Begrippenlijst Het palet van de psychologie (Rigter)

Deze begrippenlijst bij 'Het palet van de psychologie' is geschreven instudiejaar 2013-2014.

Begrippenlijst psychologie

Deel A

 

Object

Het studieonderwerp van een wetenschap.

Prevalentie

De mate waarin een ziekte of stoornis voorkomt

Lifetimeprevalentie

Hiermee wordt aangegeven hoe groot het deel van een groep mensen is dat ooit in hun leven een bepaalde stoornis heeft gehad dan wel heeft op het moment van het onderzoek.

Cumulatieve maat

Het berekende percentage door de oude en nieuwe gevallen bij elkaar op te tellen en dat aantal te delen door het aantal van de totale onderzoeksgroep.

Psychologie

Een wetenschap waarbij zowel het gedrag van mensen wordt bestudeerd als de gevoelens en gedachten die mensen hebben bij het ervaren van hun gedrag en de omstandigheden waarin dat plaatsvindt.

Gepsychologiseerde wereld

Een wereld waarin de psychologie een sterke weerklank heeft gevonden in de maatschappij.

Evidence based

Een hulpverleningsmethode is bewezen effectief.

Doelbeeld

Een morele visie over hoe mensen behoren te zijn. Hiermee sturen we ons eigen handelen aan en beoordelen we het gedrag van anderen.

Fijnmazige cultuur

Culturen waarbij er minder ruimte is voor het individu en meer ruimte voor groepsbelangen.

Mechanistische mensbeeld

De mens wordt als een mechanisme gezien, samengesteld uit afzonderlijke onderdelen.

Organistische mensbeeld

De mens wordt als een groeiend organisme gezien, bestaande als één geheel.

Personalistische mensbeeld

De nadruk ligt op het unieke karakter van mensen binnen de levende natuur. Ze hebben niet alleen een biologisch maar ook een cultureel leven dat ze niet alleen beïnvloedt maar dat ze ook zelf scheppen.

Hermeneutisch

Een methode gaat uit van een theoriegeladen waarneming in de hulpverlening.

AST

De Algemene SysteemTheorie: een metatheorie dat een overkoepelend kader biedt waarbinnen plaats wordt geboden aan zowel de wetenschappen als de uiteenlopende inzichten uit al deze wetenschappen.

Metatheorie

Een theorie over theorieën.

Holistische visie

Achter deze visie zit altijd een mensbeeld die de eenheid tussen de mens en de wereld benadrukt.

Het biopsychosociale model

Hierin worden de verschillende systeemniveaus teruggebracht tot het biologische, het psychische en het sociale. Met dit model wordt aangegeven dat bij psychische stoornissen niet alleen biologische aspecten een rol spelen, maar ook psychische en sociale aspecten.

 

 

Deel B

 

Het conflictmodel

Het gedrag van mensen en hun bewuste gedachten worden bepaald door zowel hun onbewuste wensen al door het feit dat ze deze niet accepteren.

Het bewuste

Dat deel van het ‘psychische’ dat alles omvat wat zich op een bepaald moment bewust afspeelt, zoals herinneren, emoties en gedachten.

Het voorbewuste

De kennis, emoties etc. die zich niet op een bepaald moment afspelen maar die wel oproepbaar zijn.

 

Het onbewuste

Een niet automatische handeling. Dit zijn vooral cognitieve, emotionele en motivationele processen die we ons niet bewust zijn omdat ze bijvoorbeeld teveel angst oproepen wanneer we ons er wel van bewust zouden zijn.

Primair proces

Het onbewuste dat alleen wensen en geen waarden en normen kent; het streeft naar lustbevrediging en mijd onlust; het is irrationeel oftewel ongevoelig voor bewuste overwegingen en redenen.

Secundair proces

Het (voor)bewuste dat gericht is op doelmatigheid; onder de aandacht van het bewuste komen alleen die wensen die rekening houden met de normen van de buitenwereld; het is rationeel oftewel overwegingen over wat wel en niet bereikt kan worden (dit wordt ook wel het realiteitsprincipe genoemd).

De drifttheorie van freud

Bestaat uit Eros (dat functioneert volgens het lustprincipe) en Thanatos (de agressieve en destructieve driften en de driften die gericht zijn op vermijding van spanning).

Objectgerichte energie

Die energie die mensen richten op (een beeld van) een object.

ID

De eerste stap in het ontstaan van een psychische structuur (volgens Freud). Deze is gericht op behoeftebevrediging die veroorzaakt worden door de driften; zijn georiënteerd op een staat van lust; en waarop het primaire proces van toepassing is.

Ego

De tweede stap in het ontstaan van een psychische structuur (volgens Freud) en staat voor de rede (het gezonde verstand).

Superego

De derde stap in het ontstaan van een psychische structuur (volgens Freud) en is het geweten.

Vermaatschappelijken

Hiermee wordt het proces bedoeld waarbij het kind zelf de rol van corrigerende toe-eigent.

Het Ik-ideaal

Het ideale beeld waaraan iemand wil voldoen.

Fixatie

Een kind weet (volgens Freud) het conflict onvoldoende op te lossen en blijft steken in een ontwikkelingsfase.

