Collegeaantekeningen Cultuur en Ontwikkeling (ASW)

Aantekeningen bij de colleges van 2015 - 2016 (ASW Utrecht)



Hoorcollege 1

Inleiding

Bij deze cursus gebruiken we het boek van William Crain: Theories of Development, Concepts and Applications 6th edition. Ook staat er aanvullende literatuur op BB.

Het doel van de cursus is om begrip te krijgen van ontwikkeling in culturele context en toepassing van de theorieën op een case study.

Zingeving en agency

Lampedusa zei: ‘If we want things to stay as they are, things will have to change’. Hoe blijf je dezelfde persoon als alles om je heen en dingen van/ in je lichaam veranderen? Het ontbreken van het besef dat je één en dezelfde persoon bent, is een reden om je van het leven te beroven. Wanneer je een dierbaar persoon verliest of iets anders dramatisch mee maakt blijf je daar in steken en dan zeg je ‘ik ben niet meer degene als wie ik was’. Dus juist als je verandert dan heb je het idee dat je dezelfde persoon blijft, maar als je ergens in blijft hangen dan ben je niet meer dezelfde persoon.

Wat wij zien als ‘ik’ zien wij als een constructie en dit kunnen we agency noemen. Agency is het vermogen om je leven te organiseren, authentiek te zijn en een zelfstandig leven op te bouwen.

De constructie waarmee je betekenis geeft aan het leven, moet veranderen. Deze veranderingen moeten wel terug te leiden zijn naar de geschiedenis.

Persoonlijke continuïteit

Natives (eerst generatie in Canada) hebben meer problemen bij het construeren van continuïteit dan de tweede generatie in Canada. Dit komt uit het onderzoek van Chandler (uit 2003) en ditzelfde probleem leeft nu nog. Chandler wilde uitzoeken hoe dit nu precies komt. Zijn hypothese: Deze mensen zijn minder in staat om continuïteit aan te brengen in hun leven. Ook de lijn naar de toekomst is onzeker, de natives vinden het moeilijk om de toekomst voor zich te zien.

Hij zei dat de suïcide waarschijnlijk komt omdat die mensen het moeilijk vinden om verleden en toekomst met elkaar te verbinden. Op deze manier zijn zij niet positief over hun toekomst. Hij ontdekte dat er twee manieren zijn om zo’n constructie tussen verleden en toekomst te maken:

Essentialistische wijze: Men veronderstelt dat er in hun wezen een kern is, die er altijd is. Bijvoorbeeld het hart, de ziel, de genen. Dit zijn allerlei biologische termen, waar het op neer komt is dat je iemand bent die er in essentie altijd is geweest.

Narratieve wijze: Dat wat je bent is altijd veranderlijk. Het ligt niet in een biologische essentie maar in de wijze waarop de persoon het verhaal van zijn leven verteld. Deze wijze benadrukt de dingen die steeds veranderen.

De non-native hebben veel meer de essentialistische wijze, terwijl de natives de narratieve wijze hebben.

Persoonlijke continuïteit / methodologie

De onderzoekers zaten met een probleem: Je kunt niet aan iemand gaan vragen hoe vaak iemand al aan zelfmoord heeft gedacht, etc. Vaak gebeurt het in interviews wel op deze manier maar de vraag is of dit betrouwbaar is. Om dit op te lossen zijn in beide culturen literaire verhalen onderzocht waarbij (dis)continuïteit een rol speelt. Zij interviewden de adolescenten over het leven van de hoofdpersonen van deze verhalen en konden zo verder gaan op de (dis)continuïteit, en zo ook dit persoonlijk bespreken.

Persoonlijke continuïteit / resultaten

Deze manier van onderzoeken lukte erg goed. Er waren vijf essentialistische en vijf narratieve interpretaties. Hierbij bleek dat 83% van de adolescenten die actief bezig waren met zelfmoord, het niet lukte om anderen of zichzelf te beschouwen als één en dezelfde persoon. Er heerst dus een probleem bij de continuïteit van deze personen.

Daarnaast: naarmate er meer culturele factoren aanwezig waren bij de adolescenten zakten de suïcide cijfers. Dit onderzoek toont aan dat de cultuur van de inheemse bevolking van Canada, jongeren beschermt tegen het gevaar van suïcide.

Vervolg zingeving

Wanneer baby’s net geboren zijn hebben ze nog nergens betekenis aan gegeven, terwijl de ouders (en rest van de omgeving) al allerlei voorbereidingen hebben gedaan en zo al betekenis geven aan het leven van de baby.

Syfus: Hij werd gestraft door God en hij moest telkens een steen de berg op duwen en als hij dan boven was dan rolde de steen vanzelf weer naar beneden.

Zo is het ook met het leven, waarbij de steen het leven is. Je moet de steen blijven duwen want anders wordt je er door vermorzeld of is er sprake van teruggang. Er moet dus iets in het leven zijn om de steen te blijven duwen.

Vervolg agency

Agency kan je samenvatten als organisatievermogen. Maar er zijn verschillende soorten:

  • Individuele agency: vermogen om te leven, te organiseren, authentiek te zijn en een zelfstandig leven op te bouwen.

  • Sociale agency: travel agency, child welfare agency.

Als een individu niet in de mogelijkheid is om zichzelf te organiseren dan komt er hulp. Je wordt op deze manier in agency geplaatst. In verschillende culturen denkt men anders na over de invulling van agency. De westerse culturen zijn gericht op ontwikkeling van zelforganisatie. Het verschilt in welke cultuur je opgroeit, dus individuele agency is een normatief concept. In Nederland vindt men al heel snel dat anderen zich niet moeten bemoeien met de invulling van hun leven. Dit noem je self-contained individualism.

