Samenvatting verplichte stof deel 2

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 5 Maatregelen van het Burgerlijk Wetboek

 

5.1 Inleiding

 

Overzicht van de maatregelen

Ingrijpen in de verhouding tussen ouders en kinderen mag alleen als de ouders het gezag niet (meer) op de juiste wijze uitoefenen. Tot die tijd zijn de ouders de verantwoordelijke voor de opvoeding van hun kinderen. Wanneer ouders die verantwoordelijkheid niet nemen kan het soms nodig zijn dat er ingegrepen wordt. Dit kan zijn door het ouderlijk gezag te beperken (ondertoezichtstelling) of het gezag te ontnemen (ontheffing of ontzetting). Ingrijpen heeft als doel hulpverlening te verstrekken aan het kind of de jongere die bescherming nodig heeft tegen de ontoelaatbare wijze van uitoefening van het gezag.

 

Justitiële maatregelen: laatste middel tot hulpverlening

Er bestaat dus zowel gedwongen hulpverlening als vrijwillige hulpverlening voor gezinnen met opvoedingsmoeilijkheden. Toegang tot de vrijwillige hulpverlening kan bijvoorbeeld worden verkregen via de huisarts. Vaak is deze hulpverlening voldoende. Wanneer dit niet het geval is, verschuift de vorm van hulpverlening naar zo vrijwillig mogelijk. In de Wet op de jeugdzorg is bepaald dat de jeugdzorg niet ingrijpender mag zijn dan strikt noodzakelijk. Alleen als alle andere vormen van hulpverlening niet slagen, mag er sprake zijn van gedwongen hulpverlening.

 

5.2 Beperking van het gezag: de ondertoezichtstelling

 

Inleiding

De kinderrechter kan het gezag van de ouders beperken door het kind onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg. Deze beperking houdt in dat ouders samen met de gezinsvoogd het gezag dragen over hun kinderen. Ondertoezichtstelling is een preventieve maatregel. De gezinsvoogd is de persoon die adviezen en aanwijzingen geeft, bedoeld om de gezinsband tussen ouders en de kinderen te bevorderen. Deze aanwijzingen kunnen een verplichtend karakter hebben. Wanneer ouders zich bijvoorbeeld niet aan de door gezinsvoogd opgestelde regels houden, kan de ouderlijke macht geheel ontnomen worden. Sinds 11 november 1995 is de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpend veranderd. Eerst lag de eindverantwoordelijkheid van de uitvoering hiervan bij de kinderrechter, maar nu ligt dit geheel bij Bureau Jeugdzorg. De rechtsprekende en uitvoerende taak zijn hierdoor duidelijk gescheiden.

 

 

Grond voor deze maatregel

De grond om tot ondertoezichtstelling over te gaan is, dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of – naar is te voorzien – zullen falen. Bovendien moet deze maatregel in het belang van het kind zijn. Praktijkvoorbeelden zijn:

 

·         Gedrags-/opvoedingsstoornissen

 

·         Verslaving

 

·         Kindermishandeling

 

·         Crimineel gedrag

 

·         Ernstige problemen tussen ouders die hun weerslag hebben op de kinderen

 

 

Totstandkoming

Iedere minderjarige kan onder toezicht worden gesteld, tenzij het gaat om kinderen die geen deel meer uitmaken van het ouderlijk gezin, bijvoorbeeld als ze onder het gezag van een rechtspersoon staan. De ouders, de pleegouders of de Raad voor de kinderbescherming kunnen ondertoezichtstelling aanvragen bij de kinderrechter. De ondertoezichtstelling wordt door deze rechter voor maximaal één jaar uitgesproken. Daarna moet de zaak opnieuw worden bekeken (er moet een aanvraag tot verlenging worden ingediend). Indien het kind onder toezicht wordt gesteld, wordt Bureau Jeugdzorg de uitvoerder van de gezinsvoogdij. De ondertoezichtstelling wordt uitgesproken over een kind en niet over de ouders. Of er meer kinderen in het gezin onder toezicht worden geplaatst, is afhankelijk van de gezinssituatie. Het besluit tot ondertoezichtstelling vindt plaats achter gesloten deuren. Kinderen vanaf twaalf jaar moeten worden gehoord en kinderen onder de twaalf jaar moet de mogelijkheid hiertoe worden geboden. Het is mogelijk om in hoger beroep te treden tegen de ondertoezichtstelling. Omdat de ondertoezichtstelling toch vaak van groot belang is, wordt deze onmiddellijk na uitspraak door de kinderrechter van kracht tot aan het hoger beroep.

 

Zoals eerder aangegeven geldt de ondertoezichtstelling voor maximaal één jaar, waarna verlenging kan worden aangevraagd. De ondertoezichtstelling kan ook eerder worden beëindigd op verzoek.

 

Voorlopige ondertoezichtstelling

De kinderrechter kan een kind voorlopig onder toezicht stellen als het onderzoek naar de gevraagde ondertoezichtstelling te lang duurt en acute hulpverlening noodzakelijk is. Dit kan maximaal voor drie maanden.

 

Uitvoering van de maatregel

In de praktijk wordt de gezinsvoogdij vaak uitgeoefend door een professionele hulpverlener van Bureau Jeugdzorg. Dit kan eventueel ook gedaan worden door een vrijwilliger, maar dit gebeurt pas als alle mogelijkheden van vrijwilligere hulpverlening zijn gebruikt of als de verwachting is dat deze zullen mislukken. Een zo groot mogelijk behoud van de opvoeding door de ouders is het uitgangspunt bij de keuze voor de hulp en steun. De gezinsvoogd kan schriftelijke aanwijzingen geven aan de ouders voor de opvoeding van de jongere. Deze aanwijzingen zijn dwingend, wat betekent dat de ouders en jongere deze moeten opvolgen. Als ze dit niet doen, worden er sancties gesteld. Bij twee bijzondere problemen kan de gezinsvoogd zich wenden tot de kinderrechter: bij omgangsregelingen en bij medische behandelingen.

 

Uithuisplaatsing

Tijdens ondertoezichtstelling kan er sprake zijn van tijdelijke uithuisplaatsing in gevallen dat dit noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding of ter observatie. Deze uithuisplaatsing is altijd tijdelijk van aard. Ruim de helft van de kinderen die onder toezicht zijn geplaatst worden ook uit huis geplaatst. De uithuisplaatsing kan enkele jaren duren.

 

Bij ernstige gedragsproblematiek kan het kind in een gesloten inrichting worden geplaatst. Bij een verzoek hiertoe krijgt de jongere een advocaat toegewezen, aangezien deze maatregel ernstig ingrijpt in de vrijheid van het kind.

 

In de Wet op de gesloten jeugdzorg (2008) zijn er ingrijpende wijzigingen vastgelegd betreffende de gesloten inrichting (voorheen justitiële inrichting). Kinderen en jongeren tot 21 jaar kunnen hier worden geplaatst. Jongeren vanaf achttien jaar moeten zelf goedkeuring geven om hun behandeling in de gesloten inrichting af te maken, dit kan niet meer zomaar door de kinderrechter worden opgelegd.

 

Een jongere kan alleen door de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdzorg krijgen wanneer er een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg is dat dat verlangt. Hiervoor moet een gedragswetenschapper de jongere kort daarvoor hebben onderzocht. De kinderrechter kan ook een machtiging afgeven op basis van een verklaring van de Raad voor de Kinderbescherming. De maximale termijn van de machtiging is één jaar. In crisisgevallen kan de kinderrechter een tijdelijke machtiging afgeven.

 

Gedurende de looptijd van de machtiging kan de uithuisplaatsing weer worden opgeheven.

 

Positie van de jongere en zijn ouders tijdens de ondertoezichtstelling

De hulpverlening tijdens de ondertoezichtstelling houdt niet op bij de jongere, maar rocht zich ook op de ouders. De juiste vorm van hulpverlening wordt mede in overleg met de ouders en de jongere bepaald. In de praktijk werkt de jongere vaak niet of slechts gedeeltelijk mee. De gezinsvoogd is ook wel een casemanager: hij of zij coördineert de verschillende vormen van hulpverlening waar het gezin mee te maken krijgt. Daarnaast is de gezinsmanager ook begeleider met bevoegdheden. De ondertoezichtstelling heeft immers een gedwongen karakter; de ouders zijn dus verplicht om mee te werken. Er kunnen door de gezinsvoogd sancties worden opgelegd indien dit niet gebeurd, maar een goede hulpverlening steunt op vertrouwen.

 

Plaats van de ondertoezichtstelling binnen het totale maatregelenpakket

De ondertoezichtstelling wordt gezien als de minst ingrijpende justitiële maatregel. In gevallen dat de ondertoezichtstelling uitloopt in ontheffing of ontzetting, wordt de maatregel vele malen ingrijpender. Ontheffing kan worden uitgesproken zes maanden na het ingaan van de ondertoezichtstelling of anderhalf jaar na een uithuisplaatsing. Ontzetting kan worden uitgesproken indien de aanwijzingen van de gezinsvoogdijinstelling totaal niet worden opgevolgd of wanneer de ouders een uithuisplaatsing belemmeren.

 

5.3 Ontneming van het gezag

 

Inleiding

Er zijn twee verschillende vormen van gezagsontneming: ontheffing en ontzetting. In tegenstelling tot ondertoezichtstelling gaat het bij gezagsontneming om de gehele ontneming van het gezag. Bij ontheffing en ontzetting wordt de gezagsrelatie en de feitelijke band tussen ouder en kind ontnomen. De familierechtelijke betrekkingen blijven bestaan en hierdoor ook de onderhoudsplicht. Gezagsontneming kan pas voltrokken worden, als het continueren van de gezinssituatie minder in het belang van het kind is, dan de gevolgen van gezagsontheffing of –ontzetting. Het nemen van deze ingrijpende maatregelen is alleen juist wanneer de ouders hun verplichtingen bij de verzorging van hun kind niet nakomen en als de gevolgen in het belang van het kind zijn.

 

Ontheffing

Dit kan aangevraagd worden door de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie. Men gaat alleen over tot ontheffing als er sprake is van onmacht of ongeschiktheid van de ouders tot opvoeding en verzorging van hun kind of kinderen. Ontheffing is in beginsel niet gedwongen, mits het in het belang van het kind is.

 

Gedwongen ontheffing

·         Als na een ondertoezichtstelling van zes maanden of uithuisplaatsing van anderhalf jaar terugkeer naar het gezin nog steeds onaanvaardbaar is, kan gedwongen ontheffing volgen.

 

·         Indien zonder ontheffing van de ene ouder de ontzetting van de andere ouder de kinderen niet aan diens invloed zou onttrekken.

 

·         Indien de ouder psychisch niet in staat is de situatie redelijk te beoordelen.

 

·         Indien na een jaar vrijwillige uithuisplaatsing (met instemming van de ouders) blijkt dat een terugkeer naar de ouders ernstig nadeel zal opleveren voor het kind of de kinderen.

 

Ontzetting

Ontzetting uit de ouderlijke macht komt ontzettend weinig voor. Dat is niet voor niets, want er zijn zwaarwegende redenen voor nodig. Men gaat alleen over tot ontzetting:

·         Als ouders hun gezag misbruiken of na grove verwaarlozing

 

·         Als ouders slecht levensgedrag hebben zoals alcoholisme of het bedrijven van prostitutie

 

·         Als ouders crimineel gedrag bedrijven met of tegen hun kinderen

 

·         Als ouders in ernstige mate de aanwijzingen en adviezen van de gezinsvoogd in de wind slaan of uithuisplaatsing bij ondertoezichtstelling belemmeren

 

·         Als er vrees is voor verwaarlozing

 

Ontzetting kan alleen door de rechter uitgesproken worden op verzoek van de andere ouder, bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad. Ook de Raad voor de Kinderbescherming of eventueel pleegouders en de officier van justitie zijn bevoegd om te verzoeken tot ontzetting.

 

Ontslag en ontzetting uit voogdij

Ook voogden kunnen uit hun macht ontzet worden. Hiervoor gelden dezelfde redenen als voor ontzetting, met uitzondering van de reden van slecht levensgedrag. Voogden kunnen ontslag aanvragen als ze het vanwege hun geestelijke of lichamelijke gezondheid niet zien zitten om hun beroep voort te zetten. Ook als de voogd de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt heeft kan hij ontslag nemen.

 

Procedures

Bij de rechtbank kan een verzoek tot (gedwongen) ontheffing en ontzetting uit de ouderlijke macht worden aangevraagd. Meestal wordt dit gedaan door de Raad van de Kinderbescherming. In het verzoek staat een voorstel over de manier waarop in het gezag moet worden voorzien en de gewenste maatregel.