Regressie

Een kind kan door allerlei oorzaken terugvallen in een eerdere ontwikkelingsfase, ondanks dat het al één of meerdere fasen goed doorlopen heeft.

De orale fase

In deze fase is de mond is de erogene zone en spelen conflicten zich af rond het thema afhankelijkheid.

De anale fase

In deze fase is de anus is de erogene zone, spelen conflicten zich af rond het thema autonomie en zelfcontrole en vindt de eerste vorming van het Ego plaats.

De fallische fase

In deze fase is het geslachtsdeel is de erogene zone. Deze fase gaat over in de oedipale fase.

De oedipale fase

In deze fase staat het rivaliteitconflict centraal en in de klassieke psychoanalytische theorie wordt deze fase als een kerncomplex gezien.

De latentiefase

Deze fase is één van emotionele rust en sublimatie van de seksuele interesse.

De genitale fase

In deze fase staat de ontwikkeling van intieme relaties centraal met iemand van het andere geslacht.

 

 

Deel C

 

Neobehavorisme

Gaat uit van de opvatting dat gedrag (R) afhankelijk is van zowel de stimulus uit de omgeving (S) als van de condities in het organisme (O).

Habituatie

Is gewenningsleren en omvat die prikkels die binnenkomen maar na verloop van tijd als niet meer belangrijk door het organisme worden geregistreerd doordat er gewenning aan deze prikkels is ontstaan.

Sensitisatie

Het verschijnsel dat een lichte variant van de oorspronkelijke prikkel dezelfde reactie uitlokt.

Chaining

Hiermee wordt bedoeld dat een leerproces achterstevoren wordt aangeleerd. Dit is van toepassing op bijvoorbeeld zelfstandig leren reizen.

Tabula Rasa

Mensen komen blanco op de wereld en al het gedrag wordt in de loop der jaren geleerd.

Stemming

Een permanent aanwezig emotioneel gevoel of toestand die medebepalend is hoe wij onszelf, anderen, de omgeving, verleden en toekomst ervaren.

Aangeleerde hulpeloosheid

Iemand ondergaat systematisch ervaringen waarin hij leert dat eigen initiatief geen zin heeft. Toont hij wel zijn eigen wil, dan leert hij dat hij onprettige consequenties kan verwachten.

Het tweefactorenmodel

Dit model stelt dat een fobie ontstaat door klassieke conditionering en blijft bestaan door operante conditionering.

Dwangstoornis

Een stoornis waarbij angstaanjagende gedachten worden gevolgd door dwanghandelingen.

Obsessief-compulsieve stoornis

Zie ‘Dwangstoornis’.

De wet van het effect

Gedrag neemt in frequentie toe als het prettige consequenties oplevert.

Het ritssluistingeffect

Wordt gedrag in stand gehouden door positieve of negatieve beloning, dan wordt het gedrag van de hulpverlener of opvoeder ook in stand gehouden door (meestal) negatieve beloning.

Exposure in vivo

Is een exposuretechniek waarbij een patiënt wordt blootgesteld aan de werkelijk stimulus.

Exposure in vitro

Is een exposuretechniek waarbij een patiënt zich voorstelt dat hij blootgesteld wordt aan de stimulus.

 

 

Deel D

 

Centralisme

Een visie waarin het innerlijke van de mens, zoals het bewustzijn, motieven en emoties, centraal worden gesteld.

Interne dialoog

De interactie tussen denken en voelen. Deze verhouding is verstoort (uit evenwicht) bij iemand met psychische problemen.

Externe dialoog

De interactie met anderen. Als iemand zichzelf kan zijn in de interactie met anderen, spreekt men van een gezonde, in ontwikkeling zijnde, externe dialoog.

Dynamische persoonlijkheid

Iemand is in ontwikkeling. In plaats van het ‘zijn’ staat het worden of groeien centraal.

Onvoorwaardelijke positieve gezindheid

De hulpverlener staat open staat voor de gevoelens en gedachten van de cliënt.

Empathie

Een actief proces waarin de hulpverlener zijn eigen waarden en zienswijzen opzijschuift om cognitief en emotioneel de ervaringen van een ander te begrijpen.

Focusing

Een methode ontwikkeld door Gendlin om een cliënt te leren openstaan voor zijn lichamelijke gevoelens. Hierbij gaat het om het toelaten van gevoelens en niet zozeer het denken over gevoelens.

Positieve psychologie

Het voorkomen van psychische problematiek staat centraal en de nadruk wordt gelegd op innerlijke krachten en het goede in de mens.

De Gordonmethode

Een praktische toepassing van de rogeriaanse principes. Onvoorwaardelijke acceptatie, actief luisteren en het transparant uiten van boodschappen door de opvoeder staan centraal.

Gentle teaching

Een praktische toepassing van de rogeriaanse principes. Dominerende of straffende hulpverlening wordt afgewezen en vriendelijkheid en veiligheid staan voorop.

Validationmethode

Een praktische toepassing van de rogeriaanse principes. Het is een methode van benadering voor familie en personeel van dementiepatiënten en gebaseerd op een positief mensbeeld.

Persoonlijke effectiviteit

De hulpverlener moet oprecht geloven dat de cliënt zelf het vermogen heeft om een taak of beslissing uit te voeren.

