Lecture Notes - Clinical Child and Adolescent Psychology - Universiteit Leiden, jaar 2&3


Hoorcollege 1: Wat zijn emoties en waarom hebben we ze?

Emoties in de volkspsychologie

Er is een groot verschil tussen wetenschappelijke kennis en ‘huis tuin en keuken’ psychologie. Een van de ideeën uit de volkspsychologie is dat je rationeel zou moeten zijn, en je niet moet laten leiden door je emoties. Een ander gebruikelijk idee in de volkspsychologie is dat ‘mijn hart me iets zegt, maar mijn verstand me iets anders vertelt’, en dat ‘emoties me gewoon overkomen’ of dat ‘tijd alle wonden heelt’.

Emoties: behulpzaam of schadelijk?

Emoties zijn heel belangrijke signalen, net als dat pijn ons vertelt dat er iets aan de hand is met je lichaam waar je aandacht aan moet besteden. Emoties vertellen je dat er iets betekenisvols is gebeurd. Al het andere verdwijnt dan even, emoties geven je een heel duidelijke focus. Dat is ook wat je communiceert naar je omgeving. Het ergste wat je kunt doen is je emoties negeren, net als dat het slecht is om pijn te negeren, omdat het dan alleen maar erger wordt.

Functionalistische emotietheorie

Frijda (1986) is een van de grondvaders van de huidige emotie theorie. Zijn theorie is tot op de dag van vandaag nog erg valide. Hij zegt dat er altijd iets gebeurt bij een emotie. Iets betekenisvols gebeurt, en dat kan ofwel een positieve ofwel een negatieve emotie zijn. Deze emoties, positief of negatief, veroorzaken veranderingen in actiebereidheid. Je kan vechten of vluchten, maar in beide situaties is het hele lichaam betrokken. Dit wordt fysieke opwinding genoemd, wat het lichaam voorbereidt om te reageren op de situatie. Het doel is om relaties te veranderen of te behouden. Dit is de kern van de hele emotie theorie: emoties zijn er omdat je iets wilt of juist iets niet wil in relatie tot anderen. Het gaat dus allemaal om de relaties met andere personen. We hebben emoties om onze relaties met anderen te reguleren.

Verdriet is een heel sterke emotie, en dit zorgt ervoor dat de focus van de persoon die ziet dat je verdrietig bent naar jou wordt verplaatst. Dus verdriet is eigenlijk bedoeld om aandacht te krijgen van iemand, zodat je geholpen wordt. Er bestaan tegenstrijdige emotietheorieën, maar het functionalistische perspectief is het meest belangrijke perspectief. Dit is het perspectief van Frijda.

De theorie van James-Lange (1884/85)

James-Lange heeft een ander standpunt wat betreft emoties. Volgens hem is er allereerst de perceptie van een gebeurtenis. Vervolgens ontstaat er fysiologische opwinding, en omdat we deze fysiologische opwinding voelen, hebben we een subjectief gevoel. Dus volgens hem is een emotie het bewustzijn van de lichamelijke veranderingen. Subjectief gevoel is een consequentie in plaats van een oorzaak, volgens deze theorie. Er is echter een probleem met deze theorie, omdat het kan leiden tot misinterpretaties. Dit gebeurt omdat een emotie altijd voorkomt in een bepaalde context. De primaire functie van fysiologische veranderingen is het vrijmaken van energie, mobilisatie van het organisme, en het bereidt je voor op het ondernemen van actie.

Wat is een emotie? (Scherer, 2000)

Er bestaat niet één woord om emoties te beschrijven. Een emotie bestaat uit verschillende aspecten, namelijk de volgende:

  • Fysiologische opwinding

  • Motorische expressie

  • Cognitieve verwerking (‘appraisal)

  • Subjectief gevoel

  • Actietendentie

Het subjectieve gevoel is dus slechts een deel van het gehele emotieproces. Het is slechts een reflectie van al het andere wat gebeurt. Het subjectieve gevoel omvat het hele proces, maar is niet hetzelfde als het hele proces. Dit is belangrijk om te onthouden.

Er is altijd de primaire beoordeling (primary appraisal), dit is de allereerste beoordeling van de situatie in termen van goed of slecht. Het definieert dus of een situatie goed of slecht voor je is, en is vrij automatisch. Het zorgt ervoor dat je je focust en dat er fysiologische opwinding ontstaat. Na dit stadium begin je erover na te denken, en beschouw je alle aspecten die bij de situatie betrokken zijn. Deze periode wordt de latente periode (latency time) genoemd. Hierna komt het stadium van secundaire beoordeling (secondary appraisal). In dit stadium denk je na over voorgaande gebeurtenissen, je eigen vaardigheden, en verschillende reacties die mogelijk zijn in deze situatie. Dit bepaalt vervolgens welke emotie je krijgt.

Emoties en gemoedstoestand

Het verschil tussen emoties en gemoed is dat het gemoed niet gelinkt is aan specifieke situaties, terwijl emoties wel een direct verband hebben met specifieke gebeurtenissen, situaties of het geheugen. De gemoedstoestand heeft geen duidelijke oorzaak, en heeft een langere duur. Het is meer een algemeen gevoel en de intensiteit is lager.

Welke emotie?

Dezelfde bovengenoemde situatie kan verschillende emoties uitlokken, afhankelijk van waar je je op focust. Wanneer je boos op iemand bent, ligt de focus op de andere persoon. Wanneer je je verdrietig voelt, is je focus niet op de persoon gericht, maar op hetgeen wat iemand van jou kapot heeft gemaakt.

Emoties ontstaan niet zomaar. Hetgeen wat iemand wil bereiken, of wat iemand denkt te kunnen bereiken, bepaalt de emotionele reactie. Het wordt beïnvloed door de sociale context en je focus.

Dove kinderen en emoties

De toegang tot de sociale wereld is erg beperkt voor dove kinderen. Dit belemmert hun sociale ontwikkeling.

Rieffe et al. (2003) hebben een onderzoek gedaan met dove kinderen en kinderen zonder gehoorproblemen, en gebruikten in dit onderzoek de volgende situatie:

Stel je voor dat je vriend je Ipad laat vallen, en je Ipad vervolgens niet goed meer werkt… De vraag is: hoe voel je je; boos of verdrietig?

Uit het onderzoek bleek dat bijna alle dove kinderen zich in deze situatie boos zouden voelen, omdat zij gericht waren op hun verlies. Voor de goedhorende kinderen was er echter geen significant verschil in woede of verdriet.

Emoties: aangeboren of geleerd?

Het hele proces van emotionele ontwikkeling wordt ook wel emotionele socialisatie genoemd. In China drukken mensen hun woede bijvoorbeeld niet uit omdat het niet normaal is om je woede uit te drukken in dit land. De manier waarop emoties worden uitgedrukt verschilt tussen verschillende culturen, maar de ervaring van emoties is hetzelfde. Dus de hoeveelheid woede verschilt bijvoorbeeld niet tussen Chinese en Nederlandse mensen.

Emoties hebben een belangrijke interpersoonlijke functie. De functie van angst is om schade te vermijden. De functie van woede is ervoor zorgen dat iemand anders stopt met jou te schaden. Liefde is bedoeld om je relatie met iemand te versterken, maar je wilt hierbij ook iets terugkrijgen van de ander. Jaloezie gaat over beschermen van de dingen waarvan je denkt dat ze van jou zijn. Schaamte is een sociale emotie. Het wil zeggen dat je erin bent gefaald om te voldoen aan het ego ideaal in de context van sociale normen en waarden. Trots versterkt het gedrag wat positief gewaardeerd wordt binnen de sociale context.

Hoe leren kinderen over emoties?

Kinderen leren over emoties vanuit verschillende bronnen: zelfobservatie, de observatie van anderen en verbale overdracht. Dove kinderen moeten naar anderen kijken tijdens hun communicatie en zij vertrouwen dus meer op visuele aanwijzingen. Zij zijn ook beter in het onderscheiden van emoties dan dove kinderen die een gehoorapparaat hebben. Dit laat het belang van de sociale context in emoties zien.

Hoorcollege 2: Emotie & communicatie

Emotionele competentie

Emotionele competentie beïnvloedt de mentale gezondheid en het sociaal functioneren van kinderen. Sociaal leren is hierbij heel belangrijk, en hoe sociaal leren de emotionele competentie beïnvloedt zal het belangrijkste onderdeel van deze cursus zijn. Dit zal dus ook op het tentamen terugkomen.

De lach van een pasgeboren kind (Messinger, 2008)

Plezier is een van de belangrijkste emoties. Messinger heeft een onderzoek gedaan met pasgeborenen, en heeft hierbij gekeken naar hun lach. Hij ontdekte dat pasgeborenen al lachen, ook tijdens hun slaap. Vanaf het moment dat ze één jaar zijn, zijn er twee soorten lachjes te onderscheiden, met name tijdens positieve interacties. De eerste is de Duchenne lach, en heeft te maken met samentrekking van het gebied rond de ogen. Dit type lach werd gezien bij de helft van de pasgeborenen. Het tweede type lach is de open mond lach, en dit werd gezien bij 1/10 van de steekproef. Alle lachtypes zijn positief, maar sommige zijn positiever dan anderen. Een lach met de mond open wordt bijvoorbeeld gezien als positiever dan een lach met gesloten mond. Ook de ogen zijn heel belangrijk bij een lach.

De functie van lachen (Messinger, 2008)

Lachen heeft veel verschillende functies. Ten eerste laat een lach plezier zien, maar ook dat het ‘oké’ is. Ook is lachen een sterk verzoek voor een positieve reactie. Een andere functie van lachen is om relaties tot stand te brengen en te behouden. Tijdens de interactie met de verzorger van het kind stimuleert lachen de hechting. Lachgedrag in de kindertijd is zeer belangrijk, en is een belangrijke voorspeller voor de latere ontwikkeling. Kinderen die positievere emoties laten zien in interactie met hun verzorger(s) hebben een betere uitkomst.

