Samenvatting Democratie in Europe

Deze samenvatting over Democratie is geschreven in het studiejaar 2013-2014.


2. De Europese unie en nationale instituties

Nationale leiders nemen een stelling in met betrekking tot het debat over het toekomstige ontwerp van de EU. Deze aanvankelijke stellingen zijn diep geprojecteerd op traditionele visies op de nationale democratie in de EU. Het Duitse voorstel dat gelanceerd werd in het debat was bijzonder federalistisch. Een Europese federatie die bestaat uit een tweede kamer met bevoegdheden zoals die van de Duitse Bundesrat, en een Europese Grondwetgevende Verdrag zoals de Duitse grondwet die op EU-niveau competenties uit zou zetten terwijl de rest werd overgelaten aan de overige lidstaten.

Het Franse tegenvoorstel was meer een intergouvermentele, waarbij meerdere overheden betrokken bij zijn.

De EU komt het dichtste bij een quasi federaal systeem dat verticaal wordt gekarakteriseerd door verschillende divisies van macht, verdeelt tussen supranationale en nationale niveaus en horizontaal door een dynamische verwarring van krachten tussen executieve, wetgevende macht en rechtelijke macht.

 

De structuur van het quasi federaal systeem

Voor de algemene beschouwer lijken de basis structuren van de EU op een typisch federaal systeem op basis van de verdeling van macht tussen de centrale en lagere niveaus en de verdeling van het uitvoerende, wetgevende en rechtelijke macht. Van dichtbij bekeken, blijkt dat de EU niet bepaald past in een traditioneel model van overheid. De juridische macht en de beslissingen hiervan zijn het middelpunt van de wet voor elke inwoner van een land, zoals in een federale staat. Alleen in de EU zijn de samengestelde leden compleet in controle over de juridische macht, zowel in erkenningsvoorwaarden en in uitvoering. Vanaf het ontstaan van de internationale structuren van de EU is het een probleem om hier een goede definitie aan te geven. Vooral om de verschillende opvattingen over wat de EU is en wat het moet worden. Federalisten van het eerste uur begrijpen dat een federale visie een bedreiging is voor nationale leiders. De EU ontwikkelde zich zonder een duidelijke set van ideeën of redenen over wat het is of hoe het moet zijn. Er werd enkel gekeken hoe het in stand werd gehouden. Dit was een uitnodiging voor leiders van de verschillende landen om hun eigen nationale visies te projecten op de EU. Op deze manier konden ze de Europese integratie promoten zonder te hoeven nadenken over de impact van de EU op de nationale structuren.

De eerste moeilijkheid is dan ook om een definitie te geven van de overheidsstructuren van de EU. Deze structuren conformeren nog een traditionele eenheidsstaat, nog een federale staat.

 

Federalisme is een systeem met een formeel opgerichte, verticale verdeling van de macht. De centrale raad van bestuur betrekt subnationale eenheden in haar besluit. De procedures zijn verankerd in een grondwettelijke basis.

In de meeste federale systemen hebben de subnationale eenheden onafhankelijke bestuurlijke macht zoals in de USA, Canada, en Spanje. In sommige federale systemen is er in plaats van rechtelijke verschillen van verantwoordelijkheden, een functionele divisie waarover de subnationale overheden de uitvoering hebben, zoals in Duitsland.

De traditionele eenheidsstaat heeft geen grondwettelijk verticale divisie van macht. In plaats daarvan heeft het een verticale integratie van macht welke is gecentreerd in de uitvoering. De uitvoerende macht heeft formeel controle over de subnationale eenheden. De EU heeft niet veel gelijken met de traditionele eenheidsstaat. Het is zwak in centrale controle met de omtrek van lidstaten omdat elk van deze lidstaten een andere vorm van overheid heeft. De visie van EU lidstaten als bestaande uit unitaire spelers, leveren drie grote problemen op.

 

  • Er wordt over het hoofd gezien dat zelfs lidstaten die unitair zijn in structuur, niet noodzakelijk verenigd zijn in actie. Hierdoor ontstaan tegenstrijdige belangen en agenda's bij de uitvoerende overheden. Daar komt bij dat er counterpowers worden uitgeoefend door andere overheden en maatschappelijke groeperingen.

  • In de tweede plaats wordt het feit genegeerd dat overheden van vele unitaire lidstaten kunnen optreden met relatief weinig beperkingen en die van federale lidstaten niet.

  • Als laatste doet het weinig ter verantwoording voor de veelsoortige manieren waarop institutionele en andere spelers op Europees, nationaal en subnationaal niveau met elkaar in verband staan. Dit maken de institutionele structuren van de EU meer verwant aan die van een federaal systeem dan elke confederatie van staten, behalve wanneer het gaat over de onderhandelingen van grote EU-verdragen.

Dit is de reden dat de EU vaak is omschreven als een federale unie, coöperatief federalisme of coöperatief federalisme zonder een staat.

 

De impact van de EU op instituties in unitaire, geregionaliseerde en federale staten

 

De federalisatie van de EU op haar lidstaten en op hun institutionele structuren heeft de aard en de balans van krachten veranderd met betrekking tot nationale branches en niveaus van regeringen. Nationale overheden hebben allemaal een gedeelte van autonomie moeten opgeven om gedeelde supranationale autoriteit in Brussel te verkrijgen. De Europeanisering heeft een meer ontwrichtende werking op landen met een unitaire structuur zoals Frankrijk en Groot-Brittannië, waar de traditionele machtige regering maar een significant gedeelte van macht heeft overgedragen aan Brussel. Samengestelde politiek met federale structuren zoals Duitsland, België en Oostenrijk onderhouden grotendeels een evenwicht tussen de uitvoerende, wetgevende en rechtelijke macht, hoewel niet zonder enige heronderhandeling van bevoegdheden. De impact is gemixt voor geregionaliseerde staten zoals Italië en Spanje, waar de EU heeft gediend om de uitvoerende macht en regionale autonomie op een en hetzelfde moment te versterken. '

 

Nationale uitvoerende overheden en het verlies van autonomie.

 

Om te beginnen hebben nationaal uitvoerende overheden allemaal een significant gedeelte van hun autonomie opgegeven in ruil voor een gedeelde autonomie en controle over de EU. Nationale regeringen zijn één van de zes, twaalf, vijftien, vijfentwintig, etc. in de EU- raad. Ze worden toegewezen in een rang van EU- instituties die gaan over politieke punten met betrekking tot soevereiniteit en handel. Daarnaast gaat het over zaken als gelijkwaardigheid van producten in kwaliteit, rechten van gelijke behandelingen voor vrouwen met betrekking tot salaris en immigranten. De EU-raad houdt eveneens toezicht op de industriële en regionale politiek en kan ingrijpen indien dit nodig is. Een recent voorbeeld waarin de EU een grote rol heeft gespeeld is de financiële crisis in bijvoorbeeld Griekenland.

Nationale regeringen moeten niet alleen autonomie inleveren, maar verliezen ook controle als gevolg van de verschuiving van de beslissingbevoegdheid naar beneden, naar subnationale overheden, door middel van processen van deconcentratie en decentralisatie.

Ondanks deze verschuivingen zien theoretici de rol van regeringen in de Europese Raad als een middel die heeft gediend om de staat te versterken door verbetering van de bevoegdheden van de uitvoerende macht ten koste van de nationale wetgeving en maatschappelijke belangen.

 

De scheiding tussen unitaire, geregionaliseerde en federale staat voor voorkeursprojecten is ondergebracht in de Committee of Permanent Representatives( COREPER), waar de invloed afhankelijk is van de interne coördinatie en de kwaliteit van de ambassadeur. Verschillen in de institutionele structuren van de lidstaten kan effect hebben op de mogelijkheden om hun eigen visie te projecten op de EU, maar ook andere factoren spelen een rol zoals de grootte van een land, de politieke macht, de economische waarde, ideeën en personaliteit van de leiders en de controle over het EU leiderschap.

Institutionele structuren kan helpen om de verschillen van landen in de beslissingen van de EU te verhelderen, met betrekking tot de omzetting van EU-richtlijnen. Unitaire landen hebben een potentieel grotere capaciteit om EU-besluiten toe te passen als gevolg van de concentratie van de uitvoerende macht, welke weinig behoefte voelt om te onderhandelen met subnationale overheden, zoals in federale of geregionaliseerde staten.

 

Nationale parlementen en het verlies van de wetgevende macht

 

Hoewel de EU de verschillende lidstaten niet per definitie sterker heeft gemaakt, vanuit het gezichtspunt van de regering van de lidstaat, heeft het nationale parlementen wel degelijk verzwakt. Nationale parlementen zijn de grootste verliezers van de Europeanisering, omdat de EU de macht heeft overgenomen als het gaat om de wetgevende macht. De bijdragen van de nationale parlementen is meer één bron geworden van de het uitvoeren van de Europese regel- en wetgeving. Daarbij komt dat nationale parlementen te leiden hebben onder een gebrek van de gezaghebbende macht wanneer het gaat over transnationale beleidsvorming. Ze hebben te maken met het gebrek aan informatie over ontwikkelingen en regelgeving van de EU en hebben weinig zicht en controle over politieke beslissingen die worden gemaakt door hun eigen regeringen in de EU.

 

Subnationale overheden en de winst in de territoriale autonomie

 

De betrokkenheid van subnationale overheden in de EU-besluitvorming vormt misschien wel de grootste uitdaging van het traditionele institutionele evenwicht van alle lidstaten, door het hiërarchische gezag van de centrale overheden los te maken ten opzichte van de periferie.

De Europese integratie heeft een systeem van multilevel overheid, waarin subnationale overheden niet langer hun eisen hoeven te kanaliseren door de centrale overheden en daarbij niet langer alleen verantwoordelijk zijn voor deze overheden. In plaats daarvan opereren ze in een breder systeem dat het mogelijk maakt dat subnationale overheden kunnen omgaan met EU-instellingen, andere nationale autoriteiten en besluiten kunnen nemen met andere subnationale overheden. Ze zijn hierin dus aanwezig in de besluitvorming en de uitvoering van het EU-beleid.

Regionale autoriteiten nemen deel als leden van het Comité van de Regio's, of relevante comités op EU niveau. Het gaat daarbij om een commissie van nationale, regionale en lokale ambtenaren, evenals de sociale partners op alle niveaus en fasen van het beleidsproces. We kunnen hier denken aan verantwoordelijkheden van regionale autoriteiten over infrastructuur, de toepassing van technische en veiligheidsstandaard, de arbeidsmarkt, etc.

Hoewel alle regionale autoriteiten een toenemende autonomie van de nationale autoriteiten ervaren en een grotere ondergeschiktheid aan EU-autoriteiten in het proces van Europeanisering, verschilt deze autonomie en/of ondergeschiktheid tussen en per lidstaat. In federale staten kunnen regionale overheden rekenen op hun grote, grondwettelijke bevoegdheden, aangevuld met hun overheersing van een tweede parlementaire kamer, om hun balans van de macht met de uitvoerende macht te behouden. In geregionaliseerde staten hebben de regionale overheden geen op grondwettelijk gebaseerde bevoegdheden, noch hebben zij de overhand in een tweede parlementaire kamer. Het herbalanceren en onderhandelen word hierdoor bemoeilijkt. In unitaire staten hebben de regio's weinig autonome bevoegdheid en in geen geval grondwettelijk gebaseerde bevoegdheden die nodig zijn voor heronderhandelingen met de regering. Dit is de reden waarom de EU een veel grotere potentiële bron van autonomie heeft gevormd. Regionale autoriteiten van unitaire staten zijn grotendeels afhankelijk geweest van de uitvoerende macht. Een toename van de supranationale toegang en financiering wordt gezien als een toename van hun onafhankelijkheid.

 

Justitiële autoriteiten en de winst in de onafhankelijke rechtbank

 

Het Europese Hof van Justitie vormt een andere bron van aantasting van de bevoegdheden en voorrechten, niet alleen van nationale overheden en wetgevers, maar ook van de rechtelijke macht. De bron van de bevoegdheden van het Europese Gerechtshof komt voort uit twee belangrijke doctrines:

  • Suprematie. De doctrine van de suprematie stelt het voorrecht van Europees recht boven de nationale regeling of praktijk.

  • Rechtstreekse werking. De doctrine van de rechtstreekse werking stelt vast dat de regels van de EU rechten voor particulieren in kan stellen die tegen hun eigen regering kan worden ingeroepen in nationale rechtbanken.

 

Beide doctrines hebben gezamenlijk een significante invloed op de nationale autonomie, in het bijzonder door individuen handreikingen en regelgeving te geven tegen hun eigen regering.

Het Europese Hof van Justitie doet nu dienst als een superieur niveau van rechtelijke toetsing en is in staat om nationale wetgeving en beleid door te lichten.

