Samenvatting van week 2. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht (gecombineerd met week 3).
A. College Behandeling van Vruchtbaarheidsstoornissen
Infertiliteit: het onvermogen tot voortplanting
Subfertiliteit: het meer dan 12 maanden uitblijven van een zwangerschap bij onbeschermde, op conceptie gerichte, coïtus.
Predictiemodel volgens Hunault, factoren:
Leeftijd vrouw
Duur subfertiliteit
Wel of niet eerder zwanger geweest
Beweeglijkheid zaadcellen
Verwijzing secundair of tertiair
Cyclusstoornis: bij een gemiddelde cyclusduur korter dan 21 dagen of een gemiddelde cyclusduur langer dan 35 dagen.
Oligomenhorroe: langer dan 35 dagen, korter dan 6 maanden
Amenhorroe: langer dan 6 maanden
Classificatie cyclusstoornissen:
WHO I (10%); verlaagd FSH, verlaagd oestradiol
Extreem sporten, extreem afvallen, mogelijk ook stress
WHO II (75%); FSH en oestradiol normaal (normogonadotroop)
50-80% hiervan heeft PCO-syndroom
WHO III (10%): verhoogd FSH, verlaagd oestradiol (hypergonadotroop)
In de eierstokken zijn nog maar weinig follikels, waardoor er een hoog gonadotroop signaal ontstaat en een laag oestrogeen signaal
Komt vaak voor bij vroege overgang of vrouwen die chemotherapie hebben ondergaan
Doordat het probleem in de ovaria ligt heeft ovulatieinductie geen zin, een mogelijke optie zou eiceldonatie zijn
Verhoogd prolactine (WHO I of II)
Soorten behandelingen
Ovulatie inductie
Advies: gewichtsreductie (vooral bij PCOS) of juist toename
GnRH-pompje met sc naaldje
Wordt gebruikt bij WHO I
Hoog slagingspercentage
Complicaties: infectie toedieningssysteem, verstopping toedieningssysteem
Anti-oestrogenen, bijvoorbeeld clomifeencidaat
Wordt gebruikt bij WHO II
Op cyclusdag 3 tot 7 wordt Clomid gegeven
Leidt tot verhoogde FSH afgifte, heeft na 6 maanden nauwelijks meer effect
Complicaties: visusklachten, duizeligheid, hoofdpijn (zelden), meerlingpercentage 8% (relatief hoog)
Gonadotrofinen
Zeer effectief maar wel gevaarlijk ivm hoge kans op meerlingenzwangerschap
Intensieve monitoring: echo en eventueel serum oestradiolspiegels
Indien er een goed gerijpte follikel zichtbaar is op de echo wordt HCG toegediend om de eisprong op gang te brengen
Coagulatie van de ovaria (LEO: laparoscopische elektrocoagulatie ovaria)
M.b.v. laparocsopie worden kleine gaatjes in de ovaria gebrand (bij PCOS)
Risico’s: narcose, mechanisch letsel, kans op adhesies
Intra-uteriene inseminatie (= IUI)
Redenen: matige zaadafwijkingen, antistoffen in het zaad, (cervical hostility), onverklaarde subfertiliteit, bij azoöspermie IUD (donorinseminatie)
De timing van inseminatie wordt verbeterd en de afstand verkleind
Ook kan hierbij mild gestimuleerd worden met hormonen
Operatie (tubachirurgie)
Indicatie: tubapathologie
Tubapathologie kan ontstaan door adhesies in de buik na operaties, afgesloten eileiders t.g.v. chlamydia-infectie of na sterilisatie van de vrouw
In vitro fertilisatie
Indicaties: tubapathologie, na mislukte IUI of na mislukte ovulatie-inductie
Fase I: stimulatiefase. Eierstokken worden gestimuleerd (FSH) en de eisprong wordt tegengehouden (GnRH-antagonist), zodat er meerdere follikels kunnen rijpen.
Fase II: Eicelpunctie, hiervoor wordt HCG gegeven om de eicelrijping te stimuleren. Het betreft een vaginale ingreep onder plaatselijke verdoving, waarbij gebruik gemaakt wordt van echoscopische geleiding.