 

Er zijn gesloten zittingen waarbij de volgende personen aanwezig zijn:

·         Aanvrager maatregel

 

·         Ouders/voogd

 

·         Afhankelijk van de leeftijd, het kind

 

·         Raad voor de Kinderbescherming

 

·         Voorgestelde (nieuwe) voogd

 

·         Eventueel pleegouders

 

·         Meestal drie rechters, van wie één kinderrechter

 

Gevolgen van de maatregelen

De gezagdrager verliest het gezag over zijn kind bij (gedwongen) ontheffing en ontzetting. De familierechtelijke betrekkingen tussen de ouders en het kind blijven wel bestaan en hiermee ook de onderhoudsplicht naar draagkracht. Als de maatregel maar tegen één van de ouders gericht is, oefent de andere ouder alleen het gezag uit. Wanneer het beter is voor het kind als het uit de ouderlijke omgeving wordt gehaald, moet ook de andere ouder (gedwongen) worden ontheven of ontzet.

 

5.4 Herstel en proefherstel

Het is niet onherroepelijk wanneer ouders worden ontheven of ontzet uit de ouderlijke macht. Herstel in de ouderlijke macht is mogelijk als de rechtbank ervan overtuigd is dat een kind weer aan zijn ouder(s) mag worden toevertrouwd. De ontzetting of ontheffing wordt dan opgeheven en het kind kan weer thuis gaan wonen. Jammer genoeg komt dit maar zelden voor: slechts enkele malen per jaar. Meestal is er eerst een proefherstel van ten hoogste zes maanden, wat regelmatig niet verlengd kan worden wegens falend gezag van de ouders.

 

5.5 Schorsing van het gezag en voorlopige voogdij

 

Inleiding

Bij het ingrijpen in crisissituaties, kan de rechter gebruik maken van schorsing van het gezag en voorlopige voogdij. Eerder is al een andere manier van snel ingrijpen besproken: voorlopige ondertoezichtstelling. Van deze maatregelen wordt gebruik gemaakt, als kinderen echt niet meer langer thuis kunnen blijven.

 

De begrippen schorsing en voorlopige voogdij

Schorsing houdt in dat een of beide ouders het gezag niet meer mogen uitvoeren; het gezag blijft dus wel bestaan. Deze schorsing kan ook gedeeltelijk zijn, zo kunnen ouders bijvoorbeeld wel het beheer over de financiën van het kind blijven houden. Bij voorlopige voogdij gaat het om een tijdelijke maatregel van maximaal zes tot twaalf weken, die meestal gevolgd wordt door een andere kinderbeschermingsmaatregel.

 

Totstandkoming van schorsing en voorlopige voogdij

Beide maatregelen komen tot stand door uitspraak van de rechtbank of de kinderrechter (op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of Openbaar Ministerie).

 

5.6 Voortgezette hulpverlening

De gedwongen hulpverlening die hiervoor is besproken, eindigt wanneer de jongere meerderjarig is. Om te voorkomen dat hulpverlening aan jongeren te snel beëindigd wordt, kan Bureau Jeugdzorg gebruik maken van voortgezette hulpverlening. Hierbij kan gedacht worden aan begeleid op kamers gaan, voortgezette verzorging en verblijf in tehuis of pleeggezin. Het heeft echter een vrijwillig karakter, als jongeren hier niet mee instemmen, zal het niet doorgaan.

 

Hoofdstuk 6 Strafrechttoepassing voor jongeren

 

6.1 Strafrecht

 

Inleiding

Feiten en gedragingen die met straf worden bedreigd staan in het Wetboek van Strafrecht. Hierin is wettelijk vastgelegd hoe ernstig de overtreding of misdrijf is. Lichte strafbare feiten worden overtredingen genoemd. Zwaardere strafbare feiten zijn misdrijven. Opsporing, vervolging en berechting zijn aan wettelijke regels verbonden: het strafrecht. Bij het strafrecht draait het om de verhouding tussen de burger en de staat. Bij familierechtelijke zaken staan de verhoudingen tussen burgers onderling centraal.

 

Strafrecht voor jeugdige personen

Bij jeugdigen die een strafbaar feit hebben gepleegd gelden niet alleen het ‘Wetboek van strafrecht’ en het ‘Wetboek van strafvordering’, maar ook andere regels die worden samengevat in de ‘Bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jongvolwassenen’. De ‘Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen’ bestaat uit het jeugdstrafrecht/kinderstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht/ kinderstrafprocesrecht. Bij een jongere wordt in het strafrecht meer gekeken naar de persoonlijke situatie, omdat deze de groei naar volwassenheid nog niet heeft voltooid. Het kan namelijk zo zijn dat het strafbaar gedrag van de jongere samenhangt met een stagnerende ontwikkeling.

 

Doelen van zowel het volwassen als het jeugdrecht zijn: vergelding, preventie, normmarkering en maatschappelijke orde. De doelen die alleen voor het jeugdstrafrecht gelden zijn resocialisatie en heropvoeding. Niet voor elk strafbaar feit moet de jeugdige naar de strafrechter, soms is er een andere oplossing: het civiele jeugd(hulpverlenings)recht.

 

Sinds 1 april 2014 is het jeugdstrafrecht aangevuld voor adolescenten (jongvolwassenen). De regels behorende bij het jeugdstrafrecht kunnen hierdoor worden toegepast op adolescenten tot 23 jaar.

 

Wet Mulder

Een aantal verkeersovertredingen worden administratiefrechtelijk afgedaan. Dit betekent dat diegene die zich niet aan bepaalde voorschriften houdt, een boete wordt opgelegd. Deze wet wordt ook wel ‘Wet Mulder’ genoemd. De Wet Mulder is de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). In plaats van een met strafrechtelijke voorziening krijg je voor bepaalde overtredingen te maken met een geldboete aan de staat. Deze is voor volwassenen twee keer zo hoog (maximaal €390) als voor jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar (maximaal €195). Het bijzondere aan deze sancties is dat betaling vereist is voordat beroepen kan worden op rechterlijke toetsing.

 

Verschillen met meerderjarigenrecht

Het belangrijkste verschil is dat er tijdens de zitting in het jeugdrecht een kinderrechter aanwezig is en bij het meerderjarigenrecht uiteraard niet. Een ander wezenlijk verschil is dat er voor het jeugdrecht een apart sanctiearsenaal is. Het vaste stelsel waarin voor elk strafbaar feit een maximum is aangegeven, wordt dus in het jeugdrecht doorbroken.

 

Leeftijdsgrenzen

Kinderen onder de twaalf jaar kunnen nooit vervolgd worden, verhoor is wel mogelijk indien de rechter dit waardevol vindt. De hechtenis kan niet langer dan zes uur duren, de nachturen (0.00 tot 9.00 uur) worden echter niet meegeteld, zodat het kind maximaal 15 uur kan vastzitten. Kinderen tussen de twaalf en zeventien jaar vallen in het jeugdstrafprocesrecht. Voor jongeren van zestien of zeventien jaar geldt een overgangsregeling bij ernstige delicten. In een dergelijk geval kunnen zij, ondanks hun jeugdigheid, een sanctie krijgen die hoort bij het meerderjarigenrecht. Voor achttien-, negentien- en twintigjarigen (ten tijde van het plegen van het delict) kan de rechter een uitzondering maken en jeugdstraffen of –maatregelen toepassen. Dit kan de rechter doen als de persoonlijkheid van de dader bijvoorbeeld nog erg kinderlijk is.

 

Diversie

Wanneer een jongere in contact is geweest met justitie, heeft de jongere vaak last van druk vanuit de sociale omgeving. Bovendien heeft hij of zij vaak een negatief toekomstperspectief. Vaak krijgt de jongere in zijn omgeving een etiket opgeplakt, waardoor het negatieve gedrag zich weer herhaalt. Daarom zijn er alternatieven bedacht in de zogenaamde diversie-filosofie. Dit heeft bijvoorbeeld geresulteerd in het Haltproject. Halt staat voor Het ALTernatief.

 

6.2 Strafrechtelijke procedure voor jeugdige personen

 

Inleiding

Er is sprake van een aanhouding als de verdachte niet vrijwillig naar het politiebureau gaat, maar daartoe gedwongen wordt. De hulpofficier van justitie (een hogere politieambtenaar) beoordeelt of iemand terecht is aangehouden.

 

Opsporen

In het kader van opsporingsonderzoek kunnen dwangmiddelen worden toegepast. Deze dwangmiddelen zijn ingrijpender wanneer de persoon van een zwaarder strafbaar feit wordt verdacht. De opsporingsambtenaar is de persoon, die bevoegd is om een verdachte te vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats, geboortedatum, adres waarop hij staat ingeschreven en de woon- of verblijfplaats en om hem daartoe staande te houden. De opsporingsambtenaar moet daarbij van tevoren vermelden dat de verdachte niet hoeft te antwoorden.

 

Verhoor

Indien er sprake is van een ernstig strafbaar feit moet de verdachte naar het politiebureau voor aanvullend onderzoek. De verdachte kan vrijwillig naar het bureau gaan, maar als hij of zij dit niet wil, kan hij of zij ook worden gedwongen (dit heet aanhouding). Bij een heterdaad is iedereen bevoegd tot aanhouding. Indien er geen sprake is van een heterdaad kan de aanhouding alleen geschieden door een opsporingsambtenaar en alleen wanneer de verdachte wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan of wanneer de verdachte valse informatie over zichzelf verstrekt. Meestal mag een verdachte na verhoor weer naar huis. Indien er geen vrijheidsbeperkende maatregel is, mag een verdachte maximaal zes uur voor verhoor worden vastgehouden (met uitzondering van 0.00 – 9.00 uur, deze tijd wordt niet meegerekend).

 

Salduz-arrest: een minderjarige verdachte kan vragen om een advocaat voor het eerste verhoor. De minderjarige verdachte mag een half uur met zijn of haar advocaat overleggen voordat het verhoor aanvangt. Ook tijdens het verhoor heeft de minderjarige verdachte recht op een advocaat of een vertrouwenspersoon (ouder of gezinsvoogd). Het overleg met een advocaat voor het verhoor bij minderjarigen is verplicht. De aanwezigheid van een advocaat tijdens  het verhoor is niet verplicht. Het Salduz-arrest is vastgelegd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en geldt voor alle Europese landen.

 

Politie

Als een jongere voor de eerste keer in aanraking komt met de politie, wordt dit een first-offender genoemd. In het beleid en de werkwijze rondom jeugdzaken staat terughoudendheid centraal. Er wordt niet alleen naar bewijsmateriaal gezocht, maar er wordt ook gekeken naar de persoonlijke situatie van de jongere. Normaal gesproken wordt een proces-verbaal opgemaakt van het opgespoorde bewijsmateriaal. Een proces-verbaal is een schriftelijk verslag met verklaring van één getuige, eventueel van de verdachte en met de bevindingen en waarnemingen van politieambtenaren. Het proces-verbaal zorgt ervoor dat de zaak een eigen leven gaat leiden. Om deze reden zijn ze hier ook zuinig mee. Soms wordt er ook gekozen voor een interne registratie gecombineerd met een waarschuwing. Dit wordt een ‘politiesepot’ genoemd en het heeft geen proces-verbaal tot gevolg. Soms kan ervoor gekozen worden om de ouders voor te lichten. Dit wordt dan geregistreerd in het politiesepot. Bij herhaaldelijk strafbaar gedrag, ook wel recidive genoemd, volgt een proces-verbaal. Dit geldt ook voor relatief ernstig strafbaar gedrag.

 

Halt

Halt staat voor Het ALTernatief en bestaat al sinds 1995. De eindverantwoordelijkheid ligt bij de officier van justitie. In de wet zijn bepaalde strafbare feiten vastgelegd die afgehandeld mogen worden door Bureau Halt. Het gaat voornamelijk om geweldsdelicten met een maximale schade van €900 per dader en een totale maximale schade van €4500. Ook bij vermogensdelicten van maximaal €150 kan de jongere naar Bureau Halt worden gestuurd. De jongere is echter niet verplicht om deel te nemen aan de HALT maatregel. Deze maatregel houdt een project in van maximaal twintig uur. Als een jongere aan het project heeft deelgenomen, kan hij of zijn niet meer voor het delict worden vervolgd.

 

Tussen 2002 en 2010 bestond er voor kinderen tot twaalf jaar de Stop-reactie. Deze bestaat niet meer, tegenwoordig kan de kinderrechter alleen nog een kinderbeschermingsmaatregel opleggen.