 

De impact van de EU op institutionele structuren in Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Italië

 

De discussie over de verschillende effecten van Europeanisering op de verschillende landen laat zien dat de EU een meer ontwrichtende werking heeft op de institutionele balans van unitaire staten dan die van federale of geregionaliseerde staten. Hieronder volgen enkele voorbeelden:

 

Frankrijk

De Franse reactie op de structurele impact van de EU kan worden begrepen door te kijken naar de lange geschiedenis van Frankrijk als een unitaire staat. De beginselen van de unitaire staat zijn terug te voeren in de late zeventiende eeuw en begin van de achttiende eeuw. Het bekende verschijnsel waarmee de grondbeginselen zijn gelegd komt voort uit de Franse Revolutie, waar de unitaire staat werd ingewijd. Kenmerken hiervan zijn het centraliseren van de politieke macht door een efficiënt en centraal administratief systeem te creëren. Dit alles onder leiding van Napoleon.

Het is geen verassing dat in de loop van de tijd, de Franse leiders moeite hebben met de toenemende invloed van de EU en haar instituties. Frankrijk is samen met Duitsland het machtigste land in de EU en heeft een grote bijdrage geleverd aan de EU- constructie. Frankrijk realiseert zich dat enkel het bouwen van een sterk Europa, zij hun eigen krachten en doelen kunnen behouden, omdat ze anders te geïsoleerd zouden raken. In de loop van de tijd hebben veel Franse leiders zich uitgesproken en zich verzet tegen de visie van een federaal Europa. Frankrijk is echter niet bespaard gebleven van de effecten die de federalisatie van de EU met zich mee brengt. Ook in Frankrijk is er een groot gedeelte van autonomie opgegeven voor de EU in een breed politiek gebied. In ruil hiervoor kregen ze gedeelde controle over de EU. Het verlies van autonomie werd gedemonstreerd in 2002 tijdens de Franse presidentsverkiezingen. Chirac beloofde om de value-added tax (VAT) in restaurants te verminderen om dichter bij het level van fastfood restaurants te komen. Hij kon dit echter niet doen omdat de VAT onder de verantwoordelijkheden van de EU valt. De EU heeft de unitaire structuur van de Franse staat veranderd door de autonomie in wetgeving te ondermijnen en de wetgevende macht te verminderen. Daar tegenover staat dat de onafhankelijkheid van de subnationale overheden en de rechtelijke macht worden verhoogd.

Dit heeft traditionele unitaire idealen uitgedaagd om na te denken over de structurele basis voor de democratie, namelijk dat macht en gezag regelmatig zowel verticaal als horizontaal geconcentreerd zijn in een 'onzichtbare' Republikeinse staat, dat de belichaming is van de nationale soevereiniteit.

 

Groot-Brittannië

De Britse reactie op de structurele impact van de EU is vergelijkbaar met die van Frankrijk. Ook Groot-Brittannië heeft een lange geschiedenis als een unitaire staat. Het verschil is dat Groot-Brittannië de politieke en administratieve macht niet heeft gecentraliseerd. Dit is omdat Groot-Brittannië een gecentraliseerde monarchie heeft welke niet is veranderd in een republiek, zoals in Frankrijk het geval was. Soevereiniteit wordt gedeeld door de uitvoerende en de wetgevende macht. Maar terwijl de Fransen moeite hebben om zich aan te passen aan het verlies van autonomie op de uitvoerende macht, is het parlement in Groot-Brittannië ook opgenomen. Omdat de Britse notie van soevereiniteit betekent dat de uitvoerende macht gelijk is aan de regering welke weer de meerderheid van het parlement vormt. Hier wordt ook de parlementaire soevereiniteit tegen de EU uitgesproken. De Britse regering protesteert tegen de inbreuk op haar eigen autonomie en tegen de parlementaire bevoegdheden en voorrechten.

Wat meespeelt, is dat Groot-Brittannië een relatieve laatkomer is in de Europese gemeenschap en sindsdien een terughoudende partner is. In tegenstelling tot de Fransen, die de toetreding tot Europa zijn als een uitbreiding van de nationale soevereiniteit, zien de Britten dit als een bedreiging.

 

Duitsland

In tegenstelling tot Frankrijk of Groot-Brittannië, welke beiden een lange geschiedenis hebben als unitaire staten, heeft Duitsland een relatief korte geschiedenis als een federale staat, welke is voorafgegaan uit kleinere staten principes, hertogdommen, stadstaten en andere vormen van kleine staten. Federalisatie kwam met de ontwikkeling van de Duitse nationale staat in de laat negentiende eeuw. Hoewel Bismarck de macht had om een unitaire staat op te leggen, koos hij voor een federaal systeem met een relatief zwakke centrale staat op basis van publiek recht om ervoor te zorgen dat er kon worden samengewerkt met sterke landen. Het spreekt voor zich dat een federale staat als Duitsland tegen minder problemen en weerstand aan liep dan de meer unitaire staten als Frankrijk en Groot-Brittannië. Nationale soevereiniteit is nooit een groot kwestie geweest in het naoorlogse Duitsland. Europa is niet een grote bedreiging voor de nationale soevereiniteit als dat het geval is in Frankrijk en Groot-Brittannië. In plaats daarvan is Europese integratie continue een agendapunt geweest van de bondskanselier, in termen van het versterken van de identiteit. De soevereiniteit is voor Duitsland nooit een van doorslaggevend belang geweest, omdat in de Duitse wet is opgenomen dat de soevereine rechten van het land mag worden getransformeerd naar internationale organisaties. De enige keer dat de soevereiniteit in het spel voorkomt is wanneer het gaat om economische belangen en over het verlaten van de Duitse Mark als symbool van de Duitse soevereiniteit. Kortom, de EU heeft een relatief geringe blijvende impact op de institutionele praktijken van de Duitse uitvoerende macht gehad. De EU heeft geen significante invloed gehad op de traditionele architectuur van de Duitse staat.

Italië

Ook Italië, heeft net als Duitsland een relatief korte geschiedenis als een staat. Het heeft een nog langere geschiedenis van kleine staten, hertogdommen, etc. dan als Duitsland. In tegenstelling tot Duitsland, ontwikkelde Italië een formele unitaire staat, vanuit het idee dat het zonder deze formele unitaire staat het land niet bij elkaar kon houden. Er moest een unitair systeem komen met een sterke centraal staat omdat de zwakke regio's weinig administratieve capaciteit hadden en niet volledig wilde samenwerken. Met de autoriteit gecentraliseerd in een unitaire staat leek Italië nog het meest op Frankrijk. Italië haar naoorlogse instituties hebben lang geleden van een verdeeld en lam gelegde staat. De resultaten van een zwakke uitvoerende macht in combinatie met een sterker, maar ineffectief parlement. Voor de meeste Italiaanse leiders is de overdracht van macht naar de EU nooit een een zodanig groot probleem geweest als in bijvoorbeeld Frankrijk of Groot-Brittannië. Italië zag de bedreiging van de nationale soevereiniteit door Europa niet als een bedreiging, omdat Italië in een verlamde toestand verkeerde. De Eu heeft de intentie om de autonomie van de Italiaanse macht en de efficiëntie van het parlement te versterken en op hetzelfde moment ook de onafhankelijkheid van de rechtbanken en de regio's te versterken. Dit heeft uiteindelijk de democratie in Italië verbeterd. Italiaanse leiders omarmden de Europese integratie, maar in dit geval zowel om de kwaliteiten van de capaciteitsopbouw, en het zien van de EU als de redding van het land en de versterking van de nationale soevereiniteit. Het grootste probleem voor Italië in de EU is de structurele impact. De problemen komen voort uit een terugkerend gebrek aan capaciteit met betrekking tot het EU-beleid, met name om te voldoen aan de EU-regels.

Conclusie

EU-instellingen met hun dynamische vermenging van de bevoegdheden, hebben een aanzienlijke invloed op de nationale instellingen van de lidstaten. Maar ze hebben een verschillend effect, de traditionele machtsverhouding verandert het meest in unitaire staten, dan in geregionaliseerde staten en het minst in federale staten zoals ze gerechtelijke en subnationale onafhankelijkheid hebben verminderd. Het verschil in impact is tevens afhankelijk van de visie van een land over de impact van de Europeanisering met betrekking tot de structurele basis van de nationale democratie. Groot-Brittannië heeft meer vraagtekens dan Frankrijk, maar beiden zijn ze sceptischer dan Duitsland en Italië. 

 

 

3. De Europese unie en het maken van nationaal beleid

 

Dit hoofdstuk gaat over het maken van nationaal beleid en de invloed van de Europese Unie hierin. Het begint met de vergelijking van de processen van het EU-beleid en de processen van het nationale beleid. We kijken naar de impact van de EU op de macro patronen van de nationale beleidsmatige processen van de lidstaten en naar de impact van de EU op de micro patronen van de sectorale beleidsmatige processen van de lidstaten. Vervolgens kijken ze naar deze verschillende patronen in de lidstaten Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Italië.

De semipluralistische processen van de beleidsvorming van de EU

 

De EU wordt vooral gekenmerkt door praktijken die in het algemeen flexibeler, heterogeen en probleemspecifiek zijn dan in elke overeenkomstige nationale context. De onvoorspelbaarheid van de beleidsagenda van de EU te vergelijken is met het modelleren van vuilnisbak. Dit omdat er een systeem is van onzekere agenda's, verschuivende netwerken en complexe coalities. De EU heeft meerdere vormen van beleid, in plaats van één. De belangrijkste vorm van het formuleren van de beleidsvorming is de 'Community Method': Een gezamenlijke besluitvorming welke het meest verwant is aan de pluralistische formulering van het beleid van de VS, maar minder open, minder politiek en meer coöperatief. Haar regelgevende implementatie proces is meer gedelegeerd en minder uniform van toepassing. Andere modellen van de beleidsvorming van de EU zijn de intergouvernementele besluitvorming per leider per lidstaat in de Raad van Ministers, intergouvernementele conferenties, Europese toppen en verdragen. Deze zorgen ervoor dat er veel minder capaciteit is voor unilaterale actie dan in een natiestaat.

 

Het systeem van deze beleidsvorming die de EU hanteert komt het dichtste bij het transnationale pluralistische model, en is vergelijkbaar met het pluralisme van de VS. Pluralisme is volgens het woordenboek: het naast elkaar bestaan van verschillende culturele en sociale (belangen)groepen in een samenleving. Maar hoewel de EU en de processen van de beleidsvorming dicht bij het pluralisme van de VS komt, zijn er toch significante verschillen tussen beiden.

Over het algemeen zijn de spelers van het pluralisme in de EU dichter bij elkaar en is er meer samenwerking dan in de VS. Maar ondanks de overeenkomsten zijn de leiders in de EU meer geïsoleerd van de druk van ongepaste beïnvloeding dan in de VS. Dit komt o.a. door het feit dat de Commissie het centrum is van een enorm netwerk waarbinnen zij kunnen kiezen uit een breed scala van ideeën en voorstellen welke vaak beschikbaar zijn voor de nationale regeringen.

Daarnaast vermijd de EU de politiek waarin geld voor een groot deel een rol speelt in de politieke partij. Ze zijn hierdoor minder gericht op technische en economische redenen om beleid te maken.

De EU is in vergelijking met de VS minder pluralistisch als het gaat om mogelijke invloeden van buitenaf. In de VS heeft elke vorm van invloed de mogelijkheid om toegang te krijgen.(Denk bijvoorbeeld aan campagnes voor presidentschap). De Europese Commissie heeft een rol als poortwachters( gatekeepers), waarin wordt besloten welke invloeden toegang krijgen en welke niet. Dit geeft aanleiding tot meer transparantie en openheid in een reactie op de waargenomen problemen van een democratie. De EU staat echter meer en meer open voor maatschappelijke belangen. De EU heeft een enorme kansstructuur voor belangengroepen om toegang te krijgen, het verstrekken van nieuwe locaties waardoor men invloed uit kan oefenen, het aanbieden van nieuwe ideeën die kunnen dienen om al bestaande beleidssystemen en machtsystemen te veranderen. Het proces van de beleidsformulering is steeds omvangrijker en complex geworden door de jaren heen als gevolg van een dergelijk overleg. Zakelijke belangen vertegenwoordigen ongeveer tweederde van alle belangen in Brussel. Niet-zakelijke belangen die gericht zijn op de consument, vrouwen, het milieu en mensenrechten, zijn een kleine minderheid, welke ongeveer 20 procent van de belangen vertegenwoordigen in Brussel.

In vergelijking met de VS zijn het totale aantal en de verscheidenheid van belangen die zijn vertegenwoordigd beperkter. Ook worden de belangen zwaarder gewogen in het voordeel van productbelangen, met relatief weinig georganiseerde belangen van consumenten, ouderen, allochtonen en de publieke belangen. De balans hierin wordt vertegenwoordigd in het feit dat het systeem minder onderhevig is aan het misbruiken van ongepaste beïnvloeding.