Fase III: laboratorium, eicellen worden bevrucht door zaadcellen. Liefst 6-8 cellen op dag 3
Fase IV: terugplaatsing. Pijnloze ingreep, transvaginaal. Bij vrouwen jonger dan 36 jaar wordt er bij voorkeur 1 embryo teruggeplaatst, bij vrouwen ouder dan 36 jaar kunnen 1 of 2 embryo’s teruggeplaatst worden.
Complicaties: meerlingen, overstimulatiesyndroom (=OHSS, oedemen waardoor kortademigheid en haecomoconcentratie waardoor trombose), infectie, bloeding
ICSI (= intra cytoplastmatische sperma injectie); bij ernstige zaadafwijkingen wordt de zaadcel in de eicel gebracht.
Operatief verkrijgen van zaad (MESA/PESA/TESE) wordt gedaan bij azoöspermie (bijvoorbeeld bij afwezige zaadleiders)
Eiceldonatie
Indicaties: bij niet goed werkende of afwezige ovaria, genetische indicatie
B. College Embryologie
1. Hoe kun je in het laboratorium zien of eicellen al dan niet zijn bevrucht?
Een normaal bevruchte eicel bevat 2 procucleï. Het optimale tijdstip om dit te bekijken is 16 uur na bevruchting, omdat het kan dat er anders nog geen of maar 1 pronuclei te zien is. Indien er 3 pronuclei te zien zijn duidt dit op triploïdie, dat kan komen doordat het materiaal van de moeder 2x in de eicel zit of dat de eicel bevrucht is door 2 zaadcellen. Deze worden nooit geïmplanteerd omdat dit voor (ernstige) afwijkingen bij het kind kan zorgen.
2. Geef een aantal mogelijke verklaringen voor het uitblijven van bevruchting in deze casus.
Doordat er weinig normale kopvormen aanwezig zijn of omdat de spermatozoa niet beweeglijk genoeg zijn, waardoor ze niet de eicel kunnen binnendringen. Ook zijn de eicellen mogelijk niet optimaal, gezien er slechts 5 van de 11 rijp zijn.
3. Wat is het advies aan het paar m.b.t. toekomstige behandelmogelijkheden?
ICSI of indien mevrouw geen IVF meer zou wensen is het ook mogelijk om voor KID (kunstmatige inseminatie donorzaad) te kiezen.
In deze casus is het volume, de concentratie, de motiliteit en het aantal normale kopvormen te laag. Normale concentratie is 20 miljoen spermatozoa/ml, waarvan 50% goed beweeglijk.
Volume x concentratie x motiele spermatozoa = aantal motiele spermatozoa. In deze casus bedraagt dit 2,9. Gewoonlijk wordt 2,0 gebruikt als afkappunt om te starten met ICSI.
TFF = total fertilisation failure
Indien er geen poollichaampje aanwezig is duidt dit erop dat er nog geen meiotische deling is geweest en de eicel dus nog niet rijp is voor bevruchting.
Bij spermadonoren wordt gelet op:
Genetica: aangeboren afwijkingen
SOA’s: HIV, Hep B
Normosperm
Invriesbaarheid: bij 50% lukt het niet om het sperma goed in te vriezen
C. College Fertiliteit en Immunoassay
GnRH pulsen vanuit de hypothalamus: FSH en LH vanuit hypofyse: oestrogenen en progesteron in de ovaria: deze remmen de hypothalamus en hypofyse
Door oestradiolpiek anderhalve dag voor de ovulatie ontstaat er een FSH en LH piek zodat de ovulatie tot stand kan komen. Na deze piek dalen FSH en LH weer en stijgt progesteron door productie in het corpus luteum. Indien er geen innesteling plaatsvind daalt dit weer nadat het corpus luteum verdwijnt. Indien er wel innesteling plaatsvindt dan blijft het corpus luteum tot 8 weken in stand en produceert deze ook progesteron. Na deze periode neemt het endometrium deze taak over en produceert HCG om zo de opbouw van het endometrium in stand te houden.
Pulsatiliteit van GnRH zorgt voor productie van hromonen, chronische stimulatie werkt jusit remmend.
Steroïden lossen slecht op, omdat ze geproduceerd worden vanuit vetten (cholesterol). De vrije fractie in het bloed is gelijk aan de biologisch actieve fractie.
Steroïden werken via een kernreceptor binnen de cel, doordat steroïden lipofiel zijn kunnen ze makkelijk door de celmembraan heen. Peptide hormonen kunnen echter niet makkelijk door de celmembraan heen en maken daarom gebruik van een 7-transmembraan-receptor.