Continuïteit

Welke psychologische mechanismen liggen ten grondslag aan agency en aan het vermogen continuïteit te construeren? Dus: Hoe slagen mensen erin om die constante staat van veranderingen de baas te blijven?

De periode waarin taal nog geen rol speelt maar geuren en geluiden wel, heeft men zelf nog minimale agency. Een moeder zegt tegen haar kind van een half jaar dat ze naar het postkantoor gaan. Ze lopen over straat en er zijn allerlei prikkels voor het kind en de moeder is op deze manier de constante factor. Zij zegt iets tegen het kind terwijl er allerlei prikkels zijn, en wanneer dit vaker gebeurt kan het kind continuïteit ervaren. Vaak gaat dit op natuurlijke wijze want de moeder weet dat het geen zinnig gesprek is, maar het gaat wel op deze manier.

De imaginaire positie

De bovengenoemde fase is de fase van het beeld (imaginariteit) waardoor het beeld bepalend is voor het kind. Langzamerhand zal het kind aannemen dat er sprake is van een bestaan. Hierbij hoort het spiegelstadium: Er komt een omslag waarbij er een bewustzijn komt, een erkenning van objecten. Het kind zal het beeld aannemen van ‘dit ben ik zelf’.

Het kind identificeert zich met een fictief persoon, en dit is miskenning. Je identificeert je niet met jezelf, maar je krijgt dit voorgeschoteld door je ouders: Jij bent Pietje. Je gaat je dus identificeren met degene waarvan wordt vertelt dat je bent.

Net als een afbeelding van een pijp. Er wordt gezegd dat het een pijp is, maar nee: het is een afbeelding van een pijp want je kunt hem niet aansteken. Zo is het ook met de persoonlijkheid die je hebt aangenomen.

Dueel karakter: zijn als de ander. Er is nog geen sprake van een driehoeksrelatie. Je hebt twee punten op één lijn: als je het ene doet dan heeft dit invloed op het andere. De identiteit van het kind is een directe afspiegeling van wat er gebeurt in de omgeving. Het kind kan nog geen afstand nemen van de gebeurtenissen. Bijvoorbeeld dat er bij een kind van alles het lichaam in en uit gaat. Hierbij moet je leren dat wanneer je naar de wc gaat, je toch nog hetzelfde persoon bent. Je moet dus afstand nemen van wat je direct ziet.

De symbolische positie

In de volgende fase moet er wel iets worden geplaatst tussen de directe omgeving en zichzelf. De kinderen worden verdreven uit het paradijs (de imaginaire fase) en nu moeten de kinderen het zelf gaan doen.

Voorbeeld: Een kind gooit een balletje aan een touwtje weg en roept Fort. Wanneer het kind het balletje terughaalt noemt hij Da. Dit wordt door Freud uitgelegd alsof de ouders het balletje zijn. Ouders gaan weg (Fort) en dan gaan de kinderen wachten tot ze terug komen (Da). De kinderen gaan het symboliseren met het spel van het touwtje. Het is belangrijk dat ouders tegen kinderen zeggen dat ze weg gaan en dat ze terug komen.

Op een gegeven moment kunnen kinderen dus zelf symbool aan een situatie geven dus is er sprake van een nieuwe fase. Bij de imaginaire fase is er sprake van totaliteit want er is geen grens tussen zichzelf en omgeving.

Bij de symbolische identificatie wil je zijn zoals de ander.

Conclusie

Agency is nauw verbonden met het vermogen om persoonlijke continuïteit te realiseren.

Mensen zoeken naar manieren om zichzelf en anderen als één en dezelfde persoon op te vatten (ondanks tijd en plaats).

Wanneer een kind de taal leert van een bepaalde cultuur, gaat men zich tegelijkertijd onderwerpen aan de regels en afspraken in deze cultuur.

Subject betekent onderwerpen. Wanneer het kind zich onderwerpt aan de regels van de cultuur, bepaalt dit ook de taal (de interactie).

Hoorcollege 2

Vandaag gaan we in op de opdracht van de ontwikkelingsautobiografie en alle informatie die daar voor nodig is. Het heet ontwikkelingsautobiografie omdat het gaat over de ontwikkeling die je heeft gemaakt tot wie je nu bent. Het gaat om ontwikkeling in culturele context.

De artikelen van deze week worden getoetst op het tentamen.

Bij oefening 1 (zie slides) kunnen we tot de conclusie komen dat je bij een biografie niet alleen uit moet leggen wie je bent, maar je ook moet verklaren wie je bent en hoe je zo geworden bent.

Bij de ontwikkelingsautobiografie moet je een waar en feitelijk verslag van je eigen leven geven. Belangrijk is dat wat je niet wilt delen, niet op hoeft te schrijven. Het moet veelzeggend zijn, dat wil zeggen dat het rijk in detail moet zijn. Een andere student gaat jouw biografie analyseren dus geeft een beschrijvend verhaal. Het moet een chronologisch verhaal zijn met patronen en structuren. Je schrijft je leven op hoe je het herinnerd, maar ook hoe anderen het herinneren. Je kunt hier bronnen bij betrekken, bijvoorbeeld e-mails, oude school rapporten, etc.

Het autobiografisch geheugen

Wat weet je nog? Want je weet niet alles meer. Het is niet vanzelfsprekend dat je alles nog herinnerd, ondanks dat je er zelf bij bent. Je moet zelf verbanden gaan leggen en dit vereist kracht van redenering. Er is een vermogen nodig om zelf gebeurtenissen uit het verleden op gestructureerde wijze op te roepen en te herbeleven. Maar je hebt meerdere hulpmiddelen.

Narratieve en talige structuren zijn één van die hulpmiddelen. Zodra je begint te vertellen/ beschrijven ben jij zelf je narratieve structuur. Je identiteit wordt gevormd in het zijn van een groep en dat vormt jou. Achteraf kan je hier op terug kijken en zien dat het vormend is geweest.