 

Officier van justitie

Een proces-verbaal gaat altijd naar de officier van justitie. Deze bepaalt of de zaak naar de strafrechter gaat voor vervolging of om de zaak te seponeren (schorsen). Bij vervolging wordt de verdachte vervolgens gedagvaard voor de kinder(straf)rechter. Dit betekent dat de verdachte een oproep krijgt om naar de terechtzitting te komen. Hierin staat ook de tenlastelegging. Dit is de gebeurtenis waarvoor de verdachte zich moet verantwoorden. De officier van justitie kan verder een onderzoek in laten stellen (door de Raad voor de Kinderbescherming) naar de al dan niet problematische achtergrond van een jongere en kan ouders ontheffen of ontzetten uit de ouderlijke macht en hij is bevoegd om ondertoezichtstelling aan te vragen.

Het opportuniteitsbeginsel van de officier van justitie houdt in dat deze in beginsel vrij is de zaak al dan niet te seponeren. Er zijn twee vormen van seponeren:

 

·         Voorwaardelijke seponeringen:
De jongere betaalt de schikking, de geheel/gedeeltelijk aangebrachte schade of doet afstand van eigendommen en voorkomt daarmee de strafvervolging.

 

·         Kale sepots (onvoorwaardelijk):
Er volgt geen reactie op het proces-verbaal van de kant van justitie.

 

 

Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Bij ernstige misdrijven is het maximaal toegestaan zes uur op het politiebureau te verblijven. Inclusief de nacht is dit vijftien uur. Bij ernstige/ingewikkelde zaken is dit te kort om het opsporingsverzoek af te ronden. Daarom volgt een inverzekeringstelling (van maximaal drie dagen) opgelegd door de hulpofficier van justitie. De inverzekeringstelling kan in belang van het onderzoek nog één maal verlengd worden met maximaal drie dagen, maar dan wel door de officier van justitie zelf. Daarna kan nog voorlopige hechtenis volgen (ingesteld door de kinderrechter of bij meerderjarigen de rechter-commissaris). Bij jongeren wordt soms geen voorlopige hechtenis uitgevoerd, maar gaat men over tot schorsing, met een aantal voorwaarden, waarvan de belangrijkste is dat er niet opnieuw strafbare feiten wordt gepleegd. Ook kan de jeugdreclassering worden ingeschakeld.

 

In het begin van een periode met inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zit de verdachte in een politiecel. Een meerderjarige verdachte wordt vervolgens overgebracht naar een huis van bewaring. Een minderjarige verdachte gaat door naar een justitiële jeugdinrichting. Zo’n justitiële jeugdinrichting kan een opvanginstelling zijn of een behandelinstelling. Soms kan een jongere een scholings- en trainingsprogramma (Stp) volgen wat meestal buiten de opvanginrichting is. Een andere optie is om de jongere of het kind thuis in voorlopige hechtenis te houden. Het voordeel is dan dat de rechter kan beslissen dat het kind wel naar school gaat, maar verder thuis moet blijven. Dit is echter alleen mogelijk wanneer de ouders voor de volle honderd procent meewerken, en niet zonder controle van de jeugdreclassering.

 

Strafbare feiten en competentie

Overtredingen worden berecht door de kantonrechter, met uitzondering van bedelarij, landloperij en souteneurschap, want die worden altijd door de rechtbank behandeld. Misdrijven worden berecht door de rechtbank, met uitzondering van het misdrijf stroperij wat is begaan door meerderjarigen. Stroperij begaan door minderjarigen wordt wel door de rechtbank berecht. Overtredingen die samenhangen met een misdrijf worden ook berecht door de rechtbank.

 

Terechtzittingen

Wanneer personen onder en boven de achttien jaar samen een strafbaar feit hebben gepleegd, biedt de wet de mogelijkheid dat zij gezamenlijk worden gedagvaard. Maar in de praktijk komt het vaak voor dat de zaak wordt gesplitst. Dit is een formele beslissing, omdat de verdachten toch tegelijkertijd, maar dan afzonderlijk voor dezelfde rechter staan.

 

Het requisitoir is de toelichting op het standpunt van de officier van justitie na het verhoor van de verdachte. Hij eindigt met een eis: een bepaalde straf of maatregel die hij gewenst acht. De verdachte heeft recht op een weerwoord, meestal gedaan door zijn raadsman. De rechter kan echter gewoon een andere straf of maatregel opleggen dan de eis.

 

Straffen en maatregelen

Er kunnen verschillende straffen worden opgelegd. Bij een misdrijf zijn dit jeugddetentie, een taakstraf of een geldboete. Bij een overtreding kan alleen een taakstraf of een geldboete worden opgelegd.  Er kunnen ook maatregelen genomen worden, zoals:

 

·         Schadevergoeding

 

·         Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel)

 

·         Onttrekking aan het verkeer

 

·         Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

 

De zwaarste straf binnen het jeugdrecht is de jeugddetentie. Jongeren ten tijde van het misdrijf twaalf tot zestien jaar oud kunnen maximaal twaalf maanden jeugddetentie krijgen. Voor jongeren tot zestien jaar geldt een maximale duur van 24 maanden.

 

Een taakstraf kan bestaan uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide en duurt maximaal tweehonderd uur. Een werkstraf kan bijvoorbeeld zijn dat de schade hersteld moet worden of de jeugdige moet onbetaalde arbeid verrichten. De duur van de werkstraf is maximaal tweehonderd uur, de duur van de werk- en leerstraf tezamen mag maximaal 240 uur bedragen. Bij een straf tot honderd uur moet de jongere deze voldoen binnen zes maanden. Is de duur van de straf langer dan honderd uur, dan heeft de jongere een jaar voor het voltooien van de taakstraf.

 

De leerstraffen zijn door een speciale commissie goedgekeurd. Deze interventies zijn bedoeld om recidive te verminderen of te voorkomen. Enkele voorbeelden zijn:

·         Agressieregulatie op Maat

·         Brains 4 Use

·         Leren van Delict

·         Respect Limits

·         So Cool

Een geldboete kan bestaan uit een bedrag tussen de €3 – €3900. Deze mag, indien door de rechter bepaald, ook in gedeelten worden voldaan. Wanneer niet wordt betaald kan de rechter vervangende jeugddetentie opleggen. Elke niet betaalde volle €15 staat in verhouding tot maximaal één dag jeugddetentie. De vervangende jeugddetentie mag maximaal drie maanden aanhouden. Bij betaling van de boete vervalt de vervangende detentie.

 

De grootte van de boete hangt af van de draagkracht van de jeugdige, omdat deze boete het meeste effect heeft als de jeugdige hem zelf betaalt. De boete kan dus nogal eens lager uitvallen dan rechtvaardig voelt, omdat de opvoedkundige kant de overhand heeft.

 

De PIJ-maatregel, Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, is zeer ingrijpend en mag alleen door een meervoudige kamer van de rechtbank worden opgelegd. De maatregel kan alleen worden opgelegd indien er tijdens het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestvermogen bestond. Daarnaast moet voor het misdrijf voorlopige hechtenis zijn toegestaan, moet de veiligheid van anderen in het geding zijn en moet de maatregel in het belang zijn voor de ontwikkeling van de jeugdige verdachte. Aan al deze drie voorwaarden moet zijn voldaan alvorens de PIJ-maatregel kan worden opgelegd. De maatregel geldt voor drie jaar en kan worden verlengd tot vijf jaar. Een verlenging tot zeven jaar is mogelijk bij een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestesvermogen ten tijde van het misdrijf.

 

De PIJ-maatregel eindigt, indien er geen verlenging is, na twee jaar en in het derde jaar van de maatregel wordt passende nazorg verleend. De jongere mag in de periode dat hij of zij toezicht heeft geen strafbare feiten plegen. Ook wordt de jongere door de reclassering begeleid. Deze maatregelen gelden ook bij verlenging; in het laatste jaar is de maatregel beëindigd en wordt er passende nazorg geboden. Als de jongeren toch een strafbaar feit begaat in de periode van nazorg kan de jongeren voor één jaar worden teruggeplaatst in een inrichting.

 

Na een PIJ-maatregel van zeven jaar kan deze worden omgezet in een tbs-maatregel, indien de veiligheid van anderen in gevaar is. Tbs heeft maximale termijnen van vier en negen jaar, maar deze kunnen steeds worden verlengd.

 

Sinds 2008 bestaat ook de gedragsmaatregel (GBM). Een belangrijk strafdoel in het jeugdstrafrecht is heropvoeding. De gedragsinterventies van de GBM moeten erkend zijn door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. De gedragsinterventies worden opgelegd voor een half jaar tot een jaar en de interventie kan eenmaal met dezelfde termijn worden verlengd.

 

De GBM wordt gevormd door alle gedragsinterventies samen. Een belangrijke reden om GBM op te leggen is het belang van je jeugdige. Ook de ernst van het misdrijf en de hoeveelheid misdrijven spelen mee bij de beslissing tot GBM.

 

Indien de GBM niet juist wordt uitgevoerd door je jongere, kan alsnog jeugddetentie worden opgelegd (ratio één maand GBM staat tot één maand jeugddetentie).

 

In 2012 is een nieuwe maatregel, de vrijheidsbeperkende maatregel, van kracht geworden.Een jeugdige overtreder kan nu een gebieds- en/of contactverbod en/of een meldplicht opgelegd krijgen. Het gebiedsverbod kan in zijn algemeen gelden, maar ook voor bepaalde dagen en tijden. Het contactverbod richt zich meestal op het contact tussen de dader en het slachtoffer, maar de dader kan ook een verbod krijgen contact te zoeken met mededaders of –verdachten. De meldplicht houdt in dat de dader zich op vaste tijdstippen moet melden bij een opsporingsambtenaar.

 

De vrijheidsbeperkende maatregel duurt maximaal twee jaar. Indien de jeugdige zich niet aan de maatregel houdt kan ook hier vervangende jeugddetentie opgelegd worden, met een minimum van drie dagen detentie per overtreding.

 

Andere maatregelen die kunnen worden opgelegd zijn:

 

·         onttrekking uit het verkeer

 

·         betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

 

·         betaling van een bedrag ten behoeve van het slachtoffer

 

Tenuitvoerlegging en voorwaardelijke invrijheidsstelling

De uitspraak van de rechter kan ten uitvoer worden gelegd op het moment dat deze onherroepelijk is geworden. Een opgelegde straf hoeft niet altijd geheel worden voldaan. Wanneer ene jongere bijvoorbeeld jeugddetentie krijgt opgelegd, kan de rechter die de straf eerder heeft opgelegd de jongere altijd met een proeftijd voorwaardelijk in vrijheid stellen. De proeftijd duurt maximaal twee jaar.

 

Scholings- en trainingsprogramma

Een scholings- en trainingsprogramma (Stp) kan bestaan uit een sociale vaardigheidstraining, het volgen van onderwijs, vrijetijdsbesteding, het vergroten van de kans op werk na de detentie. Verder kan bijzondere zorg geboden worden aan de jongere, zoals verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz), verstandelijk gehandicaptenzorg, enzovoort. En natuurlijk zijn er nog andere invullingen te bedenken die als doel hebben om te heropvoeden of resocialiseren.

 

6.3 Positie van de jeugdige verdachte en zijn ouders tijdens de strafprocedure

 

Inleiding

Een jeugdige heeft een kwetsbare positie en er bestaat veel kans dat de jongere zijn rechten niet gebruikt omdat hij hierover onwetend is. Dit zijn de oorzaken dat minderjarigen altijd een advocaat toegewezen krijgen.

 

Ouders

Ouders hebben het recht om contact te hebben met hun kinderen, ondanks dat ze gevangen zitten. Verder worden de ouders zoveel mogelijk betrokken bij de aanhouding, voorarrest, berechting en inverzekeringstelling. Als ouders aanwezig zijn bij de hoorzitting, mogen zij hun visie op de zaak geven; dat mag alleen als ze iets ter verdediging van hun kind te melden hebben.

 

Raadsman

Elke jongere die verdacht wordt van een misdrijf krijgt, indien dit nog niet gebeurd is, door de kinderrechter een raadsman. Deze advocaat verdedigt de jeugdige.

 

Vroeghulp

Een vroeghulpverlener is een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de inverzekeringstelling komt er een raadsmedewerker van de Raad voor de Kinderbescherming langs om te praten met de jongere en een strafenquête in te laten vullen. Het kan een schokkende ervaring zijn voor een jongere om opgesloten te zitten, dus de vroeghulpverlener kan hem ook helpen met vragen over wat de jongere te wachten staat. Ook kan de vroeghulpverlener voor opvang van huisdieren zorgen, voor schone kleren en vragen beantwoorden over school, werk, ouders, de rechtszitting, enzovoorts.

 

Verschijnen bij zittingen

Overigens is de minderjarige verdachte verplicht om aanwezig te zijn tijdens de rechtszitting. Als de jongere niet op komt dagen, kan de rechter het bevel tot medebrenging geven en dan wordt de jongere thuis opgehaald door de politie en naar de rechtszaal gebracht.