 

Maar hoewel het pluralistische beleidsvormingsproces van de EU sommige problemen kan voorkomen waar de VS mee kampt, de uitvoering met betrekking to de toegang en vertegenwoordiging geeft in de EU veel meer problemen dan in de VS. Hoewel het pluralisme van de EU in de uitvoeringsfase sterk lijkt op die van de VS, gegeven een regelgevende benadering waarin de regels voor iedereen van toepassing zijn, zijn er aanzienlijke verschillen. In plaats van een hiërarchisch model van regelgeving en uitvoering door één bureaucratie, heeft het model van de EU de neiging om coördinerend te zijn. Het opstellen van regels maakt een brede raadpleging van commissies mogelijk, waardoor het lijkt op een tweede ronde van de herziening van de wetgeving. De omzetting van de lidstaten zorgt ervoor dat de uiteindelijke wet een samenwerkingsverband wordt tussen de EU en de nationale ambtenaren. Deze nationale ambtenaren zijn verantwoordelijk voor de handhaving.

Het maken van de regels is echter veel minder transparant dan in de VS.

 

 

De impact van de EU op het gebied van beleidsvorming in statelijke en corporatistische systemen

 

Het patroon van beleidsvorming van de EU komt overeen met het pluralisme van de VS. Daarnaast is het patroon van de beleidsvorming vergelijkbaar met de statelijke en corporatistische patronen van haar lidstaten. Het belangrijkste, het overwicht van de Commissie als poortwachter, met grote bevoegdheden van de beleidsinitiatie en de grotere controle over het belangenproces, introduceert een statelijk element in het systeem dat vergelijkbaar is met die in Frankrijk en Groot-Brittannië. De coöperatieve betrokkenheid van de EU met belangen in de formulering van het beleid, brengt het dichter naar Duitsland.

Processen van beleidsvorming van EU lidstaten kan worden gesitueerd langs een continuüm van statelijke to corporatistische patronen. De statelijke staten zijn Frankrijk en Groot-Brittannië en zijn gesitueerd aan de rechterkant, aan de linkerkant zijn de corporatistische staten zoals Italië, Duitsland, Zweden en Nederland.

 

De vraag die oprijst, is hoe de semipluralistische beleidsmatige processen het beleid van de verschillende lidstaten heeft beïnvloed in het proces van Europeanisering. Voor elke lidstaat heeft de EU effect op de autonomie van de staat, terwijl het verstrekken van maatschappelijke belangen met toegang tot en invloed in een proces van beleidsvorming, dat een veel uitgebreider scala van medespelers heeft in een veel complexer geheel van interacties. Dit betreffen veel meer punten dan die van een lidstaat alleen.

Los van de algemene effecten die de lidstaten treffen, ervaart elke lidstaat haar eigen verschillende effecten in haar eigen manieren van leiding geven als een reactie op het EU-beleid. Een van de belangrijkste punten dat wordt gemarkeerd in de literatuur over Europeanisering is de vraag of de verschillende uitgangspunten die een land heeft past met de opvattingen van de EU wanneer het gaat over het maken van beleid.

In de volgende tabel worden de traditionele nationale patronen van het maken van beleid weergegeven en de impact van de EU hierop.

 

Het beleidsproces

De formulering van beleid

De uitvoering van beleid

De impact van de EU op de formulering van het beleid

De impact van de EU op de uitvoering van het beleid

Statelijke landen:

Lage instap

Flexibele toepassing

Opent toegang van belangen op EU-niveau

Vermindert nationale flexibiliteit via wetten en regelgeving

Frankrijk

De staat handelt in een brede kring, de maatschappij reageert hierop.

Afbraak

Meer maatschappelijke inbreng op EU-niveau, weinig veranderingen op nationaal niveau

Afbraak wordt geëlimineerd, minder accommodatie, meer confrontatie

Groot-Brittannië

De staat handelt in een kleine kring, de maatschappij handelt op zichzelf

Zelfregulering

Meer maatschappelijke inbreng op EU-niveau, weinig veranderingen op nationaal niveau

Zelfregulatie wordt geëlimineerd, meer publieke sturing

Corporatistische landen:

matige toegang

Flexibele of rigide toepassing van de regels

Toevoeging van belangen op EU-niveau

Flexibiliteit i.p.v. corporatisme

Duitsland

De staat en de maatschappij handelen gezamenlijk

(corporatief)

Corporatisme of wetticisme

Toevoeging van corporatistische input op EU- niveau. Weinig veranderingen op nationaal niveau

Onderhoudt corporatistische flexibiliteit, versterkt juridische / wettelijke stijfheid

Italië

De staat handelt nauwelijks in brede kring, de maatschappij reageert: of het werkt op zichzelf of het werkt samen met de staat

Corporatisme, cliëntelisme,

afbraak

Toevoeging van corporatistische input op Eu- niveau. ontkent cliëntelisme

Onderhoudt corporatistische flexibiliteit, elimineert afbreuk, meer confrontatie

Semipluralistish

Hoge toegang

Rigide toepassing van de regels

 

 

EU

Opent toegang voor maatschappelijke groepen( maar wel met de poortwachterfunctie)

Regelgeving en legalistische

 

 

 

 

De invloed van de EU op de sectorale beleidsvorming

 

De EU heeft verschillende effecten op de nationale beleidsvorming. We kunnen drie vormen van effecten onderscheiden:

  • Het directe effect

  • Het diffuse effect

  • Het domino effect

 

Het directe effect

De EU heeft een direct effect op de nationale beleidsvorming wanneer ze een bepaalde benadering van beleidsvorming hanteert in een bepaalde sector. Wanneer een dergelijke aanpak niet past binnen dat van de lidstaat, dan is het directe effect waarneembaar wanneer het gaat om een transformatie van de bepaalde sector. Wanneer een aanpak van de EU volledig past binnen het beleid van een lidstaat is het directe effect niet of nauwelijks zichtbaar. De verschillende soorten aanpak van de EU beslaat een breed scala van gebieden, variërend van klimaat en natuur, veiligheid en gezondheid tot sociaal beleid, van financiële markten tot regelgeving in de zakelijke wereld.

 

Het diffuse effect

Zelfs wanneer de EU niet een benadering hanteert om de sectorale beleidsvorming te veranderen, kan het leiden tot een aantal diffuse effecten als resultaat uit nabootsing of imitatie. We spreken van polydiffusie wanneer de lidstaten ervaringen van de EU of van de lidstaten waarmee ze nauw samenwerken overnemen. Diffuse effecten zijn het duidelijkst waar EU-gerelateerde leerervaringen of voorgestelde regels leiden tot verspreiding van nieuwe ideeën voor de lidstaat en haar nationale beleidsvorming.

 

Het domino effect

We spreken van het domino effect wanneer het beleid en de uitvoering hiervan fungeert als een stimulans voor de staat en/of de maatschappij. Een voorbeeld is de EU-hervormingen van het landbouwbeleid dat door de betrekkingen van de plaatselijke overheid welke invloed kunnen uitoefenen op beslissingen in het EU-mededingingsbeleid nieuwe markten openen en nieuwe mogelijkheden voor maatschappelijke belangen bied.

 

De discussie over de verscheidenheid van effect van de Europeanisering tussen de verschillende lidstaten laat zien dat de EU een verstorend effect kan hebben op de formulering en uitvoering van de beleidsprocessen. De geschiedenis van een land, de cultuur en de politiek spelen daarbij een belangrijke rol.

 

 

De invloed van de EU op de beleidsvorming in Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Italië

Frankrijk

 

In Frankrijk kunnen de statelijke beleidsprocessen worden samengevat als waarin de staat traditioneel handelt en de samenleving hierop reageert. De Franse wijze van beleidsvorming heeft haar oorsprong in de Franse revolutie, in de Jacobijnse begrip van de rol van de staat, waarin gekozen regeringen zijn gemandateerd om de wil van de mensen direct uit te voeren, zonder tussenkomst van de georganiseerde belangen. Deze laatste groep is verdacht omdat ze de principes van democratische gelijkheid en electorale verantwoordelijkheid schenden. Sinds de revolutie is de Republikeinse gedachte doordrongen van een angst voor sociaal pluralisme dat leidt tot particularisme en fragmentatie. Diversiteit leidt tot ongelijkheid. In de Franse cultuur wordt aangenomen dat er een geïdealiseerde relatie is tussen de algemene doelen en belangen van de regering en de doelen en belangen van de bevolking. Georganiseerde belangen speelden een minder machtige rol in Frankrijk dan in landen met pluralistische of corporatieve processen. Lobbies in belangen blijven gezien worden als onwettig.

Franse zakelijke belangen kwamen laat op gang in de EU lobby processen. Gestimuleerd door de Franse regering, maar gehandicapt vanwege hun afhankelijkheid en het gebrek aan ervaringen. Dit is vandaag de dag niet meer aan de orde. Grote Franse bedrijven hebben sinds het begin van de jaren negentig zichzelf geïntegreerd in het Europese proces van beleidsformulering, vaak als een partner van de Franse regering als het gaat om lobbyen in de Europese Commissie, maar op hetzelfde moment ook een bepaalde autonomie ontwikkelen dat leidt tot samenwerking tussen andere grotere bedrijven om de doelen te promoten. Terwijl de grote Franse bedrijven steeds actiever zijn geworden op EU-niveau, zijn de kleine en medium bedrijven niet meegegroeid en vormen ze maar een klein aandeel op Europees niveau. Vertegenwoordigd door de Franse vakbonden die niet of nauwelijks aanwezig zijn op Europees niveau.

Een procedurele oplossing voor Frankrijk zou zijn om betere toegang voor burgers bij de formulering van het beleid te creëren, een grotere belangenorganisatie voor burgers en de deelname aan de beleidsvorming van de EU te stimuleren. Dit is nuttig om ervoor te zorgen dat er meer Franse maatschappelijke standpunten vertegenwoordigd worden op EU-niveau. Daarnaast heeft het nut omdat dit de Fransen in staat stelt met partners samen te werken in de nationale communicatieve regelgeving en discussies over beleidsinitiatieven in Brussel. Franse leiders hebben over het algemeen de neiging om het EU- beleid enkel te informeren aar de nationale regering omdat er in de meeste groepen geen sterke maatschappelijke belangen zijn vertegenwoordigd. Op deze manier kan er geen brug worden geslagen tussen het lobbyen in Brussel en de communicatie naar hun eigen nationale regering over de uitkomst. Dit is met grote mate de reden van de 'spagaat' waarin Franse leiders zich bevinden. De communicatie naar de maatschappij is er een van bagetallisatie van EU invloeden op de beleidsvorming en daarnaast het benadrukken van hun eigen leiderschap in Europa.

 

Groot-Brittannië

 

In Groot- Brittannië zijn de statelijke processen van beleidsvorming niet zo grimmig gedefinieerd als in Frankrijk. Dit komt mede doordat de staat in een zeer beperkt gebied handelt en de samenleving op zich zelf handelt. Het statelijke systeem in Groot-Brittannië is nooit zo scherp afgebakend van pluralistische of corporatistische systemen zoals in Frankrijk het geval is. De cultuur, filosofie en de geschiedenis zorgen voor een compleet andere benadering tussen de overheid en de samenleving in vergelijking met Frankrijk, voornamelijk als het gaat om de zakelijke kant. In Groot- Brittannië werden zaken en de business geacht een leidende rol te spelen en de overheid die hier in faciliteerde, hoewel de regering er zich niet van weerhield om in te grijpen waar nodig was. Dit is een groot verschil met Frankrijk omdat de Franse overheid leidde en de zaken en business volgden.

Hoewel lobby's van oudsher worden gezien als onwettig als het gaat om kerntaken in de uitvoering, lobbyen van het parlement is routine en algemeen aanvaard als legitiem. Het bedrijfsleven heeft lange goed ontwikkelde lobby's die proberen parlementaire beslissingen te beïnvloeden. De Britten zijn meesters in het lobbyen op EU-niveau. Ze waren de eersten die naar Brussel kwamen om te lobbyen, en ze zijn er tot op heden zeer effectief in. Voor het Britse bedrijfsleven is de clash van culturen niet zo significant als voor de Fransen. Dit komt omdat ze meer ervaring hebben in het lobbyen en omdat ze een sterk samenwerkingsverband hebben met de nationale regering wanneer het gaat over zaken waar de EU over beslist. De beleidsnetwerken van Groot-Brittannië zijn horizontaal en hebben de neiging om beter geschikt te zijn voor de binnenlandse belangen in de multipolaire, concurrerende besluitvormingsstructuur van de EU dan de meer verticale, door de staat gedomineerde netwerken in Frankrijk.