Bij het gebruik van narratieve structuren kan je meerdere dingen onderscheiden:

Allereerst agency: Wie is er verantwoordelijk voor een bepaalde gebeurtenis?

Ook modality: Hoe staan de handelende actoren in relatie tot hun handelingen?

En als laatste: Je kunt gebruik maken van voorgeschreven rollen of scripts. Je kunt vervolgens ook weer afwijken van het script.

Rousseau schreef als eerste zijn autobiografie. Een paar eeuwen later kwam Freud die duidelijk een feitelijke beschrijving geeft. Dan heb je Bandura die weer een hele andere positie in neemt. Deze vrijheid heb je zelf ook bij je eigen ontwikkelingsautobiografie.

In de slides staan de stappen die je neemt om een goede ontwikkelingsautobiografie te schrijven. Ook staat hier een uitleg van op BlackBoard.

Stap 1: Verzamel informatie

Dit doe je bij ouders en familie over je leefomgeving, thuissituatie, opvoeding, politieke religieuze overtuigingen, school, peers, lifestyle, gender, etc. Hier kan je naast tekst ook foto’s gebruiken.

De onderwerpen peers, lifestyle en gender zijn erg belangrijk omdat we hier nog verder op in gaan. Wat maakte jou anders dan de andere meisjes, wat was er uniek aan jouw lifestyle, etc.

Stap 2: Interview mede-studenten

Op deze manier help je elkaar om informatie naar boven te krijgen. Alleen is dit een stuk moeilijker maar een mede-student kan helpen door verder te vragen.

Stap 3: Beschrijf je ontwikkeling

Stap 4: Lees je autobiografie na een dag of 2 nog een keer door. Is het duidelijk voor de lezer wie je was en bent.

Stap 5: Deel je autobiografie met anderen. Met anderen wordt dan niet jouw groepje bedoelt, maar mensen die daar voor nog kritiek kunnen geven.

Hoorcollege 3

Piaget, Kohlberg, Gillian

Piaget

Piaget heeft in zijn theorie de nadruk gelegd op hoe kinderen (en volwassenen) kennis verwerven. Dit wordt ook wel epistemologie genoemd. Hij gebruikte biologische begrippen maar is geen bioloog. 3 belangrijke begrippen van Piaget:

  • Assimilatie: De manier waarop het organisme probeert om de omgeving beschikbaar te maken voor het lichaam.

  • Accommodatie: Het organisme probeert het lichaam zo te richten dat het kan interacteren met de omgeving.

  • Organisatie: Gedachten en ideeën organiseren in logische structuren.

De theorie van Piaget is vooral van belang omdat hij een hele belangrijke rol aan de activiteit van het kind heeft gegeven. Eerst werd zijn theorie sceptisch ontvangen. In de jaren ’60 kwam hier verandering in. Eerst domineerde de behavioristische theorie, maar daar voegde Piaget iets heel anders aan toe.

Theoretische uitgangspunten:

  • Ontwikkeling verloopt in opeenvolgende stadia.

  • Piagets theorie is geen rijpingstheorie. Bij rijpingstheorie zou een kind van 2 jaar een bepaalde taak uitvoeren. Maar zo is het niet volgens Piaget. Het kind beslist zelf wat hij voor taak uitvoert, door zijn eigen cognitieve ontwikkeling.

  • Piaget gebruikt begrippen uit biologie.

  • Ontwikkeling is een actief constructieproces.

Stadia

Stadium 1: Sensori-motorische intelligentie (tot 2 jaar)

  1. Gebruiken van reflexen: Deze zijn aangeboren maar het kind heeft nog nauwelijks actie.

  2. Primaire circulaire reacties: Het kind probeert bepaalde acties te herhalen.

  3. Secondaire circulaire reacties: Het kind kan de omgeving betrekken bij zijn acties. Bijvoorbeeld de aandacht trekken door bepaalde geluiden te maken.

  4. Afstemming van secondaire schema’s: Eerste vorm van organisatie van bepaalde zintuigelijke waarnemingen en acties. Er komt een afstemming en organisatie van de acties.

  5. Tertiaire circulaire reacties: Experimenteren met acties. Het kind wil dingen ondernemen en zal kijken wat het effect van handelingen zijn.

  6. De eerste denkprocessen: Mentale coördinatie: De eerste denkprocessen zijn in het kind aanwezig.

Object permanentie is in deze fase erg belangrijk. Op een gegeven moment is het kind in staat om een beeld te onthouden. Kinderen beseffen op een bepaald moment dat een object er ook is als je er niet bent. Dat is een erg belangrijke ontwikkeling van het kind.

Stadium 2 en 3: Pre-operationeel denken en concrete operaties

Hierbij is het conservatie experiment erg bekend. Het kind krijgt een lage brede vaas en een lage hoge vaas en dan krijg het kind de vraag waar het meeste water meer zit. Later ontwikkelt een kind zich waardoor hij begrijpt dat er in beide vazen evenveel water zit. De kinderen geven verschillend antwoord maar geven allemaal één van de 3 argumenten. Deze argumenten worden genoemd in Crain.

Stadium 4: Formele operaties

  1. Mentale operaties: Een kind kan in zijn hoofd over allerlei dingen nadenken. Ze kunnen in hun hoofd dingen vormen/ er even over na denken om zo tot een goed antwoord te komen.

  2. Sociaal gedrag

Belangrijkste punten uit Piagets theorie

  • Ontwikkeling in stadia volgens een vast traject.

  • Cognitie is een handeling (mentale acties). “In the beginning there was the act, and it was through action that the individual progressed biologically and psychologically”

  • Er zijn duidelijke overgangen van het ene naar het andere stadium. Als een kind eenmaal in een opeenvolgende fase zit, kan hij niet meer terug naar de vorige fase waar hij/zij minder ontwikkelt was.

