Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Artikel 1 – Beleid dat werkt en onderzoek dat er toe doet
- Artikel 2 – Van beschrijven naar meten
- Artikel 3 – Wetenschap als beroep
- Artikel 4 – Gemeenschap als bron van positieve veiligheid
- Artikel 5 – De Staten-Generaal van Rotterdam
- Artikel 6 – De impact van regels en normen op het alcoholgebruik van adolescenten
- Artikel 7 – Familie interventies en het effect op alcoholgebruik van adolescenten
- Artikel 8 – Het verminderen van alcoholgebruik onder jongeren: het Örebro Prevention Program
- Artikel 9 – Identiteit en Culturele Diversiteit
Artikel 1 – Beleid dat werkt en onderzoek dat er toe doet
In: Justus Uitermarkt, Amy- Jane, Gielen en Marcel Ham (red.), Wat werkt nu werkelijk? Politiek en praktijk van sociale interventies, Amsterdam, Van Gennep, 11-20
Dit artikel geeft een korte weergave van een boek, waarin wordt gesproken over kennis van effectieve interventies op diverse beleidsterreinen. Daarnaast geeft het tegelijkertijd de waarde van de verschillende typen kennis aan.
Vanaf de jaren tachtig verandert de aanpak van lastige jongeren van buitenlandse afkomst. Waar jongeren eerst een aanpak van begrip en tolerantie te wachten stonden, wordt er steeds meer geneigd naar strengere aanpakken vanwege de frustraties die vele partijen (zoals de politie en jongerenwerkers) oplopen. Er wordt gepleit voor een strengere aanpak en die komt er ook. In 1999 worden er twee school geopend, de Glen Mills School en een school van Den Engh. De scholen zijn alleen bedoeld voor jongeren die gevoelig zijn voor groepsdruk want, zo beredeneert Glen Mills, juist die groepsdruk pakt positief uit als rangen en standen worden toegekend op basis van goed gedrag. De behandeling is streng, haast militaristisch te noemen. De methode wordt aanvankelijk met veel lof geprezen, iedereen is enthousiast. De scholen doen zelf onderzoek naar het effect van hun methode en daar komt uit dat hun methode effectiever en ook goedkoper is dan de huidige methodes.
Barstjes
Maar al snel komt er kritiek op de methode die wordt gebruikt in de scholen. De onderzoeken die de twee scholen aanhalen voor hun methode blijken vals te zijn of subjectief te zijn geselecteerd. Ook bleek dat onderzoek uit andere landen die Glen Mills heeft aangehaald nooit is uitgevoerd.
Beleidsonderzoek dat erom spant
Evaluaties worden zeer ondergewaardeerd. Terwijl evaluaties juist van grote waarde zijn voor onderzoek, mits de evaluaties goed zijn uitgevoerd zoals de voorbeelden hierboven laten zien. In bovenstaande voorbeelden worden evaluaties politiek beïnvloed. Normaal gesproken zou je verwachten dat een instantie een methode kiest die een positieve uitkomst heeft. Maar soms worden goede effectieve methodes genegeerd omdat het niet strookt met de wens van politiek of dat het tegen het beleid ingaat waar politici voor pleiten.
Goed onderzoek problematiseert morele overtuigingen.
Goed beleid is vaak niet gebaseerd op wat moreel goed voelt, maar vaak denkt men dat dit juist wel het geval is. Hierdoor ontstaat er een moreel effectiviteitsdilemma, het dilemma tussen wat effectief is en wat moreel als goed gezien wordt. Maar onderzoek kan alleen zin hebben als we verder kijken dan naar wat moreel goed aanvoelt. We moeten kijken naar wat daadwerkelijk effectief is, want men heeft vaak de neiging om informatie te negeren of te veranderen die niet past bij het eigen denkbeeld (Dit wordt cognitieve dissonantie genoemd).
Goed onderzoek problematiseert beleid.
In onderzoek is er vaak sprake van policy based evidency making. Hierbij wordt het bewijs bij het beleid gezocht, in plaats van andersom (Uitermarkt, Gielen & Ham, 2012: 19). Dit is geen goede zaak, omdat jouw denkbeeld hierdoor wordt verkleind. Echter, evidence based policy making is beter; je kijkt eerst naar de feiten en het bewijs dat er is voordat je beleid maakt. Vaak wordt er bij het evalueren van een onderzoek ook nog eens wetenschappers gebruikt die dezelfde mening delen waardoor eventuele fouten niet aan het licht komen. Mensen met dezelfde mening denken namelijk vaak ook op dezelfde manier. Juist hierom moet er een gespannen relatie zijn tussen beleidsonderzoek en beleidspraktijk. Ten slotte dwingt onderzoek tot reflectie op wat je doet en of je datgene ook goed doet.
Artikel 2 – Van beschrijven naar meten
Op weg naar effectieve interventies, in Justus Uitermarkt, Amy-Jane, Gielen en Marcel Ham (red.), Wat werkt nu werkelijk? Politiek en praktijk van sociale interventies, Amsterdam, Van Gennep, 85 – 104.
De laatste tientallen jaren zijn er veel interventies (Definitie: Systematische werkwijze om een doel te bereiken. Ook wel Methode of Methodiek genoemd) verzonnen die ook daadwerkelijk nuttig lijken te zijn. Maar hoe kun je bewijzen dat die interventies ook echt nut hebben? Deze vraag wordt beantwoord met 4 bestaande interventies, namelijk: Senioren voor uw gemeente, Eigen Kracht-conferenties, Buurtbemiddeling, en Ontmoetingscentra voor mensen met dementie en hun verzorgers. Deze interventies staat in de databank MOVISIE. In de databank staan verschillende interventies én hun effectiviteit.
De databank effectieve sociale interventies
De databank bestaat vanaf 2010 en het bevat tot nu toe ongeveer honderd interventies. De databank geeft zicht op de kwaliteit van de interventies door alle beschikbare informatie en onderzoeken overzichtelijk bij elkaar te zetten zodat er snel kan gezien worden hoe effectief een interventie is.
Vijf stappen op weg naar effectieve interventies
Je moet vijf stappen doorlopen om tot een effectieve interventie te komen.
Stap 1: Een goede beschrijving.
Een goede beschrijving zorgt ervoor dat de kennis overgedragen kan worden naar andere beleidsmakers of collega’s. Ook zorgt een goede beschrijving ervoor dat je alles goed hebt gedefinieerd en er ook kritisch naar hebt gekeken.
Stap 2: Theoretisch onderbouwing.
Dankzij theoretisch onderbouwing maak je het aannemelijker dat een interventie ook echt werkt. Je maakt hiervoor ook gebruik van bestaand onderzoek en kennis.
Stap 3: Onderzoeken naar toepassing en praktijkervaringen.
Door dit onderzoek wordt het duidelijk wanneer, hoe en waarom een interventie werkt. Het gaat hierbij om de ervaring van de uitvoerende partij van de interventie maar ook de cliënt of burger die er eventueel baat bij heeft.
Stap 4: Monitoring van behaalde resultaten.
Hiermee wordt bedoeld dat er in cijfers wordt aangegeven hoe effectief een interventie is en of de doelen van een interventie ook echt wordt behaald.
Stap 5: Onderzoek van de effectiviteit.
Effectiviteit wordt onderzocht door een effectonderzoek. Hierbij wordt een meting gedaan voordat de interventies wordt uitgevoerd, een meting vlak na de uitvoering van de interventie, en een meting minstens 6 maanden na de interventie zodat er kan worden vastgesteld of een dergelijk interventie daadwerkelijk effect heeft gehad en dat het ook kwam door de interventie zelf en niet door bijkomende factoren.
Goed beschreven: een eerste kwaliteitsslag.
Senioren voor uw gemeente is een van de voorbeelden die in de inleiding is genoemd. Deze interventie richt zich op om meer vrijwilligers te werven die bereid zijn om tijd te spenderen met ouderen. In de periode 2005-2008 is de methode achter deze interventie gemaakt, getoetst en verbeterd in verschillende gemeentes. Inmiddels wordt de methode meer gebruikt. Maar kunnen we nu zeggen dat deze interventie werkt? Er zijn interne evaluaties geweest waaruit blijkt dat de uitvoerende partij vindt dat de interventie goed in de praktijk bruikbaar is. Ook de deelnemers zijn tevreden; ze hebben een goed zicht gekregen op de mogelijkheden om dit soort vrijwilligers werk te doen in hun eigen gemeente. Het aantal deelnemers dat zich direct opgeeft ligt tussen de vijf en vijftien procent. Dit lijkt misschien laag maar dit betekent dat maximaal vijftien procent zich meteen vastlegt om minstens een dag per week te besteden aan vrijwilligerswerk. Na enkele maanden is het percentage deelnemers omhoog gegaan naar ongeveer dertig procent. Toch kan er nog niet geconcludeerd worden dat de interventie daadwerkelijk werkt. Deze interventie is dan ook bedoeld om een aanzet te geven tot betere interventies die leiden tot meer vrijwilligers die met senioren willen werken.