De ontwikkeling van de lach (Messinger, 2008)

Dat pasgeborenen lachen is bekend, maar waarom ze dit doen en wanneer ze dit precies doen blijft enigszins onduidelijk. Wanneer kinderen één tot twee maanden oud zijn, laten ze een sociale lach zien als reactie op positieve interactie met hun verzorger(s). Dit kan bijvoorbeeld voorkomen wanneer de verzorger zijn of haar kind kietelt of met een hoge stem praat. Kinderen laten deze sociale lach zien omdat ze nog niet kunnen praten. Kinderen met autisme en dove kinderen ontwikkelen deze sociale lach niet, wat erg lastig kan zijn voor de ouders.

Wanneer kinderen ongeveer drie maanden oud zijn beginnen ze te lachen naar onbekende mensen. Wanneer ze zes tot twaalf maanden oud zijn lachen ze hardop, en beginnen ze dus echt geluid te maken wanneer ze lachen. Kinderen beginnen dan ook te lachen wanneer ze iets geleerd hebben, ook wel smiling at mastery genoemd. Ook het zogenaamde referential smiling ontwikkelt rond deze leeftijd. Dit houdt in dat het kind en de verzorger of iemand anders samen naar een bepaald object kijken en naar elkaar lachen. Het is dus een vorm van communicatie. Dit is cruciaal voor de overleving van het kind. Een voorbeeld hiervan is wanneer een kind over een afgrond met een glazen plaat erover kan kruipen. Omdat dit voor het kind een onbekende situatie is, kijkt hij of zij naar de verzorger. Wanneer de verzorger lacht, weet het kind dat het oké is, en durft het kind over de afgrond te kruipen. Wanneer de moeder niet lacht, durft het kind dit over het algemeen niet. Dit laat zien dat referential smiling heel belangrijk is voor de overleving van het kind.

Socialisatie van emoties

Iedereen vindt positieve emoties prettig. Het is goed voor het creëren van een band tussen mensen en zorgt ervoor dat je je goed voelt en het laat zien aan anderen dat je blij bent. De expressie van negatieve emoties is daarentegen minder algemeen geaccepteerd en vereist betere sociale vaardigheden dan de expressie van positieve emoties. Het is dus moeilijker om negatieve emoties te laten zien dan positieve emoties. Kinderen moeten de sociale regels leren voor wanneer en in welke mate ze negatieve emoties kunnen laten zien.

Emotie expressie in kleuters

De uitvinding van het cochleaire implantaat is een heel belangrijke ontwikkeling voor dove kinderen, omdat dit ervoor zorgt dat ze weer kunnen horen. In een onderzoek van Wiefferink et al. (2012) wordt emotie expressie gemeten met een frustratietaak, zowel bij kinderen met een cochleair implantaat als bij horende kinderen. De onderzoeker gaf het kind een fles met een cadeautje erin als beloning op iets wat het kind goed had gedaan. De onderzoeker vertelde erbij dat het kind het cadeautje uit de fles mocht halen. Dit was echter met opzet te moeilijk gemaakt, waardoor het kind er niet in slaagde om het cadeautje eruit te krijgen. De onderzoekers vroegen ook aan de ouders om een formulier in te vullen waarop ze aangaven hoe vaak hun kind positieve en negatieve emoties liet zien gedurende de dag. Volgens deze ouderrapportage lieten kinderen met een cochleair implantaat meer negatieve emoties zien dan horende kinderen. De expressie van positieve emoties was hetzelfde voor kinderen met een cochleair implantaat en horende kinderen. Dit kan verschillende redenen hebben gehad. Tijdens de frustratietaak was de expressie van negatieve en positieve emoties hetzelfde voor kinderen met een cochleair implantaat en horende kinderen. De vraag hierbij blijft hoe de emotie expressie gerelateerd is aan sociale competentie.

Sociale competentie

Volgens Eisenberg et al., is sociale competentie een verzameling van vaardigheden die mensen helpt om persoonlijke doelen te bereiken met sociale interacties. Er mist echter iets in deze definitie. De complete definitie van sociale competentie is als volgt: een set van vaardigheden die mensen helpt om persoonlijke doelen te bereiken in sociale interacties terwijl positieve relaties behouden blijven. Het gaat dus altijd om het vinden van een balans tussen persoonlijke doelen en sociale doelen. In westerse landen richten mensen zich veel meer op persoonlijke doelen dan op het behouden van positieve relaties. In collectivistische culturen richten mensen zich echter meer op de groepsharmonie.

Sociale competentie wordt vaak gemeten met een oudervragenlijst. De ouders vullen dan een vragenlijst in over hun kind met vragen over hoe vaak hun kind aardig is tegen andere kinderen en of hun kind dingen kan delen met andere kinderen.

Het is gebleken dat kinderen met een cochleair implantaat minder sociale competentie laten zien dan horende kinderen. Dit is gerelateerd aan het feit dat horende kinderen wel positieve emoties laten zien, maar kinderen met een cochleair implantaat niet. Horende kinderen gebruiken dus positieve emoties in hun interacties, terwijl kinderen met een cochleair implantaat dit niet gebruiken in hun sociale relaties. Wat betreft de expressie van negatieve emoties is er echter geen verschil gevonden tussen kinderen met een cochleair implantaat en horende kinderen. De hoeveelheid gedragsproblemen is dus gelijk in beide groepen.

De conclusie is dat kinderen met een cochleair implantaat minder positieve emoties lijken te gebruiken om hun relaties te verbeteren, en dat ze over minder strategische manieren van emotie expressie beschikken.

Strategische uitdrukking van woede bij dove kinderen

Rieffe en Meerum Terwogt (2006) hebben een onderzoek gedaan naar de expressie van woede bij dove kinderen. Ze probeerden situaties te vinden die in allerlei verschillende culturen begrepen zouden worden en bij iedereen woede zouden uitlokken. Een van deze vignetten is de volgende: stel je voor dat je op een feestje bent en dat een vriend cola over je kleding en haar morst. Wat de onderzoekers wilden weten is óf kinderen in zo’n situatie woede laten zien, en op welke manier ze hun woede dan zouden uitdrukken. De vragen die de onderzoekers gesteld hebben bij elke situatie waren:

  • Hoe boos zou je je voelen op een schaal van 1 tot 5?

  • Er werd gevonden dat de intensiteit van de woede hetzelfde was voor kinderen uit verschillende culturen. Hetzelfde geldt voor dove en horende kinderen.

  • Wat zou je doen of zeggen tegen hem of haar?

  • Hoe zal hij of zij reageren?

  • Zullen jullie de volgende dag nog vrienden?

Uit het onderzoek bleek dat dove kinderen hun antwoorden minder toelichten. Hun antwoorden waren kort, simpel en erg direct. De antwoorden van horende kinderen waren uitgebreider. Zij legden meer uit over de reden van hun boosheid. Wanneer je slechts boosheid laat zien zonder dit toe te lichten is dat genoeg om iemand te stoppen. Als je het echter ook op wil lossen, moet je je woede kunnen uitleggen. Horende kinderen doen dit veel vaker dan dove kinderen. Dove kinderen verwachten ook minder empathische reacties van anderen. Verrassend genoeg hadden dove kinderen wel veel vaker de verwachting dat ze vrienden zouden blijven met degene waarop ze boos waren.

Onderscheid maken tussen emoties (Jenkins & Ball, 2000)

Elke emotie heeft een ander doel, wat je altijd in gedachten moet houden wanneer je het onderzoek van Jenkins en Ball leest. Jenkins en Ball zeggen dat woede een uitdrukking is van dominantie en dat het een boze respons uitlokt. Verdrietig en angst zijn volgens hen prosociale uitdrukkingen en lokken steunend gedrag uit van anderen. Woede is gericht op het persoonlijke doel, en de vraag is dus of angst en verdriet meer gericht zijn op het sociale doel. Woede is de moeilijkste emotie om te leren.

De invloed van ouders op de expressie van woede (Kerr & Schneider, 2008)

Kerr en Schneider richtten zich op ongeschikte of maladaptieve woede. Dit werkt volgens hen niet om je relatie beter te maken, maar beschadigt deze juist. Ze hebben gevonden dat er meer sprake is van ongeschikte uitdrukkingen van woede bij kinderen wanneer er sprake is van huwelijksconflicten bij de ouders, wanneer de primaire verzorger gestrest is, en wanneer er meer sprake is van verbale en/of nonverbale woede is bij de ouders. Ook wanneer de ouders meer autoritair zijn is laat het kind meer ongeschikte woede zien. De ouders dienen dus als model voor hun kinderen.

De socialisatie van woede (Kerr & Schneider, 2008)

Jongere kinderen laten sneller hun woede zien dan oudere kinderen. Naarmate kinderen ouder worden, wordt het laten zien van woede over het algemeen steeds minder geaccepteerd. Desondanks is woede wel een heel functionele emotie. Volgens Kerr en Schneider, twee ontwikkelingspsychologen, verbergen kinderen (met name meisjes) hun woede om hun relaties te behouden. Carolien Rieffe is het hier echter niet mee eens, en een heleboel andere emotietheoretici zijn het met haar eens. Deze verschillende standpunten zijn een interessant uitgangspunt voor op het tentamen.

Display rules

Wanneer je een andere emotie laat zien dan je voelt op een bepaald moment, maak je gebruik van display rules. Dit houdt in dat je de expressie van een ervaren emotie verandert. Je kunt dit bijvoorbeeld doen wanneer je denkt dat je emotie vervelend kan zijn voor iemand anders. Dit kan gedaan worden op verschillende manieren: minimaliseren, maximaliseren, neutraliseren en substitueren.

Om display rules te gebruiken hebben kinderen spiercontrole en de mogelijkheid om emoties uit te beelden nodig. Wanneer een kind drie jaar oud is, is het in staat om blijdschap uit te beelden. Onderzoek laat zien dat volwassenen meer moeite hebben met het uitbeelden van positieve dan negatieve emoties. Kinderen en volwassenen falen er allebei in om angst uit te beelden, omdat dit meer een lichaamsbeweging is dan echt een gezichtsuitdrukking.

Er zijn verschillende redenen om display rules te gebruiken. Het kan prosociaal of protectief zijn; in dat geval is het bedoeld om relaties te beschermen en om je te gedragen volgens culturele normen en conventies. Het kan ook zelfbeschermend zijn; in dat geval is het om negatieve uitkomsten te vermijden en je eigenwaarde te beschermen.