  • Piagets theorie is een constructivistische theorie. Het kind speelt zelf een hele zelfstandige rol.

Als je een kind de stof voor legt als kant-en-klaar, zullen ze daar niet zoveel van leren. Je moet hen benaderen met actieve stof. Je leert nauwelijks van de antwoorden maar juist van de vragen die door het denkproces gesteld worden.

Cognitieve, sociale en culturele interpretaties van Piaget

Er zijn allerlei mensen die bepaalde kritiek op het perspectief van Piaget. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen cognitieve interpretaties (slide 9) en sociale interpretaties (slide 10).

Daarnaast heb je culturele kritiek op Piaget. Kieran Egan zegt:

Als je kinderen sprookjes voorleest hebben de kinderen vaak niks met de concrete gebeurtenissen. De boze wolven en heksen kennen zij niet. De kinderen zijn wel heel goed in de centrale begrippen te begrijpen (goed en slecht, etc). Dus:

  • Verwaarlozing van het belang van oraliteit.

  • Het algemeen idee dat ontwikkeling en opvoeding een cumulatief proces is. Vergeten wordt dat verlies met ontwikkeling gaat. Ontwikkeling is een voortgaand proces volgens Piaget. Egan vindt dit een eenzijdige blik want ontwikkeling is ook een verlies van heel veel dingen (onschuld, herinnering, etc.) Dus door het abstracte denken verlies je sommige dingen van het concrete dingen.

Piaget over moreel redeneren

Hij schreef in zijn boek dat kinderen vooral kiezen en bedenken wat goed is voor hen zelf. Daarbij zijn ze heel regel geleid.

Heteronoom: Regels worden van bovenaf opgelegd en daar moet je aan gehoorzamen. Daar valt niets aan te veranderen.

Autonoom: Je kunt meerdere perspectieven op elkaar afstemmen en van daar uit zelf regels opstellen. Dit gebeurt niet van bovenaf.

Lawrence Kohlberg (1927-1987)

Kohlberg heeft de theorie van Piaget uitgebreid. Hij heeft de ontwikkelingstheorie gemaakt waar je Piaget in terug ziet. Ontwikkeling is een actief denkproces. Hij zocht naar hoe zij dachten over moreel redeneren.

  • Pre-conventionele moraliteit: Je richt je nog niet op wat andere mensen hier van denken. Het is een egocentrische manier van denken, en het is goed als je er geen straf voor krijgt. Ze kunnen zich ook nog niet richten op anderen (zie fases van Piaget) dus daarom bestaat het egocentrische perspectief gewoon.

  • Conventionele moraliteit: Het kind richt zich op iemand die zegt dat het mag, dus dan zal het wel goed zijn. Hier draait het dus om interpersoonlijke relaties. De fase hier na gaat om maatschappelijke orde: Dus wat de maatschappij bepaalt heeft wat goed en slecht is.

  • Post-conventionele moraliteit: Als mensen in staat zijn om te zeggen ‘in de samenleving wordt er zo over gedacht, maar eigenlijk is dat niet goed’ (milieu, mensenrechten, etc.) Je neemt de conventie in ogenschouw want goede afspraken zijn belangrijk. Maar daarnaast overweeg je waarden die daar nog aan voorbij gaan.

Kohlberg komt tot de conclusie dat er maar weinig mensen zich tot fase 6 ontwikkelen. Vrouwen zouden vooral in fase 3 terecht komen (interpersoonlijke relaties), en mannen in 4 (maatschappelijke orde). Maar dit werd in de jaren ’60 gezegd.

Heinz dilemma

Op slide 15 lees je over het Heinz dilemma. Kohlberg was niet geïnteresseerd in de keuze of je het medicijn wel/ niet zou nemen. Hij was geïnteresseerd in de argumentatie. In de verschillende fases kan je je afvragen wat Heinz zou doen.

  • Pre-conventionele moraliteit: Je gaat de medicijnen niet stelen omdat er een straf aan verbonden zou zijn. Of juist wel omdat de mensen je met de nek aan zullen kijken dat jij je vrouw laat sterven (dat is slecht voor jou).

  • Conventionele moraliteit: Het wordt niet gewaardeerd door je directe omgeving (interpersoonlijke relaties) en van de maatschappij mag je niet stelen (maatschappelijke orde)

  • Post-conventionele moraliteit: Dat iemand blijft leven is belangrijker. Het leven is een grotere waarde dan eigendom.

Carol Gilligan

Er kwam kritiek op Kohlberg. Het Heinz dilemma zou niet de manier zijn om te onderzoeken hoe mensen moreel redeneren.

Daarnaast zouden vrouwen dus een fase achterblijven op mannen. Vrouwen denken veel meer in concrete situaties (men moet zorgen voor) en daarom moeten zij zo redeneren.

Belangrijk: Dit kwam ter sprake in de jaren ’60.

Hoorcollege 4

Tentamen: 8 vragen met kennisvragen, een vergelijkingsvraag maar ook een toepassingsvraag. Bij zo’n toepassingsvraag krijg je een casus, en hier moet je een theorie op kunnen toepassen.

Nature-nurture debat

Bij het nature-nurture debat is er sprake van een primaire tegenstelling. Het voert terug naar de eerste filosofen die nadachten over o.a.:

  • Hoe ontwikkelt een mens zich?

  • Waar komt kennis vandaan?

  • Wat heb je nodig op te leren?

De klassieke dichotomie gaat om: ofwel alles zit al in de natuur (Rousseau), ofwel alles is aangeleerd (Locke).

Piaget: Een kind ontwikkeld zichzelf, waar dus sprake is van accommodatie. En dit zie je terug bij Rousseau. Versus…:

Je wordt op de wereld gezet als een leeg persoon. Als je geen belangstelling geeft, geen ideeën, geen richtlijnen, dan zal het kind leeg blijven (kinderen die in het wild opgroeien).