 

 

Duitsland

 

In tegenstelling tot Frankrijk en Groot-Brittannië zijn in Duitsland de sociale spelers geïntegreerd met de spelers van de overheid in een corporatistisch proces van beleidsmaken. Corporatistische systemen zijn voor de staat op zijn best 'een amorf complex van agentschappen met slecht gedefinieerde grenzen, het uivoeren van een verscheidenheid van niet zeer kenmerkende functies', alleszins gelijk met de georganiseerde belangen waarmee zij samenwerkt, en het streven naar accommodatie met een egalitaire stijl en collegialiteit in de besluitvorming.

Het Duitse patroon van beleidsvorming heeft haar wortels in een evolutionaire geschiedenis door de eeuwen heen als in een kritieke fase aan het eind van de Tweede Wereldoorlog die samen hebben bijgedragen aan de pragmatische idealen die de coöperatieve relaties tussen de staat en de maatschappij heeft bevorderd. Een maatschappelijk tegengewicht voor de staat.

Er zijn drie principes die zijn gecombineerd in de oprichting van de Bondsrepubliek Duitsland aan het einde van de Tweede Wereldoorlog: Wetticisme, federalisme en corporatisme. We moeten opmerken dat er nog een ander cruciaal ingrediënt is toegevoegd aan deze drie: De wil om deze drie principes te laten werken op een democratische wijze, wat resulteerde in een cultuur van consensus dat een tegenhanger is van het verleden en er belang wordt gehecht in een meer coöperatieve toekomst.

Deze combinatie van consensus gerichte staat/maatschappij relaties binnen federale regelingen en respect voor de rechtsstaat, heeft ertoe geleid dat de corporatistische cultuur van besluitvorming in Duitsland dichter bij de EU staat dan die van Frankrijk of Groot-Brittannië. Dit heeft te maken met dat beslissingen op basis van consensus veel minder duidelijke politiek zijn en komen zelden aan bij de top en worden zelden snel aangenomen.

 

Italië

 

De traditionele processen van beleidsvorming in Italië zijn makkelijker te omschrijven door wat ze niet zijn. In Italië handelt de staat nauwelijks in een breed gebied en handelt de samenleving vaak op eigen grond. Het patroon van beleidsvorming in Italië heeft haar wortels in een evolutionaire geschiedenis en in twee kritieke momenten, de eerste aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en de tweede aan het einde van de koude oorlog. In Italië heeft, net als in Duitsland, een evolutionaire geschiedenis van de late invoering van een natiestaat, met een gecentraliseerde monarchale staatsmacht die opgroeide zonder het tegengewicht van een samenleving. Het publieke belang van de staat was belangrijker dan de maatschappelijke belangen. De Italiaanse staat was echter zwakker dan de Duitse omdat het te maken had met een parlement dat sterk was maar ineffectief en de verschillende regio; s die niet of nauwelijks coöperatief waren. De maatschappij zelf was in hoge mate gefragmenteerd en verdeeld in het noorden en het zuiden, links en rechts, katholieken en atheïsten, rijk en arm, etc.

Toegevoegd aan deze mix was de naoorlogse politieke regeling die algemeen bekend is als partitocrazia, waarin partijen het belangenproces domineerden zoals groepen die invloed uitoefenden op de beleidsformuleringen van politieke partijen. Anders dan in Frankrijk, waar afwijking van de regels door de elite ambtenaren als democratisch gelegitimeerd werd gezien, omdat op basis van technische overwegingen bij de wet niet van toepassing was zoals verwacht, werd in Italië afwijkingen door benoemde ambtenaren meestal gezien als onwettig omdat dit werd gezien als partijdigheid.

Italië heeft sterk geprofiteerd van de EU, zowel in termen van het verhogen van de capaciteit en het verhogen van de identiteit in de beleidsformulering. De EU speelt hierbij de rol van redder van de natiestaat. Italië, echter, voorziet grotere problemen dan Frankrijk in het kader van de uitvoering. In Frankrijk hebben politieke leiders de neiging alleen te handelen als het gaat om legitieme EU-beleid en de informatie hierover naar de natie. Dit heeft te maken dat ze geen sterke maatschappelijke belangen vertegenwoordigen en niet georganiseerd genoeg zijn om de om brug te slaan tussen lobbyen in Brussel en het communiceren naar hun eigen natie over de uitkomst. Italië, echter had meer van een permissieve consensus, gezien het algemene nationale enthousiasme voor Europeanisering, en het feit dat het geregionaliseerde Italië niet dezelfde problemen heeft met de impact van de EU als het unitaire Frankrijk m.b.t. structurele opvattingen over democratie. Dat permissieve consensus kan gaan afnemen wanneer de economische Europeanisering niet meer zo goed loopt, terwijl de administratieve Europeanisering de regels aanscherpt met betrekking tot de flexibele benadering van Italië over het uivoeren van het beleid.

4. De Europese unie en nationale politiek

 

In dit hoofdstuk kijken we naar politiek die de EU vertegenwoordigd en vergelijken we dat met de nationale politiek van verschillende EU-lidstaten. Vervolgens worden de effecten van de EU op de nationale politiek onderzocht. En ook in dit hoofdstuk wordt er gekeken naar de specifieke landen Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Italië.

 

Het EU-beleid zonder politiek

 

Hoewel de institutionele structuren en de processen van beleidsmaken van de EU overeenkomsten vertoont met de nationale structuren en processen, heeft de politiek van de EU weinig overeenkomsten met de nationale politiek. En hoewel het systeem van de EU vergelijkingen vertoont met het federale systeem van de VS, zijn er toch veel verschillen. Zo heeft de EU geen direct gekozen president, een sterke wetgevende macht en krachtige politieke partijen in een competitief meerderheidskiesstelsel. De EU heeft een systeem waarbij partijdige verschillen en politieke onenigheid worden overspoeld door de algemene zoektocht naar consensus en compromis. Dit systeem geldt eveneens voor de eigen lidstaten van de EU zoals Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië. De enige lidstaten die dichter bij de EU komen omdat ze een meer op consensus gerichte meerpartijenstelsel hebben, zijn Duitsland, Nederland en België. In deze systemen moeten politieke partijen compromissen sluiten om immobiliteit te voorkomen. Maar ook hier is er een partijdigheid aanwezig die zich niet voordoet op EU-niveau.

Het belangrijkste is echter dat de EU-politiek niet echt de politiek is in een traditionele zin van partij en partijdigheid. Het gaat voornamelijk over belangen, of de nationale belangen van de lidstaten welke worden geprojecteerd in de Raad van Ministers en de Europese Raad.

Partijpolitiek wordt gemarginaliseerd in de politiek dat is gebaseerd op belangen omdat politieke partijen op Europees niveau zwak en niet samenhangend zijn.

Politiek speelt in de Raad van Ministers een kleine rol. Nationale leiders hebben moeite met het projecteren van hun politieke voorkeuren in de Raad. Dit heeft te maken met de realiteit van de Europese beleidsvorming, waard de Commissie controle heeft over de initiatieven. De stemregels van de Raad vereisen unanimiteit en het hele proces neemt veel tijd in beslag.

Alleen in de Europese Parlement kan men spreken over partijpolitiek. De Europese Parlement is zelf georganiseerd op basis van de politieke partijen die banden hebben met de nationale partijen. Er worden een aantal problemen geconstateerd. In de eerste plaats zijn de nationale verkiezingen voor de Europese Parlement niet voorzien in een duidelijke Europese politieke mandaat. Dit komt omdat ze in de eerste plaats op nationaal niveau zijn gebaseerd in plaats van op Europese schaal. Het zijn vaak tweederangs nationale verkiezingen. In de tweede plaats zijn partijen onderontwikkelt op EU-niveau. De partijdiscipline en cohesie zijn zwak omdat elke nationale partij met verschillende agenda's, verschillende steminstructies en verschillende ideologieën zijn vertegenwoordigd in de Europese Parlement.

In de derde plaats leent een groot deel van de wetgeving van de Europese Parlement zich niet om een scheidslijn aan te brengen tussen linkse en rechtse politiek vanwege de technische inhoud. Maar zelfs wanneer de wetgeving zich leent voor partijpolitieke overwegingen, werken de stemregels tegen. Omdat de voorgestelde wijzigingen een procedure vereist van een absolute meerderheid. Tussen de 67% en 75 %.

 

Hoewel de partijpolitiek dus relatief zwak blijft in het Parlement is een andere vorm van politiek erg sterk: De politiek van maatschappelijke belangen. In het begin van de EU was bijna alle politiek gericht op het maatschappelijk belang. Onderwerpen die op de agenda stonden gingen over mensenrechten, milieu en het beschermen van de consument. Recent heeft het Europees Parlement zich meer open gesteld voor een grotere variëteit van belangen. Voorbeelden hiervan zijn de lobby's en private belangen. De focus in het Europese Parlement kan worden gezien als een promotie van het Europees belang. Dit betekent dat de publieke belangen van alle Europeanen boven de nationale belangen worden gesteld.

 

De invloed van de EU op politiek in meerderheid- en proportionele systemen

 

De politiek van de EU lijkt niet veel op de politiek van haar lidstaten wanneer deze een meerderheidsysteem hebben of een proportioneel systeem. Dit komt omdat er voor het grote gedeelte sprake is van politieke belangen en niet gaat over partijpolitiek. Nationale partijpolitiek wordt gemarginaliseerd op EU-niveau. In de eerste plaats spreken de nationale ministers in de Europese raad over het belang van hun natie en in mindere mate fungeren zij als vertegenwoordiger van de overheid. Ten tweede, het algemene politieke belang van de Europese Parlement betekent dat de leden van het Europese Parlement spreken van 'Europese' belangen en niet als vertegenwoordigers van electorale meerderheden. Ten derde, leidt het lobbyen van maatschappelijke belangenorganisaties er toe dat burgers een stem uitbrengen die effectiever is.

 

De impact van de EU: Nationale politiek zonder beleid

 

Het gebrek aan traditionele, representatieve politiek op EU-niveau zet een enorme druk op de nationale politiek van de lidstaten, met directe en indirecte gevolgen.

De directe effecten als gevolg van het ontbreken van de EU-politiek zijn verantwoordelijk voor de toenemende verdeeldheid van de nationale partijpolitiek in het Europese Parlement en nationale verkiezingen. Dit geld zowel op het beleid van de EU en de integratie hiervan.

De indirecte effecten zijn gerelateerd aan de Europeanisering van het beleid die verder wordt gedepolitiseerd op nationaal niveau, omdat het uit de nationale politiek wordt ontrokken.

 

Daarnaast zijn er diffuse effecten zichtbaar, zoals burgers die de interesse verliezen in de nationale politiek als gevolg van gewenning te worden bestuurd door instellingen die noch politieke, noch representatieve electorale verantwoordelijkheid dragen op de traditionele manier.

 

Het domino-effect van alle bovenstaande effecten zijn nog serieuzer. Met EU-gerelateerde politisering dat dient om sommige kiezers te demobiliseren en te radicaliseren.

 

Maar wanneer het nu gaat om directe, indirecte, diffuse of domino-effecten, de eenvoudige beleidsvormingen met een meerderheidsdemocratie zullen de effecten van de politiek op EU-niveau meer voelen dan de beleidsvormingen van proportionele systemen. Dit komt omdat compromisgeoriënteerde, op belangen gevormde politiek van de EU beter past bij de compromisgeoriënteerde partijpolitiek van evenredige vertegenwoordigde systemen. Echter, in systemen met een meerderheidsdemocratie hebben regeringen het over het algemeen niet nodig om compromissen te sluiten op hun politieke verbintenissen. Dit heeft te maken van de zwakte van de oppositie in het winner-take-all kiesstelsel. Tenzij de oppositie zich bevindt in een federaal systeem, waarbij één van de twee kamers wordt gecontroleerd door de oppositie, zoals in de VS.

 

Geschiedenis en cultuur maken een groot verschil in de verscheidenheid van reacties op het EU-beleid door de verschillende lidstaten. Ervaringen met oorlog, gehechtheid aan de beginselen van soevereiniteit, opvattingen over politieke rechten en constructies van nationale identiteit hebben effect in de manier waarop er wordt gekeken en gereageerd op het EU-beleid. Dit is te zien in de publieke opinie en de manier waarop wordt gestemd.

 

De effecten van de EU op de representatieve democratie

 

Representatieve democratie bevindt zich al een tijd in een crisis, en niet enkel in de EU. De Europeanisering is niet verantwoordelijk voor deze crisis, hoewel het wel een bijdrage er aan levert door de druk op haar lidstaten te vergroten. Door de directe effecten op partijpolitiek, de indirecte effecten op politieke concurrentie en debat, en de domino-effecten op politieke participatie.

Indicaties over de crisis van de representatieve democratie is terug te vinden in opiniepeilingen, enquêtes, en electorale studies die laten zien dat politieke participatie zich in een neerwaartse beweging bevindt, terwijl scepsis van politici en politiek stijgt. Beide zijn nauw verbonden met wijdverspreide erosie van het vertrouwen van de burger in overheidsinstellingen.

