Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
HR 14 december 2012, LJN BX8349, NJ 2013, 236 - Embryonaal verkeersslachtoffer
Feiten
Op 30 mei 1992 is verweerster 2 als medepassagier van een personenauto aangereden door een bij Nationale-Nederlanden verzekerde personenauto die geen voorrang verleende. Verweerster 2 was op dat moment zo’n 30 weken zwanger. Kort daarna is zij d.m.v. een keizersnede bevallen van het kind (verweerder 1). Anderhalf uur na de geboorte ontstond bij het kind respiratory distress syndrome (RDS). Hij kreeg een bloedtransfusie en werd beademd. Enige maanden na zijn geboorte is bij verweerder 1 een hersenbeschadiging geconstateerd, die later is gediagnosticeerd als periventriculaire leucomalacie (PVL). Het kind heeft hieraan blijvend letsel in de vorm van centrale spastische parese overgehouden.
De verweerders (moeder en kind) vorderen in deze procedure dat NN veroordeeld wordt tot het betalen van schadevergoeding. Zij leggen daaraan ten grondslag dat het letsel van de verweerder 1 is veroorzaakt door het verkeersongeval. NN stelt dat de hersenbeschadiging van het kind is veroorzaakt door de RDS vlak na de bevalling en dat een prenatale PVL alleen een theoretische mogelijkheid is. Zowel vóór als tijdens de procedure hebben verscheidene deskundigen zich uitgelaten over beide mogelijke oorzaken.
Het geschil betreft de vraag of het hersenletsel van de jongen is veroorzaakt door het verkeersongeval tijdens de zwangerschap of door postnatale problemen.
Rechtbank & Hof
Wegens het onzekere causaal verband koos de rechtbank voor een proportionele benadering en stelde daarbij de kans dat de hersenbeschadiging is toe te rekenen aan het ongeval vast op 50%. NN werd dus veroordeeld tot vergoeding van 50% van de met de hersenbeschadiging samenhangende (im)materiële schade. Het hof komt tot verwerping van het beroep van de verweerders op de omkeringsregel. Het hof stelt dat een proportionele oplossing het meest rechtvaardig is en volgt het oordeel van de rechtbank dat de kans 50% is dat het verkeersongeluk de schade heeft veroorzaakt. Ook is er volgens het hof een correctie mogelijk op grond van billijkheidsargumenten, analoog aan de billijkheidscorrectie van art. 6:101 BW. Het hof weegt het een en ander af en komt tot een correctie van 10%, zodat NN aansprakelijk is voor 60% van de schade van verweerder.
Hoge Raad
In cassatie gaat het om de vraag of bij proportionele aansprakelijkheid geen ruimte is voor het aanpassen van de op basis van de veroorzakingskans vastgestelde proportionele aansprakelijkheid door middel van een billijkheidscorrectie? Heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat i.c. geen plaats is voor toepassing van de omkeringsregel?
De Hoge Raad verwerpt de opvatting uit eerdere arresten (bijv. Nefalit/A) dat de figuur van proportionele aansprakelijkheid berust op een analoge toepassing van art. 6:101 lid 1 BW.
De Hoge Raad stelt wel dat de mogelijkheid er is dat, na een eventuele aanvaarding van proportionele aansprakelijkheid, de omvang daarvan wegens eigen schuld in de zin art. 6:101 lid 1 BW wordt verminderd en dat dit een rol kan spelen bij de billijkheidscorrectie (dus ten nadele van het slachtoffer).
De proportionele aansprakelijkheid is dus zo uitzonderlijk, dat er geen ruimte bestaat om daarop nog billijkheidscorrectie toe te passen. Art. 6:101 lid 1 BW kan onder specifieke omstandigheden wel leiden tot vermindering van vergoedingsplicht en billijkheidscorrectie.
Bijvoorbeeld eigen schuld. Er kan dan met billijkheidscorrectie tot andere verdeling van schade kunnen worden gekomen.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2161
- next ›
Add new contribution