Vandaag gaat het over de nurture kant, waar de opvoeder een actieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van het kind. Het debat bestaat nog altijd, maar het is een positie die je kiest. Op de vierde slide van de PowerPoint zie je welke richtingen bij nurture, nature en de interactie tussen aanleg en omgeving passen. (Piaget past ook nog wel bij de interactie).

Ethologie (=ontwikkeling van de soort): In je ontwikkeling is er een gevoelige fase waar je leert spreken. Als je de gevoelige fase overslaat heb je de kans gemist en is het lichaam niet meer bereid om te leren spreken. Vandaar dat ouders heel vroeg tegen kinderen spreken, wat zij helemaal niet begrijpen maar dat is wel van belang.

Klassieke conditionering

Watson hield zich bezig met klassieke conditionering. Een kind leert lopen wanneer het lichaam daar aan toe is. Het zit bij je lichaam ingesloten, want het is een natuurlijk proces dat je vertoont en daar heb je geen aanmoediging voor nodig. Zo is ook eten een natuurlijk proces. Een kind hoeft niet te horen: ‘je hebt honger’, want dat geeft het lichaam zelf aan. Aan dit soort processen kan je andere processen koppelen. Denk aan de hond van Pavlov: Wanneer je de hond een stuk vlees laat zien dan gaat hij speeksel ontwikkelen. Wanneer je tegelijkertijd een bel laat horen, zal hij op een gegeven moment met alleen de bel (zonder vlees) al speeksel ontwikkelen. Dus via herhaalde associatie koppel je ergens een reactie aan. Zo kan je stap voor stap gedrag ‘shapen’.

N.B.: De psychologische binnenwereld wordt tussen haakjes gezet. Wat er in je hoofd gebeurd, waarom je deze associatie legt, dat maakt niets uit. Het gaat puur om het koppelen van gedragsmatige aspecten waardoor je mensen kunt shapen. Het past erg binnen de ideeën van de Amerikaanse maakbaarheid.

Het voorbeeld bij Watson is kleine Albert. Hieruit blijkt: met alleen de test van een rat kan je het kind laten generaliseren naar allerlei dieren.

Dit is een voorbeeld van één van de vele experimenten die Watson gedaan heeft. Er is sprake van een mythevorming want dit experiment wordt altijd in boeken besproken etc. Dit terwijl er nog belangrijkere onderzoeken gedaan maar dit geeft een goed beeld. Belangrijk: rondom dit soort onderzoeken ligt een hele wereld van mythen. Het is veel groter geworden.

Ook tegenwoordig worden er nog onderzoeken gedaan over conditionering. Een voorbeeld is Overduin die onderzoek deed naar mensen die aan binge-eating doen (vreetbuien hebben). Het is een zelf-conditionerend patroon (zo ook binge-drinken). (slide 9 niet leren!)

Operante conditionering

Skinner gaat in op de operante conditionering. Hierbij wordt het hele koppelen aan een biologische proces overgeslagen. Dus een toevallig voorkomend gedrag wordt beloond. Dus bijvoorbeeld dat als de duif op een rode stip gaat zitten, hij wordt beloond. Elk soort gedrag kan nu geconditioneerd worden.

Opdracht: vergelijk Skinner’s teaching machine met Piagets idee van ontwikkeling via stadia.

Overeenkomst: Onderwijs toepassen op de ontwikkeling van het kind

Verschil: Het kind wordt gecorrigeerd.

Rol van interne (psychologische) mechanismen in gedrag: Emoties en gedachten zijn het ‘bijproduct’ van gedrag.

Sociale leertheorie

Bandura zei dat je de psychologische processen die het leren mogelijk maken niet helemaal buiten kijk kunt zetten. Máár dit doet hij nog wel op een klassieke manier. Centraal staat dat belonen en straffen invloed heeft.

De sociale leertheorie heeft zo omdat de sociale omgeving en onze ideeën hierbij een belangrijke rol hebben bij leren.

De typen reinforcement:

  • Direct (vrij klassiek): Door middel van belonen en straffen.

  • Vicarious (afgeleide zin): Hij krijgt dat en dat wil ik ook.

  • Self-reinforcement (gebaseerd op eigen standaarden): Ik wil de Mount Everest beklimmen. Wanneer dat dan lukt wordt je er blij van omdat dit een doel was.

Een kernconcept van Bandura is (perceived) self-efficacy. Letterlijk is dit werkzaamheid. Het gaat om of mensen zelf denken dat zij in staat zijn een bepaalde taak uit te voeren. Wanneer je een te lage inschatting hebt van je eigen vermogen zal je ook lager presteren.

  • Motivational belief: Je bent er echt van overtuigd dat je het kunt

  • Taak en context specifiek.

  • Geen vorm van metacognitie: Het gaat niet om of je het echt kunt maar of je denkt dat je het kunt.

  • Staat in dienst van uitvoering van de taak.

Slide 15 geeft het begrip dat Bandura bij self-efficacy geeft. Hoe hoger je self-efficacy is, hoe groter de kans is dat je de taak goed uitvoert.

Er kan ook een teveel bij self-efficacy ontstaan. Volgens Bandura is er inderdaad een grens aan: het is beter om jezelf te overschatten dan te onderschatten maar er is een grens.

Er is een metastudie naar self-efficacy gedaan, resultaten op slide 18. Maar: “Students need both the will and the skill to encouter success”.

Pedagogische idealen

De laatste eeuwen zijn we anders over kinderen na gaan denken. Moet je kinderen helpen om te ontwikkelen of stimuleren om zichzelf te ontwikkelen.