Theoretisch onderbouwing en onderzoek naar praktijkervaring.
Deze twee stappen worden aan de hand van het voorbeeld Eigen Kracht-conferentie uitgelegd. Deze interventie is gebaseerd op een methode die is gemaakt in Nieuw-Zeeland. De methode was bedoeld om betrokken familie van minderheidsgroepen meer invloed te laten krijgen op jongeren. Ook de achterliggende theoretische onderzoeken zijn overgenomen uit de methode van Nieuw-Zeeland. Toch was zo’n soort model nieuw voor Nederland. In het begin van het onderzoek naar de praktijkervaringen van betrokkenen, dat uitgevoerd is door middel van interviews en vragenlijsten, was de indruk positief. Het gezin vond dat ze meer steun kreeg van betrokken familie en hun zorgen namen af. De betrokken familie had het gevoel dat ze ook echt invloed hadden op het proces. Er zijn ook enkele aanmerkingen. Jongeren en kinderen gaven aan dat er verbetering mogelijk is in het verloop van de interventie en voor hen zijn steunfiguren een goede oplossing. Sommige mensen vragen zich af of er geen betere begeleiding en evaluatie mogelijk is. Ook twijfelen men aan het effect op lange termijn. Uit het effectonderzoek blijkt dat deze methode de overheid kosten bespaard en dat de effecten overeenkomen met de reguliere aanpak. Het grootste verschil tussen de reguliere aanpak en de nieuwe interventie is de nadruk op ‘empowerment’. Door deze ‘empowerment’ kunnen mensen controle nemen over hun eigen leven, beter hun verantwoordelijkheid nemen en beter taken uitvoeren in het gezin. Ook buitenlands onderzoek ondersteunt dit. Het enige algemene minpuntje is het ontbreken van langetermijnresultaten.
Monitoring van behaalde resultaten: een eerste cijfermatige indicatie.
Deze stap wordt geïllustreerd door het voorbeeld buurtbemiddeling. Bij deze interventie lossen vrijwilligers buurtproblemen op voordat deze escaleert tot een justitiezaak. De methode achter deze interventie berust zich op de behoeftehiërarchie van de psycholoog Maslow. Deze theorie stelt dat de buurtruzie aan enkele voorwaarden moet voldoen wil een vrijwilliger het kunnen oplossen. Deze vrijwilliger kan het probleem oplossen door met beide partijen apart te gaan praten (luisteren naar mensen hun irritaties) en vervolgens de partijen rustig bij elkaar te zetten om concrete afspraken te maken. Na onderzoek blijkt dat 66 procent van de ruzies opgelost worden met deze interventie hoewel je natuurlijk niet weet of de ruzie ook vanzelf over had kunnen gaan en of de ruzie überhaupt zou escaleren. Helaas heeft slechts twintig procent uit de databank MOVISIE een dergelijk soort onderzoek gedaan.
Effectonderzoek: daadwerkelijk effectief?
Deze laatste stap wordt uitgebeeld met het voorbeeld ontmoetingscentra voor dementerenden en hun verzorgers. Bij deze stap wordt er gebruik gemaakt van een controle groep die bestaat uit dementerenden bezoekers van enkele psychogeriatrische dagbehandelingen. Deze controle groep wordt gebruikt om een causaal verband vast te kunnen stellen. Deze interventie is gebaseerd op een centrale plek waar de dementerende en hun verzorgers samen kunnen komen om steun te krijgen en hun sociale netwerk te vergroten, want hoe groter het sociale netwerk, hoe groter de steun, hoe minder belasting er is op beide partijen. De methode is onderbouwd door de Adaptie-coping-model. Volgens deze theorie moet zowel de verzorger als de dementerende het hoofd bieden aan de gevolgen van de ziekte. Het geeft stress wanneer de individuele mogelijkheden worden overschreven; men voelt zich dan (over)belast. Het omgaan daarmee noemt men coping. Het doel van deze interventie is dus het verminderen van die stress. Er zijn in totaal twee quasi-experimentele onderzoeken uitgevoerd, een meting voor de start van de interventie, een na 3 maanden en de laatste na 7 maanden. Met deze onderzoeken is vastgesteld dat de interventie een positieve invloed heeft op gedragsproblemen van de deelnemende dementerenden. Er was ook een kleinere toename van depressief gedrag en waren er minder dementerenden die opgenomen werden in een verpleegtehuis in vergelijking met de controle groep. Een kritiekpunt hierop was dat er veel mensen stopte met het onderzoek.
Een interventie kan altijd nog meer effect genereren dan al is aangetoond. Effectonderzoek is belangrijk omdat je daarmee aantoont dat de interventie daadwerkelijk effect heeft gehad. Hierom wordt ook vaak een controle groep gebruikt. Ook zijn er interventies die geen verschil lijken te hebben met de huidige manier van doen. Toch zou men met deze interventies door moeten gaan, omdat er grote kans is dat er wel significant resultaat eruit komt als er met de verbeterpunten aan de slag wordt gegaan. Nog een aandachtspunt is (lokaal) beleid. Er wordt niet altijd gekeken naar de effectiviteit van een interventie als het huidige beleid oneens is met veranderingen die de interventie met zich teweeg brengt.
Artikel 3 – Wetenschap als beroep
Max Weber, Wetenschap als beroep, Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 7 – 41.
Wetenschap als beroep is een artikel geschreven door Weber over zaken die nog steeds actueel zijn. In dit artikel beschrijft Weber dillema’s zoals het nut van onderzoek. Verder bespreekt hij ook hoe er bijvoorbeeld les moet worden gegeven. Bovendien bespreekt hij het verschil tussen de systemen die landen gebruiken.
Amerikaans vs. Duits systeem
In het begin beschrijft Weber het verschil tussen een onderzoeker worden in Duitsland en in de Verenigde Staten. In Duitsland begin je als privaatdocent waarna de onderzoeker colleges geeft waar hij voor betaald wordt. De docent krijgt dus alleen geld als hij volle zalen trekt in de colleges. Maar de docent heeft wel een gelimiteerde hoeveelheid aan colleges die hij kan geven. Hij kan niet meer colleges opeisen want anders zou de docent de oudere docenten boven hem beledigen door hun werk in te pikken. Ook kan in het Duitse systeem een docent niet ontslagen worden, wel kan het zijn dat hij geen zalen krijgt. Een dergelijke privaatdocent gaat er bovendien vanuit mits hij het een paar jaar volhoudt dat er rekening met hem en zijn positie wordt gehouden. Dit leidt vaak tot een doceermonopolie waar een docent altijd lesgeeft over een specifiek onderwerp. Ook de benoeming tot hoogleraar is in het Duitse systeem een aparte. Een docent wordt niet gepromoveerd tot hoogleraar door zijn verdienste, maar puur door toeval. Een goede wetenschapper laat dit niet zijn gevoelens beïnvloeden, maar Weber zegt dat hij tot nu toe geen docent heeft gezien die geen wrok heeft tegenover dit systeem als er jaar na jaar een docent boven hem wordt gekozen die minder goed is. De universiteiten zelf zijn in het Duitse systeem constant in conflict met elkaar. De verschillende universiteiten proberen elke student te bemachtigen die ze kunnen en zijn niet bang om die studenten van andere universiteiten weg te lokken. Ook hebben de Duitse universiteiten een geestesaristocratie, waar verstand op nummer een staat.
In Amerika wordt je eerst aangesteld als assistent waar je na enkele jaren docent kan worden. Het Amerikaanse systeem is meer bureaucratisch. De beginnende onderzoeker krijgt vanaf het begin een klein salaris voor het lesgeven. Hij kan wel ontslagen worden als hij zijn werk niet goed doet. Het Amerikaanse model is ook wel een kapitalistisch model waar de leraar afhankelijk is van wat de overheid zegt. Ook bepaalt de overheid steeds meer de onderwerpen dat gegeven mag, op welke manier docenten les mogen geven en hoeveel tijd eraan mag worden besteden. Helaas genoeg, volgens Weber, begint het Duitse model daar ook op te lijken.