De normale ontwikkeling van display rules

Verbale display rules zijn makkelijker om te leren dan display rules die gebruik maken van gezichtsuitdrukkingen. Prosociale display rules worden het eerst geleerd. Over het algemeen zijn meisjes beter in het gebruik van display rules dan jongens.

Hoorcollege 3: Emotieregulatie

De functiebenadering van emoties

Het belangrijkste punt is dat we emoties hebben met een reden. Het is niet slechts een gevoel of een woord, het woord dat we gebruiken voor een emotie is de reflectie van een heel proces. Het proces is een adaptieve reactie op een verandering in de situatie. Hier zijn verschillende strategieën voor. Éen emotie reflecteert een strategische benadering voor de situatie. Elke emotie is dus verbonden aan een specifieke situatie en elke emotie bevat een unieke actietendentie. Verschillende emoties reflecteren verschillende uitkomsten die je wilt bereiken.

Emotieregulatie (Cole, Martin & Dennis, 2004)

Emoties zijn regulerend, wat betekent dat emotieprocessen andere processen beïnvloeden. Emoties moeten echter ook gereguleerd worden: emoties hebben de capaciteit om gereguleerd te worden. We moeten ons opwindingsniveau reguleren. Dit bedoelen we wanneer we praten over emotieregulatie. Volgens James Gross (1988) is emotieregulatie het proces waarmee we beïnvloeden welke emoties we ervaren, wanneer we ze ervaren en hoe we ze uitdrukken.
Er zijn twee manieren om onze emoties te reguleren. Wanneer we de reactie die we aan anderen laten zien reguleren, reguleren we de emotie expressie door het gebruik van display rules. We kunnen echter ook de ervaring van de emotie reguleren in plaats van de uitdrukking van de emotie, we kunnen dus reguleren hoe we ons voelen. Dit kunnen we doen wanneer we gericht zijn op de oorzaak van de emotie, dus het antecedent van de emotie.
De reactiegerichte emotieregulatie verandert de gedragsreacties, maar er is sprake van een gelijke emotionele ervaring. Soms is er zelfs een toename in de ervaring van de emotie. Dit is dus niet een erg goede manier om je emoties te reguleren, omdat het vaak stress uitlokt bij mensen. De antecedent gerichte emotieregulatie vermindert de emotionele ervaring en vermindert je gedragsreacties, maar alleen als je het goed doet. In dit geval focus je op de oorzaak van je emotie. Om het goed te doen moet je weten wat je voelt, omdat dit je vertelt dat de situatie belangrijk voor je is. Daarom moet je je emoties nooit negeren. Dit wordt emotiebewustzijn genoemd, en is heel belangrijk in de emotietheorie. Volgens een andere hypothese moet je echter allereerst cognitieve controle hebben om je opwindingsniveau te reguleren. Er zijn dus verschillende hypotheses over wat je nodig hebt voor emotieregulatie.

Stap 1: emotiebewustzijn

Emotiebewustzijn is belangrijk omdat het aangeeft dat de situatie betekenisvol is. Het is net als pijn: het richt je aandacht daar waar de pijn is, en niets anders is van belang op dat moment. Dit is de primaire functie van emoties. Daarom moet je het nooit negeren of denken dat het nutteloos is. Het laat iemands bewuste of onbewuste wensen en verwachtingen zien. Je begint na te denken over de situatie en je analyseert de situatie beter dan dat je normaal zou doen. Emotiebewustzijn richt je op die specifieke situatie, omdat je je daar opgewonden over voelt. Kinderen leren emotiebewustzijn door emotiesocialisatie. Het is vaak gebaseerd op lichamelijke en gedragsmatige signalen (trillen, je gezicht verbergen). Het labelen van emoties is het startpunt voor de regulatie van emoties. Het is een heel fragiele ontwikkeling, en je hebt er taal voor nodig.

Emotiebewustzijn in kinderen met ASD

De ouders van kinderen met ASD rapporteren vaak dat hun kinderen over-opgewonden zijn wanneer er iets gebeurt. Zelfs in positieve situaties kunnen deze kinderen hun emoties niet controleren. Er is dus heel veel over-opwinding, en de vraag is of dit verbonden is aan externe gebeurtenissen. Wanneer je je slecht voelt, is di teen heel algemeen gevoel. Het is dus moeilijk om dit aan een externe gebeurtenis te verbinden en er iets aan te doen.
Er is een onderzoek geweest met kinderen met ASD en controlekinderen. De kinderen werden drie vragen gesteld: voel je je wel eens boos, kun je me vertellen over de laatste keer dat je je boos voelde, en hoe boos voelde je je? Dezelfde vragen werden gesteld voor blijheid, verdriet en angst. Wanneer kinderen met ASD gevraagd werden of ze zich wel eens verdrietig of boos voelden, antwoordden ze bijna allemaal ‘nee’. Wanneer ze gevraagd werden wanneer ze zich slecht of boos of verdrietig voelden, gaven kinderen met autisme meer algemene antwoorden en hadden hier meer moeite mee. Ze refereerden veel minder vaak naar specifieke gebeurtenissen. Een voorbeeld is wanneer ze werden gevraagd wanneer je je blij voelt. Kinderen met autisme antwoordden bijvoorbeeld: wanneer je jarig bent, terwijl kinderen die zich normaal ontwikkelen bijvoorbeeld zouden antwoorden: afgelopen maand, toen ik jarig was. De situaties waarnaar kinderen met autisme naar verwijzen zijn meestal ook veel minder sociaal, terwijl zich normaal ontwikkelende kinderen allemaal refereren naar sociale gebeurtenissen. Dus kinderen met autisme kunnen emoties niet linken aan specifieke situaties zoals normaal ontwikkelende kinderen dat doen. Ze geven ook veel meer stereotype antwoorden.

Meerdere emoties

Soms heb je meerdere emoties tegelijk, bijvoorbeeld verdriet en blijheid. Eerst denken kinderen dat het niet mogelijk is om verschillende emoties te ervaren op één moment. Wanneer kinderen zes jaar oud zijn, beginnen ze te begrijpen dat je emoties kan hebben met dezelfde valentie, zoals boosheid en verdriet. Wanneer kinderen negen jaar oud zijn, beginnen ze te begrijpen dat je verschillende emoties met tegenovergestelde valenties tegelijk kan ervaren (zoals blijheid en verdriet).
Bij kinderen met ASD warden geen groepsverschillen gevonden in vignettes met positieve versus negatieve emoties in vergelijking tot normaal ontwikkelende kinderen. Er werd echter wel gevonden dat kinderen met ASD het minder goed deden op vignettes met negatieve versus negatieve emoties, bijvoorbeeld woede versus verdriet.
Gebaseerd op deze uitkomsten kan geconcludeerd worden dat het probleem bij kinderen met autisme geen ontwikkelingsachterstand is. Dit omdat hetgene waar kinderen met ASD problemen mee hebben hetgene is wat eerst komt in de ontwikkeling. Hetgene wat kinderen met autisme wel goed doen, komt later in de ontwikkeling. Om deze reden is het geen ontwikkelingsprobleem volgens Carolien Rieffe. Er is sprake van een andere ontwikkeling in kinderen met autisme.
Dus kinderen met ASD rapporteren minder vaak hoe ze zich voelen en geven minder voorbeelden uit sociale situaties. Ook hebben ze minder emotionele perspectieven van dezelfde valentie in verschillende emotionele scenario’s. dit komt doordat ze de situatie meestal niet goed genoeg analyseren. Omdat emoties van dezelfde valentie (bijvoorbeeld verdriet en boosheid) dichter bij elkaar liggen, hebben kinderen met autisme meer moeite om deze emoties van elkaar te onderscheiden dan emoties van tegenovergestelde valentie. Er werden echter geen verschillen gevonden in de intensiteit van de emoties van kinderen met ASD en de controlegroep.

Stap 2: coping

Coping is de poging om je opwindingsniveau te reguleren. Volgens Lazarus en Folkman (1984) omvat coping de continu veranderende gedragsmatige en cognitieve pogingen om om te gaan met externe bevragingen van het individu. Het gaat om constant conflicterende belangen. Coping gaat over het omgaan met negatieve emotionele ervaringen. Kinderen proberen al om te gaan met negatieve emotionele ervaringen door bijvoorbeeld hun oren te bedekken of hun blik af te wenden als ze iets zien of horen wat ze niet leuk vinden. Ze proberen hun opwindingsniveau dus al te reguleren. Op verschillende leeftijden gebruiken kinderen verschillende tactieken voor coping.
Frydenberg (1997) zegt dat coping afhangt van situationele factoren (of de situatie wel of niet controleerbaar is), van persoonlijke kenmerken en de perceptie van de situatie. Dus C = f (S + P + pS). Er zijn enorme individuele verschillen in coping. Er zijn verschillende classificatiesystemen om naar coping strategieën die in verschillende onderzoeken gebruikt worden te kijken: probleemgericht versus emotiegericht, gedragsgericht versus cognitief gericht, primaire versus secundaire controle, benadering versus vermijding en monitoren versus afstompen. Monitoren versus afstompen overlapt met benadering versus vermijding, maar wordt vooral gebruikt in medische situaties zoals angst voor de tandarts. Carolien Rieffe gebruikt het onderscheid tussen benadering en vermijding van een situatie in haar onderzoek.
Voorbeelden van cognitieve strategieën (Fields en Prinz, 1997) zijn analyse van de situatie, positieve herwaardering, zelfkalmering en afleiding. Gedragsstrategieën zijn probleem oplossen, passief gedrag, sociale steun, vermijding of agressie. Sommige strategieën zijn zowel cognitieve als gedragsstrategieën, bijvoorbeeld het zoeken van sociale steun. Kinderen willen bijvoorbeeld sociale steun om hun probleem op te lossen, dit is dus gedragsmatig, maar volwassenen zoeken ook sociale steun om te kalmeren en te praten over de gebeurtenis. In dit geval is het dus een cognitieve strategie.