DHEAS: voorloper van androgenen, wordt in de lever omgezet tot testosteron.
SHBG: sex hormone binding globuline
Alleen de vrije fractie testosteron is actief.
Een verhoogd testosteron kan komen vanuit:
Bijnieren
Bijnierhyperplasie/androgenitaal syndroom (21-hydroxylase deficiëntie)
Ovaria
PCOS
Exogeen
D. College/Zelfstudie Endometriose
Leeropdrachten
1. Hypothesen over het ontstaan van endometriose.
De cellen van het endometrium zouden gedurende de menstruatie teruggaan via de eileiders en zo in het bekken terecht komen. Waar ze zich vervolgens zouden implanteren en groeien. Dit wordt ook wel ‘retrograde menstruation’ genoemd.
Metaplasie: hierbij zou het zogenaamde er een epitheelsoort de voorloper van zowel endometriale als peritoneale cellen zijn. Door metaplasie van dit voorloper epitheel zou het mogelijk zijn dat het ene cel type in het andere celtype verandert.
Müllerianosis: bij deze hypothese wordt gesteld dat het probleem in de embryologie ligt. Het idee is dat cellen die potentieel tot endometrium kunnen uitgroeien met het vrouwelijke voortplantingssysteem mee migreren, waardoor deze op andere plaatsen dan waar ze horen terecht komen. Deze theorie wordt ondersteund door bevindingen bij foetale autopsie.
Vasculogenese: door endotheliale progenitor cellen buiten de uterus zouden er de novo nieuwe vaten ontstaan.
Erfelijkheidstheorie
Omgevingsfactoren
2. Incidentie
De incidentie bedraagt 2-45% van de fertiele vrouwen.
3. Symptomen
Dysmennoroe: pijnlijke menstruatie, waardoor je ook behoefte hebt aan pijnstilling of indien er verzuim van werk/school nodig is, omdat de pijn dusdanig erg is.
Pijn in de onderbuik voor en gedurende de menstruatie
Krampen
Dyspareunie (pijn bij/na coïtus)
Pijn bij defaecatie, tevens cyclisch
Pijn in het bekken of de onderrug ongerelateerd aan de menstruele cyclus
Bloedverlies: rectaal, haematurie en soms zelfs haemoptoe
Infertiliteit
4. Andere oorzaken van dysmennoroe
Primaire dysmenorroe
PID (pelvic inflammatory disease) of resttoestanden hiervan
Ovariumafwijkingen (bijv. cysten)
Cervixstenose (meestal iatrogeen)
Liggingsafwijkingen van de uterus, vooral bij extreme retroflexie
Intra-uteriene afwijkingen zoals adhesies
Intra-uteriene malformaties
Adenomyosis
Uterus myomatosus (geeft vooral hevig bloeden)
Intra-uteriene synechiae
Hymen imperforatus
5. Vormen van dyspareunie
Diepe en oppervlakkige dyspareunie. Diepe dyspareunie treedt op bij diepe stoten tijdens de penetratie en geeft meestal een dof gevoel in de onderbuik. Het kan onder andere veroorzaakt worden door endometriose. Oppervlakkige dyspareunie treedt op bij penetratie of aanraking van de introïtus vaginae en geeft een branderig gevoel.
6. Diagnostiek
Met speculumonderzoek (afwijkend weefsel in fornix posterior zichtbaar) en vaginaal toucher kan vaak al de diagnose gesteld worden. Laboratoriumonderzoek met ca-125 is niet specifiek genoeg. Op een echo kan een endometrioom (= bloedophopingscyste in het endometrium) verward worden met een dermoïdcyste.
De diagnose wordt officieel gesteld door het vinden van karakteristieke laesies bij laparoscopie.
7. Indeling
Graad I: oppervlakkige laesies met hooguit lichte adhesies
Graad II: gelijk graad I alleen met tevens diepere leaesies in de ruimte van Douglas
Graad III: gelijk graad II, samengaand met endometriomen van de ovaria en meerdere adhesies
Graad IV: gelijk graad III, met grote endometriomen en uitgebreide adhesies
8. Medicamenteuze behandeling
NSAID’s (bijv. ibuprofen of naproxen), symptomatisch om pijn te bestrijden, innemen als de pijn opkomt.