 

Rechtsmiddelen

Ook een jongere kan in hoger beroep gaan tegen een uitspraak van de kinderrechter. Dit kan eenmaal worden gedaan. De zaak wordt dan behandeld door het gerechtshof. Na het hoger beroep kan de jongere ook nog in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

 

Strafregisters

Justitiële gegevens over een minderjarige verdachte worden opgeslagen in strafregisters. Het algemene documentatieregister is een register waarin iemands totale justitiële verleden ligt opgeslagen inclusief proces-verbalen en hoe deze zijn afgehandeld. Het algemene documentatieregister is daarom ook alleen maar toegankelijk voor justitiële instellingen. Het strafregister is veel minder uitgebreid en is ook voor meer instanties toegankelijk gemaakt. Jongeren die zestien jaar of ouder waren, krijgen een strafblad voor het begaan van misdrijven waardoor hen jeugddetentie, de PIJ-maatregel, een boete van meer dan 113 euro of een taakstraf van meer dan veertig uur werd opgelegd. Voorwaardelijke maatregelen of voorwaardelijke straffen worden niet geregistreerd (in de vorm van strafblad). Een strafblad van een jeugdige veroordeelde wordt na verloop van vier jaar uit het strafregister verwijderd, in het geval van jeugddetentie of plaatsing in een justitiële jeugdinrichting. Als de plaatsing nog niet is geëindigd, dan wordt het strafblad pas verwijderd wanneer de plaatsing onvoorwaardelijk is beëindigd. In de overige gevallen wordt het strafblad na verloop van twee jaar verwijderd. Alleen zedenzaken vormen hierop een uitzondering; deze blijven altijd geregistreerd. Het is voor jongeren erg belangrijk dat de strafbladen op tijd verwijderd worden. De burgemeester krijgt namelijk van de justitiële documentatiedienst uittreksels uit het strafregisters voor de verklaringen van goed of slecht gedrag. Een verklaring van goed gedrag wordt niet gegeven als de burgemeester weet heeft van een misdrijf. En zo’n verklaring is vaak wel vereist tijdens een sollicitatiegesprek.

 

Het cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit

In het cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit (CVS-jc) worden gegevens opgenomen van jongeren tot achttien jaar die een proces-verbaal van de politie gekregen hebben. Ook jongeren die een Halt-project gevolgd hebben worden hierin geregistreerd. Wanneer kinderen van acht jaar en ouder te maken hebben gehad met een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om te kijken of er een kinderbeschermingsmaatregel moest opgelegd worden, worden zij eveneens opgenomen in het register CVS-jc. Het belangrijkste doel van het CVS-jc is de ondersteuning van de Raad voor de Kinderbescherming, de politie en het Openbaar Ministerie om zo goed mogelijk hun taken uit te kunnen voeren. Het CVS-jc wordt beheerd door de directeur van de Centrale Justitiële Documentatie.

 

 

De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

Wanneer de jongere veroordeeld is voor een misdrijf waarbij voorlopige hechtenis mogelijk is, moet hij of zij celmateriaal afstaan voor het verkrijgen van het DNA-profiel. Dit profiel wordt opgeslagen bij het Nederlands Forensisch Instituut. De jongere kan bezwaar maken tegen het verwerken van het DNA-profiel binnen veertien dagen na de afname van het celmateriaal. In 2011 stonden er ruim zeventienduizend jongeren in de DNA-databank.

 

Hoofdstuk 7 Jeugdzorg

 

7.1 Inleiding

Ouders zijn verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Wanneer zij vragen hebben kunnen ze terecht bij de jeugdzorg. Omdat de jeugdzorg zo enorm veelzijdig is en er verschillende specialisten zijn, konden mensen jarenlang niet goed de weg vinden in de jeugdzorg. Daarom is er sinds 2005 de Wet op de jeugdzorg (WJZ) die probeert om de gehele jeugdzorg inzichtelijk te maken. Gebleken is dat dit niet is gebeurd. Daarom wordt de WJZ vervangen door de nieuwe Jeugdwet. Het meest kenmerkende punt de centrale toegang tot de jeugdzorg met behulp van Bureau Jeugdzorg. Vanuit Bureau Jeugdzorg kan doorverwezen worden naar elke specifieke vorm van (jeugd)hulpverlening. Daarnaast zijn er nog een paar wettelijke bronnen die te maken hebben met de jeugdzorg, zoals:

 

·         Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

 

·         Het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering

 

·         De Pleegkinderenwet

 

·         De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMVB’s)

 

7.2 Wet op de jeugdzorg (algemeen)

De WJZ verstaat onder jeugdzorg: ‘de ondersteuning van en hulp aan kinderen en jongeren, hun ouders, stiefouders of pleegouders, bij opgroei- en opvoedingsproblemen of het dreigen van dergelijke problemen’. Het gaat bij jeugdzorg dus om de aanpak van sociale, pedagogische, lichamelijke en geestelijke problemen die een gezonde ontwikkeling richting de volwassenheid belemmeren of dreigen te belemmeren. De zorg kan een aantal uren per week gegeven worden, maar soms kan het ook nodig zijn dat de jongere buiten het eigen gezin moet verblijven, bijvoorbeeld in een pleeggezin of een opvangtehuis. De WJZ werkt met het zo-zo-zo-beleid, wat inhoudt dat de jeugdzorg moet aansluiten bij de behoefte van de cliënt: zo dicht mogelijk bij huis, zo licht mogelijk en zo kort mogelijk. De WJZ regelt alleen de provinciaal gefinancierde zorg. Voor de geestelijke jeugdgezondheidszorg en de zorg voor gehandicapte kinderen en jongeren is er daarom de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) en voor overige civiele plaatsingen in justitiële jeugdinrichtingen is er de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). De Wet op de jeugdzorg geldt voor alle jongeren tussen de nul en 23 jaar, met hun ouders of andere opvoeders. De verschillende vormen van jeugdzorg zijn:

 

·         Opvoedingsvoorlichting

 

·         Kinder- en jeugdpsychiatrie

 

·         Hulpverlening aan gehandicapte kinderen en jongeren

 

·         Hulpverlening aan kinderen die onder (gezins)voogdij of voorlopige voogdij staan

 

·         Uitvoering van jeugdreclassering

 

·         Meldpunt kindermishandeling

 

·         Verlenen van nazorg

 

·         Organiseren van pleegzorg

 

·         Ambulante hulpverlening

 

·         (Semi)-residentiële hulpverlening

 

7.3 Uitgangspunten en beleidsdoelstellingen

Volgens de wetgever staat de cliënt meer centraal in de Wet op de jeugdzorg, die transparanter, eenvoudiger en beter georganiseerd is. Er zijn vijf beleidsdoelstellingen die gehanteerd dienen te worden:

 

·         De vraag van de cliënt moet centraal staan

Dus niet net als vroeger: men kiest uit de aanwezige vormen van hulpverlening die vorm die het dichtst in de buurt komt bij de vraag van de cliënt. Men kijkt dus niet meer naar het aanbod van hulp, maar naar datgene wat de cliënt nodig heeft.

 

·         De cliënt heeft recht op jeugdzorg

Na een indicatiestelling door Bureau Jeugdzorg heeft de jongere en zijn/haar ouders recht op de vastgestelde benodigde zorg wanneer hiervoor een indicatie is gesteld.

 

·         Eén herkenbare, centrale toegang tot de jeugdzorg

Dit is in de vorm van Bureau Jeugdzorg die – indien nodig – doorverwijst naar de benodigde zorg. Nadeel van deze monopolie is dat als cliënten niet meer met het Bureau Jeugdzorg uit hun provincie kunnen werken, ze moeten uitwijken naar een andere provincie.

 

·         Integratie van Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK’s), de (gezins)voogdij en jeugdreclassering in Bureau Jeugdzorg

Met uitzondering van Nidos (een landelijke instelling voor jeugdige vreemdelingen) bestaan er dus geen aparte voogdijinstellingen meer. Ook het Aanmeldpunt Kindermishandeling en jeugdreclassering vallen onder Bureau Jeugdzorg. De regie van de jeugdreclassering blijft overigens gewoon in handen van de Raad voor de Kinderbescherming

 

·         Gezinscoach

In de praktijk is gebleken dat er bij multi-problem-gezinnen vaak gebrek was aan goede coördinatie over de verschillende vormen van hulpverlening. Vaak kwamen meerdere instanties over de vloer, zonder dat ze van elkaar wisten wat er gedaan werd. Daarom is er een gezinscoach die ervoor zorgt dat de verschillende vormen van hulpverlening op elkaar afgestemd zijn en het gezin kan ondersteunen waar dit nodig is.

 

7.4 Structuur

De overheid heeft naar aanleiding van de Wet op de jeugdzorg vijftien Bureaus Jeugdzorg opgericht; in elke provincie één en in de drie grote gemeenten: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Overigens kunnen die Bureaus Jeugdzorg wel meerdere vestigingen hebben zodat ze goed toegankelijk zijn voor de gehele stad of provincie.

 

7.5 Planning

De staatssecretarissen van VWS en van Veiligheid en Justitie stellen een vierjarenplan op met daarin de beleidspunten voor de komende vier jaar. De provinciebesturen dienen zich aan deze uitgangspunten te houden en hierover te communiceren met de Bureaus Jeugdzorg. Ook moeten de ministers een voortgangsrapport maken over de jeugdzorg en aanwijzingen geven aan de provinciebesturen over het uitvoeringsprogramma of het provinciale beleidskader. In het uitvoeringsprogramma staat een overzicht van de door Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders geleverde activiteiten en de kosten daarvan. De Bureaus Jeugdzorg zelf zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de te leveren (jeugd)zorg.

 

7.6 Praktijk

Hulpverlening dient altijd plaats te vinden op de minst ingrijpende manier. Dit moet zo dicht mogelijk bij de vaste verblijfplaats van het kind geschieden en de hulpverlening moet zo kort mogelijk zijn. In het kader van het zo-zo-zo-beleid dient vrijwillige hulpverlening voor justitiële hulpverlening te gaan en ambulante en semi-residentiële hulp voor residentiële hulp. Helaas blijkt dat in de praktijk crisisplaatsingen niet altijd voor kunnen gaan op vrijwillige plaatsingen, want er is een chronisch gebrek aan behandelplaatsen. Bij een volle instelling kun je niet de vrijwillig geplaatste cliënten wegsturen om plaats te maken voor gedwongen geplaatste cliënten.

 

Bureau Jeugdzorg

Takenpakket van BJZ:

 

·         Het beoordelen van een verzoek om hulp

 

·         Het maken van een indicatiebesluit wat past bij de minderjarige

 

·         Het organiseren van het AMK

 

·         Het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen

 

·         Het uitvoeren van jeugdreclassering (niet de regie hierover!)

 

·         Het ondersteunen van algemene voorzieningen en het bevorderen van vroege signalering van problemen

 

Na aanmelding moet Bureau Jeugdzorg onderzoeken wat er precies aan de hand is. Dit kan op verzoek van de cliënt zijn of op eigen initiatief. Hierbij staat de vraag centraal of de ouders of het kind hulp nodig hebben. Ook wordt er gekeken op welk gebied deze hulp dan gevraagd wordt. Dit kan zijn met opgroei-, opvoedings- of met psychiatrische problemen.

 

In het indicatiebesluit moet worden vastgesteld hoe lang de hulpverlening zal gaan duren en welke vorm het meest passend wordt geacht. De duur moet zelfs zeer nauwkeurig worden weergegeven, namelijk in uren per etmaal en dagen per week. Soms is niet precies helder welke problemen er precies gaande zijn. Daarom kan er gebruik gemaakt worden van observatiediagnostiek, waarbij binnen zes weken (kan ook verlengd worden tot twaalf weken) wordt uitgezocht welke problemen er zijn. Zoals gezegd, geeft het indicatiebesluit ook een oordeel over de benodigde zorg. Verschillende vormen van zorg zijn: persoonlijke zorg, huishoudelijke zorg, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf in verband met een psychiatrische aandoening of beperking, gedragsproblemen of begeleiding van psychosociale problemen. Verder staat in het indicatiebesluit vermeld binnen welke termijn er over gegaan moet worden tot jeugdhulpverlening en voor hoelang de aanspraak op de jeugdzorg geldt.

 

Meestal is de aanspraak op jeugdzorg gesteld op maximaal één jaar, maar in uitzonderlijke gevallen kan dit verlengd worden. Het indicatiebesluit wordt opgesteld door een multidisciplinair team, wat tevens de intakegesprekken aangaat. In dit multidisciplinaire team zijn een maatschappelijk medewerker, een (ortho)pedagoog en een (klinisch) psycholoog of een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige vertegenwoordigd. Soms worden nog andere deskundigen ingeschakeld.