Vervolgens stelt Weber dat een goede docent hoort te weten waarover hij praat (hij moet dus gekwalificeerd zijn) maar de docent moet ook weten hoe je die informatie overbrengt. Zonder dit laatste zullen er geen studenten naar de colleges komen omdat ze niets kunnen oppikken. Volgens Weber moet je dus beide vaardigheden bezitten.
Innerlijke roeping
Een ander onderwerp waar Weber over spreekt is de innerlijke roeping tot wetenschap die wetenschappers hebben, of zouden moeten hebben. Deze roeping wordt mede bepaald door de specialisatie die er tegenwoordig plaatsvindt in het beroep wetenschapper. Vroeger was deze specialisatie er niet. De opvatting is dat alleen door specialisatie je een volmaakte prestatie kan leveren. Je kunt immers niet iets bijdragen als je niet veel van een onderwerp afweet. In andere vakgebieden is er geen volmaakte prestatie. Bij die vakgebieden gaat het om nuttige vraagstellingen. De innerlijke roeping heeft ook te maken met gedrevenheid. Als wetenschapper moet je gedreven zijn in een bepaald vakgebied. Je hoopt dat jij degene zult zijn die de kans van zijn leven krijgt en een hypothese weet te bevestigen. En als je die kans krijgt, dan pas is je ‘belevenis van wetenschap’ (blz. 14) compleet. Een doorslaggevende voorwaarde om een kans te maken om een dergelijk hypothese waar te maken, is ingeving. Je hebt een ingeving nodig wil je komen tot het oplossen van een probleem, samen met hardwerken en doorzettingsvermogen. Vaak denkt men dat alleen wiskunde belangrijk is in de wetenschap, maar je hebt ook andere invalshoeken zoals die van een dilettant (een amateur wetenschapper). Een dergelijke dilettant zal nooit een hypothese kunnen bevestigen maar hij kan wel een nuttige bijdrage leveren aan wetenschap. Maar ook de gemiddelde wetenschapper zal nooit die kans in zijn leven krijgen, want een ingeving komt maar zeer zelden aangezien het afhangt van geluk en aanleg. Ook komt een inval nooit wanneer je het verwacht of wanneer je er hard over aan het nadenken bent (hoewel dit laatste natuurlijk wel een vereiste is). Maar een inval is ook niet van belang voor de wetenschapper zelf, maar voor de wetenschap in het algemeen.
Vooruitgang in de wetenschap
Weber stelt dat de wetenschap wordt gekenmerkt door vooruitgang. Daarbij vergelijkt hij wetenschap met kunst. Het leven van kunstenaars staat in teken van hun kunst. Ze zijn dus zeer gedreven, net zoals wetenschappers. Ook zal een kunstenaar misschien een keer in zijn leven een echt meesterwerk kunnen maken zoals een wetenschapper misschien een hypothese kan bevestigen. Maar de kunst verschilt in het onderwerp vooruitgang. Wetenschap is gebaseerd om vooruit te gaan, om nieuwe dingen te ontdekken en blijven te ontdekken. Het is geen proces dat ooit stopt. Kunst daarentegen kent geen vooruitgang. Er zijn in de loop van de jaren wel nieuwe technieken ontworpen maar je kunt niet zeggen dat kunst verouderd is. Daartegenover weet een wetenschapper dat zijn ideeën na 50 jaar zeer waarschijnlijk verouderd is. Dit stoort de wetenschapper niet omdat het betekent dat zijn idee verbeterd is. De zin van wetenschap is ook het steeds ontwikkelen van betere en nieuwe ideeën. Maar waarom zouden wetenschappers zich hiermee bezighouden, als ze toch nooit een theorie kunnen maken die af is? Ten eerste houden ze zich hiermee bezig omdat anders de verwachtingen van de gewone man niet uitkomt. Ontwikkeling zou dan tot stilstand komen. Ten tweede is de houding van de wetenschapper zelf dat vooruitgang het belangrijkste deel is van het intellectualiseringsproces. Dit proces betekent niet dat de mens slimmer is geworden in vergelijking met de mens die duizend jaar geleden rondliep. Wat het wel betekend is dat de mens, of sommige mensen, tegenwoordig in staat is om dingen die ze voorheen niet wisten snel op te lossen. Dit wordt ook wel de onttovering van de wereld genoemd. Niet veel blijft lang voor ons geheim.
Zin van wetenschap
Een ander aandachtspunt is de vraag die Lev Tolstoj opwierp in zijn werk: Heeft wetenschap zin? Tolstoj zelf kwam op deze vraag doordat hij aan het nadenken was of de dood een zinvol verschijnsel is. Hij vond van niet, omdat de mens is opgenomen in een proces van vooruitgang. En door dood te gaan, wordt zo’n vooruitgang beëindigd. Daarom concludeerde hij tot leven zelf geen nut had aangezien leven een limiet heeft. Tolstoj vond dat daarom wetenschap ook geen nut heeft. Ten slotte kon je met wetenschap geen antwoord geven op de vraag zoals wat het nut is van leven. Weber was het met hem deels eens. Hij vond dat hoewel wetenschap geen antwoord kan geven op die vraag, je wel kan zeggen hoe de mens nu leeft en je kunt er ook voor zorgen dat het leven verbeterd wordt met wetenschap. Wetenschap beantwoordt misschien niet grote vragen als ‘waarom zijn we hier’ maar wetenschap geeft wél praktische invulling in het dagelijks leven.
Vooronderstellingen
Een vooronderstelling is een aanname waarop je de rest van je theorie of denkwijze baseert. De vraag die wordt gesteld is nu: bestaat er zoiets als wetenschap zonder vooronderstelling? Het hangt af van wat je er precies onder verstaat. Een vooronderstelling die zonder uitzondering wordt gemaakt is de regels van de logica en de methodologie. Dit moet worden aangenomen voordat je kunt beginnen met een theorie te vormen. Hoewel deze niet zeer erg is, het is er toch een. Een andere vooronderstelling is het idee dat wetenschap iets produceert wat nuttig is om te weten. En deze vooronderstelling is wel een probleem volgens Weber. Deze valt niet te bewijzen en kan worden geïnterpreteerd op verschillende manieren. In zijn artikel geeft Weber enkele voorbeelden van vormen van wetenschap die nu zullen worden genoemd. Natuurwetenschappen zoals scheikunde of sterrenkunde hebben ook vooronderstellingen. Eentje is het aannemen dat de fundamentele wetten van de kosmische processen nuttig en waar is. Moderne geneeskunde heeft ook vooronderstellingen. Hier is de vooronderstelling dat het doel van geneeskunde het genezen van mensen is of ten minste het lijden zo goed mogelijk te verzachten. Ook al zijn er mensen die verlost zouden willen worden van het pijnvolle leven die ze leiden door omstandigheden en waar verlossing in de vorm van de dood zeer welkom is. Kunstwerken zijn ook geen uitzondering. Die heeft als vooronderstelling dat er kunstwerken bestaan. In rechtswetenschap wordt weer de vragen of er recht moet zijn en hoe we de regels moeten opstellen niet beantwoord. Kortom, wetenschap kan niet zonder vooronderstellingen.
Theologie en wetenschap
Nog een onderwerp waar Weber over sprak is theologie. Voor theologie geldt de vooronderstelling dat de wereld een zin moet hebben. De vraag in theologie is wat het zin van de wereld precies is en hoe je die moet duiden. Weber vond dat theologie eist dat je enkele vooronderstellingen als feit moet aannemen, zoals de vooronderstelling dat God bestaat. Hij vond dat dit geen kennis is, maar bezit. Ook was hij van mening dat je, om die vooronderstellingen te kunnen accepteren, je een offer van het intellect moet maken. Ten slotte geloof je in iets waar geen wetenschappelijk bewijs voor is. Verlossing van het rationalisme en het intellectualisme van de wetenschap is de basisvoorwaarde voor het leven in gemeenschap met het goddelijke, aldus Weber.