De effecten van de EU op de representatieve politiek in Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Italië

Frankrijk

 

Frankrijk's Vierde Republiek, welke liep van het einde van de Tweede Wereldoorlog tot 1958, werd gekarakteriseerd door grote instabiliteit in de regering. Dit resulteerde van een hoogwaardig proportioneel systeem dat het electoraat vertegenwoordigde, gecombineerd met institutionele structuren. Dit maakte de regering zwak in de ogen van een sterk, maar ineffectief parlement, dat werd verscheurd door conflicten in de partijpolitiek. De opvatting van de representatieve democratie dat vermengd werd het politieke systeem heeft sterke wortels in de Franse Revolutie. De Franse identiteit wordt bij elkaar gehouden door de maatschappelijke nationaliteit. Gevoelens van identiteit en burgerschap smelten samen. Elke vorm van supranationale instellingen, en niet alleen de EU, vormen een uitdaging voor de uitgangspunten van de Franse democratie. Dit heeft te maken dat deze instellingen de autonomie van de staat ondermijnen en daarmee de nationale identiteit.

De diepere redenen hebben te maken met het feit dat de Fransen ontevreden zijn over hun centrale rol in het opbouwen van Europa. Kalypso Nicolaidis stelde dat de Fransen hun instelling moeten veranderen over hun EUtopia. De meerderheid in Frankrijk is hier nog niet klaar voor omdat de grootste beperking van Frankrijk de focus op hun zelf is. De visie van De Gaulle was een Frans leiderschap over Europa dat een verbetering is voor de Fransen, terwijl er niet of nauwelijks negatieve impact is op de Franse identiteit. De soevereiniteit en de autonomie van het land zou volledig in tact blijven. De autonomie van de staat zou worden vervangen door een supranationale autoriteit en controle. Daarnaast is het van belang te vermelden dat het referendum een belangrijk signaal is dat de stemgerechtigde burgers politiek geïnteresseerd zijn in Europa, en een grotere invloed eisen in de beslissingen die op EU-niveau worden genomen.

Frankrijk wil de politiek terug, in het bijzonder in de gebieden die gaan over Europa en minder over Frankrijk zelf. Voorbeelden hiervan zijn de immigratiepolitiek en de monetaire politiek. In reactie hierop zullen de Franse leiders moeten nadenken over hun rol in Europa, maar ook nieuwe manieren zien te bedenken om het Franse volk meer te betrekken bij de beleidsmatige processen met betrekking tot Europa.

 

Groot-Brittannië

 

Het politieke systeem in Groot-Brittannië is meer gepolariseerd en concurrerend dan Frankrijk, maar stabieler omdat het een meerderheidskiesstelsel heeft met twee partijen. Hoewel in Groot- Brittannië en in Frankrijk de uitvoerende regering de grootste macht heeft, in Frankrijk spreken we van een presidentiële monarchie en In Groot-Brittannië spreken we van een 'gekozen dictatorschap'. Dit komt omdat de regeringspartij meer macht heeft in Groot-Brittannië, omdat het uit één partij bestaat. In Frankrijk zijn meerdere partijen betrokken bij het regeren. Het Britse parlement heeft ook meer macht en invloed dan in Frankrijk. Hoewel beide parlementen meer 'praatcolleges' zijn dan 'werkende parlementen' is in Groot-Brittannië de focus op de publieke aandacht gevestigd, met veel publieke resonantie als gevolg van debatten over omstreden kwesties.

In tegenstelling tot Frankrijk komt de opvatting van de representatieve democratie in de Britse politiek niet voort uit een revolutionair moment. Voor Groot-Brittannië komt het voort uit een evolutionair proces wat terug gaat tot de zeventiende eeuw met de executie van Charles de Eerste in 1642 en de "Glorious Revolution' in 1689 waarin de ongedeelde soevereiniteit van het Parlement werd opgericht. Hierin werden de langzaam ontwikkelde regels van de democratie vormgegeven welke onderdeel zijn van hun 'ongeschreven grondwet'.

 

Elke vorm van supranationale instellingen, en niet alleen de EU, vormen ook hier een uitdaging van de grondbeginselen van Groot-Brittannië. Maar de op consensus gebaseerde cultuur van de EU als het gaat om onderhandelingen staat op gespannen voet, nog meer dan in Frankrijk. De Europese integratie botst met de Britse noties van soevereiniteit. De Britse zorgen over de aantasting van de EU gaat verder dan de autonomie van de regering en de gevolgen daarvan voor de parlementaire soevereiniteit. Terwijl de Europese integratie voor de Fransen een versterking van hun universeel verworven rechten kan vertegenwoordigen, zien de Britten dit als een bedreiging voor hun nationaliteit, geschiedenis en hun universele rechten.

De relatie tussen Groot-Brittannië en Europa heeft zeer verschillende politieke trajecten dan dat van Frankrijk en Europa. De Fransen hebben een positieve visie over de rol van Frankrijk in Europa, waarbij een rol is weggelegd voor Frankrijk in een leiderschapspositie. De Britten hebben geen enkele visie over de rol van Groot-Brittannië in Europa. Groot Brittannië benadrukt enkel de winst in belangen met de EU, terwijl ze het publieke bewustzijn van de gevolgen van de Europese integratie maximaliseren. Dit doen ze door vragen te stellen over de soevereiniteit, de identiteit, de waarden en het leiderschap met betrekking tot de EU. Dit heeft de publieke afkeuring van Europa alleen maar uitgelokt en verder laten groeien.

 

Duitsland

 

Het politieke systeem in Duitsland werd gekarakteriseerd door grote stabiliteit in de overheid gedurende de naoorlogse periode. Dit heeft geresulteerd in een proportioneel systeem van electorale representatie gecompliceerd door federale instituties. De meerderheid van de overheid wordt beslist door periodieke nationale verkiezingen die worden aangevuld door frequente regionale verkiezingen voor de Bundesrat. Dit is van grote invloed op de compositie van de Eerste kamer waar federale kwesties worden besproken.

De opvatting van de representatieve democratie dat dit systeem doordringt is er een die werkt met noties van 'samengestelde vertegenwoordiging'. Deze zijn vergelijkbaar met die van de EU. Dit zorgt ervoor dat er minder problemen zijn met de Europese integratie dan in Frankrijk of Groot-Brittannië. De institutionele structuren van Duitsland zijn slechts semisoeverein waardoor de problemen met betrekking tot de vragen van soevereiniteit veel minder groot zijn dan die van Frankrijk of Groot-Brittannië.

Het ontbreken van een volle betekenis van nationale soevereiniteit van Duitsland heeft ook te maken met de nationale constructies van identiteit.

De identiteit en het betreden van de EU was voor Duitsland een manier om hun naoorlogse identiteit te hervormen. Thomas Mann stelde dat het niet een Duits Europa werd, maar een Europees Duitsland.

Het ondergeschikt maken van de nationale identiteit aan de identiteit van de EU werkte goed. Dit heeft te maken met de op etniciteit gebaseerde kennis van de nationale identiteit en een zwakke opvatting over soevereiniteit. Maar dit heeft ook te maken met het feit dat de het Duitse nationaal belang werd gereconstrueerd als Europees belang. Dit is onder meer van toepassing op de buitenlandse politiek maar ook op de economische belangen.

Een van de moeilijkste dingen voor Duitsland was het opgeven van de Mark voor de Euro. Voor Duitsland was dit het symbool van nationale soevereiniteit en een teken van economische kracht en stabiliteit.

De belangrijkste kwestie over identiteit had te maken met de interne identiteit van Duitsland. In het begin van de jaren tachtig was er de vraag over hoe om te gaan met het Duitse verleden, in het bijzonder het Nazi Duitsland. In het begin van de jaren negentig was er de kwestie tussen oost en west Duitsland.

De belangrijkste vraag voor Duitsland in Europa vandaag de dag is hoe het de nationale constructie van identiteit als 'Duitsland als Europeaan' zal vergaan als de Europese integratie doorgaat. Dit is niet zozeer een kwestie van politieke aanpassing, hoewel er wel sprake is van economische aanpassing omdat de Duitse politiek en economie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De vraag voor Duitsland is of de Europese neoliberale hervormingen uiteindelijk een uitdaging zal zijn voor de organisatorische fundamenten van de Duitse sociale markteconomie. En of de euro stabiel en sterk genoeg kan worden om de Mark te vervangen.

 

Italië

 

De Italiaanse politiek is in haar naoorlogse periode vaak gezien als instabiel en werd door andere landen vaak niet serieus genomen. Het resultaat uit deze naoorlogse periode werd omschreven als partitocrazia waarin de politieke partij belangen elk aspect van het politieke en bestuurlijke leven domineerden. Onderliggend aan dit systeem waren een aantal problemen en/of breuken zichtbaar: politiek tussen links en rechts, territoriaal tussen noord en zuid, en religieus tussen praktiserende katholieken en niet-gelovigen.

De resultaten uit dit systeem waren immobilisme, een ongeschikte politiek en een bloeiende economie en een levendige maatschappij omdat zowel de economie als de maatschappij buiten de politiek opereerde.

Europa werd verwelkomd voor het bevorderen van de effectiviteit van de overheid voor de mensen. Daarnaast, en niet onbelangrijk, bood Europa een ontsnapping aan uit de lasten van het recente verleden. Een andere uitleg voor het enthousiasme van Italië om toe te treden tot de EU is dat de identiteit van Italië als land zeer fragiel was in vergelijking met andere landen. Het resultaat van het ontbreken van een sterke nationale trouw en het behoud van lokale tradities, federalisme en sociaal partnerschap. Daarnaast heeft het te maken met de botsing tussen de katholieken en de communisten, welke zich ontwikkelden tot twee dominante politieke culturen in de naoorlogse periode.

Nationale trots speelde ook een rol met betrekking tot de Europese integratie, en is nauw verbonden met de identiteit kwesties.

Italië omarmde de Europese integratie zonder de reserveringen van Frankrijk en Groot-Brittannië met betrekking to soevereiniteit en met nog meer enthousiasme dan Duitsland.

Hoewel het enthousiasme van Italië over de Europese integratie nog groot is, is het land niet meer geheel zonder vraagtekens. Het begint zelfs steeds kritischer te worden. Op het moment blijft de naoorlogse visie van Italië over de Europese integratie grotendeels intact, en blijft dienen als een soort tegengif voor de verlamming van de staat. Het echte probleem voor Italië is de capaciteit en de kunde van overheid. Berlusconi heeft het kiesstelsel terug veranderd naar evenredige vertegenwoordiging in de verkiezingen van 2006. De regering van Prodi heeft echter niet de grote stevige meerderheid die een garantie moet bieden tot effectief leiderschap.

De effectiviteit van dit leiderschap voor de mensen is door de EU versterkt. Er bestaat een grote kans dat dit wordt ondermijnd door de hervormingen in Italië. Een gevolg hiervan is dat alleen in Italië het beleid van de EU zonder politiek een welkome ontwikkeling kan zijn, gezien de hyper politisering van alle zaken op nationaal niveau.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting On Democracy van Dahl

Samenvatting On Democracy van Dahl

Samenvatting over de vele aspecten van Democratie, op basis van 'On Democracy' van Dahl (1998) - geschreven in 2015, gedoneerd aan WorldSupporter


Een korte geschiedenis van de democratie

Het is verleidelijk om te denken dat de democratie zich vanaf haar uitvinding door de Oude Grieken, continu verspreidde en ontwikkelde tot wat en waar het nu is. Dat beeld klopt echter niet. Ten eerste verdween de democratie na de Grieken en de Romeinen weer uit beeld en ten tweede is het ondoenlijk om te bepalen welk deel van de verspreiding van de democratie terug te voeren is op de eerste bronnen en welk deel zijn oorsprong kent in andere tijden en plaatsten. De lezing van Dahl (2000) is dat democratie op een onafhankelijke manier kan worden ontdekt en herontdekt als de juiste voorwaarden aanwezig zijn. Hij gelooft dat die voorwaarden zich op verschillende plaatsen en tijden hebben voorgedaan.

In een groep mensen die zichzelf bestuurt zonder inmenging van buitenstaanders en waarvan de groepsleden elkaar als gelijke beschouwen (logic of equality), is het waarschijnlijk dat er een drang naar democratie ontstaat. Er zijn sterke aanwijzingen dat een primitieve vorm van democratie vele duizenden jaren het meest ‘natuurlijke’ systeem is geweest in groepen jagers en verzamelaars. Die periode kwam tot een eind toen groepen mensen zich voor langere tijd op één plek vestigden en de voorwaarden voor democratische besluitvorming – groepsidentiteit, weinig inmenging van buitenstaanders en een gevoel van gelijkwaardigheid – schaars werden. Vormen van dominantie en hiërarchie, zoals monarchieën, despotisme, aristocratieën en oligarchieën  werden nu de ‘natuurlijke’ systemen. Zo rond 500 v.Chr. veranderde dat, toen zich op verschillende plaatsen gunstige condities voordeden voor democratische besluitvorming.