 

 

Deel E

 

Personalistische visie

De mens is een actief en creatief wezen dat op grond van informatieverwerking zelf richting geeft aan zijn leven.

Cognities

Bewerkingen en ontwikkeling van kennis en informatie.

Cognitief schema

Een innerlijke weergave van een object of situatie welke algemeen of specifiek kan zijn.

Waarneming

De wisselwerking tussen cognitieve schema’s en de informatie uit de omgeving.

Semantische geheugen

Het geheugen dat zorgt voor de opslag van algemene kennis, zoals talenkennis, kennis van rekenen en wiskunde, autorijden etc.

Episodische geheugen

Het geheugen dat zorgt voor de opslag van autobiografische kennis.

Impliciete geheugenprocessen

Processen waarin we informatie opslaan zonder dit bewust te beseffen.

Expliciete geheugenprocessen

Processen waarin we informatie bewust opslaan

Assimilatie

Het proces waarbij nieuwe informatie geïntegreerd wordt in de cognitieve schema’s die iemand al beschikt.

Accommodatie

Het proces dat nieuwe informatie leidt tot het construeren van een nieuw cognitief schema of tot het bijstellen van een al bestaand schema.

Persoonlijkheid

Het geheel van die karaktertrekken en gedragingen die kenmerkend zijn voor een individu.

Attributiestijlen

De manier waarop iemand de waargenomen werkelijkheid oorzakelijk verklaard.

Sociaalconstructivisme

Benadrukt de inhoud van cognities: hoe iemand betekenis geeft aan zowel interne als externe stimuli is niet geheel individueel bepaald, maar sterk afhankelijk van de cultuur waarbinnen iemand opgroeit.

Co-constructie

Mensen construeren gezamenlijk de wereld construeren.

Mindfulness

Een meditatietechniek die zich richt op dat waarvan we ons bewust zijn en niet op dat wat automatische verloopt; zonder een oordeel te hebben over onze gevoelens maar deze er te laten zijn.

Depressiemodel

Persoonlijke vroegere ervaringen kunnen leiden tot disfunctionele schema’s waardoor nieuwe gebeurtenissen worden geïnterpreteerd met disfunctionele cognities wat resulteert in een disfunctioneel gevoel en gedrag (depressie).

Overgeneralisatie

Het verschijnsel dat op grond van één of enkele voorvallen een algemene conclusie wordt getrokken.

Personalisatie

Het verschijnsel dat externe gebeurtenissen door de depressie persoon op zichzelf betrokken worden, terwijl daar geen aanleiding voor is.

Psycho-educatie

Wanneer voorlichting naast een informerende functie ook een therapeutisch doel heeft.

Cognitieve psychotherapie

Het juist leren interpreteren van de gekregen informatie door de patiënt. Het is in feite een training waarin geleerd wordt anders aan te kijken tegen lastige en vervelende situaties.

Grandmodel van de congitieve therapie

Gedachten ontstaan door een situatie, deze gedachten roepen gevoelens op basis van deze gevoelens ontstaat gedrag.

RET

Rationeel-Emotieve Therapie heeft als uitgangspunt dat mensen niet in de war raken door gebeurtenissen zelf, maar door de manier waarop ze naar die gebeurtenissen kijken en er mee omgaan.

Het ABC schema van de RET

Staat voor Activatin event (een gebeurtenis die een gedachte uitlokt, Belief system (een uit rationele en irrationele gedachten bestaande systeem) en C voor emotional and behavioral Consequences (van welke consequenties de persoon last heeft)

Cognitieve prothesen

Aanreiken van een hulpmiddel waardoor de stoornissen minder negatieve effecten hebben.

ROT

RealiteitsOriëntatieTraining waarbij wordt geprobeerd de patiënt te betrekken bij de realiteit door zijn nog intacte cognitieve functies te stimuleren.

 

 

Deel F

 

Systeem

Een samenstel van elementen met bepaalde eigenschappen én de relatie tussen de elementen.

Totaliteitsbeginsel

Een gezin niet te definiëren is als een optelsom van de kenmerken van de afzonderlijke gezinsleden. Het is een georganiseerd geheel met eigen regels. Elk deel van een systeem verhoudt zich tot de andere delen en een verandering in één deel zal een verandering in alle delen en in het totale systeem veroorzaken.

Niet-optelbaarheidprincipe

Een systeem dat niet te definiëren is als een optelsom van de onderdelen.

Niet-eenzijdigheidprincipe

Binnen een systeem zijn er geen eenzijdige relaties.

Equifinaliteit

Een systeem kan vanuit uiteenlopende begintoestanden eenzelfde eindtoestand bereiken.

Multifinaliteit

Eenzelfde start kan verschillende eindtoestanden kennen.

Kalibrering

Het afstellen van een open systeem op een bepaald evenwicht door middel van circulaire feedbackprocessen.

Trapfunctie

Een open systeem dat overschakelt op een ander evenwicht wanneer de omstandigheden wijzigen.

Interpunctieprobleem

Wanneer dezelfde werkelijkheid door twee personen verschillend verklaard wordt.

Sociale perspectieven

De regels in de samenleving: de ideeën over hoe men zich behoort te gedragen en die door grote groepen worden aangehangen.