 

Kwaliteitsregels

Er zijn verschillende kwaliteitsregels opgesteld omdat de kwaliteit van de jeugdzorg geregeld ter discussie is en wordt gesteld. Deze kwaliteitsregels leiden in de praktijk echter vaak tot bureaucratie en het zorgt voor een hoop administratieve rompslomp. Toch is het belangrijk dat er wordt voorzien in praktijkbegeleiding, supervisie en intervisie.

 

Werkplan

Om goede kwaliteitsregels op te kunnen stellen, wordt jaarlijks een werkplan gemaakt en dient er van elke cliënt een individueel hulpverleningsplan te zijn. In het werkplan wordt een goede aanzet gegeven tot de beleidsontwikkeling van de jeugdzorginstellingen. Het werkplan is eveneens een instrument wat gebruikt wordt voor evaluatie en aanpassingen van het beleid. Dit met het doel om kwaliteitsverbeteringen door te laten werken in de jeugdzorg.

 

Hulpverleningsplan

Het hulpverleningsplan is bedoeld om de kwaliteit van de geleverde zorg aan iedere cliënt afzonderlijk te kunnen toetsen. Daarom moet in het hulpverleningsplan in ieder geval vermeld worden wat de korte- en lange termijndoelen waren, een vermelding van de contactpersoon tijdens het hulpverleningsproces en wie er allemaal betrokken worden (pleegouders, leden uit het gezin en de omgeving, hulpverleningsinstanties) bij het hulpverleningsproces. Het hoort eveneens bij de kwaliteitsregels dat elke zorginstelling een cliëntenraad moet hebben die de gemeenschappelijke belangen van cliënten behartigt om verbeteringen aan te stippen bij het bestuur van de instelling.

 

Verder heeft iedere minderjarige recht op een cliëntvertrouwenspersoon. Deze komt op voor de lagere positie van de jongere en helpt deze om de verhouding met de hulpverlening (meermachtige persoon) in balans te brengen. Zo kan de cliëntvertrouwenspersoon adviseren om bij een andere instelling een behandeling te nemen die beter past bij de specifieke hulpvraag van de jongere. Ook kan de vertrouwenspersoon informatie geven over hoe om te gaan met het recht om klachten in te dienen en helpen bij het formuleren van klachten.

 

Inzagerecht en recht op afschrift

Een jongere van twaalf jaar of ouder heeft recht op inzage in het dossier en een afschrift daarvan. Echter, wanneer de hulpverlener denkt dat de cliënt de persoonlijke levenssfeer van anderen zal schaden of wanneer hij de cliënt niet in staat acht om een redelijke waardering te geven van de belangen ter zake, kan de inzage en het afschrift geweigerd worden.

 

Cliëntenraden

De cliëntenraad heeft de taak de gemeenschappelijke belangen van de cliënt te behartigen. Deze raad is onderdeel van een jeugdzorginstelling. De raad bestaat uit tenminste twee minderjarige leden, tenzij dit niet in het belang van de instelling is. De cliëntenraad kan adviseren over onder anderen:

 

·         de verandering van doelstellingen binnen de instelling

 

·         wijzigingen op organisatietechnisch niveau

 

·         de begroting en jaarrekening

 

·         de systematische bewaking, beheersing of verbetering van de kwaliteit van de hulpverleningsmethoden, de organisatie, de professionaliteit en de materiële voorzieningen

 

·         het maken of veranderen van regelingen voor cliënten

 

Cliëntenvertrouwenspersoon

Ook binnen de jeugdzorg bestaat de cliëntenvertrouwenspersoon. Deze persoon helpt de minderjarige cliënt bij zijn of haar rechten en plichten. Ook in het contact tussen de cliënt en de hulpverlener speelt de vertrouwenspersoon een belangrijke rol. Vertrouwenspersonen zijn gekoppeld aan meerdere instellingen en kan vanzelfsprekend alleen jongeren in de gekoppelde instellingen ondersteuning bieden.

 

Klachtrecht

Er zijn klachtencommissies van de Raad voor de Kinderbescherming, van de justitiële jeugdinrichtingen en bij de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders. De instellingen zijn allen verplicht om hun cliënten op de hoogte te stellen van hun recht om te klagen en waar zij dit bij die instelling kunnen doen.

 

Bij de Raad voor de Kinderbescherming kunnen cliënten hun beklag doen bij de directeur over gedragingen van raadsmedewerkers ten opzichte van de cliënt. Deze gedragingen zijn bijvoorbeeld het handelen of nalaten of het nemen van een beslissing. Er kan wel geklaagd worden over de totstandkoming van een raadsadvies, maar niet over de inhoud hiervan. Meningsverschillen over het raadsadvies moeten afgehandeld worden bij de (kinder)rechter. Wanneer een cliënt niet tevreden is met het antwoord van de directeur kan deze verder gaan naar de klachtencommissie en eventueel daarna naar de Nationale Ombudsman.

 

Wat betreft het klachtrecht bij justitiële jeugdinrichtingen, kunnen mensen zich eerst wenden tot de Commissie van toezicht. Binnen vier weken wordt er vanuit de commissie een oordeel geveld. Wanneer het om bijzondere klachten gaat, kan deze termijn verlengd worden met vier weken. Het antwoord van de commissie resulteert in een gegrond of ongegrond verklaren van de klacht met gegronde redenen over deze beslissing. In justitiële jeugdinrichtingen is het bovendien al zo geregeld dat de jongeren zelf tenminste twee keer per maand hun belangen en hun klachten aan kunnen stippen bij de maandcommissaris. Deze heeft tevens de functie van cliëntvertrouwenspersoon.

 

Inspectie Jeugdzorg

De Inspectie Jeugdzorg is het controlerende orgaan over Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en justitiële jeugdinrichtingen. Zij controleren de kwaliteit van Bureaus Jeugdzorg en kijken daarbij of de uitgangspunten van de Wet op de jeugdzorg daadwerkelijk worden nageleefd. Ook controleren zij of de jeugdinrichtingen de Bjj naleven. Ook staan de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie en de opvangvoorzieningen voor alleenstaande minderjarige asielzoekers onder toezicht van de Inspectie Jeugdzorg.

 

7.7 Adviesorganen en wetenschappelijk onderzoek

 

De raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

Zowel ministers als de ministerraad beschikken over adviesorganen. De Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) is voor de justitiële jeugdbescherming het belangrijkst. De sector Jeugd geeft bijvoorbeeld adviezen aan de minister van Justitie over minderjarigheid, ouderlijk gezag of afstammingsvraagstukken. Wanneer jeugdigen in beroep zijn gegaan tegen beslissingen van de beklagcommissie, behandelt de RSJ deze beroepsschriften. Hierna adviseren zij de minister van Justitie over de herziening. De sector Jeugd van de RSJ bestaat uit maximaal vijftien leden, afkomstig uit de kringen van de rechterlijke macht, maatschappelijk werk, gedragswetenschappen en advocatuur. Ze kunnen twee keer voor een termijn van zes jaar worden benoemd.

 

Het Nederlands Jeugdinstituut

Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) is ontstaan uit het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Het NJI heeft een kennisinstituut voor vragen over de jeugd en de opvoeding. Het richt zich op het openbaar maken van kennis voor het maatschappelijk belang. Deze kennis is vrij te vinden op hun website. Het is de bedoeling theorie en praktijk aan elkaar te koppelen. De afdeling Jeugdzorg en Opvoedhulp richt zich op opvoedingsondersteuning, preventie en jeugdzorg. De afdeling Onderwijs en Jeugdzorg stimuleert en ondersteunt de samenwerking tussen het onderwijs en de jeugdzorg op een structurele manier.

 

7.8 Verhouding particulier initiatief en overheid

De verhouding tussen het particulier initiatief en de overheid is drastisch veranderd in de loop der jaren. Waar vroeger alles particulier gefinancierd moest worden, wordt tegenwoordig bijna alles van overheidswege gesubsidieerd. Daardoor oefent de overheid nu ook meer druk uit op de jeugdzorg. De jeugdzorg wordt binnenkort bijna geheel onderdeel van de plaatselijke overheid. Er wordt hiervoor een speciale Jeugdwet ontwikkeld. Hoewel de particuliere instellingen zelf de bevoegdheid hebben om beslissingen te nemen, zijn ze meer dan ooit gebonden aan de regelgeving van de overheid. Instellingen en inrichtingen zijn bijvoorbeeld niet langer vrij om te bepalen of zij wel of niet ingaan op de hulpvraag van de cliënt, de kinderrechter of de Raad van de Kinderbescherming. Dit kan alleen geweigerd worden door plaatsgebrek of als de instelling echt niet bestemd of toegerust is voor de problematiek van de jeugdige.

 

Particulier initiatief

Particuliere ambulante en (semi)residentiële voorzieningen, inclusief de Bureaus Jeugdzorg, gaan uit van een stichting of vereniging. Een vereniging kent leden; een stichting heeft geen leden. Stichtingen en verenigingen worden gezien als rechtspersoon. Het meest bijzondere van het rechtspersoon zijn en geen natuurlijk persoon (een mens) is dat degene die namens de rechtspersoon optreden zelf onaansprakelijk zijn.

 

Overheid

De meeste vormen van jeugdzorg vallen onder het particulier initiatief. De overheid heeft wel direct contact met jongeren die te maken krijgen met justitiële jeugdinrichtingen. Verder heeft de overheid te maken met jongeren die bij de (kinder)rechter moeten komen. De overheid heeft ook de taak om de Raad voor de Kinderbescherming en (gedeeltelijk) de politie te financieren.

 

7.9 Voorwaardenscheppende activiteiten en toezicht

De overheid speelt ook een rol in het leveren van een goede kwaliteit in de jeugdzorg. Zij hebben een voorwaardenscheppende functie en moeten toezicht houden op de kwaliteit. Daarom krijgen instellingen alleen subsidie als zij zich houden aan de voorwaarden; zo wordt immers de kwaliteit van de jeugdzorg gewaarborgd. Andere voorwaarden die de overheid gesteld heeft om de kwaliteit te waarborgen zijn het maken van hulpverleningsplannen en een jaarlijks werkplan van elke instelling afzonderlijk. Inspectie Jeugdzorg is daarnaast het orgaan van de overheid wat verschillende takken van de jeugdzorg controleert.

 

7.10 Ministeries

Hoewel men al lang streeft naar een algemene jeugdwet, waarin alles is geregeld voor jeugdaangelegenheden onder leiding van één ministerie, is deze nog steeds niet gerealiseerd. Gelukkig zijn er wel ministeries die zich bekommeren om de jeugd, zoals het ministerie van Veiligheid en Justitie, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). Het ministerie van Veiligheid en Justitie is van oudsher de belangrijkste afdeling van justitiële jeugdbescherming. Dit ministerie bemoeit zich vooral met de justitiële jeugdzorg. Het gaat daarbij om sancties en preventie. Verder houdt het ministerie van Justitie zich bezig met internationale kinderontvoering, internationale kinderbeschermingszaken, interlandelijke adoptie, het coördineren van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de Raad voor de Kinderbescherming. Ook het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is een zelfstandige afdeling van het ministerie van Justitie.

 

Het ministerie van VWS houdt zich vooral bezig met het jeugdbeleid. Zij moeten zorgen dat het stelsel voor de jeugdzorg adequaat is en zich op lokaal niveau steeds verder ontwikkelt. Daar is ook een aparte directie voor in het ministerie van VWS. VWS besteedt aandacht aan onder andere jeugdparticipatie, jeugd en veiligheid, aansluiting van de jeugdzorg met opvoedingsondersteuning, buitenschoolse opvang, enzovoorts.

 

7.11 Belangenorganisaties

Verschillende cliëntengroepen van de jeugdzorg hebben zich verenigd in vele belangenorganisaties. Men probeert zo effectieve druk uit te oefenen en dingen te kunnen veranderen.

 

Hoofdstuk 8 Aanbod van jeugdzorg volgens de Wet op de jeugdzorg

 

8.1 Inleiding

De enorme verscheidenheid aan voorzieningen in de jeugdzorg heeft ertoe geleid dat hulpzoekenden al jarenlang moeite hadden om snel en in één keer de juiste hulpverleningsinstantie te vinden. Met de Wet op de jeugdzorg (WJZ) zou de toegang tot de jeugdzorg sterk verbeterd moeten zijn. De verantwoordelijkheid voor de WJZ ligt bij de ministers van Veiligheid en Justitie en van VWS.

