de ervaren schakers) scoren ze bijna hetzelfde als de beginners. De schakers scoren iets hoger. Als het gaat om de random posities, zien de ervaren schakers sneller opvallende dingen dan de beginners. Zij kennen de logische posities, dus het valt ze eerder op als de pionnen op onlogische plekken staan. Een expert kan dus bepaalde onderdelen samen voegen op een betekenisvolle manier. Een onderzoek van Chase en Simon kwam op 4 tot 6 chunks voor de schaakexperts. Chunking, het samenvoegen van informatie, reduceert het aantal items in je werkgeheugen, maar het kost wel moeite.

Overzicht van onderzoeken en individuele verschillen

Millers zei dat er 7 plus of min 2 chunks in je korte termijn geheugen kunnen. Maar als je wil weten hoeveel er in iemands werkgeheugen past moet je rehearsal uitschakelen, want dan komt informatie in je long term memory. Je moet ook oppassen dat het lange termijn geheugen gebruikt kan worden om een stimulus te relateren aan de nieuwe informatie.

Uit een nieuw onderzoek kwam een totaal van 4 chunks.

De Flanker Task is een taak waarbij je 5 letters ziet. Soms zie je 4 dezelfde en een andere in het midden en soms 5 dezelfde: MMNMM of MMMMM. Iemand met een laag working memory moet zich goed concentreren op de andere letters. Iemand met een hoog working memory hoeft dat minder te doen. Dit komt omdat ze minder afgeleid worden door de omringende letters.

Baddeley and Hitch’s model of WM en de phonological loop

In het midden staat het central executive. Er is een phonological loop en een visual

Volgens Baddeley is het working memory een gelimiteerde capaciteitssysteem voor tijdelijke opslag en manipulatie van informatie voor complexe taken zoals leren en redeneren.

Het phonolical similarity effect ontstaat als letters of woorden hetzelfde klinken en verward kunnen worden of minder teruggehaald worden. De phonological loop is het terug kunnen luisteren naar jezelf. Als je bijvoorbeeld the, the, the moet zeggen terwijl je woorden moet onthouden kun je deze niet in je phonological loop opslaan. Dus dan sla je ze op in het visiospatial sketch pad, oftewel, je slaat het beeld van de woorden op. Als je informatie vraagt uit hetzelfde pad zijn de woorden moeilijker te onthouden. Het gaat hier bijvoorbeeld om twee verbale taken, woorden onthouden en ja of nee noemen. Het voorbeeld over het onthouden van een lijst woorden terwijl je steeds ritmisch het woord ‘the’ blijft herhalen is articulatory suppression. Ook het onthouden van langere woorden is moeilijker dan het onthouden van korte woorden. Dit is het word-length effect. Het kost je meer tijd om de woorden te herhalen en ook langer om ze later uit te spreken.

De conclusie van dit hoofdstuk is dus hetzelfde als die van Brooks (1968): het werkgeheugen kan verschillende soorten informatie verwerken tegelijkertijd. Echter, dit gaat beter als het verschillende capaciteiten vraagt (zoals de phonological loop en het visuospatial pad). Zo vond Brooks dat het makkelijker is om verbal-spatial task te doen dan een verbal-verbal. Als zowel de stimulus als de taak kan worden gedaan kan dit door de phonological loop en het visuospatial pad. Als de stimulus en taak beide verbaal zijn, wordt de phonological loop overladen. De central executive coördineert het opereren van de phonological loop en het visuospatial pad, en regelt de onderdrukking van irrelevante informatie.

 

College 7

Leren

Leren is het proces van verkrijgen van nieuwe informatie. Geheugen is het aanhouden van leren in een staat dat je het later weer kan gebruiken. De voornamelijkste functie van geheugen is niet het herinneren van het verleden maar het voorspellen van de toekomst. Geheugen is niet een passief opslagsysteem maar een adaptief data-management systeem. Vergeten doen we allemaal. Dit is een meer subtiele geheugenerror die incidentiele ongemakkelijkheden kan veroorzaken. Dit moet niet gezien worden als spijtig of een niet te voorkomen consequentie van een falend biologisch systeem, maar juist als handig en belangrijk voor het geheugen om als data-management systeem te functioneren. Figure 5.9 is een belangrijk figuur.

Stadia van geheugen

  1. Acquisition/encoding

  2. Retention/storage

  3. Retrieval

Levels of processing theory (niveaus of verwerking)

Er zijn hierbij een drietal aannames:

  1. Representaties in geheugen (leren) zijn automatische bijproducten van informatieverwerkingen (memory traces)

  2. Informatie verwerking ontstaan door superficial tot diepe (semantische) aspecten van het materiaal)

  3. De kwaliteit (lengte, robustness, sterkte, rijkheid) van een representatie (trace) verhoogt als het materiaal op een dieper level is verwerkt. Elaboratieve rehearsel is een vorm van rehearsel waarbij je alle losse stukjes informatie integreert in een geheel (in een verhaal bijvoorbeeld).

Intentie om materiaal te leren hebben we wel degelijk. Zulke intenties hebben geen directe causale invloed op de kwaliteit van het leren. Als je weet dat je iets moet kennen zal ervoor zorgen dat je de informatie dieper gaat verwerken. Het self-reference effect is het effect dat je informatie met betrekking tot jezelf het beste onthoudt.

Diepere verwerking

Diepere en meer uitgebreide verwerking geeft aanleiding tot rijker en rijker verbonden representaties. Dergelijke representaties bieden meer retrieval paden - verbindingen met signalen die kunnen worden gebruikt om opnieuw het representatief geheugen te activeren (recollecting) door middel van verspreide activatie. Transfer-appropiate processing is een lichte uitzondering op de level-processing theorie Volgens het TAP principe profiteren geheugenprestaties van een correspondentie of overlap tussen mentale operaties gebruikt tijdens acquisitie ( oriënterende taak) en die gebruikt worden tijdens het ophalen.

The creation and consolidation of episodic-memory traces

Event A treedt op en leidt tot een zeer verspreide patroon van activaties in de neocortex. Ze worden opgehaald en bepaalde aspecten worden geactiveerd om de retrieval cue te vormen. Door de verspreide activatie worden ontbrekende aspecten opnieuw geactiveerd, zodat de oorspronkelijke activatiepatroon wordt hersteld (herinnering). Om dit te laten werken, moeten de verschillende aspecten goed worden verbonden, zodat activatie kan verspreiden tussen deze aspecten.