Langeveld: Ontwikkeling is geen natuurlijk of biologisch proces. Ook zijn er geen gedetermineerde ontwikkelingsstadia. In plaats van wat een kind in vorige stadia niet kon, wil hij kijken naar wat het kind wél kan. Het accent ligt op dat ieder kind een zelf-bepalende actor is, waardoor de nadruk komt te liggen op individualiteit en uniciteit van het kind.

In de 16e eeuw was er geen plek voor een kind als kind in de maatschappij. Zodra het kind in staat was om te werken, werd het ingezet. In de 17e en 18e eeuw krijgt het kind een eigen categorie (bij Locke en Rousseau). In de 19e eeuw wordt het kind in bescherming genomen (verbod kinderarbeid, reformpedagogen) tegen de volwassenen. In de 20e eeuw is er psychologiering van het kind. Er is aandacht voor mentale ontwikkeling, speciale testen en sociaal management.

Gerrit Breeuwsma heeft het boek Het vreemde kind geschreven. Hierbij wordt de psychologisering van het kind in het licht gezet. Tegenwoordig wil een kind gelukkig worden, terwijl dat juist het moeilijkste is wat er is.

We weten meer van het kind dan ooit, er is enorm veel kennis over de ontwikkeling en waar kinderen naar toe kunnen. Maar op deze manier krijgen we ook steeds meer ‘afwijkende’ kinderen. Dat is de paradox van moderne pedagogiek.

Hoorcollege 5

Vygotsky’s biografie

Vygotsky was een getalenteerd persoon en hij werd daarom ook wel de ‘Mozart van de psychologie’ genoemd. Hij overleed op 36 jarige leeftijd. Stalin verbood zijn werk toen hij was gestorven. Vygotsky geloofde in verschillen, maar volgens Stalin was de samenleving maakbaar dus daar paste Vygotsky niet bij. Pas toen Stalin overleed werd Vygotsky’s werk bekend.

Marxistische invloeden

Vygotsky was op zoek naar de aard van hoe mensen onderdeel kunnen worden van een steeds moderniserende samenleving. Hij had hierbij een historisch idee: Je moet steeds naar de ontwikkeling kijken op verschillende terreinen. En daarbij het materialistische idee: richten op concrete contexten over wat mensen kunnen met hun gedrag.

Dialectisch paradigma: De tegenstelling nature-nurture is these-antithese.

Piaget zegt dat cognitie primair is en na 7 à 8 jaar geeft dat de mogelijkheid om abstract te denken. Vygotsky zegt dat het praktijken zijn waarin wij geleerd hebben om bepaalde acties te ondernemen. Dus dat is de basis van ons ondernemen. We ontwikkelen ons omdat we geleerd hebben.

Ontwikkelingsdomeinen

Fylogenetisch domein: De ontwikkeling van de soort. In de ontwikkeling ziet hij steeds complexer gedrag. Die ontstaan omdat mensen steeds ingewikkeldere instrumenten tot hun beschikking hebben.

Sociogenetisch domein: Ook zo’n dergelijk ontwikkelingsproces. Het teken speelt een steeds belangrijkere rol. Door de taal kan men zich steeds verder ontwikkelen.

Ontogenetisch domein: De ontwikkeling van de persoon. Vooral geïnteresseerd in hoe er steeds hogere mentale processen ontstaan.

Microgenesis: Het ontwikkelingsproces bij één handeling. Dus hoe mensen in staat zijn een bepaalde vaardigheid te kunnen ontwikkelen.

Zijn theorie draait om: Hoe je de ontwikkeling kunt uitleggen vanuit de biologische mogelijkheden van mensen in een steeds complexere samenleving.

Mediatie

Het aanleren van taal brengt een fundamentele wijziging tot stand in de ontwikkeling van kinderen. Aanvankelijk bestaat er bij kinderen een onmiddellijke interactie tussen ouders en kinderen. Langzaamaan veranderd deze interactie van karakter want het kind geeft zelf steeds meer vorm aan zijn ontwikkeling. De eerste jaren zijn biologische factoren dominant (reflexen etc.), maar door de taal wordt de ontwikkeling gestimuleerd en krijgt de ontwikkeling een enorme versnelling.

Deze ontwikkeling is gebaseerd op interactie. De omgeving is niet bepalend op het gedrag van het kind (Piaget), maar in de omgeving wordt het kind tot actie aangezet. In die verhouding ontstaat nieuw gedrag.

Sociaal constructivistische theorie

Kinderen incorporeren de manier waarop volwassenen over het leven praten. Het is niet zo dat de kinderen volwassenen precies na praten.

Internalisatie

Internalisatie is het proces waarin uiterlijke zaken worden geabsorbeerd en deel van de binnenwereld worden. Het is een complexe reconstructie van de geest.

Op slide 10 staat een afbeelding waarbij in beeld wordt gezet wat een kind alleen kan, met begeleiding, en wat een kind niet kan.

Van ander- naar zelfregulatie

Er zijn meerdere fasen om te gaan van ander-regulatie naar zelfregulatie.

Fase 1: Hier ontbreekt de gezamenlijkheid.

Fase 2: Gebrekkige relatie tussen ouderlijke uitlatingen.

Fase 3: Adequate uitvoering van taken in aanwezigheid van ouder.

Fase 4: Zelfregulering door inner speech. Hier spreekt het kind tegen zichzelf om de activiteit onder controle te hebben. Op een gegeven moment is er totale inner speech, maar dit is nog altijd in interactionele vorm.

Hier is een verschil met wat Piaget zegt. Kinderen tot een jaar of 7 worden gedomineerd door hun sensomotorische fase. Maar Vygotsky zegt dat kinderen al veel eerder dit soort vaardigheden onder controle kunnen hebben door de interactie.