 

8.2 Toegang tot de jeugdzorg

Jeugdzorg wordt als volgt gedefinieerd: ‘Ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen.’ De toegang tot deze jeugdzorg vindt plaats in de vorm van Bureaus Jeugdzorg. Deze Bureaus Jeugdzorg zijn laagdrempelig en geven centrale toegang tot alle vormen van jeugdhulpverlening. Met behulp van Modules (dat zijn standaardeenheden van het zorgaanbod die gespecificeerd kunnen worden) kan beter ingespeeld worden op de individuele behoeften van de cliënten. Volgens de Wet op de jeugdzorg dient er onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenaamde zorgaanbieders en de aanbieders van zorg. De zorgaanbieder is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die jeugdzorg verleent waarop als gevolg van de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat. De aanbieder van zorg daarentegen is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die andere zorg verleent dan die, waarop ingevolge de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat. Enkele voorbeelden van aanbieders van zorg zijn de jeugd-ggz, de jeugdafdeling van de RIAGG, de zorg aan verstandelijk gehandicapten en de zorg volgens de BJJ.

 

8.3 Instanties voor vrijwillige jeugdzorg

 

Algemeen

Hulp op vrijwillige basis kan ingeschakeld worden als ouders en hun kinderen er zelf niet meer uit komen. Daarmee wordt bedoeld dat de probleemoplossende mogelijkheden van de ouders en kinderen zelf niet tot een goed resultaat hebben geleid. Soms kan dan met lichte opvoedingsondersteuning het probleem opgelost worden. Wanneer de problematiek wat groter is, wordt er een indicatiebesluit vastgesteld door Bureau Jeugdzorg. Door dit indicatiebesluit heeft de desbetreffende persoon/personen een wettelijk recht op jeugdzorg. Er zijn verschillende vormen van vrijwillige jeugdzorg:

·         Preventieve vormen: gericht op opsporing en het op tijd signaleren van de problemen.

 

·         Curatieve vormen: bedoeld advies, begeleiding en behandeling te geven voor de betreffende problematiek. Vaak heeft dit ook een preventieve functie, namelijk om verzwaring of toename van de problematiek tegen te gaan.

 

Hierna worden kort de specifieke vormen van jeugdzorg beschreven, waarbij we ons beperken tot het doel en de doelgroep en eventuele bijzonderheden. Eerst worden de zorgaanbieders en aanbieders van zorg besproken. Daarna volgen de overige instellingen.

 

Zorgaanbieders en aanbieders van zorg

 

·         Kindertelefoon

De Kindertelefoon is sinds 1 januari 2005 onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Deze is gericht op 8- tot 15-jarigen. Getrainde vrijwilligers worden ingezet als telefonist(e) en zij gaan in op de verzoeken van kinderen om advies, informatie of hulp te krijgen. Soms kan een kind worden doorverwezen naar andere hulpverleningsinstanties, zoals het Advies en Meldpunt Kindermishandeling, de huisarts of naar voor instelling voor seksuele hulpverlening.

 

·         Instellingen voor spel- en opvoedingsvoorlichting

Deze voorzieningen zijn vooral gericht op het geven van informatie, advies en voorlichting over opvoedingsvragen. Ze richten zich vooral op jonge kinderen. Dit hoeft niet alleen voor ouders te zijn, maar kan ook voor consultatiebureaus, huisartsen en onderwijzers zijn.

 

·         Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK)

De AMK’s zijn een centraal en herkenbaar punt waar mensen melding kunnen doen van – vermoedens van – kindermishandeling. Ook kan er gevraagd worden om advies over kindermishandeling. Ze zijn ontstaan, omdat mensen niet wisten waar ze meldingen van kindermishandeling konden doen.

 

Onder kindermishandeling wordt verstaan: ‘Elke vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch leed’.

 

 

Het melden van kindermishandeling kan anoniem gebeuren, indien gewenst. De medewerkers van de AMK’s mogen zonder toestemming van desbetreffende persoon, de persoonsgegevens in hun systeem verwerken. Sinds 2002 wordt het informatie- of registratiesysteem KITS gebruikt. Hierin worden op eenduidige wijze de gegevens betreffende kindermishandeling opgeslagen, overgedragen en verspreid. Net als de Kindertelefoon is het AMK een onderdeel van Bureau Jeugdzorg.

 

·         Instellingen voor begeleid wonen voor jongeren

Deze instellingen zijn gericht op jongeren die in principe al de leeftijd hebben bereikt om zelfstandig te functioneren, maar die hiertoe nog niet in staat zijn. Deze jongeren krijgen hierin begeleiding om uiteindelijk zelfstandig te kunnen wonen.

 

·         Adviesbureaus voor jeugd en gezin

Deze adviesbureaus doen naast advies, begeleiding en behandeling ook aan crisisopvang van veertien- tot twintigjarige jongeren. De adviesbureaus voor jeugd en gezin krijgen in de regel te maken met zware problematiek. Indien nodig wordt daarom ook gezinshulp georganiseerd en zijn groepsgesprekken mogelijk. De werkwijze is een actieve benadering van de cliënt en deze kan worden vergeleken met de ‘outreaching’ benaderingswijze van de justitiële jeugdzorg.

 

Overige voorzieningen

·         Consultatiebureaus

Consultatiebureaus zijn opgericht met als doel preventief op te treden tegen pedagogische, psychosociale en lichamelijke problemen. Ze signaleren de risicofactoren voor het kind en het gezin. Naast de gezondheidsbescherming, zoals vaccinaties, signaleren ze ook pedagogische en psychosociale risicofactoren in de leefomgeving van het kind. Hiervoor geven ze voorlichting en advies. Echter, de mogelijkheden voor opvoedingsvoorlichting zijn minder groot dan wenselijk is.

 

·         Schoolartsdiensten

Zij signaleren dezelfde probleemgebieden als de consultatiebureaus, maar zijn gericht op vooral basisschoolkinderen. Zij verwijzen onder andere door naar huisartsen of het RIAGG.

 

·         De jeugd-ggz

De jeugd-ggz is de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. De jeugd-ggz is ontzettend veelzijdig. Zij verzorgt bijvoorbeeld ook logeeradressen voor kinderen en jongeren met chronische psychische problemen. De jeugd-ggz heeft een multidisciplinaire samenstelling. Op deze manier wordt ook de problematiek van het kind benaderd. Meestal kan alleen Bureau Jeugdzorg iemand naar de jeugd-ggz verwijzen, maar in sommige gevallen kunnen (huis)artsen dit ook.

Activiteiten en organisaties ten behoeve van jongeren

 

·         Club- en buurthuiswerk

De buurthuizen en clubhuizen zijn bedoeld om eventuele problemen met jongeren te signaleren. Ze verzorgen recreatie, educatie en emancipatie.

 

·         Straathoekwerk

De mensen die aan straathoekwerk doen, zoeken randgroepjongeren op bij hun eigen ontmoetingsplaatsen, omdat deze jongeren vaak op gespannen voet staan met de politie en justitie en hierdoor niet zelf hulp zoeken.

 

·         Kinder- en jongerenrechtswinkels

Zij bieden jongeren hulp die vragen hebben op juridisch gebied.

 

·         Voorzieningen voor seksuele hulpverlening

Voor jongeren vanaf ongeveer twaalf jaar bieden zij voorlichting, advies en consultatiemogelijkheden. Bijvoorbeeld over anticonceptie of seksuele relatieproblematiek.

 

·         Fiom en VBOK

Deze stichtingen houden zich beiden bezig met zwangerschapsproblemen, afstands- en adoptieproblemen, seksueel geweld een alleenstaand moederschap. Beiden zijn zowel preventief als curatief en ze hebben hun eigen huisvestingsprojecten.

 

8.4 Instanties op het gebied van justitiële jeugdzorg

 

Algemeen

Als vaststaat dat hulp op vrijwillige basis ontoereikend is of onvoldoende veiligheid biedt aan het kind of de jongere, wordt er overgegaan tot gedwongen hulp. Gedwongen hulpverlening kan ook gebruikt worden als ouders geen inmenging van anderen in de problematiek wensen of als zij de problematiek niet of onvoldoende inzien. Deze gedwongen hulpverlening heet eigenlijk justitiële hulpverlening. Enkele van de verschillende organen van de justitiële jeugdzorg worden besproken: de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderpolitie, de officier van justitie belast met kinderzaken, de kinderrechter, de jeugdreclassering en het Bureau Jeugdzorg als uitvoerder van voogdij en gezinszaken.

 

Raad voor de Kinderbescherming

Er is maar één Raad voor de Kinderbescherming en deze is gevestigd in Den Haag. De Raad voor de Kinderbescherming heeft sinds de Wet op de jeugdzorg een tweedelijnsfunctie gekregen. Dit houdt in dat alleen Bureau Jeugdzorg de bevoegdheid heeft om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen. Namens het ministerie van Justitie treedt de Raad voor de Kinderbescherming op in het belang van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming is de voorlichtingsinstantie van het justitieel apparaat. In rechtszaken die gaan over ondertoezichtstelling, ontheffing of ontzetting moet de Raad voor de Kinderbescherming gehoord worden. Ook in zaken die gaan over het gezag na een echtscheiding (of voor weeskinderen en adoptiekinderen) wordt de Raad voor de Kinderbescherming regelmatig gehoord, maar hiervoor bestaat geen wettelijke hoorplicht. De kerntaken van de Raad voor de Kinderbescherming zijn:

 

·         het doen van onderzoek in situaties waarin de fundamentele rechten van het kind dreigen te worden geschonden;

 

·         voorlichting en advies geven aan justitie;

 

·         het rekestreren (indienen van verzoekschriften) tot een maatregel van kinderbescherming.

 

Slechts in uitzonderlijke gevallen worden justitiële maatregelen bij de rechter uitgelokt. Het is lastig een grens te trekken tussen onderzoek en hulpverlening. Het vertrouwen van de ouders in een maatschappelijk werker kan wel eens omslaan als deze tot de conclusie komt dat een justitiële maatregel moet worden ingevoerd.

 

Eén van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming is het geven van voorlichting en advies aan de rechter, de officier van Justitie en de minister van Veiligheid en Justitie en zijn/haar staatssecretaris. Ook dient de Raad voor de Kinderbescherming indien nodig rechterlijke beslissingen uit te lokken omtrent het gezag over kinderen. Dit doet de Raad met een verzoekschrift. Naast deze taken moet de Raad voor de Kinderbescherming ook toezicht houden op het verblijf van kinderen en jeugdigen in een pleeggezin of inrichting. Ook dient de Raad te voorzien in vroeghulp voor minderjarige in verzekering gestelde verdachten. Soms voorziet Bureau Jeugdzorg in deze vroeghulp.

 

De kinderrechter

Naar behoefte is binnen de rechtbank minimaal één rechter belast met de behandeling van zaken met betrekking tot kinderen. In de meeste zaken spreekt de rechter alleen. Een deel van de taken van de kinderrechter wordt overgenomen door de plaatsvervangend kinderrechter. De kinderrechter kan ook optreden als plaatsvervangend politierechter. Het gaat hierbij om alleensprekende rechtspraak in eenvoudige strafzaken. Bij ingewikkelde zaken spreekt de kinderrechter niet alleen, maar samen met twee collega’s. Taken van de kinderrechter:

·         oordelen in gezagskwesties

 

·         behandeling van verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming gericht op de Pleegkinderenwet

 

·         strafzaken tegen jeugdige verdachten behandelen

 

·         beslissingen nemen over de instelling en de duur van de ondertoezichtstelling

 

De officier van justitie belast met kinderzaken

De officier van justitie wordt gewoonlijk aangeduid met Openbaar Ministerie (OM). Het OM neemt besluiten over opsporen en het al dan niet vervolgen van strafbare feiten. Wanneer wordt besloten om niet te vervolgen is er sprake van een sepot.

 

De officier belast met kinderzaken hoort ook bij het OM en doet in het beginsel dezelfde taken als de ‘normale’ officier van justitie. Toch zijn er wel wat verschillen tussen beide functies aan te merken. Zo moet er in jeugdzaken veel beter naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden gekeken. Ook de Raad voor de Kinderbescherming speelt hierbij een rol.

 

Kinderpolitie

Niet elk regionaal korps van de politie heeft een gespecialiseerde eenheid in kinder- of jeugdzaken. Tegenwoordig komt het er in de praktijk veelal op neer dat er regelmatig contact is tussen de politie, officier van justitie en de Raad voor de Kinderbescherming. Zeker wanneer er net een nieuwe zaak is geopend. Veel kinderzaken zoals Halt- en Stop-projecten komen nooit onder de ogen van justitie, maar worden alleen door de politie afgehandeld.