Op basis van een aantal retrieval cues kunnen we de rest activeren. Dit kan alleen als er dingen met elkaar zijn verbonden. Dit is een geheugenspoor. De neocortex is een langzaam systeem. Wat vaak voorkomt is dat er nu een gebeurtenis is en dat dat direct moet worden opgeslagen. In deze cortex kan informatie alleen maar opgeslagen worden als de informatie vaak herhaald wordt. De neocortex is niet in staat tot one-shot learning. Er is een systeem die daar wel toe in staat is. Dit is de hippocampus. Bij longterm potentiation worden alle verschillende aspecten van het neocorticale patroon gerepresenteerd (hippocampale link). Als de neocortex herhaaldelijk een gebeurtenis opgeroepen krijgt of herhaaldelijk geleerd wordt ontstaan er permanente interconnecties tussen aspecten. Er ontstaat dan een neocorticaal geheugen voor het evenement. Dit is consolidatie.

Implicaties: schade aan de hippocampus

- problemen bij het verwerven van nieuw episodisch geheugen: anterograde amnesia. Hierbij heb je moeite bij het vormen van nieuwe herrineringen vanaf het moment van schade.

- problemen met het herrineren van gebeurtenissen voor het begin van de schade is retrograde amnesia.

- oude herinneringen zijn relatief vaak niet aangetast (Ribot’s gradient in retrograde amnesia)

Encoding specifity principe

Retrieval succes wordt sterk bepaald door de mate van overlap tussen informatie die beschikbaar is gedurende retrieval en informatie die beschikbaar is gedurende encoding en de opslag in het geheugen. Als je tijdens het leren in een bepaalde omgeving informatie leert, zul je wanneer je in diezelfde omgeving getest wordt beter presenteren dan in een andere omgeving. Ook de vorm van leren geeft hetzelfde effect. Als je leert op het herinneren van concepten en je wordt op die manier getest scoor je beter dan wanneer je op een test wordt getracht iets te herkennen.

Effect van interne en externe context (staat)

Externe staat is een deel van de context gedurende leren en geheugen. Hetzelfde geld ook voor je interne staat. Wanneer je in een vrolijke staat de stof leert presteer je beter als je ook vrolijk bent tijdens het maken van de test. Ben je verdrietig tijdens het leren en vrolijk tijdens de test scoor je velen malen slechter. Ben je verdrietig tijdens het leren en tijdens de test, presteer je dan weer beter.

Recognition kan op twee manieren. De eerste is herinnering: Retrieval van een complete episodische representatie (target informatie + context). De tweede is vertrouwdheid (familarity/weten ): Meer of minder sterk gevoel van vertrouwdheid, maar geen oproepen van episodische representatie (geen bron geheugen). Herinnering is een gecontroleerde en intentionele proces, dat mentale inspanning kan inhouden. Daartegenover staat een gevoel van vertrouwdheid wat grotendeels automatisch lijkt plaats te vinden.

Impliciet versus expliciet geheugen

Expliciete maatregel van de taak: wordt expliciet verwezen naar eerder geleerde informatie en vereist een bewuste ophalen. Voorbeelden zijn herinnering en herkenning.

Impliciete maatregel van de taak: maakt niet expliciet verwijzen naar eerder geleerde informatie mogelijk, maar deze informatie (kennis) kan worden uitgedrukt in of beïnvloed door taakuitvoering, vaak zonder bewustzijn. Voorbeelden zijn priming en procedurele leren.

Resultaten illustreren het TAP -principe. Herhaaldelijke priming op tachistoscopic identificatie is sterk in de no- context conditie (waarin mensen de woorden lezen) en zwak in het genereren van conditie (waarin zij moesten een synoniem moesten verzinnen). Herkenning toont het tegenovergestelde effect. De repetition priming was hier hetzelfde voor woorden die correct en woorden die niet correct herinnert werden.

Impliciete geheugen kan de processing vergemakkelijken dit is de fluency processing. vergemakkelijken. Mensen zijn gevoelig voor fluency. Als een prikkel die verwerkt wordt vlotter is dan verwacht wordt dit gezien als speciaal. Mensen gaan dan op zoek om erachter te komen waar deze speciaal is. Dit kan resulteren in volledige en expliciete herinnering (brongeheugen), maar ook in andere interpretaties zoals bekendheid van bepaalde perceptuele factoren die grote verwerkingssnelheid vloeiend veroorzaakt. In dit perspectief is een gevoel van vertrouwdheid slechts een van de mogelijke interpretaties van hoge processing fluency. In gevallen waarin het gemak van de waarneming wordt gemanipuleerd, kan dit aanleiding geven tot illusies van vertrouwdheid geven.

In mensen met Alzheimer is het expliciet leren en geheugen aangetast. De impliciete functies daarentegen zijn nog bijna volledig intact.

Procedureel leren bij mensen met amnesie

Een test waarbij amnesie patiënten knoppen moeten indrukken bij een bepaald kleur licht. Er wordt verteld dat het patroon willekeurig is, maar er zit wel degelijk een patroon is. Ondanks het feit dat deze patiënten het niet doorhebben is er toch een leereffect. Ze worden steeds sneller.

College 8

Functie van vergeten

De primaire functie van leren en geheugen is om

Geheugen is er niet voor bedoeld om het verleden te herleven, maar juist om de toekomst te kunnen voorspellen op basis van ervaringen uit het verleden. Veel van de kennis die we hebben is situatie specifiek. De omgeving speelt een belangrijke rol. Kennis uit omgevingen uit het verleden zijn minder relevant dan kennis die zijn verworven in een huidige omgevingen. Oude kennis wordt afgezwakt ten opzichte van nieuwe kennis. Dit omdat het waarschijnlijk minder relevant is. Dit is tuning. Dit kan effectief worden geïmplementeerd door pruning (het weggooien van informatie). Pruning, oftewel het vergeten van kennis omdat je het l een hele tijd niet hebt gebruikt is zinvol omdat het onwaarschijnlijk is dat de informatie relevant is. In dit perspectief is het vergeten van informatie iets zinvols.

Interfrentie

Als verschillende informatie elkaar in de weg zit is er sprake van interferentie

Retro actieve interferentie

Pro actieve interferentie. Stel voor je leert eerst informatie A, daarna informatie B. vervolgens wordt je getest op informatie B. Dan verslechtert het leren van de voorgaande informatie A, de score op de test. Dit werd vergeleken met een controlegroep die in plaats van het leren van informatie A een afleidingstaak deed. Het geleerde van informatie A interfereert met informatie B.

De limieten van de nauwkeurigheid van geheugen

1. Encoding: aandacht en top down invloeden van kennis geven rise tot een initiële representatie dat vaak onwaarheden bevat (door bijvoorbeeld het invullen van gaten). Intrusion errors zijn fouten die gemaakt woorden. Voorbeelden:

- Proefpersonen moesten op een kantoor van een hoogleraar komen en achteraf werd gevraagd wat ze daar zagen. Veel proefpersonen noemde de aanwezigheid van boeken op het kantoor, terwijl deze er niet is. Dit komt door de kennis die mensen hebben over een kantoor, daar liggen van boeken.