Manier van lesgeven
Ook spreekt weber over de collegezaal, hij merkt hier een paar dingen over op. Ten eerste zou hij het liefst zien dat een college op kleinere schaal wordt gegeven zodat er ruimte is voor discussie en meer persoonlijk contact. Hij hekelt de massacolleges die tegenwoordig worden gegeven. Ten tweede vindt hij dat politiek niet thuishoort in een collegezaal. Van zowel de studenten als de docenten niet. De studenten horen te willen leren van een docent, niet hun eigen mening verkondingen. De docenten horen informatie te geven aan de studenten. Ook hoort politiek daar niet thuis omdat in een collegezaal je niet de kans hebt om een discussie te houden. Daardoor zou de docent alleen maar zijn mening verkondingen in de hoop zijn studenten te beïnvloed. Maar de belangrijkste taak van docenten is juist het geven van ongemakkelijke feiten. Dit wordt zo gezien omdat door feiten te geven waar de studenten niet veel over weten of waarbij ze zich ongemakkelijk voelen, je studenten de mogelijkheid geeft om zichzelf te ontplooien. In de collegezaal is dus geen ruimte voor meningen en persoonlijk gevoel aangezien deze geen objectieve feiten zijn. Ook is het überhaupt onmogelijk om op een wetenschappelijke manier praktische standpunten te verdedigen aangezien mensen verschillende dingen waardevol achten. Weber noemt dit verschillende waardesferen. Ten derde vindt Weber dat de studenten van tegenwoordig het verkeerde zoeken in colleges. Ze zoeken in de docenten een leider terwijl een goede docent juist een leraar hoort te zijn.
Doel wetenschap
Volgens Weber is het doel van wetenschap praktische kennis geven, helderheid verschaffen over zaken in het leven en wat hij het belangrijkst vindt: rekenschap afleggen over een mens zijn eigen handelen. Volgens hem is wetenschap ook een vakmatig beroep. Weber onderscheidt drie 3 positieve bijdrage die wetenschap levert aan het leven. De eerste bijdrage is kennis over techniek waarmee het leven door middel van berekening kan worden beheerst. Ten tweede levert wetenschap denkmethoden, instrumenten en opleidingen voor het beheersen van het leven. Ten derde zorgt wetenschap voor helderheid over zaken die wetenschap bestudeert.
Al met al vindt Weber dat je niet moet vragen naar het nut van wetenschap. Hij vindt dat je gewoon nuttig bezig moet zijn.
Artikel 4 – Gemeenschap als bron van positieve veiligheid
Ronald van Steden, Marieke van Vliet, Ton Salman & Hans Boutellier (2010) Gemeenschap als bron van positieve veiligheid Een conceptuele verkenning en aanzet tot empirisch onderzoek, in: Tijdschrift voor Veiligheid 2010 (9) 2, 31 – 47.
Veiligheid is in korte tijd een centraal onderwerp van maatschappelijke, politieke en wetenschappelijke debatten geworden. Het beperken van schade en verlies, evenals de preventie van ongewenste situaties en slachtofferschap, staan in veel discussies en beleidsvorming centraal. Zoals veel centrale begrippen in de sociale wetenschappen is veiligheid een essentially contested concept (Gallie 1962). Iedereen heeft wel een associatie bij en voorstelling van waar het over gaat, maar een eenduidige definitie is er niet. Objectieve veiligheid stelt dat je in goede conditie verkeert en sluit de aanwezigheid van gevaren uit. Subjectieve veiligheid is de mate waarin een persoon zich veilig voelt. In 1994 hebben Verenigde Naties het concept human security geïntroduceerd. Ook hier blijkt dat veiligheid zich makkelijker negatief laat definiëren door afwezigheid van schrik, vrees en dreiging dan positief door aanwezigheid van gemeenschap, geborgenheid en vertrouwen. Doordat (on)veiligheid zo duidelijk aanwezig is in onze maatschappij, biedt het kansen om met nieuwe ogen naar oude sociologische vraagstukken omtrent sociale cohesie, identiteit, gemeenschap en stabiliteit te kijken.
Over de afgelopen drie tot vier decennia is vanuit uiteenlopende sociaalwetenschappelijke invalshoeken veel studie verricht naar de betekenis van ‘gemeenschap’. Daarnaast hebben onder meer sociaalpsychologen zich toegelegd op wat zij sense of community noemen; het ‘gevoel’ of ‘besef’ bij een gemeenschap te horen. Het belang van grenzen: een gemeenschap kan enkel ontstaan door interactie tussen mensen, zowel binnen als buiten die gemeenschap. Omdat mensen vooral gevoelig worden voor ‘eigenheid’ wanneer er ‘vertrouwde anderen’ binnen het blikveld komen, is de grens bij uitstek de plaats om de houding ten opzichte van de eigen gemeenschap te onderzoeken. Een tweede, aansluitend, perspectief legt de nadruk op ‘sociaal kapitaal’ als bevorderende factor voor veiligheid en veiligheidsgevoelens. De impuls om gemeenschappen te koesteren, komt niet alleen voort uit gevoelens van misplaatst verlangen naar veiligheid en geborgenheid. Mensen zijn van nature geneigd om in een ‘wereld van vreemdelingen’ gebieden of enclaves te creëren die vertrouwd voorkomen. In empirisch onderzoek naar zogenoemde gated communities in de Verenigde Staten wordt de constatering dat afzondering vervreemding en daarmee onveiligheid veroorzaakt, bevestigd. Zolang mensen de wet niet overtreden en bijdragen aan de continuïteit van de samenleving middels onderwijs en arbeid kan de eigen cultuur in alle vrijheid beleefd worden.
Door deelname aan de democratische rechtsstaat kunnen mensen dus tot op zekere hoogte een gemeenschapservaring verwerven. Een als legitiem ervaren overheid bindt burgers samen (Loader & Mulcahy 2003). Dit veronderstelt dat gemeenschappen niet slechts parallel bestaan, maar elkaar overlappen en doorkruisen. Gevoelens van bevestiging, intieme (religieuze of seculiere) overtuiging en gedeelde gedrags-, schaamte- en eercodes kunnen alleen coexisteren binnen een overkoepelend en dragend kader dat zich door vele zwakkere banden kenmerkt: de gemeenschap van tolerante en wetsgetrouwe burgers. De mate waarin deze – toch wat normatieve – conclusie daadwerkelijk bestaat of bevorderd kan worden in de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, kan niet zomaar worden vastgesteld. Het gaat hier om een new identity narrative (Van Beek & Lategan 2005), dat het behoren tot meerdere (overlappende) thuiswerelden mogelijk maakt.
Artikel 5 – De Staten-Generaal van Rotterdam
El Hadioui, I. (2010). De Staten-Generaal van Rotterdam. Naar een stadssociologisch perspectief op jeugdculturen. Pedagogiek, 30 (1), 26-42
Inleiding
In dit artikel wordt een nieuw perspectief gegeven op jeugdculturen: een stadssociologisch en een stadspedagogisch perspectief. Het vernieuwende aan dit perspectief is dat de stad geëmancipeerd wordt tot een autonoom verklarend kader en dat er gewerkt wordt van een macro stedelijk naar een micro stedelijk perspectief.
De stadssociologische traditie in abstracto
Steden zijn altijd interessant geweest voor onderzoekers omdat ze onderworpen zijn aan verschillende sociale mechanismen zoals: individualisering, migratie, sociale mobiliteit, verpaupering, sociale isolatie en de ontwikkeling van een onderklasse.
Er werd al vroeg een onderscheid gemaakt tussen de sociale organisatie van de stad en de sociale organisatie buiten de stad. Deze laatste vorm liet zich kenmerken door een hoge mate van sociale cohesie (groepsbinding). Binnen de stad was er een meer geïndividualiseerde visie en hierdoor ook zwakkere sociale binding. De wetenschappers vonden dat het stedelijk leven gedrag vormt. Daarom werd het stedelijk leven zelf een object van onderzoek.
De focus op etnische culturen en de sociologische blindheid ten aanzien van stedelijke culturen
De Rotterdamse socioloog Willem Schinkel heeft het paradigma van het 'dominante integratie denken' onderzocht in Nederland. Schinkel had kritische ideeën op het denken over concepten zoals maatschappij, cultuur en integratie. Er worden in het artikel vier concepten aangehaald.
Intergratiefetisjisme
Er wordt binnen wetenschap, beleid en politiek vaak gedacht dat integratie zowel de oplossing als de oorzaak is voor allerlei sociale fenomenen en problemen. Door integratiefetisjisme blijft de interne stedelijk structuur buiten schot. Daarnaast worden problemen en de oorzaken ervan buiten de maatschappij geplaatst.Culturisme
De maatschappij is geen neutrale ruimte maar een moraal goede ruimte. Het niet-geïntegreerde deel van de maatschappij heeft niet genoeg connectie hiermee en dit is de basis van de sociale problemen die de maatschappij lastig vallen.