Biopsychosociale model

Bij het ontstaan en in stand houden van psychische stoornissen kunnen biologische, psychische en sociale factoren een rol spelen.

Positief heretiketteren

De oorzaak-gevolgrelatie van het gezin wordt omgedraaid en er wordt een nieuwe interpunctie aangegeven.

 

 

Deel G

 

Persoonlijke ruimte

De afstand die dieren van eenzelfde soort in acht nemen om hun onderlinge relaties te regelen. Dit is een onbewust proces en de grenzen van de persoonlijke ruimte zijn onzichtbaar, maar worden zichtbaar wanneer deze geschonden worden.

Territorium

De ruimten met duidelijke, meestal materieel gemarkeerde, grenzen

Territorialiteit

Het gedrag en de cognities die mensen en dieren laten zien en die gebaseerd zijn op materiële ruimten die men als eigendom ervaart. Hierbij is onderscheid te maken tussen bezitten en bezetten.

Place attachment

Mensen ontwikkelen speciale banden met plaatsen die een bijzondere betekenis voor ze hebben.

Place identity

Een bepaalde ruimte neemt een belangrijke plaats in, in iemands identiteit.

Territoriaal markeringsgedrag

Een manier van gedragen waarin met behulp van (letterlijke) markeringen een territorium wordt afgebakend.

Interactionele territoria

Plekken die een individu of groep tijdelijk controleren.

 

 

Deel H

 

Slingerbeweging

De theorie neemt in betekenis toe, neemt af om vervolgens weer toe te nemen in betekenis. De slingerbeweging staat in de psychologie en filosofie bekend als het geest-lichaam(mind-body) probleem.

Mindless psychiatry

Psychiatrie waarbij de geest van minder belang wordt geacht.

Brainless psychiatry

Psychiatrie waarbij de hersenen geen of een kleine rol spelen.

Recessieve overerving

Eigenschappen die niet direct terug te zien bij de ouders, bijvoorbeeld blauwe ogen terwijl de ouders beide bruine ogen hebben.

Dominante overerving

Komt tot uiting in het fenotype, bijvoorbeeld bruine ogen bij ouders die ook bruine ogen hebben.

Heritability

Hoe groot de invloed van de erfelijke aanleg is.

Environmentability

Hoe groot de invloed van de omgeving is.

Sequencen

De benaming voor iemands DNA-structuur.

Genetic counseling

Het uitleggen aan ouders over de erfelijkheidswetten en over voor- en nadelen van nieuwe technieken.

Vuren

Het doorgeven van informatie door een zenuwcel.

Synaps (of synpatische spleet)

De verbinding tussen twee zenuwcellen.

Axon

De uitloper van een zenuwcel die zenuwcellen over lange afstanden verbinden. Ze liggen vaak in bundels bij elkaar.

Neurale netwerken

De onderling verbonden cellen bedoeld, bijvoorbeeld in een angstnetwerk,

Synaptogenese

De dendrieten groeien en zorgen voor contact met andere zenuwcellen.

Pruning

Het wegsnoeien, na de achtste maand, van synapsen en dendrieten.

Myelinisatie

Door myeline vergroot het hersengewicht en –volume.

Plasticiteit van hersenen

Hersenen zijn in staat om functies die verloren zijn gegaan te compenseren en ze zijn enorm gevoelig voor omgevingsinvloeden, zoals gedrag.

Split-brainpatienten

Patiënten waarbij de verbindingen tussen de twee hersenhelften

zijn doorgesneden.

Neurotransmitters

Chemische stoffen die een rol vervullen bij de prikkeloverdracht tussen de neuronen.

Neurotransmissie

De overdracht van een elektrisch signaal tussen twee zenuwcellen dankzij neurotransmitters.

Placebo-effect

Treedt op wanneer een nepmedicijn een heilzaam effect sorteert.

 

 

Deel J

 

Monolithisch denken

De strijd voor het gelijk van het eigen gedachtegoed waarbij iemand zich afschermt voor strijdige kennis en andere visies.

Evidence based-benadering

De vraag welke behandeling, door wie, is het meest effectief voor deze patiënt met dat probleem en onder welke omstandigheden.

Directieve therapie

Een samenvoeging van inzichten uit de systeemtheorie en de leerpsychologie.

Eclectisch werken

Een hulpverlener heeft de beschikking over verschillende technieken uit verschillende stromingen en geen enkel referentiekader is per definitie dominant in zijn manier van werken.

 

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Social Science Supporter
Promotions
oneworld magazine
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting Het palet van de psychologie (Rigter)

Samenvatting Het palet van de psychologie (Rigter)

Deze samenvatting bij Het palet van de psychologie (Rigter) is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Deel A