- Vaak kijk je even vluchtig naar plekken. Je let niet op de details. Als daar vervolgens wel naar gevraagd wordt vul je de informatie zelf aan met je algemene kennis

Algemene schematische kennis noemen we scripts. Het is een soort van gemiddelde van alle ervaringen in ons leven (alle keukens die we gezien hebben vormen samen ons beeld van een keuken).

The Nancy passage: an intrusion error

Je krijgt het volgende verhaal te lezen:

‘’Nancy arrived at the cocktail party. She looked around the room to see who was there. She went to talk with her professor. She felt she had to talk to him but was a little nervous about just what to say. A group of people started to play charades. Nancy went over and had some refreshments. The hors d’oeuvres were good but she was not interested in talking to the rest of the people at the party. After a while she decided she had had enough and left the party.’’

Nu heb je een bepaald beeld van Nancy. Misschien denk je dat ze een beetje verlegen is en niet zo sociaal. Je vult allemaal oordelen in over Nancy. Maar als je het volgende stukje voor het verhaal te lezen kreeg heb je opeens een heel ander beeld van het verhaal van Nancy:

‘’Nancy woke up feeling sick again, and she wondered if she really were pregnant. How would she tell the professor she had been seeing? And the money was another problem.’’

2. Retention : een deel van de onderlinge verbindingen van een geheugen spoor zijn verdwenen, als gevolg van verval of interferentie, of de creatie van gaten.

3. Retrieval : Retrieval neemt vaak de vorm aan van de wederopbouw van een geheugen representatie. Ontbrekende of zwak gereactiveerde onderdelen worden ingevuld of vervangen op basis van algemene kennis, verwachtingen of verkeerde informatie in de retrieval signalen die worden geleverd. Dergelijke wijzigingen zullen waarschijnlijk langdurig zijn, omdat het gereconstrueerde spoor vervolgens wordt (her)geconsolideerd.

Deelnemers van een onderzoek van Loftus en Palmer ervaren een gebeurtenis en worden vervolgens blootgesteld aan een misleidende suggestie over hoe het evenement ontvouwde Velen namen uiteindelijk de valse suggestie op in hun episodisch geheugen. Dergelijke geheugen implantatie heeft een grotere kans van slagen als de verkeerde informatie plausibel is en diep wordt verwerkt. Een voorbeeld van een ander onderzoek is waar de onderzoekers een jeugdfoto van de deelnemers gebruikt hebben om deze te fotoshoppen in een foto van een ballonvaart. Meer dan 50 % herinnerde de ballonvaart, vaak met vele levendige details. In sommige gevallen kunnen mensen misdaden onthouden die ze niet hebben begaan. Door de suggestieve vragen van de politie gaan deze mensen het geloven en komen ze onterecht in de gevangenis terecht.

De theorie is retrieval – induced forgetting. Dit is een interferentie en concurrentie in het geheugen en in het proces van vergeten. In de praktijk heb je post- traumatische dystrofie ( complex regionaal pijnsyndroom). De toepassing hiervan ligt bij de beginselen van de retrieval. Het doel van de behandeling is om het geïnduceerde te vergeten. voor van posttraumatische dystrofie. Veranderingen in pijnperceptie kunnen veranderingen in neuronale associatie tussen de voet en pijn reflecteren. Ze weerspiegelen dus veranderingen in het somatosensorische pijn geheugen (fantoompijn). Dergelijke wijzigingen moeten omkeerbaar zijn! In een EO serie Galileo was een vrouw te zien met deze vorm van fantoompijn. Bij haar is de wijziging weer omgekeerd.

College 9

Judgment: Prescriptive and descriptive theories

Judgen, oftewel oordelen is een vrij complex cognitief proces. Je moet kiezen tussen verschillende opties terwijl de informatie hierover vaak beperkt en complex. Dus ook al maak je de beste optie met de informatie die beschikbaar is, is dit nooit 100% de beste optie.

Prescriptieve (normatief) theorieën: beschrijft hoe de beschikbare informatie dient te worden gebruikt en gecombineerd om een ​​optimale oordelen / beslissingen te nemen. Beschrijvende theorieën: houdt rekening met de beperkingen in de waarneming, het geheugen, cognitieve vaardigheden (redeneren, logica) en benadrukken het gebruik van heuristieken (mentale shortcuts)

Bayes’ theorem: Optimal judgments

D is dataset of informatie die een oordeel of beslissing vereist (bijvoorbeeld een willekeurige steekproef uit een populatie). Stel er zijn twee mogelijke oordelen of beslissingen: A en B. Dan wil je de beste kiezen. Om dit te berekenen hebben we de volgende formule

P ( A | D ) = ( voorwaardelijke ) kans dat A is juist is, gegeven D

P ( B | D ) = ( voorwaardelijke ) kans dat B juist is, gegeven D

De elementary probability theory gaat ervan uit dat je dit als volgt berekent:

P(A|D) = P(D|A) . P(A) / P(D)

P(B|D) = P(D|B) . P(B) / P(D)

P ( D | A ) wordt de representativiteit van D gegeven A genoemd. Als P ( D | A ) dichtbij 1 ligt, is de data representatie voor optie A. Hetzelfde geldt voor P ( D | B ) . Zoals we zullen zien, kunnen we dit vaak goed berekenen of schatten. P ( A ) en P ( B ) zijn de eerdere waarschijnlijkheden of baserates voor de opties A en B. Dit is ook goed te berekenen. Het berekenen van P ( D ) is daarentegen moeilijk. In de praktijk is het vaak onmogelijk om vooraf D te kunnen observeren.

Dit is Bayes theorie met als regel P(A|D) > P(B|D), kies dan A, en anders moet je B kiezen.

P(A|D) / P(B|D) = P(D|A) / P(D|B) x P(A) / P(B).

Volgens de stelling van Bayes, moeten we de relatieve representativiteit en de relatieve base rate vermenigvuldigen om een ​​optimaal relatief oordeel te vellen. Alleen mensen doen dit niet vaak.

Het vastsellen van frequenties en representativiteit.

Hoe zeer we ons geheugen vertrouwen hangt af van hoe snel en gemakkelijk relevante voorbeelden worden teruggehaald. Dit is de beschikbaarheid heuristische. Vaak werkt het goed als objectieve waarschijnlijkheid zeer sterk correleert met beschikbaarheid in het geheugen. Maar veel andere factoren beïnvloeden de beschikbaarheid en dit kan leiden tot aanzienlijke en systematische fouten in schattingen van de frequentie of base rate. Meer recente of zeldzame emotionele gebeurtenissen worden gemakkelijker opgehaald. De kans op herhaling wordt dan vaak overschat (natuurrampen). Sommige retrieval signalen zorgen die je informatie makkelijker kan ophalen dan andere. Bijvoorbeeld, "R als beginletter" een efficiëntere retrieval cue zal zijn voor woorden dan "r als derde letter”, waardoor mensen het aantal woorden dat begint met een R overschatten.