De Grieken

Rond 500 v.Chr. waren het de Grieken die het eerste systeem van democratische besluitvorming oprichtten dat eeuwenlang functioneerde. Griekenland was destijds geen natiestaat zoals moderne landen, maar het bestond uit stadstaten, waarvan Athene de belangrijkste was. Het waren ook de Grieken die het woord democratie (demokratia) verzonnen, een samenstelling van de woorden demos (volk) en kratos (regeren). De regering van Athene was complex. Het belangrijkste orgaan van de regering was het parlement, waarin iedere burger zitting kon nemen. Het parlement verkoos een paar belangrijke functionarissen en, de overige functies werden vergeven door middel van een loterij. Hoewel de politieke instituties van de Grieken innovatief waren, zijn ze van weinig invloed geweest op democratische systemen nadien.

Rome

Rond dezelfde tijd werd ook in Rome een systeem van democratische besluitvorming geïntroduceerd. De Romeinen noemden dit systeem de republiek, van res (zaak) en publica (publiek). Het recht om deel te nemen aan de besluitvormingsprocessen was in eerste instantie voorbehouden aan patriciërs of aristocraten, maar na een hevige strijd verkreeg later ook het gewone volk (plebs) dat recht. Het Romeinse Rijk groeide lange tijd gestaag en ook onderworpen volken verkregen Romeins burgerschap. De Romeinen pasten hun democratische instituties echter niet aan aan de groei van het volk en de grote geografische afstand tot Rome. Ze kwamen daardoor nooit tot een werkende representatieve democratie bestaand uit gekozen volksvertegenwoordigers. Met de val van het Romeinse rijk verdween democratische besluitvorming ongeveer duizend jaar van de aardbodem.

Italië

De democratie keerde terug rond 1100 n.Chr. in Italië. Opnieuw waren het kleine stadstaten waarin de democratie opkwam en opnieuw waren het eerst aristocraten en later  pas de gewone burgers die het recht hadden aan de besluitvorming deel te nemen. Meer dan twee eeuwen floreerden deze republieken in een aantal Italiaanse stadstaten, zoals Florence en Venetië, waar de renaissance tot een uitbarsting van briljante creativiteit leidde. Na het midden van de 14e eeuw ging het bergafwaarts en maakten autoritaire leiders een einde aan de democratie. Daarbij waren de dagen van de stadstaat als basis voor democratische besluitvorming geteld door de opkomst van de krachtigere natiestaat.   

Noord-Europa

Opvallend afwezig in de drie bovengenoemde systemen waren tenminste drie basale politieke instituties: een nationaal parlement bestaande uit verkozen vertegenwoordigers en door het volk verkozen lokale overheden. Een combinatie van deze drie elementen werd ontwikkeld in Groot-Brittannië, Scandinavië, de Lage Landen, Zwitserland en elders in Noord-Europa. Hoewel de systemen per regio verschilden, hadden ze de volgende karakteristieken: adelen en vrije burgers namen deel aan lokale raden, waarna regionale en nationale raden gestalte kregen. Sommige of zelfs alle vertegenwoordigers in deze raden werden door het volk verkozen.

Vroeg in de achttiende eeuw was de basis gelegd voor de huidige democratische overtuigingen en instituties in Europa. Het gevoel van gelijkwaardigheid had de totstandkoming van lokale raden gestimuleerd, waarin vrije burgers mee konden besturen. Het idee dat regeringen de goedkeuring van de geregeerden nodig hadden, won terrein. Om die goedkeuring te verkrijgen, was het nodig dat de bevolking vertegenwoordigd werd in de bestuursorganen op verschillende niveaus: lokaal, regionaal en nationaal. De vertegenwoordiging moest tot stand komen door middel van verkiezingen.

Het democratiseringsproces was echter nog lang niet voltooid. Ten eerste was er nog steeds grote ongelijkheid tussen burgers wat betreft hun rechten, taken en invloed op de besluitvorming. Ten tweede stond de macht van de raden en/of parlementen vaak niet in verhouding tot die van de monarch en ten derde werden lang niet alle burgers vertegenwoordigd. Alle vrouwen en het merendeel van de mannen waren uitgesloten van kiesrecht. Ten vierde werden democratische normen en waarden nog niet onderkend en begrepen. Er was weinig bekend over hoe de politieke instituties van een democratie ingericht dienden te worden. Daarbij waren Dde vrijheid van meningsuiting en het recht op politieke oppositie waren danig beperkt.

Al met alConcluderend is dat het democratiseringsproces dus geen voortdurende stijgende lijn was, maar kwamen dat er ups en downs aan te pas kwamen.een proces met ups en downs. Het is  lang nietzelfs niet zeker dat de democratie altijd zal overleven, zoals de lange periodes van afwezigheid in het verleden ons geleerd hebben. Democratie lijkt toevalligerwijs tot stand te komen, maar met een goed begrip van wat democratie inhoudt en de wil om de juiste voorwaarden te scheppen, kunnen de verspreiding van we democratische ideeën en instituties bevorderenverspreiden.

Waardeoordelen en empirische oordelen

Als we de vraag proberen te beantwoorden wat democratie is, houden we ons bezig met waarden, met wat wij goed, rechtvaardig of een wenselijk doel vinden. De vraag ‘waarom democratie?’ gaat ook grotendeels over idealistische waarden, maar ook over onze overtuigingen omtrent causale verbanden, beperkingen en mogelijkheden in de praktijk, over empirische oordelen dus. Als we ons vervolgens bezighouden met de vraag welke politieke instituties nodig zijn voor een democratie, dan baseren we ons nog meer op bewijzen en empirische oordelen.

Deel II van het boek houdt zich bezig met de vraag hoe een democratie er idealiter uit zou moeten zien, met waardeoordelen dus. Aan welke criteria moet een democratisch systeem voldoen? Deel III richt zich meer op de werkelijkheid, empirische oordelen: welke verschillen zijn er in de manier waarop staten hun democratische systemen hebben vormgegeven? In deel IV beschrijft Dahl welke omstandigheden een gunstige uitwerking hebben op de totstandkoming van een democratisch besluitvormingsproces en welke juist een ongunstig effect hebben.  

Wat houdt democratie in?

Wat opvalt wanneer men kijkt naar de regeringsvormen van staten die zich ‘democratisch’ noemen, is dat die veel van elkaar verschillen. Zelfs tussen de staatsinrichtingen van landen die algemeen als ‘democratisch’ beschouwd worden, bestaan grote verschillen. De meeste Europese landen hebben een parlementair systeem, waarin de minister-president wordt gekozen door het parlement. De Amerikaanse staatsvorm kent een krachtige president en tegelijk een krachtige wetgevende macht in de vorm van het Congres. Beiden zijn relatief onafhankelijk van elkaar. Er is geen algemene overeenstemming over wat de beste staatsinrichting is voor een democratie. Toch bestaat er volgens Dahl één elementair principe waaraan democratische systemen moeten voldoen: dat alle groepsleden behandeld worden alsof ze gelijk gekwalificeerd zijn om deel te nemen aan het besluitvormingsproces.

Uit dit principe vloeien vijf criteria voort waaraan een gemeenschap moet voldoen om zijn leden een gelijke politieke behandeling te geven:

  1. Effectieve deelname: Alle groepsleden moeten een gelijke kans gehad hebben om hun standpunt over het beleid met de andere leden te delen, voordat het besluit wordt genomen.
  2. Een gelijke stem: Alle groepsleden moeten een gelijke stem hebben wanneer het besluit uiteindelijk genomen wordt en de mogelijkheid gehad hebben om hun stem uit te brengen.
  3. Redelijke mate van begrip van het onderwerp: Alle groepsleden moeten binnen een redelijke termijn de kans hebben gehad zich in de zaak te verdiepen en kennis te nemen van de relevante alternatieven.
  4. Controle over de agenda: De groepsleden hebben het exclusieve recht om te bepalen wat er op de agenda komt.
  5. Universeel recht op deelname aan het besluitvormingsproces: Aan alle of vrijwel alle groepsleden moeten bovengenoemde rechten verleend worden.

Wordt aan deze criteria niet voldaan, dan kan er onmogelijk sprake zijn van een politiek gelijke behandeling van alle groepsleden.  

Deze criteria zijn misschien praktisch toepasbaar op het bestuur van een kleine tot zeer kleine gemeenschap, maar zijn ze dat ook op een staat? Met de term ‘staat’ bedoelt Dahl een specifiek soort gemeenschap, die zich van andere soorten onderscheidt doordat het een monopolie heeft op het gebruik van geweld en daarmee gehoorzaamheid aan zijn regels af kan dwingen. Vaak beslaat de jurisdictie van een staat een bepaald territorium. Vroeger waren dat vooral steden, maar tegenwoordig meestal hele landen. Dahl claimt dat zijn criteria goed toepasbaar zijn op staten, maar dat geen enkele staat er ooit in geslaagd is om aan alle criteria te voldoen en dat het ook niet waarschijnlijk is dat dit ooit zal gebeuren. Relevant zijn de criteria echter wel, omdat ze een maatstaf kunnen zijn voor landen die democratisch claimen te zijn en omdat ze richting kunnen geven aan staten bij het creëren van concrete besluiten, grondwetten en politieke instituties.

Waarom zouden we democratie na moeten streven?      

Waarom zou een staat eigenlijk democratisch geregeerd moeten worden? Zou een non-democratisch systeem niet net zo goed of zelfs beter kunnen zijn? Dahl komt met een lijst van tien redenen waarom democratische systemen de voorkeur verdienen boven andere systemen.

1.      Het voorkomt tirannie.

Wellicht het belangrijkste aspect van democratie is dat het de wrede en kwaadaardige heerschappij van een alleenheerser voorkomt. Dat wil niet zeggen dat democratische regeringen zich niet ook soms schuldig maken aan het onjuist en wreed behandelen van mensen binnen of buiten hun grenzen. Zo kan een meerderheid schade toebrengen aan een minderheid. Dit wordt ook wel ‘de tirannie van de meerderheid’ genoemd. Lang niet altijd zal iedereen tevreden zijn met het gekozen beleid, maar democratische systemen brengen op de lange termijn wel minder schade toe aan de fundamentele rechten en belangen van hun burgers dan welk ondemocratisch alternatief dan ook.

 

2.      Een democratisch systeem verschaft zijn burgers essentiële rechten.

Rechten vormen het fundament van een democratische regering. Het is vanzelfsprekend dat een politiek systeem zijn burgers rechten moet verschaffen om aan de criteria voor democratische besluitvorming uit hoofdstuk 4 te kunnen voldoen. Voor het criterium ‘effectieve deelname’ is het bijvoorbeeld nodig dat alle burgers het recht krijgen om aan het besluitvormingsproces deel te nemen en hun mening te uiten. Ook de andere criteria brengen rechten voor burgers met zich mee.

3.      Het garandeert de bevolking meer persoonlijke vrijheid

Mensen die geloven in democratische waarden, geloven meestal niet in democratie alleen. Democratie speelt weliswaar een centrale rol, maar het is onderdeel van een groter geheel van waarden, die de bevolking meer vrijheid verschaffen. In dit geheel wordt vrijheid van meningsuiting bijvoorbeeld ook gezien als nastrevenswaardig op zichzelf. Niet alleen omdat het in functie staat van de democratie, maar omdat het bijdraagt aan morele autonomie, morele meningsvorming en een goed leven.

4.      Democratie helpt mensen hun eigen fundamentele belangen te verdedigen.

Iedereen heeft bepaalde belangen, doelen, waarden en overtuigingen. Vrijwel iedereen wil een zekere mate van controle over de factoren die bepalen in hoeverre deze behoeften bevredigd kunnen worden. Beter dan elk ander politiek systeem stelt democratie burgers in staat om hierover keuzes te maken.  

5.      Democratie verschaft maximale morele autonomie

Wie leeft in een gemeenschap moet ermee leren omgaan dat je niet altijd kan doen wat je wilt. Soms botsen jouw voorkeuren nou eenmaal met die van anderen. Een democratisch besluitvormingsproces biedt in zo’n geval uitkomst. Hoewel zo’n proces er niet voor kan zorgen dat iedereen zijn zin krijgt, verschaft het de bevolking wel de maximale hoeveelheid zelfbeschikking.

6.      Democratie zorgt voor maximale morele verantwoordelijkheid.

Onder morele verantwoordelijkheid verstaat Dahl het aannemen van morele principes en het nemen van beslissingen in overeenstemming met die principes. Aan dat laatste gaat een lang proces van reflectie, overleg, onderzoek en afweging vooraf. In de praktijk is het niet haalbaar om volledige morele verantwoordelijkheid over het overheidsbeleid te hebben, omdat elke burger maar beperkte invloed heeft op de wetten en regels in een staat. De morele verantwoordelijkheid van die burgers is dan ook beperkt, maar groter dan in elk ander politiek systeem. 