Ontwikkeling van coping strategieën

Gedragsstrategieën komen als eerst in de ontwikkeling. Wanneer kinderen ongeveer tien of elf jaar oud zijn, beginnen kinderen echter ook cognitieve strategieën te ontwikkelen omdat kinderen na gaan denken over andere personen. Dus oudere kinderen kunnen nadenken over dingen in plaats van gewoon maar wat doen. Het is echter niet zo dat het gebruik van cognitieve strategieën het gebruik van gedragsstrategieën uitsluit. Indien mogelijk gebruikt men zowel cognitieve als gedragsstrategieën. Dezelfde strategie kan adaptief of maladaptief zijn, afhankelijk van de situatie en de uitkomst. Een cognitieve analyse is bijvoorbeeld nuttig tijdens een conflict met leeftijdsgenoten, maar niet in een competitie.

Individuele verschillen

Er zijn veel individuele verschillen in coping. Maladaptieve strategieën zijn sterk verbonden met internaliserende problemen. Dit laat zien hoe belangrijk goede emotieregulatie is. Als je niet om kan gaan met negatieve emoties, heb je een groot risico op internaliserende problemen. Kinderen met internaliserende problemen (depressie, angst en somatisatie) zijn meer vermijdend, piekeren meer en maken minder gebruik van probleemoplossende strategieën. Het is belangrijk om te onthouden dat vermijding anders is dan afleiding. Afleiding betekent dat je aan iets anders denkt, wat heel nuttig kan zijn. Vermijding is daarentegen maladaptief. Kinderen met internaliserende problemen gebruiken maladaptieve coping strategieën. Depressieve jongens gebruiken meer maladaptieve externaliserende strategieën.

Factoren die de effectiviteit van coping strategieën beïnvloeden

De factoren die de effectiviteit van coping strategieën beïnvloeden zijn temperament, leeftijd, geslacht, ouderschap, de situatie (is het controleerbaar of niet), en of er lange of korte termijn effecten zijn.

Hoorcollege 4: Sociale emoties

Sociale emoties

Sociale emoties zijn heel belangrijk voor onze sociale relaties. Schaamte, schuld en trots motiveren ons om ons binnen de sociale context goed te gedragen. Je wilt je schuld laten zien om je relaties te herstellen wanneer die op een bepaalde manier beschadigd zijn. Soms doen we iets niet omdat we van tevoren weten dat het ons schuldig of beschaamd zal laten voelen. Zowel schuld als schaamte zijn onplezierige emoties. Met name schaamte wordt gezien als heel pijnlijke emotie. Trots is daarentegen veel positiever.

Verschillen tussen sociale emoties

Mensen gebruiken schaamte en schuld vaak op dezelfde manier omdat ze in dezelfde situatie voor kunnen komen. Ze zijn echter wel heel verschillend. Je voelt je beschaamd wanneer mensen je op een manier zien waarop je niet gezien wilt worden. Er is dus een ongewilde identiteit bij schaamte. Je voelt je meestal schuldig wanneer je iets hebt gedaan waarmee je schade toe hebt gebracht aan iemand anders en je je hier verantwoordelijk voor voelt. Het is heel moeilijk om een situatie te bedenken waarin je je alleen schuldig voelde, maar niet beschaamd.

De waardering die je geeft aan een situatie bepaalt welke emotie je ervaart. Dus als je denkt ‘ik ben een heel dom persoon, en dat is de reden dat dit is gebeurd’, zul je je waarschijnlijk beschaamd voelen. Dit is stabiel en globaal. Het is stabiel omdat het niet gaat veranderen, en globaal omdat het niet alleen betrekking heeft op dat wat je hebt gedaan, maar je ziet jezelf als een dom persoon. Wanneer je schuld ervaart, is dit onstabiel omdat je niet dom bent maar iets doms gedaan hebt. Het is specifiek omdat het niet over jou als persoon gaat maar slechts over de situatie. Als je je beschaamd voelt, wil je je terugtrekken uit een situatie. Je wil ontsnappen. Als je je schuldig voelt, wil je de andere persoon juist benaderen en zeggen hoe erg het je spijt. Dus schaamte is heel erg zelf-gericht, terwijl schuld je aandacht richt op de andere persoon omdat je iemand anders iets hebt aangedaan.

Vier hoofdkenmerken onderscheiden sociale emoties van basisemoties. Allereerst heb je zelfbewustzijn en zelfrepresentaties nodig voor sociale emoties. De meest onderzoekers hebben dit getest door een kind voor een spiegel te plaatsen en een rode stip op het voorhoofd aan te brengen. Wanneer kinderen tussen de 1 en 1,5 jaar oud zijn, herkennen ze zichzelf niet in de spiegel. Maar wanneer kinderen tussen de 2 en 2,5 jaar oud zijn, herkennen ze zichzelf onmiddellijk. Je zelfidentiteit beïnvloedt ook welke sociale emotie je voelt.

Ten tweede zijn er geen universeel erkende gezichtsuitdrukkingen voor sociale emoties. Dit is het geval omdat je je lichaam nodig hebt om sociale emoties uit te drukken. Dit heeft ook een voordeel, omdat het bijvoorbeeld niet in alle culturen normaal is om je trots te laten zien. Omdat je hiervoor je lichaam nodig hebt, is dit makkelijker te reguleren.

Ten derde zijn sociale emoties niet aangeboren. Sociale emoties ontstaan later in de kindertijd omdat ze cognitief complex zijn. Je moet sociale standaards kunnen herkennen en internaliseren. Als je ouders je consistent vertellen wat goed en fout is, internaliseer je dit. Dit is nodig om sociale emoties te ervaren. Je moet ook een theory of mind hebben, omdat je in staat moet zijn om het perspectief van anderen in te nemen.

En tot slot vergemakkelijken sociale emoties het bereiken van complexe sociale doelen. Je voelt je schuldig wanneer je een andere persoon schade hebt toegebracht. Je actietendentie is om de relatie te herstellen. Bij schaamte is er een persoonlijk falen. Je wil verdwijnen. Dit is effectief, omdat je communiceert dat wat je gedaan hebt fout was end at je weet dat dit fout was. Het is dan makkelijker voor mensen om je opnieuw te accepteren in een groep.

Sociale emoties en gedrag

Lage niveaus van schuld zijn gerelateerd aan alle soorten norm-overschreidend gedrag. Hieronder valt delinquent gedrag, meer psychopathie, meer agressie en meer pesten. Hoge niveaus van schaamte zijn verbonden aan agressie, sociale angst, een lagere eigenwaarde en meer depressie. Het verband tussen schaamte en agressie lijkt vreemd. Schaamte is zo pijnlijk en je degradeert jezelf als persoon compleet. Om deze reden probeer je de controle over de situatie terug te winnen door het externaliseren van schuld. Op deze manier kan je je eigenwaarde terugwinnen, dus de agressie wordt gezien als coping mechanisme.

Sociale emoties in klinische groepen

Kinderen met een autisme spectrum stoornis en dove kinderen met een cochleair implantaat zijn onderzocht. Er is geen reden om aan te nemen dat dove kinderen een ander zelfbewustzijn zouden hebben. Je zou echter wel verschillen verwachten in het herkennen en internaliseren van sociale standaards, omdat ouders verbale communicatie gebruiken om hun kinderen te vertellen wat goed en fout is. Dove kinderen en ouders hebben minder communicatie, en wanneer ze praten is dit meer over basale dingen. Ze praten echter niet over abstracte dingen als emoties. Kinderen hebben dus minder mogelijkheden om hierover te leren. De andere manier waarop ouders communiceren is door boos te zijn op hun kind wanneer ze iets fout doen. Maar dove kinderen hebben meer moeite met het herkennen van emoties als goed of fout. Deze ouders maken dus gebruik van straffen en belonen. Dit kan ertoe leiden dat kinderen straf vermijden, maar zonder de verbale rationale gaan ze deze sociale standaards niet internaliseren.

Voor de kinderen met een autisme spectrum stoornis is het anders. Ondanks het feit dat zij ook problemen hebben, kunnen ze wel bepaalde regels leren. De normaal ontwikkelende kinderen kunnen perspectief innemen en valse overtuigingen begrijpen. De meeste kinderen met ASD falen echter op deze taak, en hetzelfde geldt voor dove kinderen. Verbale communicatie is heel belangrijk in het leren van perspectief nemen.

In het onderzoek van Carolien Rieffe et al., maten ze schaamte, trots en schuld in controle- en klinische kinderen. Ze verwachtten dat dove kinderen en kinderen met een ASD minder schaamte, trots en schuld zouden laten zien dan normaal ontwikkelende kinderen. Bij jongere kinderen werden bepaalde taken gebruikt om dit te meten. Bij jonge adolescenten werden sociale vignettes gebruikt. Het bleek dat klinische kinderen minder trots, schaamte en schuld ervaarden.

Cultuur en sociale emoties

Cultuur bepaalt je sociale standaards, en je sociale standaards bepalen welke sociale emoties je ervaart. Cultuur kan zowel objectief als subjectief zijn. Het wordt geproduceerd door de mens en is aangeleerd. Het is functioneel omdat cultuur regels stelt over hoe je zou moeten samenleven met anderen. Het is ook veranderbaar, want onze cultuur van nu is anders dan veertig jaar geleden. Sommige culturen zijn individualistisch, en sommige culturen zijn collectivistisch. In een individualistische cultuur zijn mensen heel onafhankelijk en willen mensen niet op anderen vertrouwen voor steun. Je eigen ontwikkeling en eigen belangen zijn je eerste prioriteiten.
Mensen willen uitblinken en beter zijn dan anderen. Dit is vaak het geval in westerse culturen. In collectivistische culturen zien mensen zichzelf als deel van een grotere groep. Je bent meer betrokken bij anderen en de familie is belangrijker. In een individualistische cultuur zie je veel minder relaties tussen mensen. Er zijn wel groepen, maar de meeste mensen blijven bij hun eigen groep. In collectivistische culturen is iedereen verbonden met iedereen. Mensen in collectivistische culturen laten meer schuld en trots zien dan westerse kinderen. Omdat de groep belangrijker is in collectivistische culturen is het makkelijker om jezelf te devalueren. Mensen in collectivistische culturen hebben echter minder opties en macht om zelf dingen te veranderen en zelf hun relaties te repareren omdat iedereen verbonden is met iedereen. Schuld is daarom een minder geschikte emoties. Er zijn ook meer regels en normen in collectivistische culturen die geschonden kunnen worden, dus er zijn meer mogelijkheden om schaamte te voelen.