A.2

  • De term ‘psychologie’ is moeilijk te definiëren. Doordat deze wetenschap de mens bestudeerd is er zowel binnen de wetenschap (intern) als vanuit andere wetenschappen (extern) geen eenduidigheid over het object (het studieonderwerp van een wetenschap).
  • Ongeveer 130 jaar bestaat de psychologische wetenschap.
  • De intern verschillende theoretische stromingen verschillen in hun keuze van het object. Ze verschillen onderling bijvoorbeeld doordat de een zicht richt op het onbewuste en de andere op gedrag of op cognities. Daarnaast verschilt vaak ook de methode waarmee de kennis wordt verworven.
  • Opvallend is dat de psychologie extern niet goed is afgebakend van andere wetenschappen. Zo worden bijna alle psychologische onderwerpen ook in andere wetenschappen bestudeerd. Gevolg is dat tussen de psychologie en andere wetenschappen verschillende beschrijvingen en verklaringen te vinden zijn over eenzelfde onderwerp.
  • Met prevalentie wordt bedoeld de mate waarin een ziekte of stoornis voorkomt en met liftetimeprevalentie wordt aangegeven hoe groot het deel van een groep mensen is dat ooit in hun leven een bepaalde stoornis heeft gehad dan wel heeft op het moment van het onderzoek.
  • De cumulatieve maat is het berekende percentage door de oude en nieuwe gevallen bij elkaar op te tellen en dat aantal te delen door het aantal van de totale onderzoeksgroep.
  • Uit onderzoek van het National Institute of Mental Health (NIMH, eind jaren zeventig, blijkt dat na verloop van twee generaties de kans op een depressie ruwweg is vertienvoudigd. Er bestaan verschillende meningen over de oorzaak van deze grote toename. Een daarvan wijst naar de kenmerken van de huidige tijd: individualiteit, zelfcontrole en hedonisme (genieten van het leven). Wanneer iemand hierin mislukt, wordt hem dat zelf toegeschreven. Hierdoor kan een gevoel van hulpeloosheid toenemen waardoor een depressie kan ontstaan. Een andere studie toonde aan dat saamhorigheid een beschermde functie kan hebben tegen een depressie.
  • Psychologie is een wetenschap waarbij zowel het gedrag van mensen wordt bestudeerd als de gevoelens en gedachten die mensen hebben bij het ervaren van hun gedrag en de omstandigheden waarin dat plaatsvindt” (Jakop Rigter, Het palet van de psychologie, Uitgeverij Coutinho, 2008, p.22)
  • In psychologische theorieën vinden de beschrijving en verklaring van het object vooral plaats op individueel niveau. Dit onderscheidt deze wetenschap van andere wetenschappen.
  • Een wetenschap kan worden getypeerd aan de hand van de soorten vragen en problemen en de methoden en theorieën. Het maatschappelijk draagvlak van een wetenschap beïnvloedt de grenzen en legitimiteit van een wetenschap.
  • Met een gepsychologiseerde wereld wordt bedoeld dat de psychologie een sterke weerklank heeft gevonden in de maatschappij.

A.3

  • Over elk maatschappelijk verschijnsel heeft de psychologie iets te vertellen.
  • Theorieën zijn referentiekaders van waaruit psychologen werken. Om verschijnselen te bekijken te verhelderen bieden theorieën interpretaties. De psychologie kent een grote verscheidenheid aan theorieën.
  • De mate van invloed van sommige stromingen binnen psychologische theorieën verschilt. De meeste stromingen hebben al een lange historische traditie opgebouwd waarin zij hun stempel op de psychologie hebben gedrukt.
  • De drie functies die wetenschappelijke theorieën vervullen zijn: een systematiserende of ordenende functie (het ordenen van de werkelijkheid); een verklarende en voorspellende functie (het verklaren en voorspellen van gedrag); een heuristische functie (het stimuleren van nieuwe ideeën).
  • De systematiserende of ordenende functie: geeft in de eerste plaats een systematische weergave van wat er wordt waargenomen. Dit verloopt via expliciete regels. Zo moeten procedures van verwerving duidelijke en controleerbaar zijn. Wetenschappelijke bevindingen moeten helder geformuleerd zijn in verbanden of wetten, die herhaalbaar (repliceerbaar) moeten zijn.
  • Net als iedereen kennen wetenschappers ook geen objectieve waarneming, maar zijn hun waarneming vooral theoriegeladen: hun referentiekader beslist wat ze zien, waar ze de nadruk op leggen en wat ze verwaarlozen. Psychologen kunnen dus hetzelfde gedrag verschillend waarnemen en verklaren. Om te voorkomen dat een theorie een dogma wordt, is het belangrijk om gebruik te blijven maken van de inzichten uit andere theorieën.
  • De verklarende en voorspellende functie: verklaart resultaten door aan te geven dat ze in specifieke omstandigheden bereikt worden. Aan de hand van deze informatie kan toekomstig gedrag voorspeld worden.
  • De heuristische functie: op grond van het inzicht dat de theorie heeft opgeleverd kunnen nieuwe voorspellingen worden gedaan.