Representativiteit heuristiek is het schatten van de waarschijnlijkheid dat een gebeurtenis of object behoort tot een categorie of klasse op basis van overeenkomst met andere gebeurtenissen of objecten in die categorie of klasse. Over het algemeen werkt het goed, omdat veel van de categorieën ook worden gedefinieerd in termen van bepaalde kenmerken. Ze zijn dus relatief homogeen. Ook de hersenen blinkt uit in het beoordelen van gelijkenis. Fouten kunnen ontstaan ​​wanneer categorieën niet homogeen (onduidelijk) zijn (Gambler's fallacy).

Base-rate fallacy

Deze fout wordt gemaakt wanneer oordelen voornamelijk zijn gebaseerd op representativiteit, waarbij weinig of geen oog is voor de base rate (de gemiddelde kans dat iets voorkomt. Door dit niet mee te nemen in je beslissing of oordeel maak je deze fout. Mensen nemen dit zelfs niet mee als de base rate informatie expliciet verstrekt wordt. Een voorbeeld: John is 45 jaar oud, getrouwd en heeft 4 kinderen. Hij is conservatief en ambitieus, niet geïnteresseerd in de politiek, en houdt ervan om tijd te steken in het repareren van oude computers. Is John een kernfysicus of een maatschappelijk werker?

Mensen vergeten hierbij dat de base rate natuurlijk is dat er veel meer maatschappelijk werkers zijn en heel weinig kernfysicussen. De kans is dus het grootst dat John een maatschappelijk werker is.

Conjunction bias

Linda is 31, single en zeer slim. Ze studeerde filosofie en politieke wetenschappen en als student was ze vooral geïnteresseerd in kwesties met betrekking tot sociale rechtvaardigheid. Onlangs was ze betrokken bij verschillende protesten tegen vrouwenverminking. Wat is nu waarschijnlijker? Dat Linda a. werkzaam bij een bang of b. werkzaam is bij een bank en actief is in een feministische beweging. Nu zou je intuïtief misschien voor optie B gaan, maar optie A is het meest waarschijnlijk. Dit komt doordat de kans op twee samenvallende gebeurtenissen (conjunction) altijd kleiner is dan de kans op één van die gebeurtenissen. Laten we dit uitwerken. Stel dat de kans dat Linda bij een bank werk 10 procent is en de kans dat ze in een feministische beweging actief is op 80 procent ligt. Dan is de kans op optie A: 10 procent en de kans op optie B: 0.10x0.08= 8 procent en dus lager.

De stelling van Bayes beschrijft hoe we onze schattingen zouden maken Hierbij moeten we onze voorgaande base rates verwachtingen aanpassen op de nieuwe informatie die we krijgen. Het feit dat wij mensen een

Voorkeur voor bevestiging verwijst naar de bevinding dat mensen bevooroordeeld ontvankelijker of aandacht besteden aan informatie die eerder bevestigt dan daagt hun overtuigingen of verwachtingen te zijn. Zo kan het bijwerken van overtuigingen sterk vertekend beeld geven, waardoor mensen covariatie, of zelfs causaliteit te zien, wanneer er geen is.

Decision making: Normative (rational) approach

Verwachte waarde van de opties : EV ( X ) = P ( X) . V ( X ) De formule voor als we een beslissing maken die betrekking heeft op een investering of kosten=

C ( X ) :EV ( X ) = P ( X). V ( X ) - C ( X )

De eenvoudigste normatieve of rationele theorie is het selecteren van de optie met de hoogste verwachte waarde. Het probleem is echter dan mensen het vaak niet zo doen. We hebben meestal de voorkeur voor een zeker kleinere winst (90 euro; EV = 90 euro) tegenover een grotere ,maar tevens riskant versterking ( één op twee kans op € 200, EV = 100 euro).

Framing effects: Not so rational after all?

Een voorbeeld van een framing effect: een nieuw virus zal binnenkort toeslaan. Als er niks gedaan wordt zullen 600 mensen overleiden. Er moet een beslissing genomen worden voor de massaproductie van een van de twee experimentele geneesmiddelen, A of B. Bij het gebruik van A zullen 200 mensen zeker overleven. Bij het gebruik van B is er een kans van 1/3 dat alle 600 zal overleven. Als je dit anders verwoord staat er dus EV ( A ) = EV ( B ) = 200 van de 600 te overleven. Mocht je dit aan mensen voorstellen termen van 400 overlijden en een kans van 2/3 dat alle 600 overlijden, gaan mensen voor een ander antwoord dan bij het eerste voorbeeld. Omdat mensen medicijn B in het eerste geval als voordeliger zijn (kans dat iedereen overleefd) en in het tweede geval ze het risico pas zien (grote kans op overlijden van iedereen). Mensen lijken te vrij irrationeel gedragen en nogal onvoorspelbaar, zelfs in zo'n vrij eenvoudige instellingen

Prospect theory

Utility is een subjectieve waarde. Het is een niet-lineaire functie van de objectieve waarde ( afnemende meeropbrengst voor winsten en verliezen ) en de mensen zijn gevoeliger voor verliezen dan voor winsten.

Framing effect: Reason-based choice, justification

De prospect theorie geeft de uitleg van veel irrationele fenomenen in de menselijke besluitvorming. Voor andere framing effecten hebben we andere theorieën nodig. De figure-ground seggregration stelt dat de concurrentie sterker is tussen vergelijkbare objecten. Omdat een grotere gelijkenis ook een kleinere afstand tussen de neurale representaties veroorzaakt zijn er dus meer inhiberende actie. Meerdere blauwe objecten voeren samen een sterke onderlinge concurrentie, en dit gaat ten gunste van de activatie van dat ene rode object.

College 10

Dual Process modellen

Er zijn twee dual process modellen. De eerste noemen we Systeem 1. Dit systeem is snel en intuïtief. Systeem 2 is langzamer en kost meer moeite. Er zijn verschillende factoren die bepalen of je gaat voor systeem 1 of 2. De mogelijkheid om je te focussen en aandacht te schenken aan een beslissing, de tijd die je voor de beslissing hebt, de achtergrond kennis en skills enzovoort. Ook het data format is van invloed. De base rate fallacy is minder prominent aanwezig als de informatie wordt weergegeven in de vorm van frequenties (12 op de 1000 gevallen). Het is dus minder prominent als het ervoor zorgt dat mensen in statistische termen gaan denken. Dual-process modellen van besluitvorming kun je ook verdelen in termen van hete versus koude cognitie. Het is het onderscheid tussen een snelle, intuïtief systeem versus een langzamer, rationeel systeem. Goed voorbeeld van het eerste is de somatische marker hypothese van Damasio. Gut feelings kunnen een hele belangrijke rol spelen in de besluitvorming. Dit doen ze vooral vaak onder tijdsdruk. De orbitofrontale cortex heeft toegang tot de resultaten van een emotionele evaluatie van opties in de vorm van somatische markers.