Empathie

Empathie kan gezien worden als een sociale lijm: het is heel belangrijk in het tot stand brengen van betekenisvolle vriendschappen. Het leidt tot hulpgedrag en tot coöperatie. Het bestaat uit een affectief deel, waarbij je zelf voelt wat de andere persoon voelt. Daarnaast is er het cognitieve deel: je moet de emotie die iemand anders ervaart kunnen begrijpen. Dit heeft een grote overlap met de theory of mind.

De ontwikkeling van empathie

Hoffman (1987) zegt dat affectieve empathie al gezien wordt bij pasgeboren kinderen. Affectieve empathie is hetzelfde als besmetting. Wanneer de ene baby begint te huilen, begint een andere baby ook te huilen. Dit kent een neurologische basis, namelijk de spiegelneuronen. Om empathie te kunnen ervaren, moeten kinderen in staat zijn om hun aandacht te richten op iemand anders, omdat het affectieve deel van empathie een onplezierige emotie betreft. Dit motiveert je om de ander te helpen omdat je deze emotie kwijt wil. Kinderen beginnen hun aandacht te richten op anderen wanneer ze ongeveer 2/3 jaar oud zijn, en dit is ook de leeftijd waarop ze prosociaal gedrag laten zien. kinderen moeten ook in staat zijn om te begrijpen waarom de ander overstuur is, dus ze moeten een theory of mind hebben.

Klinische groepen en empathie

Bij de observatietaak met jongere kinderen (tussen de 1 en 5 jaar oud) zijn er geen verschillen in empathie gevonden tussen dove en horende kinderen. Ook de ouders rapporteerden geen verschillen. Oudere dove kinderen scoorden daarentegen lager op prosociale handelingen tijdens de observatie taak. Zij toonden ook minder begrip op de zelfrapportage taak. De reden waarom er geen verschillen zijn gevonden tussen jongere dove en horende kinderen is dat de focus hier ligt op affectieve empathie. Aangezien affectieve empathie aangeboren is, zijn hierin ook geen verschillen te verwachten tussen dove en horende kinderen. Je moet echter ook uit kunnen leggen waarom de dove en horende kinderen beide naar de onderzoeker keken tijdens de taak. Je zou namelijk verwachten dat dove kinderen minder aandacht zouden hebben voor de andere persoon. Dove kinderen vertrouwen echter meer op visuele cues voor hun communicatie. Dit zou een reden kunnen zijn waarom ze naar de onderzoeker kenen en naar wat er gebeurde. Het is dus niet duidelijk of dove kinderen naar de onderzoeker keken voor de visuele cues, of omdat ze daadwerkelijk geïnteresseerd waren in haar emotie.

Emotieregulatie is duidelijk meer problematisch bij kinderen met ASD (autisme spectrum stoornis), en hun theory of mind vertoont ook gebreken. Voor de observatietaak waren er geen verschillen tussen normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met ASD. Volgens de ouders hadden kinderen met ASD echter minder aandacht voor de emoties van anderen en vertoonden zij minder prosociale handelingen. De verklaring hiervoor is dat kinderen met ASD wel aandacht hadden, maar die aandacht was voor de handeling, en niet voor de emotie. Dus de aandacht was niet gericht op de emotie. Het is dus gebleken dat dove kinderen en kinderen met een autisme spectrum stoornis minder empathie vertonen, en het is dus niet verbazingwekkend dat zij ook minder kwalitatieve vriendschappen hebben, aangezien empathie hiervoor vereist is.

Hoorcollege 5: Emoties, mentale gezondheid en sociale aanpassing

Socialisatie invloeden (von Salisch, 2001)

Von Salisch heeft het in zijn artikel over verschillende relationele contexten, namelijk met ouders, leeftijdsgenoten en vrienden. Deze verschillende relaties hebben verschillende kenmerken wanneer je kijkt naar sociale macht en nabijheid. Je kunt ook zeggen of de relatie gekozen of onvrijwillig is, en je kunt iets zeggen over de invloed van de relatie.

Ouder-kind relaties

In de relatie tussen ouders en kind is de sociale macht asymmetrisch omdat het kind minder sociale macht heeft dan de ouders. De relatie is ook hecht, onvrijwillig (omdat de ouder het kind niet kan kiezen en het kind zijn of haar ouders ook niet kan kiezen), en er is sprake van een invloed vanaf de geboorte.

Ouders kunnen een directe instructie geven aan hun kind, bijvoorbeeld over emotie expressie. Een ouder kan het kind ook instructies geven over hoe ze moeten copen, dus hoe ze zichzelf moeten kalmeren wanneer ze een negatieve emotie ervaren.
Er zijn ook drie indirecte invloeden. Ideaal gezien zouden de ouders moeten fungeren als emotie coaches, dus zij zouden een emotioneel rol model moeten zijn voor hun kind.

De eerste indirecte invloed van de ouders wordt modelling genoemd. Dit betekent dat de ouder optreedt als model, en in zijn of haar gedrag laat zien hoe je een emotie uit moet drukken. Modelling kan ook bestaan uit social referencing. Hiervan is sprake wanneer een ouder de emotionele betekenis van een gebeurtenis onbewust weergeeft. Ouders kunnen ook een model zijn in het copen met emoties. Modelling kan ook gaan over de algemene affectieve omgeving waarin het kind opgroeit: is de omgeving over het algemeen positief of negatief, of een combinatie van beide?

De tweede manier waarop ouders emotioneel gedrag socialiseren is door straffen en belonen. Een ouder kan het emotionele gedrag van een kind allereerst belonen. Dit betekent dat een ouder de emoties van het kind valideert. Dit kan het kind helpen om te gaan met bijvoorbeeld negatieve emoties. Het faciliteert emotie competentie. Het geeft het kind het idee dat ze op een open manier kunnen praten over emoties.

Aan de andere kant kan een ouder ook meer bestraffend zijn. Dit uit zich in een ouder die wil dat het kind het tonen van zijn of haar emotie minimaliseert, of die het laten zien van emoties zelfs bestraft of negeert. Het kind is dan meer geneigd om te leren dat emoties niet getoond en gecommuniceerd mogen worden, en ze zullen minder snel hulp zoeken. Dit heeft negatieve gevolgen, omdat het kind niet leert om te gaan met zijn of haar emoties.

De derde indirecte manier is communicatie. Dit houdt in dat ouders bijvoorbeeld een verbaal label geven aan een bepaald gevoel. Het geven van deze labels aan het kind staat het kind toe om zich bewust te worden van de verschillende emoties die er zijn. De ouder kan ook praten over wanneer, waar en hoe een emotie uitgedrukt kan en mag worden. De communicatie kan ook gaan over coping, dus het kind leert hoe negatief affect gereguleerd kan worden.

Het emotie zelfbewustzijn van peuters

Warren en Stifter (2008) vonden dat moeders die hoog scoorden op steunende socialisatie een beter zelfbewustzijn van blijdschap voorspelde bij hun kind één jaar later. Voor verdriet vonden ze dat niet-steunende socialisatie resulteerde in een slecht bewustzijn van verdriet bij hun kind. Voor woede waren er geen significante resulten. Woede was dus niet gerelateerd aan socialisatie.

Tekortkomingen in de ouder-kind relatie (von Salisch, 2001)

Een ouder is op een heleboel manieren meer volwassen dan een kind, en dit kan ervoor zorgen dat zij de emoties van een kind minder goed begrijpen. Dit komt doordat ze niet op hetzelfde niveau denken als het kind. Ook speelt er iets anders. Omdat de ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van het kind, zijn de ouders soms bezorgd wanneer een kind heel enthousiast is over iets. Er zijn verschillende dingen die beïnvloeden hoe goed een ouder de emoties van een kind kan reguleren. Als een ouder zijn of haar eigen emoties goed kan reguleren, is dit meestal positief voor een kind. Dit kan een circulair transactioneel proces zijn.

Leeftijdsgenoten als socialisatie invloed

De relatie tussen leeftijdsgenoten wordt beschreven als symmetrisch, omdat ze een gelijke mate van sociale macht hebben. Het is ook een minder hechte relatie, omdat je je leeftijdsgenoten niet kunt uitkiezen. De relaties zijn onvrijwillig omdat je de leeftijdsgenoten waarmee je bijvoorbeeld in een klas terecht komt niet kunt kiezen.

Er zijn twee redenen waarom leeftijdsgenoten een socialiserende invloed kunnen hebben. Dit heeft te maken met de gelijkheid in de relatie. In deze relaties zijn de leeftijdsgenoten op hetzelfde sociale niveau, cognitieve niveau, morele niveau en ze delen dezelfde levensgebeurtenissen. Dit betekent dat de leeftijdsgenoten zich in een goede positie bevinden om het emotionele leven van andere leeftijdsgenoten te begrijpen. De tweede reden waarom leeftijdsgenoten een socialiserende invloed hebben is vanwege de formatie van een groep. Leeftijdsgenoten hebben de neiging om groepen te vormen, en door deze groepsformatie is er een intensivering van de emotionele ervaring.

Leeftijdsgenoten leren andere leeftijdsgenoten hoe ze de expressie van negatieve emoties moeten dimmen, omdat de expressie van negatieve emoties niet geaccepteerd wordt door de leeftijdsgenoten. Dit zendt het bericht uit naar een kind dat het laten zien van zulke emoties aan leeftijdsgenoten niet toegestaan is. Rond de leeftijd van tien jaar kunnen kinderen ook leren om een soort ‘masker’ op te doen. Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld blij doen wanneer ze boos zijn. Dit kan heel nuttig zijn. Op het gebied van woede gebruiken oudere kinderen meer vermijding of verwijdering dan jongere kinderen.