Deindividualiserende individualisering
Het niet-geïntegreerde individu wordt eerst geïndividualiseerd en daardoor buiten de samenleving geplaatst. Daarna wordt het individu weer bij een groep geplaatst. Dit kan een verklaring bieden voor bepaalde gedragingen. Een voorbeeld hiervan is dat een persoon crimineel is (niet-geïntegreerd individu) en hierdoor geen deel meer is van de samenleving maar wel behoort tot de groep criminelen.
Genealogisering van integratie
Het idee is dat een gebrek aan integratie behouden blijft over komende generaties. De kinderen van gemigreerde ouders worden in het nieuwe land geboren en opgevoed maar zullen altijd bestempeld blijven als allochtoon door hun uiterlijk.
In essentie blijft de maatschappij bestaan zoals deze ooit gedefinieerd was,omdat nieuwe culturen en mensen niet gedefinieerd worden als onderdeel van de maatschappij.
De behoefte aan een stadssociologisch perspectief
Er wordt gepleit voor een verschuiving van identiteit naar identificatie omdat aan identiteit allerlei opvattingen en stereotypen vastzit. Identificatie is een dynamisch en sociaal concept. Deze verandering in denken is gericht op netwerken en de mogelijkheid om meerdere identiteiten te hebben. Je kan namelijk zowel een Nederlander, wetenschapper en vader zijn volgens deze visie. Je hebt geen imagined community meer omdat je niet meer alleen Nederlander of alleen wetenschapper bent.
De stad is hierdoor meer een speelruimte van de drie grote sociologische trends: globalisering, individualisering en multiculturalisering. In dit perspectief wordt gesproken over straatcultuur en dat jongeren geen gevangen zijn van hun etnische achtergrond. In plaats daarvan identificeren zij zich juist met het leven op straat en hierdoor ontstaat de lokale straatcultuur en wordt deze gevoed. De centrale waarden van de straat cultuur zijn weerbaarheid, onkwetsbaarheid, waakzaamheid, en succes uitstralen.
In dit verband wordt geconstateerd dat er in een geïndividualiseerde, multiculturele globaliserende stad zich jeugdculturen ontwikkelen waarin jongeren een vroom, ge-deculturaliseerde belevenis verkiezen in een multi-etnische context.
De Rotterdamse straatcultuur in de klas
De Rotterdamse straatcultuur iseen relatief onbekende cultuur waarmee de behoefte aan een stad sociologisch perspectief getoond kan worden. De Rotterdamse straatcultuur is veranderlijk en afgebakend. De straatcultuur wordt gevoed door culturele globalisering, individualisering onder jongeren, multicultiralisering en anonimisering van de openbare ruimte.
De individualisering van een Rotterdamse jongeren populatie voedt de behoefte om een eigen identiteit en referentiekader te vinden. In het bijzonder geld dit voor de straatcultuur. Hier is autoriteit ongedefinieerd, er is geen ouderlijk gezag en er is genoeg mogelijkheid om een cultuur te ontwikkelen, te reproduceren en erin te socialiseren. De straatcultuur is dan ook vooral een stedelijke jongerencultuur. Hierdoor is het ook niet de etnische diversiteit die de lijnen bepaalt maar de afbakening tussen stedelijke straatcultuur en burgercultuur.
Het artikel licht enkele punten specifiek uit. Straattaal is tegelijkertijd inclusief en exclusief omdat bepaalde gedragingen binnen de straatcultuur wel kunnen maar er buiten niet. Een voorbeeld hiervan is gebruik van de definitie ‘allochtoon’. 'Allochtoon' verwijst niet naar een buitenlander in straatcultuur maar naar normafwijkend gedrag. Het vertonen van stoer gedrag en overlast produceren wordt dan ook onder de definitie allochtoon geplaatst.
Docenten hadden last van dit gedrag en koppelden dit aan de ‘allochtone’ identiteit. Deze koppeling wordt verklaard door de relatief hoge hoeveelheid studenten uit ‘volkswijken’, de hoge hoeveelheid straattaal en het relatief hogere aantal van nieuwe Nederlanders.
Er zijn nog andere aspecten, zoals het symbolisch kapitaal. Dit is sterk gekoppeld aan economisch kapitaal. Er is sprake van een sterk macho uitstraling waarin geweld en brutaliteit verheerlijkt wordt. Dit betekent niet dat rebelse uitingen deel zijn van de straatcultuur maar het betekent dat er een dynamiek aanwezig is van rebelleren van ongehoorzaamheid aan de norm. Daarnaast is er een denigrerende houding tegenover vrouwen.
Het meest opvallende aan straatcultuur is de straattaal. Deze toont dan ook het belang van een stad sociologische visie omdat iedere stad een andere straattaal heeft. Opvallende zaken zijn het gebruik van aanwijzende voornaamwoorden als ‘die’ en het structureel verkeerd toepassen hiervan zoals “die meisje”. Daarnaast is straattaal ook virtueel.
Discussie: de mismatch tussen de straatcultuur en de schoolcultuur
Er is sprake van een mismatch tussen straatcultuur en schoolcultuur. De representanten van de schoolcultuur vinden de straattaal in strijd met het ABN taalniveau waardoor het gezien wordt als een verkeerde toepassing van het ABN. Maar ook de diepere straathabitus functioneert verkeerd binnen de schoolcultuur. Iemand die de normen en waarden van de straattaal volgt heeft een conflict met de visie die het onderwijssysteem probeert te kweken en te groeien.
Het nieuwe fenomeen straatcultuur is maatschappelijk zichtbaar maar heeft nauwelijks aandacht gekregen op wetenschappelijk gebied. Dit heeft op beleidsmatig niveau duidelijk consequenties: wat moet het onderwijs met de straatcultuur?
Hierin stellen de auteurs twee stellingen:
Het onderwijs voedt niet op, maar draagt functionele kennis over.
De straatcultuur wordt op school gecultiveerd/genormaliseerd.
De eerste stelling wordt bestempeld als naïef en onwerkbaar. Als er puur gekeken wordt naar kennisoverdracht zullen individuen die verankerd zijn in de straatcultuur later problemen ondervinden op de arbeidsmarkt. Dit komt omdat er op de arbeidsmarkt geselecteerd wordt op sociaal wenselijk gedrag (dat deze individuen missen omdat het niet geleerd is binnen het onderwijs).
Het fundamentele probleem van de tweede stelling is dat de waarden, ambities, de taal en houding van straatcultuur vaak tegen de schoolreglementen ingaan. De scholen zitten simpel gezegd niet te wachten op een geweld verheerlijkende en vrouw denigrerende cultuur.
De oplossing is dan ook sterk gekoppeld aan de definitie die school geeft aan straatcultuur. Uiteindelijk zijn de normatieve definities en de keuzes die gemaakt worden op deze normen even normatief. Duidelijk is in ieder geval dat het niet maken van keuzes naïeve en improductieve stappen zijn. Uiteindelijk is het de taak van wetenschappers om deze discussie te voeden met wetenschappelijk uitkomsten en creatieve invalshoeken.
Artikel 6 – De impact van regels en normen op het alcoholgebruik van adolescenten
Haske van der Vorst, Rutger C.M.E. Engels, Wim Meeus and Maja Dekovic (2006). The impact of alcohol-specific rules, parental norms about early drinking and parental alcohol use on adolescents’ drinking behavior, in: Journal of Child Psychology and Psychiatry 47:12 (2006), pp 1299–1306.
Het hebben van strikte regels door ouders in de opvoeding met betrekking tot alcohol blijkt van grote invloed te zijn op het drinkgedrag van kinderen in de adolescentie. Kinderen die zijn opgevoedt door ouders die strenge regels stellen over alchohol gebruik beginnen later met drinken en drinken ook minder.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen injunctieve normen en descriptive normen. Injective norms hebben te maken met het gedrag dat mensen goedkeuren of afkeuren, en despeptive normen horen bij modeling, het nadoen van andee mensen, in dit geval de ouder. Ouders hebbenvaak andere injunctieve normen over wat zei goedkeuren met betekking tot alcohol bij jeugdigen. Deze normen kunnen zijn gebaseerd op sociale of culturele normen of op de familiegeschiedenis van de ouders. Deze normen van de ouders zijn al gevormd voordat het kind in de leeftijd kwam dat er regels zouden moeten komen over alcholgebruik. Ook het drankgrbeuik van de ouders zelf kan van invloed zijn op het drankgebruik van het kind, modeling. Of ze vinden dat ze hun kinderen het niet kunnen verbieden omdat ze zelf veel drinken, ook komt het kind dan al eerder in aanraking met alcohol.