 

A.4

  • In de historische ontwikkeling van de psychologie is een verschil zichtbaar tussen de opvatting in Europa: de psychologie moet beschikken over een alomvattende theorie van het psychisch functioneren voordat er begonnen kan worden aan praktische toepassingen; en de opvatting in de VS: kennis moet dienstbaar zijn aan concrete maatschappelijke doelstellingen.
  • Er ontstonden meerdere stromingen: groepen wetenschappers met eigen, specifieke vraagstellingen en onderzoeksmethoden. Hier binnenin onderstond schoolvorming. De scholen bestreden elkaar, vonden andere bevindingen irrelevant of gevaarlijk en ze sloten zich af door eigen taalgebruik. Daarnaast richten ze hun eigen verenigingen op, waarvan wetenschappers van een andere school werden uitgesloten. Tegenwoordig is er nog wel eens sprake van een onderlinge strijd tussen verschillende opvattingen, maar is er geen sprake meer van extreme verkettering.
  • Psychologische stromingen zijn een product van de tijd. Ze voorzien vaak in een behoefte van een periode en vertegenwoordigen waarden en normen die op dat moment van maatschappelijk belang zijn.
  • Eenzelfde mechanisme als bij het ontstaan van politieke partijen is terug te zien bij het ontstaan van psychologische stromingen: als de bestaande partijen/stromingen een belangrijk maatschappelijk probleem verwaarlozen, ontstaan er nieuwe partijen/stromingen die zich hiermee gaan bezighouden.
  • Psychologische stromingen maken gebruik van elkaar door standpunten van elkaar over te nemen en deze naar eigen inzicht aan te passen. Een dergelijke samenwerking in de psychologie is, net als bij het ontstaan van stromingen en scholen, historisch en cultureel bepaald.
  • Halverwege de jaren negentig komt de nadruk te liggen op de effectiviteit van hulpverleningsmethoden. Dit betekent dat er minder nadruk komt te liggen op de theoretische uitgangspunten en meer op het praktische nut. Met evidence based wordt bedoeld dat een hulpverleningsmethode bewezen effectief is.
  • De twee aspecten van een mensbeeld zijn: een beschrijving van de kenmerkende eigenschappen en een verwijzing hoe mensen behoren te zijn. Dit laatste aspect wordt ook wel een doelbeeld genoemd.
  • Kenmerkende eigenschappen gaat vaak of over het verschil tussen mensen en dieren of over het verschil tussen kinderen en volwassenen.
  • Historische, culturele en religieuze invloeden beïnvloeden mensbeelden.
  • Met een fijnmazige cultuur worden culturen bedoeld waarbij er minder ruimte is voor het individu en meer ruimte voor groepsbelangen.
  • Opvattingen over gezondheid en ziekte worden ook beïnvloedt door mensbeelden. Een voorbeeld: in het dominante mensbeeld van het Westen staan de hersenen centraal. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de richtlijnen bij donortransplantaties: de donor moet ‘hersendood’ zijn. In Japan is dat een ander verhaal: daar wordt het hart gezien als de essentie van de mens en is iemand pas dood als zijn hart niet meer klopt. Een gevolg hiervan is dat er nauwelijks donortransplantaties worden uitgevoerd in Japan omdat een potentiële donor die hersendood is maar waarbij het hart nog klopt, niet wordt geaccepteerd als een potentiële donor.

A.5

De menselijke werkelijkheid is op te delen in verschillende niveaus: biologisch niveau (lichaam en erfelijkheid), psychisch niveau (gedrag en cognities) en sociaal niveau (de materiële en sociale omgeving waarin mensen functioneren).

De drie niveaus van menselijk gedrag zijn: mechanistische niveau, organistisch niveau en persoonlijk niveau. Het persoonlijke niveau is het hoogste en meest complexe niveau en omvat ook de twee andere niveaus. Andersom is dit niet zo: het mechanistische en organistische niveau omvatten niet het persoonlijke. Niet in elke stroming is de moderne opvatting (dat alle niveaus in menselijk gedrag aanwezig zijn) terug te vinden.

In het mechanistische mensbeeld wordt de mens als een mechanisme gezien, samengesteld uit afzonderlijke onderdelen. Net als mechanieken worden mensen, in deze visie, voortbewogen door externe krachten. Door deze krachten te beschrijven ontstaat inzicht in de oorzaken van menselijk gedrag. Delen van mensen en mensen kunnen zelfstandig bestudeerd worden, los van de sociale of materiële omgeving waarbinnen ze functioneren. Het behaviorisme is een voorbeeld uit de psychologie dat in deze traditie past.

Het mechanistische mensbeeld heeft vier gevolgen: geen principieel onderscheid tussen mensen en dieren; een lineair causaal verklaringsmodel; als alle onderdelen bekend zijn, is het geheel bekend; delen van mensen en mensen kunnen zelfstandig bestudeerd worden, los van de sociale of materiële omgeving waarbinnen ze functioneren.

In het organistische mensbeeld wordt de mens als een groeiend organisme gezien, bestaande als één geheel. In tegenstelling tot het mechanistische mensbeeld vindt hier dus geen opdeling plaats. Er wordt ook gesproken over ‘organismen’ en niet zozeer over ‘mensen’. De onderdelen van een organisme beïnvloeden elkaar en zijn niet los van elkaar te zien, ze hebben kortom een interne dynamiek. Doordat een organisme groeit, verandert het kwalitatief (verkrijgt nieuwe vermogens). Daarnaast veronderstelt deze visie ook een externe dynamiek: een organisme staat in wisselwerking met zijn omgeving. Daarom is het zinvol om bij het bestuderen van gedrag rekening te houden met de sociale en materiële omgeving.

Bij een aantal stromingen binnen de psychologie zijn organistische opvattingen terug te vinden. Het sterkt bij de theorie over het gezinsinteractiesysteem en de omgevingspsychologie. Daarnaast ook in onderdelen uit de cognitieve en biologische psychologie.