Vrienden als socialisatie invloed

Relaties met vrienden zijn symmetrisch, hecht, vrijwillig en ontwikkelen zich rond de vroege adolescentie. Net zoals met leeftijdsgenoten, zijn de twee individuen in een relatie gelijk in hun ontwikkelingsniveau. Vriendschappen zijn ook intens, omdat de relaties hechter zijn. Binnen deze relaties kunnen kinderen of adolescenten nieuwe manieren leren waarop ze hun emoties kunnen reguleren, of nieuwe aspecten van emotionele competentie. Deze nieuwe dimensies kunnen positief zijn, omdat je echt kunt leren hoe je een ander persoon moet steunen. Wanneer er een conflict is tussen vrienden is de manier waarop emoties gereguleerd worden anders dan tussen leeftijdsgenoten. Bij een vriendschap is het persoonlijke doel om die relatie te behouden, en het sociale doel is dat je vriend ook bevriend wil blijven met jou. Deze doelen zijn in overeenstemming met elkaar, dus je hebt sneller de neiging om je vriend te benaderen en het probleem op te lossen. Je kan ook nieuwe emoties voelen wanneer je een conflict hebt met een vriend, zoals jaloezie of nijd. Je moet leren omgaan met deze emoties en tegelijkertijd de vriendschap behouden. Vriendschappen kunnen fragiel zijn omdat ze vrijwillig zijn.

Emotionele competentie en sociale aanpassing

Blair et al. hebben het ‘ontwikkelings cascade model’ onderzocht. Dit model houdt in dat ontwikkeling in één domein overloopt in een ander domein, en dit weer overloopt in een derde domein. Ze zeiden dat de fundering van emotionele competentie emotieregulatie is. Volgens het cascade model voorspelt betere emotieregulatie op vijfjarige leeftijd betere sociale vaardigheden op zevenjarige leeftijd. Betere sociale vaardigheden voorspellen een hogere acceptatie door leeftijdsgenoten en een betere kwaliteit van vriendschappen op tienjarige leeftijd. De studie van Murphy et al. Liet zien dat emotieregulatie cruciaal is om sociale competentie te verbeteren in de vroege adolescentie.

Emotieregulatie en agressie

Er is een positieve relatie tussen problemen met emotieregulatie en agressief gedrag, maar andersom geldt dit niet. Agressie voorspelt dus niet een problematische emotieregulatie, volgens de studie van Röll et al. (2012). Deze relatie is niet voor iedereen hetzelfde. Geslacht is een mogelijke moderator van emotieregulatie en agressie/externaliserende problemen later in het leven. Deze relatie is mogelijk sterker voor meisjes dan voor jongens. Een mediator zou afwijzing door leeftijdsgenoten kunnen zijn. Problemen met emotieregulatie leidt tot afwijzing door leeftijdsgenoten, en dit leidt vervolgens tot externaliserend gedrag.

Hoorcollege 6: Emotionele competentie en depressie

Verdriet

De functie van verdriet is het zoeken van steun bij anderen, dus om hulp van anderen te krijgen. Het is een normale emotie om te ervaren, maar men moet wel leren ermee om te gaan. Het is normaal om je verdrietig te voelen, en meestal heeft het een oorzaak. Maar verdriet kan ook abnormaal of atypisch zijn. Verdriet is ‘abnormaal’ wanneer het moeilijk is om het verdriet op te lossen, wanneer het langdurig is, en wanneer het interfereert met het dagelijks leven.
Volgens de DSM is depressie niet gewoon hetzelfde als een toename in verdriet. De andere symptomen van depressie zijn toegenomen irriteerbaarheid (of woede), anhedonia, en gevoelens van waardeloosheid of schuld. Bij kinderen komt irriteerbaarheid of woede veel vaker voor dan verdriet.

Een prototypische verstoring van emoties

Emotionele competentie en depressieve symptomen (Hughes et al., 2011).

In deze studie zijn drie categorieën gemeten. De eerste categorie gaat over emotionele staten, dus ze keken naar de ervaring van schuld, schaamte en empathie. De tweede categorie is emotioneel bewustzijn, wat controle, herkenning en responsiviteit bevat. De derde categorie is emotieregulatie en bevat herwaardering en onderdrukking.
Ze hebben dus gekeken naar schuld en schaamte. Schuld wordt gezien in termen van gedrag wat een ander persoon kan schaden, waardoor de andere persoon moeite doet om de relatie te herstellen. Schaamte wordt gemeten in termen van focus op de zelf, dus de focus ligt op het persoonlijk falen. De persoon wil verdwijnen en wil opnieuw geaccepteerd worden door de groep. In vergelijking tot de laag depressieve groep laat de hoog depressieve groep een hoger niveau van schaamte en onderdrukking van emoties zien. Daarentegen laat de hoog depressieve groep een lager niveau van schuld, emotie herkenning, responsiviteit en herwaardering zien.
Ten tweede wilden de auteurs weten welke variabelen het lidmaatschap van de hoog depressieve groep bepaalden. Ze vonden dat een hogere score op schaamte je een grotere kans geeft om lid te zijn van de hoog depressieve groep. Hetzelfde geldt voor minder emotionele controle en minder emotioneel zelfbewustzijn. Wat betreft empathie zijn er geen verschillen gevonden. Dit correspondeert met het feit dat schaamte verbonden is aan depressie.
Het is bij deze studie belangrijk om er rekening mee te houden dat de cognitieve stijl van hoog depressieve groep de zelfrapportages heeft kunnen beïnvloeden.

Affectieve ervaringen D vs ND (Sheeber et al., 2009)

Deze studie richt zich niet op emotionele ompetentie, maar meer op de gedragsmatige en ervaringscomponenten van emoties. De studie lijkt naar specifieke aspecten van de emoties verdriet, woede en blijdschap. Ze keken naar de intensiteit, duur en de frequentie van deze emoties. Ze hadden drie verschillende familie interactie situaties en ze observeerden het affectieve gedrag gedurende deze interacties. Ze gebruikten ook zelfrapportages en ouderrapportages. De depressieve adolescenten ervoeren verdriet en woede gedurende een langere tijd. Vooral met woede vonden ze dat depressieve adolescenten woede met een grotere frequentie en intensiteit ervoeren.

Emotionele competentie als risico van en gevolg van depressie

Leidt emotionele competentie tot depressieve symptomen? (Rieffe & DeRooij, 2012)

In deze studie met kinderen van 10/11 jaar oud, lieten de onderzoekers zien dat drie van de subschalen van emotioneel bewustzijn bijdroegen aan depressieve symptomen. Deze subschalen zijn het differentiëren van emoties, het analyseren van eigen emoties en van de emoties van anderen. Ze vonden dat kinderen die hogere niveaus van emotiebewustzijn hadden, een vermindering hadden in depressieve symptomen over de tijd. Als er een opbouw is van negatieve emoties, kan dit resulteren in een gevoel van disconnectie en dit kan problematisch zijn.

Wat is het effect van depressieve symptomen op emotionele competentie? (Larsen et al., 2013).

Deze studie heeft aangetoond dat meer depressieve symptomen meer onderdrukking van emoties voorspelde één jaar later. Dus emotionele competentie kan een risicofactor zijn voor het ontwikkelen van depressieve symptomen, maar depressieve symptomen kunnen zelf ook invloed hebben op de ontwikkeling van emotionele competentie.

Socialisatie invloeden

De toegang tot de sociale wereld kan de ontwikkeling van sociale competentie beïnvloeden, en dit kan op zijn beurt de mentale gezondheid beïnvloeden. Er zijn drie socialisatie invloeden, namelijk modelling, contingenties, en communicatie.

Modelling

Wanneer de moeder van een kind depressief is, gaat de modelling op een andere manier in vergelijking tot kinderen van moeders die niet depressief zijn. Depressieve moeders lachen minder naar hun kinderen, laten meer negatieve uitdrukkingen of neutrale uitdrukkingen zien en zijn meer teruggetrokken en gedempt in hun interacties. Dit geeft het ontwikkelende kind een heel andere emotionele ervaring. Székely et al. onderzochten de volgende onderzoeksvraag: herkennen kinderen van drie jaar oud van moeders met veel depressieve symptomen positieve emoties minder accuraat en negatieve emoties meer accuraat dan drie jaar oude kinderen van moeders met geen of weinig depressieve symptomen? In tegenstelling tot hun hypothese vonden ze dat kinderen van moeders met hoge niveaus van depressie niet zo goed waren in het labelen van alle emoties als kinderen van moeders met lage niveaus van depressie. Misschien dat deze kinderen moeilijkheden hebben met het verbinden van geschikte verbale labels aan gezichtsuitdrukkingen van emoties. Het herkennen van gezichtsuitdrukkingen is belangrijk voor sociale interacties, dus het is een sleutelvaardigheid en het is van belang voor het latere leven. Dus kinderen van depressieve moeders hebben meer moeilijkheden in het herkennen van emoties of het labelen van emoties, wat ervoor kan zorgen dat zij meer depressieve symptomen zullen ervaren.

Contingenties (Sander et al., 2015)

Contingenties gaan over de manier waarop een ouder reageert op de emotionele uitingen van hun kind. De ouders kunnen steunend of niet steunend zijn. Wanneer het kind niet steunend is, geeft dit het kind het idee dat het niet goed is om je emoties te laten zien en dat ze hun emoties voor zichzelf moeten houden. Deze studie richtte zich op verdriet en woede en keek zowel naar moeders als naar vaders. We weten van andere studies dat emotie disregulatie verbonden is aan meer depressieve symptomen bij kinderen en adolescenten. Ze stelden dat niet steunende reacties van de ouders dienen als moderator in deze relatie. Ze vonden een positieve associatie tussen depressie en een disregulatie van woede en verdriet. Het is ook negatief geassocieerd met het copen met verdriet en woede. Ze vonden ook dat depressieve symptomen voorspeld worden door de niet-steunende emotionele reacties van de moeder op verdriet, en door de niet-steunende emotionele reacties op woede van de vaders. Dit zou het geval kunnen zijn omdat de reacties van de vader op woede en de reacties van de moeder op verdriet meer aanwezig zijn. Ze vonden ook dat niet-steunende reacties inderdaad optreden als moderator in de relatie tussen de disregulatie van woede en meer depressieve symptomen bij kinderen en adolescenten. Deze relatie is groter voor woede dan voor verdriet. Het zou dus zo kunnen zijn dat ouders die niet steunend reageren op de emotie van het kind ervoor kunnen zorgen dat het kind moeite heeft met zijn of haar emotieregulatie. Dit kan op zijn beurt weer leiden tot depressieve symptomen bij het kind.