Ouders die kiezen voor een vrijere opvoeding hebben vaak ook minder strenge regels met betrekking tot alcohol in vergelijking met ouders die een conservatieve opvoeding kiezen. Hoe conservatiever de normen over alcohol gebruik zijn bij ouders, hoe minderen de jongvolwassenen dronken.
Hoe eerder een kind begint met drinken, hoe groter de kans is dat het later ook meer gaat drinken dan een kind dat later begint met drinken. Het blijkt dat de kinderen van ouders die strikte regels hebben voor alcohol binnen het gezin later beginnen met drinken. Als de ouders al beginnen met deze regels voordat het kind begint met drinken hebben veel minder kans dat dit kind binnen een jaar begint met drinken.
De invloed van de regels voor alcohol en het drinkgedrag van de ouders, waarbij vooral de vader een grote invloed heeft, zijn verschillend tussen het kind dat wat jonger is dan het kind binnen in een gezin die al wat ouder is.
Met name de invloed van het drinkgedrag van de vader op alcohol gerelateerde regels is groter voor het jongere kind dan voor het oudere kind binnen het gezin.
Hoe meer de ouders zelf drinken hoe minde strenge regels ze hebben voor alcohol gebruik. Deze ouders vinden dat ze minder goed regels kunnen opstellen voor hun kinderen over alcohol, omdat ze zelf al zoveel drinken. Ook vinden deze ouders het vaak veel minder erg al hun kind, al dan niet te vroeg, begint met drinken, omdat ze niet negatief tegen drinken aan kijken.
Artikel 7 – Familie interventies en het effect op alcoholgebruik van adolescenten
Evelien Smit, Jacqueline Verdurmen, Karin Monshouwer, Filip Smit, Family interventions and their effect on adolescent alcohol use in general populations; a meta-analysis of randomized controlled trials, in: Drug and Alcohol Dependence 97 (2008) 195–206.
In de westerse landen is drankgebruik onder jongeren een groot probleem. Het aantal jongeren wat doet aan ‘binge drinking’ (meer dan 4 glazen alcohol) neemt met de jaren drastisch toe, en ook de leeftijd waarop dit gebeurd wordt steeds lager. Uit onderzoek blijkt dat dit psychische en sociale problemen tot gevolg heeft, en bij het vroegtijdig beginnen met (veel) drinken kunnen de hersenen permanent worden beschadigd. Ook kan, als het kind ouder wordt, alcohol gerelateerde problemen ontstaan doordat het kind te vroeg, en te veel dronk.
Ouders spelen een belangrijke rol bij het alcohol gebruik. Het drinkgedrag van de ouders zelf heeft effect op het drinkgedrag van de kinderen door dat de kinderen hun ouders als voorbeeld zien en dit dan gaan imiteren en zien als ‘normaal’. De relatie tussen het kind en de ouders is ook van groot belang. Strikte regels opgesteld door de ouders met betrekking tot alcohol gebruik zorgen ervoor dat de kinderen veel minder snel gaan drinken, en ook minder drinken als ze eenmaal zijn begonnen met alcohol drinken. Alcohol preventie programma’s die alleen gericht zijn op de jongeren zelf zijn veel minder effectief dan alchohol preventie programma’s die zijn gericht op het gezin.
Het onderzoek wat wordt beschreven in dit artikel, waarbij velen onderzoeken over gezinsgerichte alcohol preventie werden vergeleken concludeert dat deze preventie programma’s zelf na 2 jaar nog een positief effect hebben. Om er echt achter te komen of wat voor effect deze preventie programma’s precies hebben zouden er meer studies naar gedaan moeten worden, ook in andere landen, want nu worden de studies vaak alleen in de US gedaan. Alleen dan wordt de informatie over hoe gevaarlijk het jong beginnen met drinken is, verspreidt over de gehele populatie, en dan heeft het nog veel meer effect.
In dit artikel worden veel kanttekeningen gegeven aan de verschillende onderzoeken die zijn gedaan naar het effect van alcohol preventie programma’s gericht op het gezin van de jongeren. De verschillende alcohol preventie programma’s hebben verschillende gemiddelde leeftijden van de kinderen die aan het programma meedoen. Dit kan grote verschillen opleveren omdat oudere deelnemers aan een preventie programma misschien al begonnen zijn met drinken of in een leeftijd zitten waarbij hun leeftijdsgenoten al drinken. Ook maakt de omgeving van het kind veel uit als het gaat om alcohol gebruik, aangezien de meeste studies in de US zijn gedaan zou de uitkomt van de studies heel anders kunnen zijn in een ander (westers) land.
In vrijwel alle studies is er ook een controle groep die het desbetreffende preventie programma niet volgt. Maar ook de controle groep wordt niet bij alle studies hetzelfde behandeld. In één studie krijg de controle groep in plaats van het preventie programma een andere ‘opdracht’, in dit geval om de communicatie tussen kind en ouder te vergroten. Als deze opdracht gewerkt heeft dat kan dit effect hebben op het alcohol gebruik van het kind, want uit onderzoek blijkt dat een betere relatie een positief effect heeft. De controle groep is dan niet echt meer een controle groep en dit beïnvloedt de resultaten van het onderzoek.
Ook is het vaak moeilijk om de gezinnen op de sporen met kinderen die een hoog risico hebben op vroeg beginnen met drinken. De preventie programma’s bereiken deze gezinnen moeilijk en in de meeste studies worden deze gezinnen dus ook nauwelijks betrokken. De programma’s bereiken vaak meer een deel van de gezinnen, en dit zijn vaak de gezinnen die het makkelijkst bereikbaar zijn. De effecten van deze preventie programma’s zijn dus overschat.
Artikel 8 – Het verminderen van alcoholgebruik onder jongeren: het Örebro Prevention Program
Nikolaus Koutakis, Håkan Stattin & Margaret Kerr, Reducing youth alcohol drinking through a parent-targeted intervention: the Örebro Prevention Program, in: Addiction (2008) 103, 1629–1637.
Het artikel gaat over een tweeëneenhalf jaar durend preventie programma om het drinkgedrag van jongeren in Zweden te verminderen. The Swedisch National Institute of Public Health wilde graag een preventie programma dat gemeenschap uitvoerbaar is, zich richt op de groep jongeren waar het drankgebruik aan heet stijgen is, zowel in de stad als op het platteland werkt, gebruik maakt van de voorzieningen de er al zijn in de gemeente, de weinig tot geen geld kost en die verschillende geïnteresseerde partijen bij elkaar brengt.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat preventieprogramma’s die te maken hebben met alcohol, het beste werken als daar familieleden bij zijn betrokken. En uit ander onderzoek is gebleken dat et drinkgedrag van jongeren minder wordt als ouders er een strenge houding aannemen ten opzichte van alcohol. De meeste ouders hebben dit wel als hun kind jonger is, maar het doel van het programma is om deze houding vast te houden, ook als het kind ouder is. Ook is uit onderzoek gebleken dat wanneer jongeren deelnemen aan activiteiten geleid door een volwassene(denk aan voetbaltrainingen), er sprake is van minder drankgebruik. In het onderzoek is dronkenschap een meeteenheid, net als criminaliteit. Dit is omdat overtredingen vaak plaatsvinden als jongeren onder invloed zijn.
Het preventieprogramma maakt gebruik van de ouderavonden die worden gehouden op Zweedse scholen. Tijdens deze ouderavonden werd er informatie gegeven over het programma. De leraren adviseerden om een zero-tolerance houding aan te nemen tegenover alcoholgebruik. Ook ontvingen de ouders mails. In de mailtjes werd de rol van ouders ten opzichte van het drankgebruik van hun kind benadrukt, en dat de ouders hier duidelijke regels over moeten opstellen. Er werden ook buitenschoolse activiteiten voor de jongeren gepromoot. Daarnaast ontvingen de ouders nog een aparte catalogus met daarin alle activiteiten die er in de buurt plaatvinden.
Tijdens dit longitudinale onderzoek werd er gebruik gemaakt van vier groepen: jongeren in de controle groep, jongeren in de preventiegroep, ouders in de controle groep en jongeren in de controle groep. Uit het onderzoek komt dat het preventieprogramma er voor zorgt dat de strenge houding van ouders tegenover alcohol blijft, ook als de kinderen ouder worden. In de controle groep wordt deze houding steeds minder streng. Het preventieprogramma heeft niet geholpen bij het meer meedoen aan activiteiten door jongeren.