Besluitvorming mij orbitofrontale patiënten

Orbitofrontale patiënten zijn slechter in het nemen van beslissingen zo blijkt uit onderzoek. Deelnemers werd verteld dat ze in verschillende rondes investeringsbeslissingen moesten nemen. Ze hadden daarbij de keuze uit 2 opties: investeren of niet investeren. Als ze investeren, geven ze 1 dollar terug aan de onderzoeker. Als ze niet investeren houden ze de dollar. Als de onderzoeker kop gooit bij een investering krijg je niks, als hij munt gooit krijg je 2,50. De rationele keuze is dan dat je moet beleggen want de EV van beleggen = 1,25endeEVvannietinvesteren=1,25endeEVvannietinvesteren= 1. Orbitofrontale patiënten maken in dit geval dan weer wel voordeligere investeringsbeslissingen dan normale proefpersonen. Deze patiënten zijn consequent in hun investeringen in de meerdere rondes. Terwijl normale proefpersonen vaak weigeren om te investeren en dus minder verdienen. De insula wordt geactiveerd bij pijn, walging en schaamte. Emotionele informatie is hete informatie en cognitieve informatie is koude informatie (rationeel).

Affectieve forecasting

Dit is de mogelijkheid om onze emoties (bijvoorbeeld spijt) te voorspellen. Onderzoek heeft uitgewezen dat mensen de neiging hebben om hun emotionele reactie op toekomstige resultaten overschatten, zowel negatieve als positieve. Over het algemeen onderschatten mensen hun vermogen zich aan te passen en te wennen aan onverwachte of niet voorspelde resultaten.

Een voorbeeld van deductief redeneren, categorische syllogismes: Alle bloemen zijn dieren. Alle dieren kunnen springen, daarom kunnen alle bloemen springen. De conclusie is logisch geldig, maar hoeft niet waar te zijn. Dit laatste is afhankelijk van de vraag of voorafgaande stellingen waar zijn (normatieve benadering). De focus bij deductief redeneren ligt op het verschil tussen dat waar de op manieren waarop de formele beredenering afwijkt van de normatieve benadering. Het atmosfeer effect is de neiging een conclusie als logisch geldig te beoordelen als de stellingen allemaal beginnen met ‘Alle’ of ‘Sommige’. Als de conclusie onzinnig lijkt, zijn mensen minder geneigd de stelling als formeel geldig te beoordelen. Dit is de belief bias. We hebben ook de neiging een invalide conclusie als formeel geldig te beschouwen als de conclusie zinvol lijkt.

Een ander voorbeeld is Wason Card Selection Task. Welke kaarten moeten worden omgedraaid om te controleren of de volgende regel correct is?

- Als op de ene kant een klinker staat, moet de andere kant een even getal hebben. Dit is voor mensen erg moeilijk. Maar als je deze stelling neemt wordt de opdracht makkelijker:

- Als een persoon bier drinkt, moet hij / zij ouder dan 19 jaar zijn.

 

College 11

Concepten

Er bestaan verschillende concepten, zoals het concept ‘hond’ of ‘tafel’. Dit is simpel, maar toch ook complex. De definitie van een hond is een zoogdier met vier poten dat blaft en kwispelt met zijn staart. Maar er zijn ook uitzonderingen zoals een hond dat niet blaft of een poot verloren is. Ludweg Wittgenstein vond concepten die erg simpel zijn maar geen definitie hebben. Zoals ‘spel’. Je zou hierbij de volgende eigenschappen kunnen noemen: wordt gespeeld door kinderen, is voor de lol, heeft regels, wordt door meerdere mensen gespeeld en is competitief. Maar bijna elke eigenschap heeft zijn uitzonderingen. Gokken wordt niet gedaan door kinderen, topsport is meer voor het geld dan puur voor het plezier, spelen met Lego heeft geen regels en ga zo maar door. Family resemblance was volgens Wittgenstein het fenomeen dat elke family een Ideal member en atypical members heeft. Een ideal member heeft bijna alle eigenschappen van de familie.

Conceptualisering wordt probabilistisch (waarschijnlijkheid) Een hond heeft waarschijnlijk vier poten, blaft vermoedelijk en kwispelt waarschijnlijk met zijn staart. Een wezen zonder deze kenmerken is waarschijnlijk geen hond. Hoe meer kenmerken een object heeft, hoe meer kans dat we geloven dat het deel uitmaakt van de categorie. Een prototype is een object die alle kenmerken bezit. Het is een gemiddelde van de verschillende categorie-leden. Toch zijn er verschillen over het idee dat individuen hebben over het perfecte prototype. Dit verschilt ook per land. Hier kennen wij het concept rijtjeshuis en twee onder één kap. Maar een buitenlander die hier komt wonen zal de twee onder één kap gewoon als rijtjeshuis zien. Maar wat maakt dat we dat als twee onder één kap zien en niet als rijtjeshuis? Graded membership betekent dat sommige leden dichter bij het ​​prototype zitten. Een fuzzy boundery houdt in dat er geen duidelijke scheidslijn is voor het lidmaatschap.

Typicality effects

We testen typicality effects op verschillende manieren. Bijvoorbeeld met de sentence-verification task: is iets waar of niet waar? Mussen zijn vogels. Penguins zijn vogels. Of door middel van production tasks zoals: Noem zoveel mogelijk soorten fruit. Noem zoveel mogelijk soorten vogels. Als laatste hebben we Classification tasks. Laat deze foto een vogel zien? Op de meest typische volgens wordt het snelst gereageerd, de meest typische fruitsoorten worden het meest genoemd en over de meest typische vogels hoeft niet lang nagedacht te worden bij de verification task. Hoe meer prototypisch een bepaalde soort in een categorie is vind je ook terug in rating tasks, waarbij je ziet dat deze leden bevoorrecht worden. Hoe typisch iets is heeft ook invloed op de aantrekkelijkheid. Hoe typischer, hoe aantrekkelijker wij het beoordelen. Net zoals sommige categorieleden bevoorrecht zijn, zijn er ook een aantal bevoorrechte categorieën. Zoals de stoel. Bij het zien van een plaatje van dit object had je ook meubelstuk kunnen zeggen.