Het organistische mensbeeld heeft vier gevolgen: er worden vergelijkingen gemaakt tussen mensen en dieren; een circulair causaal verklaringsmodel; het geheel (van de mens) is meer dan de som der delen; bij het bestuderen van gedrag moet rekening gehouden worden met de sociale en materiële omgeving.

In het personalistische mensbeeld ligt de nadruk op het unieke karakter van mensen binnen de levende natuur. Ze hebben niet alleen een biologisch maar ook een cultureel leven dat ze niet alleen beïnvloedt maar dat ze ook zelf scheppen. Door zelf zijn wereld te scheppen verleent de mens zin of betekenis aan de wereld. In tegenstelling tot de twee andere mensbeelden benadrukt het personalistische mensbeeld het verschil tussen mensen en dieren. Doordat mensen zichzelf ook kunnen voorstellen in de toekomst, het verleden of in het hiernamaals, staat het doelgericht handelen bij mensen centraal.

In sommige vormen van de psychoanalyse en vooral ook in het humanistische denken is het personalistische mensbeeld terug te vinden.

Het personalistische mensbeeld heeft drie gevolgen: de mens moet als mens bestudeerd worden; de mens moet als één geheel bestudeerd worden; de mens handelt doelgericht, hun gedrag heeft ‘zin’ en die zingeving moet bestudeerd worden.

Er bestaan grofweg twee benaderingen in de (wetenschappelijke) kennisverwerving: in de eerste, harde, benadering (die vooral overeenkomt met het mechanistische en organistische mensbeeld) worden objectiviteit en controleerbaarheid van de kennisverwerving centraal gesteld. In de tweede, zachte, benadering: de ‘verstehende’ (begrijpende) methode. In deze methode zijn de belangrijkste begrippen: subjectiviteit, complexiteit en begrijpen (verstehende).

Met hermeneutisch wordt bedoeld dat een methode uitgaat van een theoriegeladen waarneming in de hulpverlening.

Het ene mensbeeld of stroming is niet beter dan de andere, ze hebben elk hun sterke en zwakke kanten. Centraal moet staan of ze allemaal te gebruiken en toepasbaar zijn. Voor dit standpunt zijn twee argumenten:

  1. Elke stroming is per definitie eenzijdig want elke stroming levert een eigen ‘bril’ waarmee men de werkelijkheid waarneemt en interpreteert. Het is een zoektocht om te weten hoe begrippen en verklaringen uit een specifieke stroming toepasbaar zijn op een hulpverleningssituatie. (pragmatisch argument)

  2. Dit argument komt voort uit hersenonderzoek. De menselijke hersenen bestaan bij wijze van spreken uit drie lagen: de eerste laag is de oudste laag (het reptielenbrein) en omvat ondermeer de hersenstam. Vooral de automatismen van ons gedrag worden hier geregeld: instincten, reflexen, slapen, ademhalen enzovoort. De tweede laag (het zoogdierenbrein), bestaat vooral uit het limbische systeem. Hier worden ondermeer de emoties geregeld. De derde laag (het mensenbrein), is de neocortex (de nieuwe hersenschors). Hier worden typisch menselijke mogelijkheden geregeld zoals taal, denken, persoonlijkheid en levensbeschouwingen.

De drie lagen lopen, net als bij mensbeelden, op in complexiteit en de derde laag is functieafhankelijk van de lagen eronder.

AST staat voor de algemene systeemtheorie en is een metatheorie dat een overkoepelend kader biedt waarbinnen plaats wordt geboden aan zowel de wetenschappen als de uiteenlopende inzichten uit al deze wetenschappen.

Een metatheorie is een theorie over theorieën.

De vijf belangrijkste uitgangspunten van de AST zijn: hiërarchische niveaus; een hiërarchisch niveau wordt gezien als een open systeem dat zichzelf in stand houdt door het interne en externe evenwicht te handhaven; hoe hoger het niveau, hoe complexer het systeem; een niveau is niet te herleiden tot een niveau dat hoger in de hiërarchie staat; de mens wordt gezien als zowel een biologisch organisme als een symbolisch wezen.

Kenmerkende verschillen tussen een ‘open systeem’ en een ‘ding’ zijn: ding-denken is statisch, afgegrensd tegen de omgeving, per definitie niet het andere, een zelfstandig naamwoord, substantieel en relaties zijn secundair. Terwijl een open systeem dynamisch is, openstaat voor de omgeving, zichzelf is via het andere, een werkwoord, functioneel en relaties zijn primair.

De AST is een holistische visie. Dit houdt in dat achter deze visie een mensbeeld zit die de eenheid tussen de mens en de wereld benadrukt.

Een eenvoudige weergave van de AST wordt weergegeven in het biopsychosociale model: hierin worden de verschillende systeemniveaus teruggebracht tot het biologische, het psychische en het sociale. Met dit model wordt aangegeven dat bij psychische stoornissen niet alleen biologische aspecten een rol spelen, maar ook psychische en sociale aspecten.

De AST corrigeert de overwaardering in de psychologie van het psychosociale ten kosten van het biologische.

De invloed van de drie factoren – de biologische, de psychologische en de sociale – zijn niet altijd evenredig maar zijn wel alle drie nodig om menselijk gedrag te kunnen begrijpen.