7.      Democratie bevordert menselijke ontwikkeling maximaal.

Omdat het lastig is om ‘menselijke ontwikkeling’ te meten, is dit een gewaagde stelling. Toch meent Dahl dat een democratische regering essentieel is voor de ontwikkeling van kwaliteiten zoals het beschermen van eigen belangen, in overweging nemen van andermans belangen, verantwoordelijkheid nemen voor beslissingen en het overleggen met anderen over de juiste beslissing. Alle andere politieke systemen beperken de mogelijkheden voor hun burgers om dat soort kwaliteiten te ontwikkelen, meestal in grote mate.

8.      Het bevordert politieke gelijkheid.

Een democratische regering kan een veel grotere mate van politieke gelijkheid onder zijn burgers bereiken dan welk ander politiek systeem dan ook. Waarom politieke gelijkheid nastrevenswaardig is, bespreekt Dahl in de volgende twee hoofdstukken.

9.      Democratie helpt vrede in stand te houden.

Dit bijzondere voordeel van democratische besturen was grotendeels onverwacht, maar het bewijs stapelt zich op dat democratische staten geen oorlog met elkaar voeren. Van alle 34 oorlogen tussen 1945 en 1989 was er geen enkele tussen democratische landen. Natuurlijk hebben democratische landen wel oorlog gevoerd met ondemocratische landen of zich erin gemengd, maar met elkaar hebben democratische landen nog nooit oorlog gevoerd. De redenen hiervoor zijn niet geheel duidelijk. Handelsbelangen zullen een rol spelen, maar dat democratische burgers en leiders de kunst van het compromis verstaan zal ook meespelen. 

10.  Het bevordert welvaart.

De ervaring van de afgelopen twee eeuwen leert ons dat democratieën rijk zijn, en ondemocratische regimes over het algemeen arm. Vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw was deze tendens opvallend. Een gedeeltelijke verklaring hiervoor is de connectie tussen democratieën en de vrije markt. Aan het eind van de twintigste eeuw hadden alle democratieën een vrije markt. Vrije markten hebben in de afgelopen twee eeuwen over het algemeen meer rijkdom geproduceerd dan alternatieve systemen. Ook op andere vlakken, zoals onderwijs, rechtspraak en communicatie hebben democratieën gunstigere voorwaarden geschapen.

Intrinsieke gelijkwaardigheid

Waarom is een politiek gelijke behandeling van burgers eigenlijk nodig wanneer ze deelnemen aan het besluitvormingsproces? Sommige mensen zien dit als een vanzelfsprekendheid, maar volgens Dahl is het dat zeker niet. Hoewel vele vormen van ongelijkheid de afgelopen eeuwen zijn verdwenen, zal wie om zich heen kijkt overal ongelijke behandelingen van burgers aantreffen. In plaats van gelijkheid lijkt ongelijkheid de natuurlijke toestand in de wereld te zijn. Geluk, omstandigheden en opvoeding zorgen ervoor dat capaciteiten, kansen en voordelen niet gelijk over alle mensen zijn verdeeld. Dahl doet dan ook geen poging de werkelijkheid te beschrijven, maar een moreel oordeel te vellen over hoe het eigenlijk zou moeten zijn. De waarde van elk mens zou als gelijk beschouwd moeten woorden, luidt dit morele oordeel, dat hij intrinsieke gelijkheid noemt. Geen enkel mens is intrinsiek superieur aan een ander. Een overheid zou daarom de belangen van iedereen waarop haar besluit betrekking heeft even zwaar moeten meewegen. Dahl geeft vijf redenen waarom intrinsieke gelijkheid een nobel streven is.

Ethische en religieuze gronden

Voor veel mensen is intrinsieke gelijkheid onderdeel van hun geloof en principes. Voor het Jodendom, Christendom, de Islam en het Boeddhisme zijn alle mensen elkaars gelijke. Ook de meeste andere levensbeschouwingen gaan daarvan uit.

 

De zwakte van een alternatief principe

Voor velen van ons is het onacceptabel dat er bij het bestuur van een staat van een andere basis uitgegaan zou worden dan intrinsieke gelijkheid. Waarom zouden we immers de intrinsieke superioriteit van bepaalde anderen als een fundamenteel politiek principe accepteren?

 

Voorzichtigheid   

Het is wellicht verleidelijk om een staat te besturen op een manier die jouw eigen belangen boven die van anderen stelt. Zeker als je ervan uitgaat dat jij of jouw groep altijd de overhand zal houden. Maar aangezien dat voor vrijwel iedereen onwaarschijnlijk is, is het verstandiger om op een gelijke behandeling van iedereen aan te dringen.

 

De capaciteit van de burger

Zelfs als men uitgaat van intrinsieke gelijkheid, dan nog is een democratisch systeem niet per definitie het beste politieke systeem. De grootste vijand van de democratie is de overtuiging dat het bestuur moet worden overgelaten aan experts (guardians) die het algemeen belang nastreven en superieure kennis hebben wat de beste methoden daartoe zijn.

Read more
Weerbare democratie: de grenzen van democratische tolerantie

Weerbare democratie: de grenzen van democratische tolerantie

Samenvatting bij Weerbare democratie: de grenzen van democratische tolerantie van Rijpkema, geschreven in 2015


Inleiding tot het boek

Op 14 september 1930 haalt de NSDAP 18% van de stemmen en wordt de tweede partij in het parlement van Duitsland. Vanaf 1932 zijn ze de grootste. In 1933 vinden de laatste min of meer vrije verkiezingen plaats en behaalt de partij bijna de helft van de stemmen. Op 23 maart 1933 spreekt Hitler over de machtigingswet (Ermächtigungsgesetz) die hem wettelijk tot dictator zal maken. Om de wet te laten doorgaan, heeft hij tweederde van de stemmen nodig. De communistische parlementariërs zijn tegen, maar omdat zij na de Rijksdagbrand zijn gearresteerd, kunnen zij niet stemmen. Dankzij de katholieke Centrumpartij en enkele kleine partijen behaalt Hitler de benodigde meerderheid: het einde van de Weimar-democratie. Door middel van democratische rechten en vrijheden is de democratie omver geworpen.

Weimar is het schoolvoorbeeld van het denken over de weerbare democratie. Het laat zien hoe antidemocratische krachten misbruik kunnen maken van democratische tolerantie, iets dat de weerbare democratie tracht te voorkomen. Andere voorbeelden van zulke praktijken zien we terug bij Benito Mussolini in de jaren '20 in Italie en in de jaren '40 in Frankrijk (Phillipe Petain) en zelfs bij de Atheners in 411 v.Chr., die de democratie inruilden voor steun tijdens de oorlog met Sparta. Meer recentelijk kunnen we kijken naar FIS in Algerije - hier werd echter op het laatste moment ingegrepen door het leger. In 1995 werd de REFAH-partij in Turkije de grootste. Zij propageerden een ondemocratisch programma van sharia en paralelle rechtssystemen. In 1998 werd de partij verboden door het Turks Constitutioneel Hof - dit oordeel werd bevestigd door het Europees Mensenrechtenhof. Ook Egypte (Moslimbroederschap 2012) en Hongarije (Orban) zijn voorbeelden.

De democratie kan zichzelf dus grote schade toebrengen en kan in het ergste geval zelfs tegen zichzelf gekeerd en omver geworpen worden. Voorbeelden van karakteristieken die misbruikt kunnen worden zijn volgens de Duitse politicoloog Loewenstein:

  • Het compromis- en concensuskarakter dat zij bezit (makkelijk tegen te polemiseren tijdens een crisis)

  • Ook antidemocraten hebben democratische rechten (vrijheid van meningsuiting; vereniging)

  • Antidemocraten kunnen toetreden in het parlement

Volgens Loewenstein moet een democratie zichzelf dan ook actief verdedigen en ondemocratische partijen moeten verboden kunnen worden; dit is echter een ondemocratisch middel om de democratie te verdedigen.

Na WOII wordt de weerbare democratie een belangrijke constitutionele theorie die verankerd ligt in constituties en verdragen. Partijen worden soms daadwerkelijk verboden.

Wat is hiervan de rechtsvaardiging? Loewenstein en ook de literatuur die in zijn spoor ontstond geven die niet. De auteur van het boek "Weerbare democratie" meent dat een coherente weerbare democratietheorie begint bij die rechtvaardiging. Er moeten drie vragen worden beantwoord:

  • Mag een democratie een verbod opleggen op antidemocratische partijen en zo ja, in welke gevallen mag dat dan?

  • Werken partijverboden?

  • Hoe kan je ervoor zorgen dat een rechter ook echt iets kan met een partijverbod?

Met het antwoord op deze vragen vormt zich een theorie die een rechtvaardiging, een duidelijk omlijnde verbodsgrond, procedurele waarborgen en oog voor de vormgeving van partijverboden in zich heeft. Het boek "Weerbare democratie" richt zich in de eerste plaats op de eerste vraag. Bij deze rechtvaardigingsvraag denkt de auteur aan geweldloze antidemocratische partijen.

De weerbare democratie moet wel in het grotere geheel worden gezien: de democratische rechtsstaat, niet slechts de democratie. De rechtvaardiging wordt dan relevant voor vele maatregelen, waarvan bepaald moet worden of deze wel zo effectief zijn. Zou Hitler zich hebben neergelegd bij een uitspraak van een Hof waarin zijn machtigingswet onconstitutioneel verklaard werd? En hoe ernstig is eigenlijk, valt het niet ontzettend mee met die zogenaamde democratische zelfontmanteling? Op deze laatste vraag zijn verschillende antwoorden mogelijk:

  • Partijen worden nou eenmaal verboden en daarom moet deze praktijk bestudeerd worden. Dit is een juridisch-pragmatisch antwoord, de praktijk is er en die dient gerechtvaardigd te worden. Welke concrete partijverboden zijn legitiem en welke verhullen enkel misbruik van macht?

  • Het gaat niet enkel om antidemocratische partijen die alles de democratie keurig volgens de regels omver willen helpen, maar ook om partijen die de democratie (illegaal doch omhuld met de mantel der legaliteit) kunnen ondermijnen. Ook als minderheid kunnen deze partijen grote schade aanbrengen.

Dan kan men zich ook nog afvragen of de weerbare democratie niet enkel een Europees probleem is. De auteur beantwoordt deze vraag bevestigend, maar dit komt vanwege de manier waarop de Amerikanen met dit probleem om zijn gegaan. De Verenigde Staten hoeven partijen niet te verbieden, omdat ze een van de strengste partijstelsels ter wereld hebben; extremisten (en dus antidemocraten) hebben simpelweg geen enkele kans om zelfs maar deel te nemen aan de verkiezen. De duopolie van Democraten en Republikeinen sluit dit uit, maar, in tegenstelling tot Europa, gebeurt dit in Amerika in alle openbaarheid, door rechters met motiveringsplicht. De Nederlandse democratie lijkt qua weerbaarheid op de Amerikaanse: het wordt gezien als een formele democratie, waarin de meerderheid beslist en er weinig materiële kaders zijn waarbinnen de grondwetgever zich moet bewegen. De Nederlandse wet bevat echter wel een bepaling waardoor partijen verboden kunnen worden: art. 2:20 BW.

  • Formele democratie: een democratie is enkel een besluitvormingsprocedure, waarin alle ideeën gelijk zijn.

  • Materiële democratie: een democratie is gefundeerd op een aantal waarden en is daarom niet neutraal te noemen.

Uitgangspunt in dit boek is, dat de democratie minimaal een vorm van bestuur is waarin het volk zichzelf bestuurt. Daarnaast moet in de gaten gehouden worden, dat de theorie van de waarbare democratie niet beperkt is tot de bescherming van een stabiele democratie. Duitsland was na WO II een land in transitie: van dictatuur naar democratie, waarbij steun gezocht werd in de theorie van de weerbare democratie. De weerbare democratie heeft ook de pretentie om in dit soort situaties belangrijk te zijn, aangezien de democratie in haar beginfase het meest kwetsbaar lijkt te zijn. Dit is ook de reden dat de Israëlisch-Amerikaanse socioloog Amitai Etzioni pleit voor een vorm van weerbare democratie in het Midden-Oosten. Het is een middenweg tussen naïef non-realisme (accepteer het islamisme als kinderziekte in de ontwikkeling naar een democratie) en pessimistisch realisme (democratie in het Midden-Oosten leidt tot onderdrukkende islamitische regimes).

De weerbare democratie kan ook op bepaalde punten verbonden worden met het contraterrorisme: extremisten en antidemocraten hebben wel is een terroristische afdeling (of omgekeerd). Denk hierbij aan Spanje (Batasuna, de politieke tak van ETA) en Ierland (Sinn Féin, de politieke tak van IRA).