Depressie en sociale interacties (Kearney, 2013)

Kinderen en adolescenten die klinisch depressief zijn lachen minder, fronzen meer en klagen meer. Het is ook bekend dat er bij kinderen met een depressie een verminderde sociale activiteit en verminderd oogcontact is.

Sociale interacties (Van Beek et al., 2006)

De eerste onderzoeksvraag van deze studie was als volgt: Laten adolescenten met een milde depressie minder positieve gedragingen zien dan adolescenten zonder depressie? De tweede onderzoeksvraag was: Wordt er op een minder positieve manier gereageerd op adolescenten met een milde depressie? Ze keken naar drie nonverbale gedragingen: staren, gedragen op de achtergrond die interesse aangeven zoals knikken, en de frequentie van glimlachen en lachen tijdens de conversatie. Ze vonden dat met name bij vrouwen de adolescenten met een milde depressie minder keken tijdens het luisteren. Ook lachten ze minder en de gesprekspartners van depressieve adolescenten lachten ook minder vaak. De toegang tot de sociale wereld kan dus beïnvloed worden door een toename in verdriet of woede/depressieve symptomen en sociaal gedrag. Dit kan de emotionele competentie beïnvloeden en dit kan de depressieve symptomen die al aanwezig waren versterken.

Hoorcollege 7: Emotionele competentie en angst

Sociale angst

Sociale angst houdt in dat er sprake is van een extreme angst voor sociale interacties. Dit moet tevens een belemmering zijn voor het dagelijks functioneren. De prevalentie van sociale angst is tamelijk hoog. 9.3% van alle mensen ervaart op een moment in het leven een sociale angst stoornis. 20 tot 50% van de sociale angst wordt veroorzaakt door genetische factoren.

Fysiologische opwinding

Voor het meten van sociale angst wordt een evaluatie taak gebruikt. Mensen moesten een foto inleveren van zichzelf, en ze werden verteld dat deze foto’s geëvalueerd zouden worden door anderen. Ook werden ze gevraagd of ze verwachtten dat de ander hen leuk/aardig zou vinden, en vervolgens kregen ze de feedback van de ander te horen. De focus lag op de onverwachte afwijzing, omdat dit de meest pijnlijke conditie is. De onderzoekers verwachtten dat de proefpersonen in de conditie met de onverwachte afwijzing een lagere hartslag zouden hebben, en dat dit effect groter zou zijn bij adolescenten dan bij jongeren kinderen. Dit omdat leeftijdsgenoten voor adolescenten belangrijker zijn dan voor jongere kinderen. Het onderzoek liet zien dat de hartslag omlaag ging in de conditie met de onverwachte afwijzing, dus in vergelijking tot kinderen waren adolescenten meer gevoelig voor afwijzing door leeftijdsgenoten. Dit effect was groter voor meisjes dan voor jongens.

Cognitieve verwerking

Sociale angst is gerelateerd aan aandacht, interpretatie en verwachtingen. Sociaal angstige mensen richten hun aandacht direct op een bedreigende stimulus. Dit gebeurt in de eerste paar seconden na de stimulus, maar daarna proberen ze de stimulus juist te vermijden. Een andere bias in aandacht is de bias in het opmerken van negatieve in plaats van positieve reacties bij anderen. Op deze manier bevestigen mensen met een sociale angststoornis hun idee dat sociale interacties bedreigend zijn. Ook richten sociaal angstige personen hun aandacht vooral op zichzelf, en ze denken dat mensen zullen zien dat ze heel angstig zijn. Ze kijken echter niet naar anderen om hun ideeën te bevestigen of te ontkrachten. De tweede bias in informatieverwerking is interpretatie. Sociaal angstige mensen interpreteren sociale stimuli op een negatieve manier. Wanneer ze iemand zien lachen, denken ze dat ze uitgelachen worden. De laatste bias is dat sociaal angstige mensen denken dat ze iets slecht zullen doen in een sociale situatie. Ze hebben dus negatieve verwachtingen over hun gedrag.

Sociale angst heeft te maken met normale toenames van sociale angsten en zorgen. Dit gebeurt namelijk altijd in de adolescentie. Dit komt doordat de prefrontale gebieden zich iets later ontwikkelen dan de subcorticale gebieden. De adolescentie is een periode waarin de subcorticale gebieden (ook wel de emotionele gebieden genoemd) volledig ontwikkeld zijn, maar de prefrontale gebieden nog niet. Adolescenten hebben dus nog niet genoeg cognitieve controle om hun emotionele reacties te verminderen. Sociale angst ontwikkelt dus vaak tijdens de adolescentie, en dit heeft te maken met de normale ontwikkeling van het emotionele brein. Ze hebben wel de emotionele reacties, maar nog niet genoeg cognitieve controle om deze reacties te dempen. Aan de andere kant kan de ontwikkeling van de prefrontale gebieden ook leiden tot een bias in interpretatie, wat weer kan leiden tot een sociale angststoornis.

Motorische expressie

Een andere manier om sociaal angstige reacties te meten is de ‘speech taak’. Dit bestaat uit drie stadia: de anticipatie, het optreden en de herstelfase. Blöte et al. (2015) praten over de ‘Leiden public speaking task’. Een week voor het experiment lieten zij kinderen weten dat ze een speech zouden moeten geven over films die ze leukv inden of niet leuk vinden voor een pbliek. In het lab gaven ze vervolgens hun speech voor een vooraf opgenomen publiek die neutrale luisteraars waren. Dit is gedaan zodat het publiek bij alle proefpersonen hetzelfde was. Er waren twee fases in het onderzoek. De eerste fase is de ontwikkeling van een observatieschaal, en de tweede fase is de relatie met sociale angst. Participanten die hoog scoorden op sociale angst werden als minder expressief beoordeeld en lieten minder vertrouwen zien. Ook lieten ze wat meer opwinding zien, maar dit effect was niet significant. Veiligheidsgedragingen worden gebruikt door sociaal angstige mensen om hun angst te verbergen. Dit kan overkomen als niet expressief, omdat ze zo bezig zijn met het verbergen van hun angst.

Subjectief gevoel

Subjectieve gevoelens warden ook gemeten met behulp van een speech taak. Mensen beoordeelden leeftijdsgenoten en vervolgens moesten ze een speech geven voor een camera waarin ze over zichzelf moesten praten. Op verschillende tijden werden ze gevraagd hoe zenuwachtig ze waren. Dit is een manier om subjectieve gevoelens tijdens de speech taak te meten. Personen die hoog scoorden op sociale angst, scoorden ook hoger op alle angst items, behalve op positief piekeren. Ook waren ze zenuwachtiger tijdens de taak. Uit onderzoek is ook gebleken dat hoe meer je verwant bent aan iemand met een sociale angststoornis, hoe sociaal angstiger je zelf ook bent. Dit betekent dat er iets is in sociale angst wat erfelijk is.

Actietendenties

Vermijding is een belangrijk onderdeel van een sociale angststoornis. Patiënten met een sociale angststoornis vermijden sociale situaties, maar ze kunnen hun overtuigingen niet testen omdat ze zich daar niet aan blootstellen. Er kan dus geen ontkenning plaatsvinden van onrealistische overtuigingen, waardoor de sociale angststoornis in stand wordt gehouden.

Socialisatie van angst

Uit studies is gebleken dat er verschillen zijn tussen de hersenen van sociaal angstige mensen en mensen zonder sociale angst. De interactie tussen genen en de omgeving is het belangrijkst in de ontwikkeling van een sociale angststoornis. Er zijn drie manieren waarop ouders het gedrag van hun kind kunnen beïnvloeden, namelijk door modelling, straffen en belonen en communicatie.
Majdandzic et al. (2014) hebben gekeken naar verschillende soorten gedragsstijlen van ouders. Volgens hen zijn er drie soorten ouderlijk gedrag: overcontrolerend gedrag, afwijzend gedrag en uitdagend gedrag. Ze maken ook onderscheid tussen de rol van de moeder en de vader. De moeder heeft een meer hechtende relatie met het kind, terwijl de vader een meer openende relatie heeft met het kind. Er bestaat een positieve relatie tussen het uitdagende gedrag van de moeder en de sociale angst van het kind, terwijl dit tegenovergesteld is voor het uitdagende gedrag van de vader. Dit komt doordat het uitdagende gedrag van de moeder haar hechtende rol als het ware tegenspreekt.

Er bestaan ook invloeden van leeftijdsgenoten. Kinderen leren bijvoorbeeld display rules voor emoties van leeftijdsgenoten, omdat leeftijdsgenoten laten zien wat voor soorten gedrag acceptabel zijn en wat niet. De invloed van leeftijdsgenoten kan ook negatief zijn, maar dit is niet altijd het geval. Gedurende de adolescentie worden leeftijdsgenoten steeds belangrijker voor kinderen, en vermindert de invloed van de ouders.

Conclusie

Het emotie proces bestaat uit verschillende componenten die elk kunnen bijdragen aan sociale angst. Deze componenten zijn fysiologische opwinding, cognitieve verwerking, motorische expressie, subjectieve gevoelens en actietendenties. Sociale angst is echter niet altijd negatief, omdat mensen je soms aardiger vinden als je je niet heel dominant gedraagt maar je juist wat meer volgend opstelt. Sociale angst heet dus weldegelijk een evolutionaire functie.

Hoorcollege 8: Emotionele competentie als een
transdiagnostische factor

Wat is een transdiagnostische factor?