Uit het onderzoek komt ook naar voren dat zowel jongens als meisjes uit de preventiegroep minder vaak dronken zijn dan de jongeren in de controle groep. Ook het aantal misdaden dat wordt gepleegd is significant minder. Het preventieprogramma zorgt er ook voor dat jonge drinkers minder vaak dronken worden. Daarbij komt dat er door jonge drinkers in de preventiegroep vaak minder delicten werden gepleegd.
Artikel 9 – Identiteit en Culturele Diversiteit
Maykel Verkuyten, A shared sense of we, in: Maykel Verkuyten. Identity and Cultural Diversity. What social psychology can teach us, London, Routledge, 188 – 221, 2014
Dit artikel gaat in op de voor- en nadelen van multiculturaliteit en assimilatie in de praktijk. Multiculturaliteit houdt in dat er meerdere verschillende culturen naast elkaar leven in dezelfde samenleving. Hierbij behouden beide groepen hun eigen cultuur. Bij assimilatie is het de bedoeling dat de minderheden (buitenlanders) zich aanpassen aan de meerderheid (Nederlanders) en hun cultuur overnemen. Over het algemeen zijn mensen uit de minderheidsgroepen voorstanders van multiculturaliteit. Mensen uit de meerderheidsgroepen zijn vaker voorstanders van assimilatie. Minderheden zouden bij de term 'assimilatie' de angst hebben dat zij hun eigen cultuur moeten opgeven voor een andere cultuur. De mensen uit de meerderheidsgroep zouden juist bij de term ´multiculturaliteit´ de angst hebben dat zij hun eigen cultuur kwijtraken doordat de minderheidsgroepen vast blijven houden aan hun eigen cultuur.
In het artikel wordt ´De Hoofddoek affaire´ uit 1989 in Frankrijk genoemd als voorbeeld. Op een school in Frankrijk mochten meiden geen hoofddoek dragen omdat dit niet zou passen bij het neutrale karakter van de school. Sommige meiden weigerden hun hoofddoek af te zetten en ook ouders protesteerden hiertegen. De school zag het dragen van een hoofddoek als een bedreiging voor de neutrale identiteit. De meiden die een hoofddoek droegen zagen deze schoolregel weer als een bedreiging voor hun (religieuze) identiteit. De één ziet een hoofddoek als een symbool voor onderdrukking van vrouwen en een gebrek aan integratie, terwijl de ander dit juist ziet als een bewuste keuze en hier trots op is. Het komt erop neer dat de mensen uit beide groepen willen dat hun cultuur wordt erkend door mensen met een andere cultuur.
Assimilatie en multiculturaliteit
De vraag is of assimilatie of multiculturalisme de oplossing is. In de jaren '80 werd multiculturalisme aangemoedigd. In de jaren '90 werden voorstanders van multiculturalisme bekritiseerd omdat dit voor segregatie zou zorgen. Dat houdt in dat er meerdere culturele groepen naast elkaar leven zonder met elkaar te te maken te hebben. Hierdoor werden de afstand en verschillen tussen de culturen nog groter. Begin 2000 werd er in de politiek en media geroepen dat assimilatie de oplossing was. In Europese landen als Nederland, Groot-Brittannië, België, Denemarken, Frankrijk en Duitsland was het vooral de bedoeling dat nieuwkomers zich zouden aanpassen aan de dominante cultuur. Nederland en Groot-Brittannië zouden wel iets toleranter zijn dan bijvoorbeeld Frankrijk. In Canada wordt multiculturalisme eerder gezien als iets positiefs.
Een voordeel van assimilatie is dat iedereen zich aanpast aan één cultuur (eenheid) en de verschillen kleiner worden. Een nadeel hiervan is dat er nauwelijks aandacht en erkenning is voor de culturele identiteit van minderheidsgroepen. Een voordeel van multiculturalisme is dat groepsidentiteiten op een positieve manier benaderd worden. Dit zou een positief effect hebben op de productiviteit, creativiteit, innovatie en de potentie om te leren op de werkplaats. Een nadeel hiervan is dat de sociale cohesie en toewijding zouden afnemen en er meer conflicten zouden ontstaan op het werk.
In de eerste helft van de twintigste eeuw gingen nieuwkomers zich vooral aanpassen aan het ´nieuwe´ land (assimilatie). Hierbij kun je denken aan Oost-Europese mensen die in de Verenigde Staten gingen wonen. In de jaren '60 kwam er aandacht voor ´nieuwe´ culturen en ontstond er multiculturaliteit.
Minderheden en meerderheden
Mensen willen allemaal een positieve etnische identiteit hebben. Dit zorgt voor het gevoel ergens bij te horen, trots en het geeft betekenis en houvast aan mensen. Daarom willen mensen erkend, geaccepteerd en gewaardeerd worden. In Nederland zijn mensen over het algemeen individualistisch ingesteld (ik-cultuur). In landen als Turkije of Marokko zijn de mensen over het algemeen collectivistisch ingesteld (wij-cultuur). Assimilatie past beter bij de ik-cultuur en multiculturalisme bij de wij-cultuur.
De status van een groep speelt een grote rol als het gaat om het aanmoedigen of verwerpen van multiculturalisme. Uit onderzoek blijkt dat mensen uit de dominante groep eerder voor assimilatie zijn dan voor multiculturalisme. Als voorbeeld in het artikel werd een onderzoek met Turken en Koerden genoemd. In Turkije zijn de Turkse mensen de meerderheid (dominante groep) en de Koerdische mensen de minderheid. In Nederland horen ze allebei tot de minderheid. In Turkije zijn de Turken over het algemeen voor assimilatie en de Koerden voor multiculturalisme. In Nederland zijn ze over het algemeen beide voor multiculturalisme. Toch is bij de Koerden dit gevoel sterker als het om Turkije gaat, omdat zij daar als groep veel minder rechten hebben dan in Nederland. De status die je als groep hebt in een land zorgt er dus voor dat je eerder voor bijvoorbeeld assimilatie of multiculturalisme kiest. Er is ook onderzoek gedaan naar hoe mensen uit de dominante groep hun ras/etniciteit zouden noemen, ´blank´ of ´Amerikaans Europees´? Mensen die zichzelf ´blank´ noemden zouden verder weg staan van etnische minderheden. Mensen die zichzelf Amerikaans Europees noemden zouden eerder een voorstander zijn van de multiculturele samenleving.
In een ander experimenteel onderzoek werd er gekeken of mensen eerder voorstander zouden zijn van de multiculturele samenleving als het relevant zou zijn voor hen zelf. Dit bleek inderdaad te kloppen. In de Verenigde Staten vormen de blanke mensen de meerderheid en de donkere mensen de minderheid. Over het algemeen zijn is de meerderheid voor assimilatie. Toch bleek op de plaatsen waar de blanken in de minderheid waren en op de universiteiten mensen eerder voor multiculturaliteit waren. In Japan zouden juist de mensen die de nationale identiteit belangrijk vinden voorstander zijn van multiculturalisme. Dit is omdat er onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende groeperingen die er zijn in Japan.
Etniciteit en Identificatie
Hoe meer je jezelf identificeert met een groep, hoe meer je te winnen of te verliezen hebt. Sommige mensen zijn vooral trots op individuele prestaties zoals het behalen van een hoog cijfer voor een tentamen (individualistisch). Anderen zijn vooral trots op prestaties van de groep zoals het winnen van een ander land met voetbal (collectivistisch). Als je uit een land komt dat voor multiculturaliteit staat, zul je als je trots bent op je land eerder zelf voor multiculturaliteit zijn. Andersom is het ook zo dat als je uit een land komt waar het om assimilatie draait, jij dit ook belangrijk zou vinden als je trots bent op waar je vandaan komt. Uit meerdere onderzoeken in Nederland blijkt dat minderheden die zich sterk identificeren met hun etnische groep, eerder voor multiculturalisme zijn. Meerderheden die zich sterk identificeren met hun etnische groep zijn juist eerder voor assimilatie .
Gelijkheid
Onder gelijkheid kan worden verstaan: ´gelijkwaardigheid´ en ´respect.´ Onder gelijkheid wordt verstaan dat we allemaal mensen en burgers zijn en daarom niet anders behandeld zouden moeten worden. Met respect wordt bedoeld dat er rekening wordt gehouden met de verschillen tussen mensen waardoor niemand zich beledigd en/of gekwetst hoeft te voelen. Over het algemeen is het de bedoeling dat alle mensen hetzelfde behandeld worden, aan de andere kant willen mensen soms anders behandeld worden door verschillen in cultuur en religie. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen die vaker last hebben van discriminatie of er getuige van zijn , eerder voor multiculturaliteit zijn.