 

Bureau Jeugdzorg als uitvoerder van voogdij en gezinsvoogdij en de jeugdreclassering

Bureau Jeugdzorg is belast met het uitvoeren van instellingsvoogdij over minderjarige vreemdelingen, onder andere aan amv’s (alleenstaande minderjarige vreemdelingen). Wat betreft de gezinsvoogdij zijn de taken gericht op het continueren van de gezinssituatie zolang dit mogelijk is. Verder wil men natuurlijke gezagsverhoudingen bevestigen, waarmee gedoeld wordt op het plaatsen van jongeren in een pleeggezin wat perspectief biedt voor een langdurig verblijf. Dit is beter voor de jongere en het pleeggezin. Er zal altijd getracht worden om de eigen ouders een zinvolle rol te laten spelen in het leven van het kind, ook al is dit mogelijk een rol-op-afstand.

Minderjarigen die onder toezicht gesteld zijn verblijven thuis, in instellingen, op kamers en soms in pleeggezinnen. De ondertoezichtstelling wordt in den beginnen gezien als een tijdelijke maatregel met veel aandacht voor de band tussen de ouders en het kind. Over het begin en de verlenging van de ondertoezichtstelling wordt een beslissing genomen door de kinderrechter. Ook kan de rechter de ondertoezichtstelling beëindigen.

 

In de Wet op de Jeugdzorg staat dat Bureau Jeugdzorg zorg voor de jeugdreclassering moet dragen. De belangrijkste taken die tot de jeugdreclassering behoren zijn:

 

·         het helpen en steunen van de jongere die in contact komt met justitie

 

·         een voorwaardelijke invrijheidstelling

 

·         een voorwaardelijke veroordeling

 

·         een voorwaardelijke schorsing van de voorlopige hechtenis

 

Hoofdstuk 9 Verblijf buiten het eigen gezin

 

9.1 Inleiding

Er zijn veel verschillende soorten verblijfplaatsen buiten het eigen gezin. Sommige plaatsingen in verblijfhuizen buiten het eigen gezin zijn vrijwillig gerealiseerd. Andere kinderen of jongeren moeten onvrijwillig opgenomen worden in een tehuis. Bij vrijwillig verblijf kan gedacht worden aan ouders die vanwege hun beroep of speciale zorg (zonder geïndiceerde jeugdzorg) hun kinderen in tehuizen plaatsen, bijvoorbeeld een schippersinternaat of een inrichting voor verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapte jongeren/kinderen. Bij verplichte plaatsingen kunnen we natuurlijk denken aan verblijf in pleeggezinnen of (psychiatrische) opvangtehuizen in het kader van ondertoezichtstelling, ontheffing of ontzetting. Van verplichte opneming is ook sprake als een jongere naar een justitiële jeugdinrichting wordt overgeplaatst. Een andere optie is een plaatsing in een pleeggezin.

 

9.2 Verblijf buiten het eigen gezin

 

Verblijf buiten het gezin op justitiële of vrijwillige basis

Verblijf buiten het eigen gezin op vrijwillige basis is vaak bedoeld om ondersteuning en hulp te krijgen bij opvoedingsproblemen. Voor deze plaatsing op vrijwillige basis is echter wel een indicatie van Bureau Jeugdzorg nodig. Deze vorm van hulpverlening kan echter wel als dwang ervaren worden, omdat ouders ervoor kiezen omdat het nu eenmaal nodig is om tot een oplossing te komen. Liever hadden ze het echter niet via deze weg gedaan. Uitgangspunt voor vrijwillige plaatsingen is dat de ouders en de jongere ermee instemmen. Tegenwoordig is de nadruk verschoven van justitiële plaatsingen naar vrijwillige plaatsingen. De oorzaak hiervan is dat men verwacht dat vrijwillige hulpverlening meer baat heeft dan gedwongen hulpverlening. Bij vrijwillige hulpverlening staan ouders en de jongere immers achter de gekozen hulpverlening en zijn ze daardoor meer gemotiveerd om hun best ervoor te doen. Een andere oorzaak voor de veranderde invalshoek is dat er tegenwoordig met de Wet op de jeugdzorg ook meer mogelijkheden zijn om vrijwillige hulpverlening te financieren.

 

Ook voor gedwongen verblijf is een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg nodig, er gaat echter ook een maatregel van het Burgerlijk Wetboek aan vooraf. Voorlopige hechtenis hoort ook bij gedwongen verblijf buiten het gezin. Jeugdzorg wordt onderscheiden in jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Bij observatiediagnostiek is het zo dat de jongere verplicht ook moet worden opgenomen in een instelling die zich speciaal hiermee bezighoudt. Verblijf in een ander gezin of in een tehuis is alleen geoorloofd als men in het eigen gezin niet met de problemen van de jongere om kan gaan en het noodzaak is voor de gezinssituatie dat de jongere elders verblijft.

De indicatie tot verblijf

In het indicatiebesluit wordt melding gedaan of er 24-uurs opvang nodig is of slechts voor delen van een etmaal. Het indicatiebesluit wordt gebruikt bij het opstellen van het hulpverleningsplan.

Er zijn twee verschillende soorten justitiële jeugdinrichtingen: behandelinrichtingen en opvanginrichtingen. En binnen deze inrichtingen zijn er twee vormen van beveiliging mogelijk: beperkte beveiliging of normale beveiliging. In crisissituaties waarbij de jongere onmiddellijk uit huis geplaatst moet worden, kiest men altijd voor normale beveiliging. De problematiek van de jongere is dan zodanig dat crisisplaatsing nodig is en in de meeste gevallen zal er dan na onderzoek toch normale beveiliging nodig zijn.

 

Plaatsing in justitiële jeugdinrichtingen

Ten gevolge van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd door de rechter moet de jeugdige verblijven in een justitiële jeugdinrichting. Deze inrichtingen werken op basis van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (BJJI).

 

9.3 Residentiële instellingen voor jeugdhulp

 

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor residentiële jeugdzorg is de Wet op de jeugdzorg en deze geldt voor zowel de vorm van verblijf als de andere vormen van jeugdzorg: observatiediagnostiek en jeugdhulp. Residentiële hulpverlening is meestal te vinden in particuliere instellingen. Ter illustratie, er zijn slechts acht rijksinstellingen en ongeveer honderdtwintig particuliere instantie. De subsidiëring (met de WJZ) geschiedt met behulp van een functiegerichte benadering. Concreet houdt dit in dat er wordt gekeken naar de aanspraak op zorg (los van de organisatorische eenheid waarin de jongere zich bevindt) en de duur van het verblijf. De residentiële instellingen moeten zoveel mogelijk op een normale gezinssituatie lijken en daarbij wordt gelet op fysieke, sociale en pedagogische aspecten. Er dient structuur en regelmaat te zijn, indien nodig kan ondersteund worden in huishoudelijke en persoonlijke verzorging (uiteraard afgestemd op de leeftijd van de jongere) en het hulpverleningsplan dient zo geformuleerd te zijn dat er praktische en methodisch verantwoordelijke hulp en ondersteuning wordt gegeven. Bij de uitvoering van dit plan moet de instelling Bureau Jeugdzorg regelmatig op de hoogte stellen over het verloop, zodat er een evaluatie kan plaatsvinden. Ook worden de ouders hierover ingelicht. Overigens gaat het bij residentiële instellingen om 24-uurs opvang.

 

Semi-residentiële voorzieningen

In tegenstelling tot jongeren die in residentiële instanties verblijven hebben jongeren die in semi-residentiële opvang zitten meer contact met de ouders. Jongeren in residentiële instanties zitten 24 uur per dag in de instelling en ondanks vastgestelde contactmomenten en regelmatig een weekendje naar huis, verzwakken de contacten met het thuisfront. Bij semi-residentiële opvang gaat het meestal om dagcentra, waar de jongere een deel van het etmaal verblijft. Bekend voorbeeld is de Boddaerthuizen, waarbij kinderen met relationele en opvoedingsproblemen overdag terecht kunnen. Ouders worden nauw betrokken bij de behandeling van het kind die gericht is op herintegratie van het gezin.

 

Rechtspositie van de jongere

De jongere is minderjarig. De ouders (of de voogd) dragen de verantwoordelijkheid over de opvoeding van het kind. Echter, de grootste beslissingsbevoegdheid ligt bij Bureau Jeugdzorg. De jongeren (van twaalf jaar en ouder) hebben echter ook nog een aantal rechten, namelijk:

 

·         Het inzagerecht

 

·         Het klachtrecht

 

·         Het medezeggenschap in de WJZ

 

·         Het recht om een oordeel te geven over:

o       De aanvraag van de indicatie

o       De totstandkoming van het hulpverleningsplan

o       De wijziging van het hulpverleningsplan

 

De ouders

Het recht van jongeren hangt af van de manier waarop de plaatsing in een tehuis tot stand is gekomen; gedwongen of vrijwillig. Bij plaatsing op vrijwillige basis hebben ouders zelf nog het gezag over hun kind. De ouders kunnen zelf, op basis van advies van betrokken instanties, besluiten in hoeverre zij meewerken aan de hulpverlening. De beslissingen die zij maken zijn doorslaggevend voor het verdere verloop. In de andere situatie krijgen de ouders steeds te maken met beslissingen van derden. Verder blijkt dat ouders die proberen om een emotionele band te bewaren of te verkrijgen met hun kind, eerder op terugkeer naar huis kunnen rekenen. De juridische verhouding tussen ouders en kind doet er dan niet zoveel toe. Verblijf van een kind in het weekend in het eigen gezin wordt gezien als belangrijk hulpmiddel om vervreemding te voorkomen.

 

9.4 Justitiële jeugdinrichtingen

 

Wettelijke basis

De grond voor plaatsing in een justitiële inrichting is een uitspraak van de rechter. Het doel van deze plaatsing is beveiliging, opvoeding en resocialisatie. Daarvoor kunnen de volgende kenmerken genoemd worden:

 

·         Het ingesloten zijn met de daaraan verbonden vrijheidsinperkingen en inperkingen van rechten

 

·         Het onder gezag gesteld zijn van de met de tenuitvoerlegging belaste functionarissen

 

·         Het feit dat het aanbod van activiteiten en begeleiding van de jongere in de groep in het kader dient te staan van zijn ontwikkeling naar de volwassenheid

 

·         De voorbereiding van de jongere op de ‘vrije’ maatschappij

 

In principe worden hier geen kinderen jonger dan twaalf geplaatst, maar soms komt dit toch voor door het gebrek aan passende mogelijkheden.

 

Beheer van de overheid of particuliere inrichting

Het aantal rijksinrichtingen wordt bepaald door de minister van Veiligheid en Justitie. De minister draagt ook de eindverantwoordelijkheid.

 

De bestemming van justitiële jeugdinrichtingen

De minister van Veiligheid en Justitie kan bepalen welke bestemmingen/afdelingen er moeten zijn. Zo kan hij bijvoorbeeld eisen dat er een startunit is, een drugsvrije afdeling, een verblijfsafdeling, een afdeling voor een specifieke groep jongeren zoals zedendelinquenten of jongeren met een psychiatrische stoornis, of een afdeling die speciaal gericht is op een bepaald type activiteiten.

 

Justitiële jeugdinrichtingen vangen verschillende soorten jeugdigen op:

 

·         jeugdigen in voorlopige hechtenis

 

·         jeugdigen waarbij er sprake is van vervangende jeugddetentie

 

·         jeugdigen onder de achttien jaar die onder de BOPZ vallen

 

·         jeugdigen die vallen onder de jeugddetentie of PIJ-maatregel die nog geen achttien jaar zijn en te maken hebben met ernstige opgroei- en opvoedingsproblematiek

 

Ook jongeren met een tbs maatregel (meerderjarigenstrafrecht) die nog geen 23 jaar zijn, kunnen in een justitiële jeugdinrichting worden opgevangen.

 

Er zijn verschillende soorten justitiële jeugdinrichtingen, ingedeeld op beveiliging. Er zijn drie soorten inrichtingen:

 

·         open inrichting/afdeling

 

·         besloten inrichting (beperkte beveiliging)

 

·         gesloten inrichting (normale beveiliging)

 

Meestal worden jongens en meisjes in inrichtingen gescheiden. Wel kunnen er gezamenlijke activiteiten worden ondernomen.

 

Rechtspositie van de minderjarige

Jongeren hebben het recht om bezoek te ontvangen en telefoongesprekken te voeren, de mogelijkheid tot verlof en proefverlof, ze mogen brieven versturen en hebben het recht om een opleiding te volgen. De huisregels bepalen in hoeverre hierin tegemoet kan worden gekomen. Toch heeft de instelling ook een aantal rechten die voor de jongere minder fijn kunnen zijn, zoals het recht om de jongere (lichamelijk) te onderzoeken, het gebruik van geweld tegen de jongere, soms zijn er beperkingen wat betreft de vrije uitoefening van een godsdienstige overtuiging of de kleding en andere van het lichaam gescheiden stoffen.