Piaget zegt dat kinderen eerst tegen zichzelf praten, maar dat dit op een gegeven moment over gaat. Vygotsky zegt juist dat dit een resultaat is van de interactie van het kind met de omgeving.

Deze fasen zijn heel belangrijk in het artikel van deze week. In de laatste fase (conclusie = belangrijk!) voegt Wertch nog iets toe. De woorden die de moeder uitspreekt gebeuren tijdens de handeling. Het is geen instructie die alleen gericht is op cognitie en op taal maar de handeling wordt vergezeld met taal. De instructie (wat de moeder zegt) wordt niet alleen gegeven maar wordt vergezeld met een handeling.

Op slide 12 komen de vier fasen weer naar voren:

Plaatje A zou fase 1 kunnen zijn. Hier wordt de instructie voor gedaan door de leider.

Plaatje B zou fase 4 kunnen zijn.

Plaatje C zou fase 2 kunnen zijn.

Plaatje D zou fase 3 kunnen zijn.

Hoorcollege 6

Bij de Freudiaanse theorie komen de biologie en de psychologie samen. In dit college gaat het om de Freudiaanse theorie en staat dit dus centraal. Dat Freud zich op beide vlakken begeeft maakt nog niet duidelijk waar hij precies staat.

Freud en psychoanalyse

Het accent ligt op de psychoseksuele ontwikkeling. Dit is geworteld in een biologisch gegeven, namelijk de seksuele rijping. In de rijping ontstaan in confrontatie met de buitenwereld allemaal conflicten. Kinderen moeten deze doorlopen en oplossen, en dit zal het kind vormen. Freud vraagt zich ook af waar het dan mis gaat.

Waarom behandelen we Freud nog altijd? De kritieken op hem zijn belangrijk, maar bij andere aspecten daar kan je je van afvragen wat er onwaar van is. De ontwikkelingsfiguren die hij noemt zijn de moeite om over na te denken.

Natuur en/ of cultuur?

Waar is er natuur en waar is er cultuur bij Freud. Freud begint bij de natuur, het is een basisgegeven. Als het kind op de wereld komt is het kind natuur. Er heerst na de geboorte een lustprincipe, want het kind is (puur lichamelijk) op zoek naar bevrediging. Het lustprincipe verdwijnt nooit, want het blijft een deel van je biologische behoeften. Een kind wordt op een gegeven moment geconfronteerd met de werkelijkheid. Bijvoorbeeld dat er niet aan kan worden voldoen aan de lust. Dit is voor het eerst een besef voor het kind dat er verschil is tussen de ik en de wereld. Bijvoorbeeld wanneer een kind huilt maar hij wordt niet meteen getroost.

Hier ligt bij Freud een natuur cultuur scheiding.

Rol fysiologie in ontwikkeling: energiehuishouding

Freud was een arts, dus hij was gericht op het empirisch onderzoek van het zenuwstelsel. Vandaar dat hij blijft kijken naar wat er functioneel is voor het lichaam. Van huis uit was hij Darwinist maar hij is van biologisch naar psychologisch gegaan. Je kunt niet handelen in een wereld waar geen neuro-fysiologisch en anatomisch apparaat ten grondslag ligt.

Er zijn quasi-mechanische verklaringen. Bijvoorbeeld psychologische trauma’s, dit ziet hij als een mechanisch proces (‘een wond’). Zijn werk van psychologie is gegrond in de fysiologie.

Het Es (id) is een reservoir van driften (Triebe). Dat is jouw seksuele energie. Dit heerst in het onbewuste (seks, geweld, agressie), maar het is geen object want die moet je in de wereld nog vinden. Je gebruikt je fysiologie om je psychologische driften op los te laten.

Rol psychologie in ontwikkeling: psychische conflicten

Het ontstaan van het Ego begint al heel vroeg, bij de realisatie van het verschil tussen ik en de wereld. Deze confrontatie met de realiteit zal steeds groter worden. Vaak staan machtige autoriteiten in de weg. Denk aan het Oepidus complex waar het jongetje met zijn moeder wil trouwen maar de moeder is al getrouwd. Zijn gedachten zullen zijn dat hij de vader gaat vermoorden en dat hij dan zijn moeder heeft. De drift zal moet worden bevredigd. Je moet om gaan met de realiteit, want hij realiseert zich dat hij de vader niet kan vermoorden en zal een andere oplossing zoeken. Bij meisjes zou er (volgens Freud!) penisnijd zijn of de gedachte ‘ik heb geen penis dus moet de rol overnemen van mijn moeder’. Hoe dan ook: Kinderen moeten omgaan met de realiteit. De maatschappij is als bron van frustratie want je mag een heleboel niet, maar ook projectie want er zijn heel veel mogelijkheden. Er zijn allerlei afweermechanismen:

Verdringing: Ik wil hem wel in elkaar slaan, maar je doet het niet.

Ontkenning: Je doet alsof je iemand aardig vindt maar dat is helemaal niet zo.

Sublimatie: Je wilt iemand in elkaar slaan maar je gaat een gewelddadig schilderij maken.

Functie geweten

Het model op slide 7 valt op meerdere manieren te begrijpen. Als je een hoofd van boven kijken zou je ongeveer hetzelfde zien. Tegelijkertijd is dit gewoon je psyche. Hier dwars door heen loopt de scheidslijn van bewust en onbewust. Al het onbewuste zijn je driften. Je komt hier pas achter als je een object gevonden hebt waar het naar voren komt.

Materiaal uit het onbewuste zoekt een uitweg, komt weerstand tegen en maakt een omweg. Dit is substitutie, dat betekent bewustwording. Dus iets wat te pijnlijk is om naar buiten te laten komen, wordt tegengehouden door het Über-ich. Een deel van je Ego dat ken je, maar voor een deel heb je geen kennis over jezelf (bijv. hoe heb ik mijn Oepidus complex opgelost?). 