Stabiliteit en eenheid
Multiculturaliteit zou de sociale cohesie verhogen volgens voorstanders. De culturele verschillen worden dan erkent en omarmd. Assimilatie zou juist zorgen voor het verwerpen van de maatschappij en dus de sociale cohesie verlagen. Volgens tegenstanders zou het juist leiden tot segregatie en conflicten waardoor de sociale cohesie en stabiliteit verlaagd worden. De mensen uit de dominante groep (meerderheid) zouden meer waarde hechten aan stabiliteit en eenheid. Hoe meer waarde zij hieraan hechten, hoe groter de kans dat ze voor assimilatie zijn. Aan de andere kant zou de erkenning, acceptatie en waardering van andere culturen bijdragen aan een gevoel van eenheid. Uit onderzoek blijkt dat mensen uit de dominante groep over het algemeen meer waarde hechten aan de stabiliteit en eenheid van de samenleving.
Zelfbeeld
Cultuur heeft invloed op het zelfbeeld van een persoon en geeft het vorm. Assimilatie zou er dus niet alleen voor zorgen dat die cultuur verdwijnt, maar heeft ook invloed op het zelfbeeld dat iemand heeft. Assimilatie zou volgens onderzoekers een negatieve invloed hebben op mensen uit minderheidsgroepen. Zij kunnen bijvoorbeeld in een depressie raken en zelfs te maken krijgen met schizofrenie. Uit een onderzoek bij meerdere scholen blijkt dat multiculturele erkenning juist een positieve invloed zou hebben op het zelfbeeld. De cultuur van de ander wordt dan op een positieve manier bekeken waardoor de ander trots kan zijn en het zelfvertrouwen stijgt. Er zijn ook mensen die zich niet erg identificeren met de groep waar zij bij horen, maar liever erkenning krijgen voor hun individuele prestaties. In dat geval zou assimilatie passender zijn. Iemand die hard werkt wil hier bijvoorbeeld graag waardering voor krijgen
Bedreiging
Voor mensen uit Nederland kan het als een bedreiging worden gezien als buitenlandse mensen vast blijven houden aan hun ‘eigen’ cultuur. Mensen worden dan bang dat zij zich teveel moeten aanpassen en er uiteindelijk niets meer overblijft van de eigen cultuur. Vooral als de nadruk op ‘verlies’ ligt kan de schuld hiervan worden gezocht buiten de eigen groep. Als er sprake is van een toename van de werkloosheid wordt dit gezien als de schuld van de allochtone mensen die hun banen inpikken. Toch betekent dit niet dat je als buitenlander altijd erkend, geaccepteerd en/of gewaardeerd wordt als je kiest voor assimilatie. Er zullen altijd mensen zijn die mensen veroordelen op basis van afkomst.
Effectiviteit
De multiculturele samenleving wordt door voorstanders gezien als een verrijking. Sommige mensen geven aan veel te leren door naar andere culturen te kijken. Vaak blijken stereotype beelden in praktijk bijvoorbeeld niet te kloppen. Iemand kan het idee hebben dat in de Marokkaanse cultuur mannen allemaal dominant zijn en vrouwen onderdanig totdat degene een keer over de vloer komt bij de Marokkaanse buren. Mensen zien ook dat hun cultuur niet de enige en beste cultuur hoeft te zijn. Zolang mensen alleen de eigen gewoontes, gebruiken en ideeën kennen, zien zij dit als de enige en juiste manier van leven. Als ze kennis maken met andere gewoontes, gebruiken en ideeën kunnen ze hier over nadenken en van gedachten veranderen.
Kennis en perspectief
Hoe meer kennis mensen hebben van andere culturen, hoe groter de kans dat zij andere perspectieven begrijpen. Vooroordelen en discriminatie zouden hierdoor afnemen. Kinderen zouden al op jonge leeftijd op scholen les kunnen krijgen over andere gewoontes, gebruiken, normen en waarden. Dit zorgt ervoor dat andere culturen en/of religies op een positieve manier aandacht krijgen. Minderheden zouden zich dan meer erkend, geaccepteerd en gewaardeerd kunnen voelen. Toch kan dit ook een valkuil zijn. Je kunt namelijk niet alle Nederlanders of alle Surinamers over één kam scheren.
Groepsnormen
Mensen nemen over het algemeen vaak gedrag over van mensen uit de eigen groep. Dit kan de etnische groep zijn, maar ook bijvoorbeeld leeftijdsgenoten. Binnen groepen worden vaak bepaalde ideeën, overtuigingen gedeeld en zijn er bepaalde groepsregels. Je kunt het er bijvoorbeeld allemaal over eens zijn dat roken slecht is.
Bij kinderen is het zo dat hoe meer ze geaccepteerd zijn door de groep, hoe meer ze daardoor beïnvloedt worden. Als de hele groep een bepaalde les saai noemt, doet diegene dat bijvoorbeeld ook terwijl hij of zij hier eigenlijk anders over denkt. De media spelen hierop in door aan te geven hoe bepaalde mensen en groepen ergens over denken. Er wordt dan in de media gezegd dat bewoners van een bepaalde wijk zich erg onveilig voelen waardoor andere mensen zich ook zorgen gaan maken.
Identiteit
Hoe mensen aankijken tegen en reageren op mensen die ‘anders’ zijn heeft niet alleen te maken met de ander. Als je een positief zelfbeeld hebt ben je tevreden met jezelf en sta je sterk in je schoenen. In dat geval ben je niet snel bang en voel je je niet meteen bedreigd. Je staat dan waarschijnlijk eerder open voor mensen die anders zijn. Als je iemand ontmoet met een andere etnische achtergrond heb je misschien de neiging om interesse te tonen in de achtergrond van de ander. Als je een negatief zelfbeeld hebt twijfel je veel aan jezelf, heb je niet het gevoel dat je sterk bent en kunt dan gevoeliger reageren. Je kunt je dan beter over jezelf proberen te voelen ten koste van de ander. Dit kan zich uiten in vooroordelen, stereotype beelden en discriminatie.
Cultuur
Het is belangrijk voor de meeste mensen om ergens bij te horen en geaccepteerd te worden. Cultuur kan van belang zijn voor de zingeving en levensdoelen van mensen. Zonder cultuur kan er een leegte en gevoel van zinloosheid ontstaan. Als mensen met een verschillende etniciteit bijvoorbeeld met elkaar trouwen en kinderen krijgen, krijgen de kinderen een beetje van beide culturen mee. Die kinderen ontwikkelen dan een nieuw perspectief op de verschillende culturen.
Morele conflicten
Verschil kan zowel positieve als negatieve effecten hebben. Van verschillen kun je leren en mensen kunnen elkaar aanvullen. Een negatief aspect kan zijn dat er soms morele conflicten ontstaan. De één vind bijvoorbeeld dat vrouwen en mannen gelijkwaardig zijn en de ander ziet vrouwen als minderwaardig. Hierbij kun je ook denken aan verschillende meningen wat betreft gelijke rechten voor homoseksuele mensen.
Samenleving
Nadelen van de multiculturele samenleving zijn dat de aandacht voor de verschillen voor meer afstand zorgt. Het gaat dan steeds over de verschillen tussen de culturen, terwijl er ook veel overeenkomsten zijn tussen de mensen. Er ontstaan duidelijke groepen waardoor de éne groep zichzelf beter kan voelen dan een andere groep. Er ontstaat een ‘wij’ en ‘zij’-groep. In de multiculturele samenleving zou het moeten draaien om de balans tussen het erkennen en accepteren van de verschillen, en het zoeken naar overeenkomsten. Er zijn nu eenmaal verschillen die je niet kunt ontkennen, maar dit hoeft niet goed of slecht te zijn. Er zijn ook aspecten die hetzelfde zijn binnen verschillende culturen, maar ook als het gaat om individuele personen. Een persoon is meer dan enkel zijn of haar etnische en/of religieuze achtergrond. Voor de sociale cohesie en stabiliteit van de samenleving zijn toewijding en gemeenschappelijkheid belangrijk. Mensen moeten het gevoel hebben dat ze er ook bij horen en deel uitmaken van de samenleving.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2161
- next ›
Add new contribution