Anticonceptie (combinatiepil met oestrogeen en progesteron): dit wordt continu gegeven gedurende een periode om een zogenaamde ‘pseudozwangerschap’ te laten ontstaan.
Progesteron: progesteron inhibeert de groei van het endometrium, hierdoor wordt de menstruatie minder of zelfs geheel uitgeschakeld. Meer bijwerkingen dan de pil, bijv. vocht vasthouden, gewichtstoename.
Gonadotropine-agonisten (bijv. nafareline): deze zorgen ervoor dat de ovaria geen oestrogeen meer produceren en er een menopauze-achtig beeld ontstaat. Bijwerkingen zijn flushing, droogheid van de vagina en stemmingswisselingen. Meestal wordt het maar 6 maanden gegeven, omdat er anders verlies van botdichtheid kan optreden.
9. Chirurgische behandeling
Een operatie moet altijd gecombineerd worden met een medicamenteuze behandeling, aangezien de endometriose anders in 90% van de gevallen binnen een jaar na een operatie terugkomt.
Laparoscopie of laparotomie
Adhesiolysis
Cystectomie
Punctie, coagulatie
Hysterectomie: indien de symptomen dusdanig ernstig zijn en patiënte geen kinderen (meer) wil in de toekomst. Meestal wordt ook één ovarium of beide ovaria verwijderd, omdat anders de symptomen terug kunnen komen.
10. Endometriose als oorzaak van fertiliteitsstoornissen
Ongeveer 20% van de vrouwen met infertiliteitsstoornissen heeft endometriose. Alle stadia van endometriose zijn geassocieerd met verminderde fertiliteit. Waarschijnlijk ligt de oorzaak bij ernstige endometriose vooral in de anatomische component.
11. Wat is het natuurlijk beloop van endometriose?
Chronisch progressief beloop, regressie na de menopauze.
Primordiale follikel: follikel die nog tot een ovulatie kan komen.
E. College Seksuologie
Prevalentie vrouwelijke disfuncties, gemiddeld ongeveer 15-20%:
Stoornis in het seksueel verlangen 4-33%
Opwindingsstoornis 5-19%
Orgasmestoornis 4-24%
Seksuele pijnstoornis 2-18%
Groot verschil in spreiding doordat niet iedereen voor hun problematiek hulp zoekt, verschil in definitie en verschil per onderzochte populatie.
Slechts 1/3e van de mensen die behoefte hebben aan zorg, zoeken deze daadwerkelijk op.
Potentiële barrieres voor het bespreken van seksuele gezondheid bij de patiënt: emotionele factoren (schaamte), leeftijd, perceptie dat seksueel functioneren geen belangrijke medisch probleem is.
Somatische factoren die de seksuele respons kunnen beïnvloeden: leeftijd, geneesmiddelen (OAC, SSRI’s, cyproteronacetaat, anti-oestrogeen), ziektes, sub-/infertiliteit, zwangerschap, operatie en/of bestraling.
Psychosociale factoren: levensfase, angst, depressie, relatieproblemen, negatieve cognities, trauma en geremde seksuele opvoeding.
De lifetime prevalentie van verkrachting bij vrouwen bedraagt 10%.
Bespreekbaar maken:
Heeft uw klacht/ziekte invloed op uw seksualiteit?
In hoeverre heeft u er last van?
Wilt u er hulp voor?
Verlangen
Testosteron, dopamine: stimulerende factoren
Serotonine, prolactine: remmende factoren
Cerebrum: cortex, hypothalamus, amygdala en insula
Dopamine: Parkinson-patiënten die L-dopa gebruiken kunnen last krijgen van hyperseksualiteit, om dit te behandelen wordt een SSRI gegeven. Er is dan meer serotonine wat het seksueel verlangen remt.
Biologisch beschikbaar testosteron is de hoeveelheid vrij testosteron en de hoeveelheid testosteron die is gebonden aan albumine (albumine bindt testosteron zwak).
Oorzaken lage testosteron concentraties bij vrouwen: bilaterale ovariëctomie, panhypopituïtarisme, anorexia nervosa, bijnierinsufficiëntie en corticosteroïd behandeling.
Oorzaken lage testosteron concentraties bij mannen: M. Klinefelter, (iatrogene) castratie, late onset hypogonadisme ten gevolge van metabool syndroom (diabetes mellitus) en chronische ziektes.