Deel B

B.1

De basisuitgangspunten van de psychoanalyse zijn:

  • ze gaat uit van de subjectieve ervaringen van mensen;

  • ze gaat ervan uit dat mensen lang niet altijd ons gedrag bewust aansturen;

  • ze gaat ervan uit dat mensen een onbewuste hebben;

  • ze gaat uit van het conflictmodel;

  • ze gaat ervan uit dat al ons gedrag een betekenis heeft;

  • ze gaat ervan uit dat de ervaringen uit de eerste levensjaren in belangrijke mate de persoonlijkheid van de volwassene bepalen.

Het conflictmodel houdt in dat het gedrag van mensen en hun bewuste gedachten worden bepaald door zowel hun onbewuste wensen al door het feit dat ze deze niet accepteren.

Grondlegger van de psychoanalyse is Sigmund Freud (1856-1939).

Er zijn grofweg twee manieren te onderscheiden waarop een psychoanalyse kan worden ontworpen: door het verzamelen van feiten (waarbij er gezocht wordt naar gemeenschappelijke factoren die de feiten verklaren) en door het ontwerpen van een theorie om vervolgens te kijken hoe de feiten daarin passen. Freud koos voor deze tweede variant.

De theorie van Freud wordt verschillend geïnterpreteerd. Dit komt enerzijds doordat de theorie vaak veranderde en anderzijds doordat zijn werk beïnvloed werd door twee belangrijke wetenschapstheorieën: de natuurwetenschappelijk en de romantische benadering.

In de natuurwetenschappelijke benadering staat de biologische benadering centraal. Psychische processen probeerde Freud te verklaren aan de hand van fysiologische wetten. Daarbij zocht hij naar eenduidige oorzaken van gedrag (determinisme). Deze benadering is een mechanistische benadering van de psychologie.

In de romantische benadering bepaalt niet zozeer het verstand (de rationaliteit) het gedrag van mensen, maar de irreële wil. De (onbewuste) oorzaken van menselijk gedrag probeerde Freud begrijpelijk te maken, waardoor de psychoanalyse vooral een uitlegkunde werd. Deze benadering is volgens de hermeneutische methode die bij de personalistische benadering gebruikt wordt.

De psychoanalyse is dualistisch (tweezijdig) omdat deze theorie twee verschillende mensbeelden kent.

De drie meest belangrijke moment uit het leven van Freud die belangrijk zijn geweest voor zijn theorieontwikkeling, zijn: zijn eerste contacten met de hypnose; een publicatie over Anna O. ziektegeschiedenis (Freud beweerde hierna dat reële traumatische gebeurtenissen de achtergrond vormen van neurotische symptomen); en de verschijning van ‘De droomduiding’ (1900/1987), een standaardwerk uit de psychoanalyse.

Er bestaan verschillende opvattingen wat betreft het mensbeeld binnen de psychoanalytische theorie. Er is vooral een verschil tussen het optimistische mensbeeld (mensen kunnen zich bewust worden van hun (onbewuste) wensen en driften en zo hun leven meer in eigen hand nemen) en het pessimistische mensbeeld (mensen kunnen geen eigen baas zijn, onze driften besturen ons leven).

Volgens Freud heeft de mens twee aangeboren driften: de levens- of seksualiteitsdrift en de doods- of agressiedrift. Daarnaast is de veronderstelling dat ons gedrag bepaald wordt door onze levensgeschiedenis en door het standpunt over normaal en abnormaal gedrag.

 

B.2

De vijf hoofdonderdelen binnen de theorie van Freud zijn theorieën over: onbewuste mentale processen; ontwikkeling van een psychische structuur; psychoseksuele ontwikkeling; verdedigingsmechanismen; praktijktheorie.

Over onbewuste mentale processen:
Met het ‘bewuste’ wordt bedoeld dat deel van het ‘psychische’ dat alles omvat wat zich op een bepaald moment bewust afspeelt, zoals herinneren, emoties en gedachten.
Met het ‘voorbewuste’ wordt bedoeld de kennis, emoties etc. die zich niet op een bepaald moment afspelen maar die wel oproepbaar zijn.
Met het ‘onbewuste’ wordt bedoel dat deel van het ‘psychische’ dat men niet bewust is, zoals kinderlijke wensen en herinneringen die te angstig zijn om te herinneren. Binnen de psychoanalyse wordt met het onbewuste bedoeld een niet automatische handeling. Dit zijn vooral cognitieve, emotionele en motivationele processen die we ons niet bewust zijn omdat ze bijvoorbeeld teveel angst oproepen wanneer we ons er wel van bewust zouden zijn.

Het functioneren van de psyche is een dynamisch proces waarin Freud twee vormen onderscheid: het primaire en het secundaire proces. Primaire proces: het onbewuste dat alleen wensen en geen waarden en normen kent; het streeft naar lustbevrediging en mijd onlust; het is irrationeel oftewel ongevoelig voor bewuste overwegingen en redenen. Secundaire proces: het (voor)bewuste dat gericht is op doelmatigheid; onder de aandacht van het bewuste komen alleen die wensen die rekening houden met de normen van de buitenwereld; het is rationeel oftewel overwegingen over wat wel en niet bereikt kanRead more