Gewenste categorieën worden gezien als de categoric basic – level. Deze categorieën bestaan vaak uit 1 woord, zijn standaard voor het basisniveau (het is een stoel !) en er zijn eenvoudig uit te leggen gemeenschappelijkheden ( " definiëren van een stoel " vs " definiëren een gestoffeerde stoel). Basic-level categorieën worden als eerst aangeleerd.

Door kinderen gebruikt om de meeste voorwerpen te beschrijven

Een alternatief voor het prototype theorie is exemplar (voorbeeld) gebaseerd redeneren. Op basis van kennis van specifieke categorieleden in plaats van op meer algemene, prototypische informatie over de categorie. Je kunt ook analogieën. Exemplaren zijn meer flexibel dan prototypen, maar minder economisch. Als je Kermit de Kikker als voorbeeld neemt kun je op basis van de prototype theorie zeggen dat het een kikker is omdat hij groen is en vliegen eet. Op basis van de exemplar based theorie kun je redeneren dat Kermit geen kikker is omdat hij zingt en verliefd is op een varken.

Elk concept is een mix van een exemplar (voorbeeld) en een prototype. Vroeg leren wordt gedaan door middel van voorbeelden. Met meer ervaring worden voorbeelden meer naar het gemiddelde getrokken om zo prototypes te krijgen. Met nog meer ervaring kunnen we beide gebruiken. Past tence learning is de kennis die kinderen opdoen over de grammatica van de verleden tijd. In het begin als kinderen zinnen kunnen uitspreken zeggen ze hij liep gisteren naar de supermarkt. Als ze wat ouders zijn en de grammaticaregels van de verleden tijd begrijpen (vt=stam+te), zeggen ze ‘hij loopte gisteren naar de supermarkt. Als ze dan weer wat ouder worden leren ze vanzelf weer dat er een aantal uitzonderingen zijn op de regel en het ‘liep’ moet zijn. Maar tijdens de past tence learning zijn kinderen aan het over generaliseren.

Category membership en typicaliteit

Prototypes zijn gebaseerd op het gemiddelde van een aantal voorbeelden. Atypische kenmerken sluiten categorieleden nog niet uit de categorie. Een voorbeeld is een citroen dat is beschilderd met rode en witte strepen, geïnjecteerd met suiker om het zoet te maken, en vervolgens overreden door een vrachtwagen. Deze citroen, is ondanks al zijn atypische kenmerken nog steeds een citroen. Zo heb je ook objecten die alle typische kenmerken hebben maar geen categorie lid zijn. Een voorbeeld is perfect vals geld. Vergelijkbare voorbeelden zijn afkomstig uit studies met kinderen. Een kat kan niet worden omgezet in een hond, want het heeft een kat mama en papa. Een broodrooster kan worden omgezet in een koffiepot, je hoeft er alleen maar wat gaten in te prikken. De meeste natuurlijke items hebben essentiële kenmerken en functies, kunstmatige voorwerpen zijn flexibeler. Deze zijn gemaakt door mensen en daardoor vinden we dat ze ook verandert mogen worden door mensen.

Wat zijn nu de essentiële eigenschappen die ervoor zorgen dat we een categorie definiëren. Dit zijn eigenschappen op basis van gelijkenis. We gebruiken hiervoor prototypes en voorbeelden, maar dit is niet genoeg (vals geld staat precies voor wat geld is, maar is het toch niet). Gelijkenis is een heuristiek. Het is een redelijk efficiënte strategie die in de meeste gevallen werkt. Wanneer heuristieken falen, hebben we een completer beeld nodig. Inzicht in de aard van de misbruikte citroen, het valse geld, en de getransformeerde kat vereist netwerken van overtuigingen over deze en aanverwante begrippen (Concept - als – theorie).

Concepten werken net als schema's. Ze maken het mogelijk om generalisaties te vormen. Dit is gerelateerd aan typicaliteit. Generalisaties ontstaan vaak uit typische gevallen. Mussen hebben meer kans om zoals alle vogels te zijn dan eenden. Deze kennis wordt vertegenwoordigd via een uitgebreid netwerk van verbindingen en associaties tussen alle informatie die een persoon weet. Dit is de Knowledge Network

Knowledge Network

Meer bewijs voor dit netwerk komt van resultaten van de sentence-verification task. Deelnemers moesten snel beslissen of bij zinnen aan voorwaarden is voldaan:

Mussen zijn vogels.

Mussen zijn dieren.

Katten hebben harten.

Katten zijn vogels.

Katten hebben harten.

Die laatste zin heeft twee koppelingen nodig in het netwerk. Omdat je van katten naar de dierenlink moet en vanuit die link naar ‘hebben harten’. Als je aan een kat denkt, denk je staart en klauwen, maar niet ‘heeft een hart’. De reactietijd gaat omhoog als het associatieve pad langer wordt. Knooppunten kunnen concepten representeren. Links zoals hasa of isa kan elk concept associëren. Je hebt propositionele netwerken met localist representaties - elk knooppunt is gelijk aan één concept. Connectionist netwerken met gedistribueerde verwerking -informatie omvat een patroon van activering- en parallelle verwerking –gebeurt tegelijkertijd.

Kortom, concepten staan centraal in menselijke redeneringen. Vaak redeneren we over concepten met behulp van prototypes en voorbeelden, vooral in gevallen waar snelle beslissingen nodig zijn. Echter, voor meer geavanceerde oordelen gebruiken we ook theorieën, die vertegenwoordigd worden door netwerken van samenhangende conceptuele kennis.

 

College 12

Taal

Taal is voor ons veel te vanzelfsprekend. Als je taal niet op de juiste manier gebruikt kunnen mensen je woorden verkeerd opvatten. Ook kan het gebruikt worden om mensen om te tuin te leiden zoals bij deze twee voorbeelden:

Voorbeeld 1: ‘Na het neerhalen van het vliegtuig over de Oekraïne, een van de vele discussies was de vraag of de overlevenden moeten worden begraven in hun land van herkomst, of in Nederland, of het land waar de crash plaatsvond.’ Mensen die deze soort illusie voor het eerst lezen denken na over de plaats waar de overlevenden begraven moeten worden. Maar overlevenden begraaf je niet.

Voorbeeld 2: Dit is de Mozes - illusie: " Hoeveel dieren heeft Mozes met hem op de ark? " Het was natuurlijk niet Mozes, maar Noah die een ark had.

Taal is uniek voor mensen, aanwezig in alle culturen en essentieel voor kennis en cultuur (culturele overdracht).