De volgende vormen van ingrijpen zijn niet te plaatsen onder de weerbare democratie:

  • Ingrijpen door het leger in een democratie. Het gaat namelijk om een minimale, procedurele waarborg: het door de rechter opgelegde partijverbod. Het valt zelfs te betogen dat het een noodzakelijk vereiste is voor een democratie dat het leger zich schikt naar de representatieve organen.

  • De Guantanamo Bay-detentie van terrorismeverdachten; een zodanige extrajudiciële ruimte kan niet onder deze noemer worden gerechtvaardigd. Er dient binnen de grenzen van de normale, staatsrechtelijke orde opgetreden te worden tegen de antidemocraten.

Er zijn verschillende vertalingen van de term weerbare democratie:

  • Militant democracy. Deze Engelstalige term, bedankt door Loewenstein in de jaren '30, is niet erg geschikt. Defensive democracy was een betere keuze geweest.

  • Streitbare/Wehrhafte Demokratie. Deze Duitse term brengt een verdedigendere houding naar voren, in tegenstelling tot de agressieve houding van de Engelse term. Het gaat namelijk om een democratie die zich verdedigt tegen antidemocratische krachten.

Winston Churchill stelde dat 'democratie de slechtste vorm van bestuur is, op alle andere na'. Maar hoe kan je een democratie verdedigen als je slechts van mening bent dat dit de minst slechte vorm van bestuur is? De auteur probeert in dit boek de democratie positief te verdedigen; de zoektocht naar een rechtvaardiging voor partijverboden is daarmee ook een zoektocht naar de essentie van de democratie.

George van den Bergh (1890-1966) kan gezien worden als de vader van de weerbare democratie. Zijn verdediging van het partijverbod berust op een principe van zelfcorrectie: alle besluiten zijn herroepelijk in een democratie, behalve het besluit om een democratie af te schaffen. Dit is de reden dat democraten zich tegen dat ene besluit mogen verzetten, dit is de rechtvaardiging. In hoofdstuk 1 zal op deze theorie ingegaan worden, waarbij de fundamenten worden herleid tot die van politiek filosoof James Mill (vader van John Stuart Mill) en Voltaire. Van den Bergh zijn werk wordt vergeleken met dat van zijn tijdgenoot Loewenstein.

In hoofdstuk 2 worden de alternatieven en de kritiek besproken. Hierbij worden Karl Popper, Carl Schmitt, John Stuart Mill en John Rawls genoemd. Is er uit deze theorieën een weerbare democratietheorie te halen?

De kritiek van de weerbare democratie is in tweeën op te delen:

  • Hoofdstuk 2 behandelt de pragmatische kritiek (het werkt niet). Deze kritiek is ook weer op te delen:

    • Partijverboden zijn ineffectief (de verboden partijen richten zichzelf gewoon opnieuw op).

    • Partijverboden werken contraproductief (antidemocraten gaan ondergronds en dit heeft meer geweld tot gevolg).

  • Hoofdstuk 3 behandelt de principiële kritiek (het concept deugt niet).

In hoofdstuk 3 wordt de theorie van democratie als zelfcorrectie verder uitgewerkt, door de ideeën van Popper en Van den Bergh nadrukkelijk te verbinden en auteurs te behandelen die deze theorie kunnen steunen, door specifieke aspecten van de theorie van zelfcorrectie in beeld te brengen: het lerend vermogen, de herroepelijkheid van besluiten en de tijdelijkheid van meerderheden.

Vervolgens wordt aandacht besteed aan de persoon van de rechter: wanneer is er sprake van een zodanige aantasting van het idee van zelfcorrectie, dat de partij verboden moet worden? Hierbij worden twee hoge Europese juridische instanties betrokken: de Duitse hoogste rechter (Bundesverfassungsgericht) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Daarna volgen de procedurele waarboren: waar vindt men deze? En kan een land dat een eeuwigheidsclausule heeft (de nationale democratie is voor eeuwig vastgelegd, bijvoorbeeld in Duitsland) wel opgaan in een federale Europese Unie? Tot slot volgt een samenvatting in de uitleiding en werpt de epiloog een blik vooruit door te vragen wat een weerbare democratie eist van de personen die haar instituties bemannen. Het doel is om een coherente theorie van weerbare democratie te vormen en een goed antwoord te krijgen op de vraag 'waarom democratie?'.

Ontwikkeling van de democratie

Het interbellum

H.G Wells gaf in 1932 aan te willen assisteren in een 'feniksachtige wedergeboorte van het liberalisme'. Het liberalisme zou de trage, besluiteloze parlementaire democratie in haar geheel moeten vervangen. Wells zag het fascisme als een noodzakelijk instrument om een wereldstaat zonder kwalijke invloeden van privébezit en individualisme tot stand te brengen. Essentieel hierbij was een competent reciever, oftewel een verbond dat in staat is de menselijke gemeenschap te leiden.

Wells benadrukte dat deze ideeën lijnrecht tegenover de beginselen van de parlementaire democratie stonden. Een groot aantal intellectuelen steunden de denkbeelden van Wells (denk aan Musil, Cioran en Weber).

De Duitse jurist en filosoof Carl Schmitt stelde dat het idee dat naakte macht en geweld kon worden overwonnen door discussie en openheid achterhaald was. Democratie was ook mogelijk zonder parlementarisme.

De Weimar Republiek (1918-1933) bleek een bijzonder vruchtbare bodem voor democratievijandige ideeën. Weimar en het Europa van de haren dertig hadden op grote schaal hun vertrouwen in de parlementaire democratie verloren. Dit leidde tot de instorting van verschillende prille democratieën (Bv. Portugal, Polen etc.). Er was sprake van democratisch pessimisme.

George van den Bergh

George van den Bergh weigerde zich te conformeren aan de Europese trend van fatalisme en afkeer van de democratie. Hij stelde dat het verbieden van antidemocratische partijen zowel politiek-filosofisch al juridisch te rechtvaardigen was. Het is de opkomst van een weerbare democratie gedachte. Hij gebruikt hierbij in tegenstelling tot Loewenstein een theoretische, politieke, filosofische onderbouwing. De stilte ten aanzien van Van den Berghs rede is dan ook onterecht.

Grondslagen

Voor de grondslagen van de weerbare democratieopvatting moet men terug naar de zeventiende en achttiende eeuw. Voornamelijk Mill en Voltaire zijn hierbij van belang.

James Mill schrijft het Essay on Government, dat grote invloed uit wist te oefenen op de publieke opinie. Het werd gezien als roekeloos en ondemocratisch. Een democratie was voor Mill de enige denkbare regeringsvorm. Het doel van de regering kan alleen maar het grootste geluk voor het grootste aantal zijn. Dit doel kan slechts worden bereikt door een ieder een aandeel te geven in het bestuur. Dit is een de praktijk onmogelijk, maar wanneer maar een kleine groep bestuurt zal het eigenbelang altijd voorop komen te staan. Mills ziet de oplossing in een representatief stelsel.

Leidend in dit systeem is de identity of interests tussen bestuurders en bestuurden. Bestuurders en bestuurden zijn één en hebben dezelfde belangen.

Mill geeft aan dat er bij de klassieke tegenwerping dat burgers niet in staat zouden zijn hun eigen belangen te begrijpen, gekozen zal moeten worden tussen twee kwaden. Enerzijds een besturende klasse met belangen die verschillen van het collectief (gebrekkig bestuur als zekerheid), anderzijds een situatie waarbij de belangen van de bestuurders en het collectie hetzelfde zijn (gebrekkig bestuur als mogelijke uitkomst).

Voltaire was de stem van de progressieve tendensen in het achttiende-eeuwse Frankrijk. Hij achtte de macht van het gepeupel minstens zo gevaarlij als de macht van autocraten of aristocraten. Het volk wordt niet in staat gezien om te regeren. Voltaires model is eerder dat van de verlichte koning of aristocratie. Een democratie is fraai, maar fragiel.

De gedachten van Mill en Voltaire bevatten belangrijke bouwstenen voor de democratietheorie van Van den Bergh.

Loewenstein

Karl Loewenstein wilde de democratie wapenen tegen haar vijanden. De democratie moest weerbaar worden. Democratieën moeten niet langer pacifistisch zijn, ze moeten militant worden.

Fascisme is voor Loewenstein geen inhoudelijke politieke ideologie. Het is ontstaan als een reactie op de democratie. Het kan alleen bestaan bij de gratie van een democratisch systeem en wordt gestimuleerd door de opkomst van de massamedia en de uitbreiding van het stemrecht (massademocratie). Het falen van de democratie zal de vestiging van een autocratisch regime kunnen bespoedigen, maar het zijn de interne zwakheden van de democratie die haar kwetsbaar maken voor fascisme (systeemeffecten).

Loewenstein stelt dat een democratie op drie manieren kwetsbaar is:

  1. Compromis- of consensuskarakter;

  2. Constitutionele vrijheden bieden aan democratievijandige elementen alle mogelijkheden om zich te organiseren en hun propaganda te verspreiden;

  3. Na de verkiezingen zetten het parlement en andere organen de deur open voor diegenen die eerder nog haar ondergang predikten.

Emotionalisme

Sajó is tegenwoordig de belangrijkste Loewenstein-interpreet. Hij verdedigt de weerbare democratie langs de door Loewenstein uitgezette lijnen. Sajó gaat uit van het algemene principe van het emotionalisme. Het gaat daarbij om de politiek van emotionele manipulatie in tegenstelling tot de benadering van problemen door constitutionele instituties (rationeler). Tegenwoordig kent het emotionalisme twee nieuwe gedaanten: een religieus extremistische en een etnische kant.

Loewensteins theorie kan gezoem worden als elitair. Van het volk (de massa) kan weinig verwacht worden qua rationele besluitvorming. Sajó pleit voor maatregelen die moeten voorkomen dat besluitvorming niet vastloopt in een moeras van emotionalisme. De democratie zal zelf een antwoord moeten vinden op het emotionalisme dat ze zelf voortbrengt.

Loewenstein is zich ervan bewust dat de beperking van democratische rechten moeilijk te verenigen is met het weten van de democratie.

Greenberg

Udi Greenberg beschrijft in The Weimar Century de invloed van gevluchte Duitse intellectuelen (émigrés) op het denken tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Koude oorlog. Volgens Greenberg speelden de ideeën van de émigrés een grote rol binnen de wederopbouw van Duitsland als een stabiele democratie.

Greenberg bekritiseert Loewenstein (ontsporen idee weerbare democratie). Echter is het de vraag of dit altijd terecht is. Zo heeft Greenberg weinig aandacht voor de reële dreiging die er op dat moment uitgaat van de as-mogendheden. Feit blijft echter dat de weerbare democratie van Loewenstein vatbaar is misbruik. Dit kan worden verklaard vanuit twee fundamentele zwakheden in de theorie: 1) het onvoorwaardelijke vertrouwen in politieke elites en 2) de gebrekkige afbakening van het begrip weerbare democratie.

Ondanks deze tekortkomingen is Loewenstein internationaal gezien de vader van de weerbare democratie geworden.

De weerbare democratie van Van den Bergh

Bonger beschreef in 'Problemen der demokratie' wat een democratie kenmerkt en haar onderscheidt van een autocratie. Een democratie was volgens de definitie van Bonger een bestuursvorm van collectiviteit met zelfbestuur, waaraan een groot deel van haar leden direct of indirect deelneemt, en waarbij geestelijke vrijheid en gelijkheid voor de wet gewaarborgd zijn. De autocratie is het tegendeel van dit alles. De onderdanen zijn er ter vervulling van de wensen van de besturende klassen.

Problemen der demokratie werd een veelbesproken boek. Binnen de SDAP werd het boek het belangrijkste werk over democratie.

Van den Bergh gaat in zijn oratie in op Problemen der demokratie. Hij neemt de definitie van Bonger over en gebruikt deze als uitgangspunt voor zijn beschouwing. Van den Bergh gaat in op de vraag wat te doen met antidemocratische krachten. Een maatregel hierbij zou moeten zijn dat antidemocratische politieke verenigingen verboden moesten worden. Van den Bergh gebruikt het begrip dictatuur als synoniem voor autocratie; tegenpool van de democratie. De democratie neemt maatregelen tegen gewelddadige antidemocratische partijen op basis van het strafrecht. Niet gewelddadige antidemocratische partijen vormen een groter probleem omdat zij meedoen aan de verkiezingen, parlementariërs leveren en een ledenapparaat bezitten. Deze partijen houden zich ogenschijnlijk aan de wet en formele eisen die worden gesteld aan verkiezingsdeelname. Echter zodra zij een meerderheid krijgen zullen zij de grondwet wijzigen en allee participatieve elementen schrappen. Van den Bergh stelt dan ook dat antidemocratisch niet vanzelfsprekend samengaat met gewelddadig (zoals o.a. Loewenstein wel aannamen).

Hans Kelsen

Hans Kelsen

Read more