In tegen stelling tot bij vrouwen heeft het bij mannen wel zin om testosteron te meten, omdat er bij mannen een drempelwaarde van testosteron voor seksuele prikkeling is. Behandeling kan plaats vinden met trandermale (zalf of pleister) suppletie, dit heeft maar weinig bijwerkingen.
Opwinding
Mannen:
Erectie
Vanuit centraal gaan prikkels naar Th11-L2, vanuit hier ontstaat psychogene erectie
Door fysieke stimulatie ontstaat er op niveau S2-S4 een reflectoire erectie
Beide vormen zijn nodig voor voldoende rigiditeit voor coïtus
Erectiepil werkt door remming van PDE-5, dit zorgt voor het in stand houden van de erectie, doordat cyclisch GMP niet afgebroken wordt. Er is dus wel seksuele stimulatie nodig om een erectie te bereiken bij het gebruik van een erectiepil.
Genitale respons bij de vrouw
Uterus kantelt naar dorsaal en het diepste tweederde deel van de vagina wordt langer en wijder, het kantelen van de uterus wordt ook wel het ‘Tenting effect’ genoemd.
Zwellen labia, lubricatie, langer worden van de clitoris
Anamnese bij dyspareunie:
Onderscheid maken tussen diepe en oppervlakkige dyspareunie
Oppervlakkig: bij penetratie penis of vinger
Diep: bij stoten
Jeuk
Candida, eczeem
Pijn
Lichen sclerosis, kloofjes
Branden
Vulvair vestibulitis syndroom
Afscheiding
Kleur en geur denk aan SOA
Defaecatie en mictie
i.v.m. mogelijke bekkenbodemproblematiek
Differentiaal diagnose oppervlakkige dyspareunie
Vulvitis
Dermatosen
zie webct
Differentiaal diagnose diepe dyspareunie
PID
Endometriose
Wbct
Vaginisme: aanhoudend probleem om een penis, vinger of iets anders in de vagina naar binnen te brengen, ondanks de vrouw haar nadrukkelijke wens.
F. Werkcollege Fertiliteitsonderzoek
Hoe wordt verminderde vruchtbaarheid gedefinieerd?
Subfertiliteit wordt gedefinieerd als een zwangerschap uitblijft na één jaar regelmatige en op conceptie gerichte geslachtsgemeenschap, bijvoorbeeld indien er sprake is van relatieve oorzaken, zoals bij te weinig en onvoldoende bewegende zaadcellen (oligoasthenozoöspermie).
2. Noem de beperkingen van deze definitie. Leg uit waarom volgens deze definitie normaal
fertiele vrouwen als subfertiel kunnen worden gedefinieerd en dat subfertiele paren volgens
deze definitie als fertiel kunnen worden gedefinieerd.
Het kan zijn dat normaal fertiele vrouwen zo lang ‘pech’ hebben en dat het dusdanig lang duurt voordat zij zwanger worden, waardoor zij in de subfertiele categorie kunnen vallen. Daarnaast kan het dat subfertiele paren als fertiel worden gedefinieerd, indien het paar maar genoeg ‘geluk’ heeft met zwanger worden.
3. Leg uit wat een paar is waarvan de man primair infertiel is en de vrouw secundair subfertiel.
Primair infertiel betekent dat je geen kinderen kunt verwekken en secundair subfertiel betekent dat de vrouw al wel eerder een kind heeft gehad met een andere man, want met deze man kan niet blijken dat deze vrouw subfertiel is.
4. Leg uit waarom de gemiddelde zwangerschapskans per maand van een groep subfertiele paren die 2 maanden vervolgd wordt veel hoger is dan de gemiddelde zwangerschapskans per maand van dezelfde groep paren die een jaar vervolgd is.
Selectie.
5. Noem een aantal epidemiologische en demografische factoren die een negatieve invloed hebben op de vruchtbaarheid. Welke factor is (verreweg) het belangrijkste?
Leeftijd, roken, alcoholgebruik van de vrouw, drugs, chemische stoffen, overgewicht, vrouwen met salpingitis in de voorgeschiedenis.
Casus 9.1:
1. Geef aan wat de belangrijkste zaken zijn die u van het echtpaar te weten wilt komen.
Wat zijn voor u redenen om direct naar de specialist door te verwijzen?