De organisatie van de taal

De opbouw:

Zin - sequenties van woorden

Woord - kleinste vrije vorm

Morfeem - kleinste eenheid van betekenis

Foneem - kleinste eenheid van geluid

Fonologie:

  • Intonatie -of de stemplooien trillen ( [ z ] , [ d ] , [b ] , [ v ] )

of niet ( [s ] , [t ] , [ p] , [ f] )

  • Wijze van productie of de lucht volledig wordt gestopt ( [b ] [ p ] , [ d ] [ t ] )

of slechts beperkt ( [ z] , [ s ] , [ v ] , [ f] )

  • Plaats van articulatie - Wanneer in de mond lucht wordt beperkt. Sluiten van de lippen ( [ b] , [ p ] ), boventanden tegen onderlip ( [ v ] , [ f] ), tong achter de boventanden ( [ d ] , [t ] , [ z] , [s ] )

Veel woorden hebben geen duidelijk begin of eind. Toch zijn we heel goed in staat de grenzen van waar een woord stopt en de ander begint te horen. Coarticulatie is de vermenging van fonemen in woordgrenzen: I am in Groningen/ I am in Munchen. De letter ‘n’ is in de eerste zin iets anders dan in de tweede zin. Dit komt doordat het woord dat gaat komen anders is, daar stel je je spraak op in.

Spraakklanken zijn niet invariant : ‘Hetzelfde’ geluid klinkt altijd een beetje anders, als gevolg van speaker variatie ( geslacht, leeftijd, tempo, accent) of coarticulatie: Bv , / b / in / bat / klinkt anders van / b / in / boot / , want we verwachten de volgende klinker. Toch herkennen we altijd de b. Dit is geluid standvastigheid.

Perceptie van de taal

We gebruiken bestaande kennis om gaten of ontbrekende gegevens in te vullen. Dit zijn top -down effecten. Slechts enkele sequenties in een taal zijn aanvaardbaar. Bijvoorbeeld , de sequentie [ tl ] is niet aanvaardbaar Engels. Er zijn aanpassingen voor bepaalde foneemreeksen. Bijvoorbeeld, de [s ] geluid wordt een [ z] in woorden als ‘bags’. Een breed scala van akoestische signalen kan leiden tot de waarneming van slechts een beperkt aantal geluidscategorieën. Bijvoorbeeld : / pa / vs / ba / zijn twee categorieën , die verschillen in voice -onset tijd ( VOT ).Continue verandering in VOT van / pa / naar / ba / resultaten in slechts twee waargenomen categorieën.

Voor elk woord dat een spreker weet , zijn er verschillende soorten informatie

Fonologie - de volgorde van fonemen die deel uitmaken van een woord

Spelling - hoe het woord wordt gespeld

Syntax –hoe je een woord combineert met andere woorden

Semantiek - wat het woord betekent

Woorden

De referent is het werkelijke object, actie of evenement in de wereld waar het woord naar verwijst. Generativiteit: Nieuwe woorden kunnen worden gevormd. "Hardware ", " software " leiden tot " spyware " en " malware ". Woorden kunnen een nieuwe betekenis krijgen. "Ik ben gehackt door een hacker." Je kunt een oneindig aantal zinnen maken door het combineren van een eindige reeks van woorden.

Syntax

Er zijn descriptive regels: To boldly go where no one has gone before, en prescriptive rules To go boldly where no one has gone before. Er zijn linquistische universals. Dit zijn grammaticale regels over zinsvolgorde (onderwerp – werkwoord - object), die in alle talen voorkomen. Aangeboren kennis van deze universalia helpen kinderen om sneller een taal te leren. Anderen suggereren dat het leren van grammatica beperkt wordt door vele factoren

Ontleden is het proces van het toewijzen van woorden om een zin structuur te vinden. Garden-path sentences zijn zinnen die je om de tuin leiden. Bij het lezen leg je vaak de nadruk op het verkeerde plek waardoor je de zin verkeerd leest. Een voorbeeld is: “Fat people eat accumulates.” Minimal attachment is de simpelste zinstructuur.

Prosodie verwijst naar de patronen van de pauzes, de toonhoogte die verandert en de spraakproductie Het wordt gebruikt om elementen van een zin te benadrukken, de beoogde structuur van de zin te markeren en het verschil tussen een vraag en een bewering uit te drukken. Pragmatics zijn de kennis van hoe taal normaal gesproken wordt gebruikt.

 

College 13

De biologische roots van taal

Kinderen leren taal, zelfs zonder blootstelling eraan. Hierdoor denken onderzoekers dat er mogelijk een aantal biologische mechanismen voor zijn. Een specifieke taalstoornis waarbij een normale intelligentie en spierbewegingen aanwezig zijn, maar er moeite is met het leren en het gebruiken van taal kan het bewijs van gespecialiseerde mechanisme voor het leren van talen zijn. Kinderen maken nog fout overregularization fouten

"Gisteren, denkte ik dat het zo was." Op jonge leeftijd horen ze mensen liep en dacht zeggen in de verleden tijd. Dit nemen ze over. Maar zodra ze ouders worden en grammatica beginnen te leren zijn ze geneigd grammaticale regels op alles toe te passen. Ze denken dan nog niet aan onregelmatigheden. Kinderen van 8 maanden zijn gevoelig voor de statistische regelmatigheden in de taal die ze horen, zoals in onderzoeken waarbij nonsense lettergreep streams Semantische bootstrapping verwijst naar het gebruik van semantische kennis om conclusies over de syntactische structuur van een taal te maken.

Taal en denkprocessen

Taalkundige relativiteit is de hypothese dat mensen die verschillende talen spreken anders denken. Ook als het gaat om kleurcategorieën is er een verschil in denken over taal. Een taal kan invloed hebben op hoe de sprekers kleur waarnemen en herinneren. Zo zijn de kleuren in het Berimno (Papua New Guinea) heel anders dan in Westerse talen. De ruimtelijke terminologie van een taal, bijvoorbeeld of het in absolute of relatieve termen wordt gebruikt, kan invloed hebben op hoe de sprekers ruimtelijke informatie waarnemen en onthouden. Het woord " bridge " is vrouwelijk in het Duits en mannelijk in het Spaans. Dit merk je ook in hoe mensen in die landen een brug beschrijven. Duitstaligen beschreven bruggen als mooi, elegant, fragiel en slank terwijl Spaanstalige kwamen met woorden als groot, gevaarlijk, sterk, stevig en torenhoog. De Spanjaarden hebben daarmee een meer mannelijke beschrijving van bruggen dan de Duitsers. Hoe komt dit nu? Het zou kunnen komen doordat de taal die je spreekt bepalend is voor de concepten en categorieën die je gebruikt. Dit vormt de gedachten die je erover hebt. Een meer flexibele mogelijkheid is dat de taal beïnvloedt waar we aandacht aan besteden en onze aandacht vormt onze ervaring. Dat beïnvloedt weer de manier waarop we denken.