De kracht van de psychoanalyse

Waarom is de psychoanalyse interessant? Het gaat om een innerlijke strijd over het ik tegen het zelf. Het accent is gelegd op de permanente worsteling.

Ook is er geen absolute scheiding tussen waanzin en normaal. Wij vinden dat we onze fasen goed hebben doorleeft, maar eigenlijk zijn er ook dingen problematisch in ons leven. Kun je ons, hier in de collegezaal, beter noemen dan iemand die opgesloten zit? Zeker zijn er mensen die beter niet in de maatschappij kunnen functioneren maar wij hebben ook waanzin in ons leven. Freud is de eerste geweest die zegt dat er geen duidelijke scheiding is, want hij zegt dat alle ‘normale’ mensen ook last hebben van worstelingen en twijfels in het leven.

Daarnaast de belofte van verklaring/ oplossing. Een luisterend oor kan al bevrijdend zijn. Dat is een belofte die Freud gaf, dat hij mensen van hun ergste nachtmerrie af kan helpen.

Jerome Bruner zei dat Freud een podium biedt waarin wij onszelf terugzien als tragische figuren waar we over na kunnen denken.

Kleine Hans

Jongens lijden aan castratieangst tussen 3,5 en 4,5 jaar. Kleine Hans komt er achter dat meisjes geen penis hebben en is bang dat dit bij hem ook gaat gebeuren. Hij droomt over giraffen. Op 5 jarige leeftijd heeft Hans een fobie voor grote dieren. Deze angst is een onderdrukking van erotische gevoelens. Deze onderdrukking komt naar voren in dromen / fobieën. Als hij op de hoogte wordt gesteld dan heft dit de verdringing op.

Stadia van psychoseksuele ontwikkeling: interactie natuur en cultuur

De stadia zijn belangrijk op het tentamen, en er moet ook worden uitgelegd hoe het werkt.

Problemen psychoanalyse

Het zijn vaak theoretische speculaties, ook vaak bij de neo-freudianen. Een groot deel is gebaseerd op één verhaal (bijv. het verhaal van kleine Hans). Tegenwoordig willen we alleen nog maar correlaties zien.

Ook is er gebrek aan empirische ondersteuning. De lange en korte nekken kan van alles betekenen. (zie ook slide 13)

Ten derde staat begrijpen versus medicaliseren. Dat je een probleem hebt hoeft niet meer worden begrepen, maar je hebt er wel een pilletje voor. Analyses kosten veel tijd en een pilletje kost haast niets.

Tot slot is het tegenwoordig niet meer populair dat een theorie je vertelt wat er in jouw onbewuste leeft. We houden niet meer van grote narratieven. Freud is niet meer nodig, we kunnen het uitstekend zelf.

Bowlby en attachment theorie

Bowlby is na de tweede wereld oorlog bekend geworden met 3 boeken. Wij gaan vooral in op attachment. Freud is dood en veel van zijn leerlingen zijn naar Amerika gegaan. Bowlby is hier een belangrijk leidend figuur in als neo-freudiaan.

Attachment

Attachment is ‘specific and lasting affective bonds between humans beings’. Het gaat om een verband met vertrouwen, een bepaalde hechting. Een geslaagde hechting voor een kind van levensbelang. De wortels liggen weer in de natuur, het gaat nu niet om driften, maar om de mogelijkheid om hechting aan te gaan. Dit ligt al in onze natuur maar moet in de cultuur ontwikkelt worden.

Bij attachment is er sprake van een mengeling van psychoanalyse en ethologie. De psychoanalyse wordt hier gebruikt als de psychologische kant en ethologie de biologische kant. Vroege kinderervaringen hebben grote invloed op (latere) ontwikkeling. Daarnaast heeft attachment ook een biologische functie. Degene die jij imprint heeft een grote invloed op jou.

Er zitten twee kanten aan: Er is een biologische behoefte om ergens bij te horen, en de psychologische kant is de angst om afgezonderd te worden.

Typen attachment

Er zijn vier vormen van attachment waar attachment een bepaalde omvang krijgt (zie side 19 en 20). Iedereen zal een vorm van attachment aangaan.

Ainsworth: Strange situation

Ainsworth is een collega van Bowlby en heeft een test gedaan met attachment. Hoe reageert het kind hij samen met moeder een kamer in gaat, de moeder weggaat en vervolgens weer terugkomt.

Erikson

Erikson is verder gaan kijken naar het Ego. De versterking van het Ego werd heel erg belangrijk gezien, terwijl bij Freud de driften worden benadrukt.

Ego-psychologie

Het ego wordt gezien als een mediërend systeem, hij moet de continuïteit bewaren. Bij identiteit is er sprake van bewuste zelfgewaarwording van eigen uniciteit en onbewust streven naar continuïteit van ervaring.

Identitiy crisis

Erikson ziet de jeugd als een uitgestelde periode tussen kindertijd en volwassenheid. In he boek van Childhood en Society is er ontwikkeling van het begrip Identity crisis. In die crisis moet de jeugd op zoek naar wie diegene is want je blijft niet altijd afhankelijk van je ouders. Soms gaat dat heel extreem (alles afkeuren van je ouders), maar dat hoort erbij. In de crisis groeit het ego van de adolescent.

Eriksons 8 stadia

Erikson borduurt voort op Freud, maar legt andere accenten. Nadat je puber bent geweest ontwikkel je je door, en dat benadrukt hij door fases toe te voegen aan Freuds stadia.

Conclusies

  1. Ontwikkeling individu zowel nature als nurture.
  2. Psychologie van het onbewuste dynamische variabele in ontwikkeling.
  3. Attachment: psychologische en fysiologische behoeften.
  4. Life cycles: ontwikkeling eindigt niet met het bereiken van volwassenheid.
Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Social Science Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.