Dit is een nieuwe benadering binnen de psychopathologie. Transdiagnostisch wil zeggen dat je kijkt over een aantal verschillende stoornissen. ‘trans’ betekent letterlijk over/door. Dit bekijkt of er een gedeelde factor is voor verschillende stoornissen. Dit is van belang vanwege de hoge comorbiditeit van verschillende symptomen en stoornissen. Wellicht komt deze comorbiditeit dus door een gedeelde factor, een gedeeld proces of een gedeeld mechanisme. Deze factoren, processen en mechanismen kunnen op cognitief, affectief of neurobiologisch gebied voorkomen. De ontdekking van een transdiagnostische factor kan heel belangrijk zijn voor interventies, omdat je je dan kan focussen op een aantal stoornissen tegelijk. Dit kan effectief zijn wat betreft tijd en kosten. Er zijn internaliserende en externaliserende syndromen, en er is een groep neuro-ontwikkelingsstoornissen. Een transdiagnostische factor kan bestaan binnen het internaliserende of externaliserende spectrum, maar het kan ook bestaan tussen de verschillende spectra.

Ruminatie en internaliserende symptomen (McLaughlin & Nolen-Hoeksema, 2011)

Er is een hoge comorbiditeit binnen internaliserende symptomen. 40 tot 80% van de jongeren met een depressieve stoornis heeft ook een angststoornis. Bij kinderen is dit meestal scheidingsangst, terwijl dit bij adolescenten meestal een gegeneraliseerde angststoornis is of een sociale fobie. 30% van de adolescenten met een angststoornis heeft ook een depressie. Een mogelijke transdiagnostische factor bij depressie en angst is ruminatie (piekeren).

Ruminatie

Ruminatie is een cognitieve copingstrategie, dus het is een manier om om te gaan met negatieve emoties. Het wordt omschreven als passief en herhaaldelijk denken over symptomen, oorzaken en gevolgen van symptomen. Een van de negatieve dingen aan ruminatie is dat het de oorzaak van de stress niet verandert. Ruminatie kan ook een reactie zijn op een negatieve gebeurtenis. Bij kinderen en adolescenten is er meer sprake van ruminatie wanneer ze een angststoornis of depressie hebben. Ruminatie voorspelt een verhoogde vermijding van sociale situaties tijdens de adolescentie. De onderzoeksvraag in het onderzoek van McLaughlin & Nolen-Hoeksema was: Biedt ruminatie statistisch gezien een verklaring voor de relatie tussen de symptomen van angst en depressie bij adolescenten? Ruminatie wordt dan gezien als de mediërende variabele tussen depressie en angst. Een mediërende variabele is een variabele die intervenieert tussen twee variabelen. Wat de onderzoekers eerst hebben gedaan is kijken of er een correlatie is tussen depressie en angst. Ze moesten ook kijken of er sprake was van een relatie tussen ruminatie en depressie en een relatie tussen ruminatie en angst. Ruminatie werd gemeten met de ‘Children’s Response Styles Questionnaire’ (CRSQ). Ze vonden dat depressie en angst positief gecorreleerd waren. Wanneer ze ruminatie toevoegden, wilden ze weten of de correlatie tussen depressie en angst afnam. Als er inderdaad een afname zou zijn in de correlatie tussen angst en depressie, kunnen ze concluderen dat ruminatie een mediërende variabele is tussen depressie en angst. Ze vonden dat dit inderdaad het geval was. In het longitudinale model vonden ze dat depressie een toename in ruminatie voorspelde, en dat deze ruminatie een toename in de symptomen van angst voorspelt.

Verklaringen van ruminatie

Ruminatie vermindert het positieve affect en verhoogt het negatieve affect, dus het veroorzaakt een generalisatie van de negatieve stemming. Verder interfereert ruminatie met sociaal functioneren en anderen zullen minder snel hulp bieden. Ten derde interfereert ruminatie met het effectief oplossen van problemen.

Internaliserend-externaliserend

Internaliserende en externaliserende problemen komen vaak samen voor. Jongeren met gedragsproblemen laten een verhoogd risico op depressie en angst zien. Het idee is dat ruminatie ook een rol zou kunnen spelen in de associatie tussen internaliserende en externaliserende symptomen. Volgens het 'failure model’ (Capaldi, 1992) leidt agressie tot conflicten, sociale afwijzing en negatieve ervaringen in sociale en academische contexten. Dit kan weer leiden tot internaliserende problemen. Het is bewezen dat negatieve ervaringen meer ruminatie kunnen veroorzaken. Dus sociale afwijzing voorspelt een toename van ruminatie.
Er is een andere oude theorie (Caprara, 1986) voor de verklaring waarom internaliserende symptomen tot agressie kunnen leiden. Als je geprovoceerd bent, kun je reageren met ruminatie. Dit kan leiden tot agressie. Op deze manier is ruminatie geassocieerd met internaliserende problemen. McLaughlin et al. (2014) lieten zien dat ruminatie bij jongens een mediator is tussen angst en depressie met agressie tot gevolg. Andersom geldt deze relatie ook.

Empathie en externaliserende problemen

Empathie is de sociale lijm voor het vormen van banden en het lokt hulpgedrag en coöperatie uit. Het bevat een affectieve component (besmetting) en een cognitief component (theory of mind).

Empathie

Kinderen met autisme hebben waarschijnlijk te veel affectieve empathie, maar te weinig cognitieve empathie. ADHD en Disruptive Behavior Disorder (DBD) hebben een hoge comorbiditeit. Slechts 31% van de kinderen met ADHD hebben geen andere stoornis. Mogelijk is empathie een transdiagnostische factor in ADHD, DBD en ASD (Autisme Spectrum Stoornis). Deschamps et al. (2015) lieten zien dat empathie agressief en antisociaal gedrag inhibeert en dat er een centrale rol is voor de uitingen van verdriet en stress bij anderen.

De ontwikkeling van empathie

Er zijn vier componenten in de ontwikkeling van empathie. Het eerste stadium is besmetting, dit houdt in dat het kind voelt wat de ander voelt. Het tweede stadium is de aandacht voor de emoties van een ander. Het derde stadium omvat prosociale gedragingen. Dit betekent dat het kind iets doet om de stress in een ander te verminderen. Het laatste stadium is het begrip van waarom de ander overstuur is. Dit is het cognitieve element van empathie.

Bevindingen met betrekking tot empathie (Deschemps et al., 2015)

Bij kinderen en adolescenten met DBD is de affectieve empathie beperkt, terwijl de cognitieve empathie wel normaal is. Bij kinderen en adolescenten met ADHD is de affectieve empathie beperkt, en of dit het geval is voor cognitieve empathie is niet zeker. Ze vonden ook dat prosociaal gedrag negatief correleert met agressie en symptomen van ADHD. De steekproef van het onderzoek bestond uit kinderen van 6 en 7 jaar oud. Er was een ADHD groep, een comorbide DBD-ADHD groep, en een groep met normaal ontwikkelende kinderen. De onderzoekers richtten zich op de empathie van de kinderen richting verdriet en stress. Ze gebruikten rapportages van de ouders en de leerkrachten. Ze gebruikten ook een taak met verhaaltjes om affectieve empathie te meten.

Resultaten

Er zijn verschillende bevindingen voor de verschillende metingen in dit onderzoek. Volgens de leraren waren de kinderen met DBD minder empathisch dan normaal ontwikkelende kinderen. Volgens de ouders en de verhaaltjes taak waren er echter geen verschillen tussen de kinderen met DBD en normaal ontwikkelende kinderen in empathie. Ze vonden wel dat kinderen met DBD minder prosociaal zijn dan normaal ontwikkelende kinderen. Dit was anders dan wat ze verwacht hadden, omdat ze verwacht hadden meer verschillen te vinden tussen de DBD groep en de normaal ontwikkelende kinderen. Voor de ADHD groep hebben ze gevonden dat kinderen met ADHD minder empathisch zijn dan normaal ontwikkelende kinderen volgens de leraren. Volgens de ouders en de verhaaltjes taak waren er echter ook geen verschillen tussen de kinderen met ADHD en de normaal ontwikkelende kinderen. Er waren ook geen verschillen tussen de ADHD groep en de normaal ontwikkelende groep in prosociaal gedrag.

Conclusies

Volgens de ouders hebben de kinderen met DBD geen problemen met het delen van verdriet, maar volgens de leraren hebben ze wel problemen met het delen van verdriet en stress op school. Ook reageren ze minder snel op verdriet met prosociale handelingen. Er kan echter wel een invloed zijn van de beloning in de vorm van geld die ze kregen op de prosociale taak. Het zou ook zo kunnen zijn dat dit meer te maken heeft met emotieherkenning dan met empathie. De kinderen met ADHD hebben minder empathie volgens de leerkrachten, maar niet volgens de ouders. Dit kan veroorzaakt worden door de sociale druk in de schoolcontext. Het zou kunnen dat het kind overspoeld wordt door de verschillende stimuli op school en daardoor minder empathie kan laten zien. Volgens andere metingen zijn de dimensies van empathie (affectief, prosociaal) intact in kinderen met ADHD. Er kan worden gekeken naar empathie als transdiagnostische factor, maar er is nog geen duidelijkheid over.

Emotionele competentie in interventies

Cognitieve gedragstherapie is de gouden standard voor de behandeling van depressieve en angststoornissen. In deze vorm van therapie zitten al elementen van emotionele competentie. Het idee is om ongezonde gedachtes te vervangen met behulpzame gedachtes. Er is dus sprake van cognitieve herstructurering. In deze vorm van therapie ligt de focus echter op slechts één emotie. In externaliserende problemen is gedragstherapie door de ouders de standaard. In dit programma is één van de actieve ingrediënten om te veranderen hoe emotionele zelfregulatie wordt gesocialiseerd door de ouders. Er wordt dus aan de ouders geleerd hoe ze met hun eigen emotionele gedrag moeten omgaan, hoe ze zelfregulatie moeten modelleren en hoe ze moeten reageren op de emotieregulatie van hun kinderen. In het nieuwe protocol ‘Unified Protocol for treatment of Emotional Disorders in Youth’ (UP-Y) zijn nieuwe componenten toegevoegd aan de behandeling.

Bron

  • Aantekeningen bij de hoorcolleges 2015-2016.
Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Psychology Supporter
Promotions
oneworld magazine
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount] 1
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.