Focus vs. periferie. Als we lezen moeten we bewegen met onze ogen. Door een korte fixatie is er maar een beperkt aantal letters in de focus. Toch nemen we dit niet zo waar. Je denkt dat de hele bladzijde scherp voor je is, maar de ogen zien niet alles scherp of wazig, maar focussen zich op een klein onderdeel.

Carpenter & Just (1983) vonden de volgende resultaten met betrekking op fixatie. Ze vonden dat niet alle woorden gefixeerd worden. Gemiddeld minder dan 70 procent, waarvan meer dan 80 procent content woorden zijn en minder dan 40 procent functie woorden. Echter, woorden die niet werden gefixeerd werden wel verwerkt (parafoveal verwerking).

Fixaties tijdens het lezen zijn langer als de " processing load " hoger is. Deze is hoger in de volgende gevallen:

- lage woordfrequentie

- tijdens de integratie van informatie van belangrijke clausules (bepaling/voorwaarde)

- tijdens de integratie van gegevens aan het einde van een zin

Fixatie maakt het mogelijk om verschillen in verwerking te testen door de belasting tussen verschillende grammaticale constructies te testen. Tanenhaus et al. (1995) stelden dat tijdens het luisteren naar de taal, we toegang proberen te krijgen tot de woorden (‘we access the words’) die we horen in het lange termijn geheugen. Dit gebeurt in de fractie van een seconde. Dit proces is afhankelijk van concurrentie tussen woorden die op elkaar lijken. Deze concurrentie wordt weerspiegeld in onze gaze patterns.

 

College 14

Probleem oplossing

Wat is nu problem solving? Het oplossen van een probleem is het overwinnen van obstakels. Er zijn twee typen problemen: well structured en ill structured problems.

  • Wel structured problemen: er is een duidelijk pad naar de oplossing. Dit zijn de simpele problemen. Het pad en het antwoord is goed gedefineerd. Voor een wel structuurd probleem is dan ook een juist antwoord.

  • Ill structured problemen: Hierbij is er wel eens een juist antwoord, maar vaak ook niet. Vaak is er een justifying argument (een redenering waarmee je iets of iemand probeert te overtuigen van jouw juiste mening). Er zijn meestal meerdere juiste antwoorden. Tot welk antwoord je komt hangt af van hoe creatief je denkt.

Gestaltpsychologie

De gestaltpsychologie heeft een eigen mening over probleemoplossen. Volgens deze richting gaat probleem oplossen over de representatie van een probleem in het hoofd van een persoon. Je kunt gevangen zijn in een bepaalde manier van denken en een bepaalde soort oplossing die je zoekt. Je hebt een ‘aha’ moment nodig. Soms moet je uit je eigen gedachtestroom komen om tot een nieuw inzicht te komen. De gestaltpsychologie onderzocht moeilijke problemen om zo te vinden hoe mensen een probleem oplossen. Wat zij vonden was fixatie. Dit betekent dat je vastzit in een fout richting naar de oplossing.

Wel structured problemen zijn niet altijd even makkelijk. Een valide stap richting een oplossingen is een stap die de regels niet schendt. De problem space is de ruimte waarin je verschillende stappen uitprobeert om tot een oplossing te komen. In deze ruimte kun je verschillende dingen doen:

  • simple, straightforward and stupid

Je kunt hier gaan voor de working forward tactiek. Bij iedere keuze die je maakt kijk je gewoon wat je tegenkomt. Dan maak je weer een nieuwe keuze, zonder echt voor ogen te houden welke richting je op wilt. Working backward betekent dat je je voorstelt dat je bij je eindpunt bent en dan terugdenkt. Dit gebeurt vaak op dezelfde ‘domme’ manier als bij working forward.

  • Mean end analysis

Bij elke keuze die je maakt bereken je de waarshijnlijkheid dat dit je tot het doel leidt. Dit is een effectieve manier

  • Generalizing test

Hierbij ga je opties uitproberen om te kijken of je dan op een oplossing komt.

Errors

Waar mensen vaak vast komen te zitten is op het punt waar je een stap terug moet doen om tot de oplossing te komen. Mensen maken errors. Deze errors maken ze ook vaak bij de four card task. Als je mensen een stelling geeft en vraagt welke twee kaarten ze moeten omdraaien om te kijken of de stelling klopt doen ze dit vaak verkeerd. Maar wat gebeurd er als je een concreet voorbeeld gebruikt voor deze stelling (een stelling als: iemand die bier drinkt is ouder dan 16 in plaats van een klinker is verbonden met een even cijfer)? Dan blijkt het dat mensen deze taak opeens wel kunnen uitvoeren.

Common knowledge

Hoe heeft common knowledge invloed op ons redeneren? Bij het acrobat probleem is er een regel dat de kleine acrobaat op de schouders van een grote mag, maar niet andersom. Dit is een logische regel. Mensen doen gemiddeld 5 minuten over het oplossen van dit probleem. Als de regel nu is dat een grote acrobaat op de schouders van de klein mag staan, maar niet andersom is dit veel lastiger voor mensen. Hoewel het probleem hetzelfde blijft is dit een minder logisch voorbeeld. Mensen doen hier gemiddeld 10 minuten over. Dit komt omdat deze regel niet consistent is met ons wereldbeeld.

Heuristieken

  • De beschikbaarheidsheuristiek: Hoe makkelijker het is om voorbeelden van dingen te bedenken, hoe eerder je denkt dat het ook vaker voor komt. We schatten onwaarschijnlijke gebeurtenissen (zoals een vliegramp) hoger is dan veel voorkomende (autoramp).

  • Representativiteitsheuristiek: Als iets heel erg lijkt op het prototype object of categorie, zal het daar ook wel bij horen

De Base rate fallacy: Doordat het vraagstuk stereotypen bevat ben je afgeleid en vergeet je dat bepaalde dingen meer voorkomen. Voorbeeld: John is antisociaal, verlegen en rekenkundig. Is hij een nucleairst of een maatschappelijk werker? Er zijn natuurlijk veel meer maatschappelijk werkers dan nucleairsten, maar toch ben je geneigd nucleairst te beantwoorden vanwege de beschrijving, die atypisch is voor een maatschappelijk werker.

Confirmation bias: We zoeken alleen naar informatie die onze eigen hypothese bevestigen.

Analogieën

We gebruiken analogieën om een oplossing te vinden. Een analogie is een gelijkwaardig probleem met vaak een gelijkwaardige oplossing. We gebruiken deze in 3 stappen

  1. De analogie doorhebben

  2. Zien dat de problemen op elkaar lijken

  3. Het probleem oplossen

Contributions, Comments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Summaries & Study Note of Psychology Supporter
Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 11 WorldSupporter tools
Content
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3
Promotions
oneworld magazine