-Leeftijd
-Primair of secundair
-Naar de cyclus van de vrouw vragen
-Frequentie van de geslachtsgemeenschap
-Familie-anamnese
-Voorgeschiedenis, operaties
-Medicatiegebruik
2. Vanwege de beperkte tijd besluit u noch de vrouw noch de man te onderzoeken. Wel spreekt u een aantal onderzoeken met ze af die tezamen het oriënterend
fertiliteitsonderzoek vormen. Ga na welke dat zijn.
Er is geen duidelijke overeenstemming over welk onderzoek gedaan moet worden bij een dergelijk eerste consult, sommige artsen pleiten voor gynaecologisch onderzoek en sommige artsen pleiten voor echografisch onderzoek.
OFO = oriënterend fertiliteitsonderzoek
Semenanalyse
Echografisch onderzoek
Chlamydia serologie
Andere vormen van fertiliteitsonderzoek:
Ovulatie: indien anamnestisch de cyclus niet afwijkend is, is het onwaarschijnlijk dat er een ovulatiestoornis is. De cyclus moet binnen de 21 en 35 weken zijn.
BTC: temperatuur stijgt door toename van progesteron, dit heeft invloed op het temperatuurcentrum
Echografisch de ontwikkeling van de follikels vervolgen, dit moet enkele dagen achter elkaar gebeuren
Progesteron metingen
Histerosalpingografie: hierbij worden uterus en tubae onderzocht
Laparoscopisch onderzoek
1. Geef een overzicht van de verschillende diagnostische categorieën die er zijn na het verrichten van een volledig fertiliteitsonderzoek.
Idiopathisch, bedraagt ongeveer 50%!
Ovulatiestoornissen
Tubapathologie
Anatomische afwijkingen (bijv. myomen,endometriose)
Semenafwijkingen
2. Een belangrijke diagnose betreft afwijkingen ten gevolge van ziekten in het kleine bekken.
Op welke wijze kan de diagnostiek van afw ijkingen verricht worden? Ten aanzien van het verdere beleid kunnen dan 3 categorieën van afwijkingen worden onderscheiden. Beschrijf in het kort deze 3 categorieën.
Milde vormen: behoeven geen behandeling
Afwijkingen die (operatief) behandeld kunnen worden
Afwijkingen die niet behandeld kunnen worden
3. Het is buitengewoon belangrijk om niet alleen de vrouw maar ook de man bij het onderzoek te betrekken, omdat het uitblijven van een zw angerschap vaak gedeeltelijk of geheel aan de man “kan liggen”. Als er afwijkingen in de zaadcelkwaliteit gevonden worden, is een causale behandeling hiervan meestal niet mogelijk. Noem 2 uitzonderingen op deze regel van zeldzame afwijkingen die wel behandelbaar zijn.
Hypogonadotroop hypogonadisme en hyperprolactinemie.
Casus 9.2
1. Geef aan wat u aan haar zou vragen om een differentiële diagnose te kunnen opstellen.
Gewicht
Overbeharing
Galactorrhoe: melkachtig of kleurloos vocht uit de tepels
2. Het blijkt dat zij, voordat zij op haar 16e met de pil begon, een cyclus had waarbij zij niet vaker dan om de 2 à 3 maanden menstrueerde. Hoe wordt nu uw DD?
PCOS
Zwangerschap
3. Geef aan welk lichamelijk onderzoek u zou uitvoeren.
Echografisch onderzoek
4. Ga na welk laboratoriumonderzoek noodzakelijk is.
TSH, prolactine, LH, FSH, HCG, oestradiol, progesteron, cortisol (hier kun je alleen de ziekte van Addison mee uitsluiten), testosteron, 17OH-progesteron (om een hydroxilase-deficiëntie uit te sluiten).
Kenmerken van PCOS:
Bij echo-onderzoek PCO te zien
Oligo- of amennhorroe
Verhoogd testosteron
2 van de 3 kenmerken moeten aanwezig zijn.
In de gemiddelde huisartsenpraktijk worden per jaar 2 paren met vruchtbaarheidsproblematiek gezien.
Hersenen: dopamine, noradrenaline, beta-endorfinen
Hypothalamus: GnRH
Hypofyse: FSH, LH
Ovaria: oestradiol, progesteron, inhibine A & B (testosteron)
Oestradiol en progersteron remmen de hypofyse en hypothalamus. Inhibine remt de hypofyse.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2161
- next ›
Add new contribution