 

In 2010 is de BJJI aangevuld. Er is bijvoorbeeld een time-outvoorziening opgenomen in de wet. Met deze voorziening kan de jeugdige voor korte tijd buiten de groep worden geplaatst. Het behandelen verblijfsplan zijn vervangen door het perspectiefplan. Ook is een verplichting tot nazorg na het verblijf in de instelling nu bij wet geregeld.

 

De ouders

De ouders hebben geen of slechts gedeeltelijk het gezag over het kind. Het blijft echter belangrijk dat de ouders een (emotionele) band met hun kind onderhouden. Daarbij moeten ze zich houden aan de bezoekregeling. Ook kan de jongere gebruik maken van verlofregeling.

 

9.5 Gesloten jeugdzorg

Per 2008 is er een belangrijke verandering geweest in de regeling voor uithuisplaatsing van jongeren onder voogdij van een rechtspersoon, Bureau Jeugdzorg of Stichting Nidos. Ook de regeling voor ondertoezichtstelling is gewijzigd. Jongeren worden niet langer in het beginsel in een justitiële jeugdinrichting, maar in een gesloten inrichting voor jeugd en gezin geplaatst. Dit wordt ook wel een jeugdzorg-plus-inrichting genoemd. Ook jongeren die er zelf mee instemmen en waarvan de ouders ermee instemmen kunnen zonder ondertoezichtstelling in een jeugdzorg-plus-instelling worden geplaatst. De regelingen gelden voor jongeren tot 21 jaar. De rechter maakt in principe alleen gebruik van de jeugdzorg-plus regeling voor jongeren tussen de achttien en 21 jaar indien de jongere zelf de behandeling in de instelling af wil maken.

 

De kinderrechter mag pas na een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg een machtiging tot de gesloten jeugdzorg geven. Het indicatiebesluit is pas rechtsgeldig wanneer een gedragswetenschapper die de jeugdige even daarvoor heeft onderzocht hiermee instemt. Bij een jongere die onder toezicht staat, wanneer ondertoezichtstelling voor een jongere wordt aangevraagd of als de jongere onder voogdij van een rechtspersoon staat is het indicatiebesluit niet nodig. Wel moet de jongere in deze gevallen zijn onderzocht door een gedragsdeskundige die instemt met de machtiging en moet de Raad voor de Kinderbescherming aangeven dat het noodzakelijk is de jongere in een jeugdzorg-plus-inrichting te plaatsen.

 

Bekijk tabel 9.1 op pagina 223 (Jeugd en Recht, 2010) voor een overzicht van de inrichtingen voor gesloten jeugdzorg in Nederland.

 

De regels waar een jongere in een jeugdzorg-plus-inrichting aan moet houden zijn zowel de huisregels als individuele regels. Deze individuele regels zijn opgenomen in het hulpverleningsplan en kunnen bijvoorbeeld inhouden dat de jongere wel of niet op verlof mag en of en aan welke hulpverleningsprogramma’s de jeugdige mee moet doen.

 

9.6 Pleegzorg

 

Algemeen

De laatste jaren zien we een stijging van het aantal pleeggezinplaatsingen. Waarschijnlijk komt dit doordat men – zeker bij jonge kinderen – aan pleegzorg de voorkeur geeft boven residentiële zorg. Er is sprake van pleegzorg als de pleegkinderen, de ouders en de pleegouders begeleiding krijgen. Er zijn veel verschillende vormen van pleegzorg en ze zijn ook op verschillende manier in te delen. Zo heb je bijvoorbeeld tijdelijke pleegzorg en ‘pleegzorg als opvoedingsarrangement’. Bij de laatste vorm gaat het om meer permanente plaatsingen in pleeggezinnen. Hierbij kan het gezag in de toekomst ook overgedragen worden naar de pleegouders, indien zij dit willen. Belangrijk is dat de jongere in staat is een relatie aan te gaan met het pleeggezin, en of de pleegouders het bestaan van een ouderlijk gezin aankunnen. De rechtspositie van pleegouders is sinds 2013 fors verbeterd. De hoop is dat er hierdoor meer mensen zijn die een pleegkind willen opvangen. Sinds 2013 zijn de volgende verbeteringen van kracht gegaan:

 

·         de positie van de pleegouders is vastgelegd in de wet

 

·         het gezinsvoogdijplan of jeugdreclasseringsplan wordt afgestemd met de pleegouders

 

·         pleegouders hebben een instemmingsplan met betrekking tot het hulpverleningsplan

 

·         de informatieverstrekking naar pleegouders toe moet worden verbeterd

 

·         pleegouders hebben recht op een vertrouwenspersoon

 

·         de onderhoudsverplichting van de pleegoudervoogden bestaat niet meer

 

In de Wet op de jeugdzorg gaat men ervan uit dat de pleegouders met de zorgaanbieder een pleegcontract sluiten. Hierin worden ook afspraken gemaakt over omgang met de eigen ouders van het kind. De ouders die pleegzorg willen bieden worden eerst gecontroleerd op geschiktheid en indien nodig worden er eisen aan het gezin gesteld. Zo kunnen er bijvoorbeeld grenzen gesteld worden aan het maximum aantal pleegkinderen in het gezin en kwaliteitseisen opgesteld worden. Ook de eisen die aan het pleeggezin worden gesteld en de pleegvergoeding zijn in het pleegcontract opgenomen.

 

 

Voorzieningen op het terrein van de pleegzorg

Gedurende de periode van pleegzorg moeten zowel het kind als de ouders als de pleegouders worden begeleid. Instellingen houden zich daarnaast onder andere bezig met het werven van pleeggezinnen en het opstellen van een hulpverleningsplan. Ook financieren deze instellingen de zorg die de pleegouders het pleegkind geven. Er waren in de Wet op de jeugdhulpverlening drie soorten voorzieningen van pleegzorg vastgelegd:

 

·         voorzieningen voor pleegzorg

 

·         instellingen van therapeutische gezinsverpleging

 

·         centrales voor pleeggezinnen

 

In de nieuwe WJZ bestaan deze voorzieningen niet meer. Er wordt nu meer naar het individuele geval gekeken en passende zorg geboden aan het individu.

 

Pleeggezinnen

De verzorging en opvoeding van een pleegkind wordt in zijn geheel gedaan door de pleegouders. Het zoeken en selecteren van nieuwe pleeggezinnen is een intensieve arbeid. Met behulp van advertenties, voorlichting aan hulpverleningsinstanties over de behoefte aan nieuwe pleeggezinnen en via folders bij huisartsen e.d. wordt geprobeerd om nieuwe gezinnen te vinden die zich willen openstellen voor pleegzorg. Gelukkig zijn er ook ouders die zich spontaan aanmelden. Het is trouwens ook mogelijk dat alleenstaande mensen en mensen die op een andere basis dan het huwelijk samenwonen pleegkinderen opnemen.

 

Behalve een indeling wat betreft de duur van de pleegzorg kan er ook een indeling gemaakt worden in het type pleegzorg. Zo zijn er opvanggezinnen, dat zijn pleeggezinnen die in crisissituaties het kind een thuis bieden. Binnen drie maanden tijd moet er duidelijkheid zijn ontstaan omtrent de problemen die het kind heeft en over de noodzaak en vorm van verdere hulpverlening. Verder zijn er de pleeggezinnen die gericht zijn op volledige verzorging en opvoeding. Hierbij neemt het kind een plaats in het gezin in die vergelijkbaar is met de positie van een eigen kind, al dan niet met contacten met zijn eigen ouders. Voor kinderen die al enigszins zelfstandig kunnen wonen, maar die verzorging niet geheel kunnen missen, bestaan er kostgezinnen. Ook zijn er de kinderen die zodanige problematiek met zich meedragen dat therapeutische hulpverlening en begeleiding nodig is om kinderen goed in deze therapeutische pleeggezinnen te laten functioneren. Meestal gaat het hierbij om langdurige plaatsingen. De laatste variant die bestaat zijn de gezinnen waar vooral tehuiskinderen weekends en vakanties kunnen verblijven. Een bijzondere vorm van pleegzorg is verblijf in een zogenaamd netwerkgezin, daarbij wordt het kind geplaatst bij familie of kennissen van het ouderlijk gezin. Een andere bijzondere vorm van pleegzorg is pleegzorg aan allochtone kinderen, waarbij een pleeggezin wordt gezocht met een vergelijkbare achtergrond.

 

Wat betreft pleegzorg bestaat de hulpverleningsvariant en de opvoedingsvariant. De hulpverleningsvariant is gericht op specifieke hulp, het wordt ook wel de perspectief zoekende pleegzorg genoemd. De opvoedingsvariant wordt ook wel de perspectief biedende hulpverleningsvariant genoemd. Er is meer zekerheid wat betreft de permanentie van het verblijf, kortom het is meestal langdurige pleegzorg.

 

Een meer recent ontwikkelde vorm van pleegzorg is de MTFC: Multidimensional Treatment Foster Care. Dit programma richt zich op drie leeftijdsgroepen jongeren tussen de drie en achttien jaar waarbij grote gedragsproblemen en delinquent gedrag een rol spelen. De jongeren zijn door de jeugdrechter veroordeeld of verblijven in een residentiële jeugdinrichting. De MTFC valt qua zwaarte in tussen een celstraf en een taakstraf. In een speciaal voor de jongere geselecteerd opvoedgezin wordt de jongere door getrainde ouders begeleid en ondersteund. Er is sprake van strikt toezicht. Meestal kan de jongere na het MTFC programma weer terug naar huis. MTFC kan vooral bij jongere kinderen (drie tot zeven jaar) ook bij ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel worden ingezet.

 

Rechtspositie van de pleegouders

Pleegouders treden eigenlijk in de plaats van de eigen ouders van het kind, zij zorgen namelijk voor de opvoeding en verzorging van het kind. Er is wel een heel groot verschil met gewone ouders, want pleegouders dragen niet het gezag over hun pleegkinderen. Pleegouders hebben volgens de Wet op de jeugdzorg wel het klachtrecht, recht op financiering van de pleegzorg en medezeggenschap. Wat betreft schoolkeuze en andere ingrijpende beslissingen moet het kind zich wenden tot de gezagsdragende (eigen) ouders. Na één jaar pleegzorg krijgen pleegouders er een recht bij, namelijk het blokkaderecht. Het blokkaderecht houdt in dat pleegouders een wijziging van het verblijf van het pleegkind (gewenst door de gezagsdrager) kunnen blokkeren en hiermee niet akkoord gaan indien zij dit in het belang van het kind achten. Aan dit blokkaderecht zit wel een voorwaarde, want die één jaar durende pleegzorg moest wel met instemming van de gezagsdrager (ouders of voogd) geschieden.

 

Voordat een kind in een pleeggezin wordt geplaatst wordt er een pleegcontract opgesteld. Dit wordt geregeld door de begeleidende zorgaanbieder. Het pleegcontract omvat onder andere regels over de verzorging en opvoeding en de beslissingsbevoegdheden van de pleegouders.

 

Pleegkinderenwet

Veel pleeggezinnen en pleegkinderen vallen buiten deze wet omdat zij al aanspraak maken op de Wet op de jeugdzorg. De reikwijdte van deze wet is dus erg beperkt. Er is alleen toezicht op pleeggezinnen en inrichtingen.

 

De jongere en zijn ouders

De verhouding tussen de ouders en professionele hulpverleners of groepsleiders in tehuizen is vrijblijvender dan de verhouding tussen ouders en pleegouders van het kind. Een belangrijk verschil is het blokkaderecht. Alleen pleegouders kunnen hier namelijk een beroep op doen. In het pleeggezin hoort het kind echt bij het gezin en hierdoor kan verwijdering ontstaan tussen het kind en de eigen ouders. De ouder kan dan nog wel gezagsdrager zijn, maar de emotionele band met het kind wordt aangetast of gaat verloren. Dit is zeker het geval als de ouders weinig contact hebben met het kind. Dit kan ook meespelen in de beslissing van de ouders voor de keuze tussen plaatsing in een inrichting of plaatsing in een pleeggezin.

 

Hoofdstuk 11 Internationale aspecten van het jeugdrecht en de jeugdhulpverlening

 

11.1 Inleiding

Er is niet alleen steeds meer sprake van grensoverschrijdend verkeer, er is ook in toenemende mate sprake van internationalisering in ons eigen land. Wat betreft rechtszaken is er dikwijls onduidelijkheid of internationale of nationale rechtsregels geldig zijn. In het algemeen kan gesteld worden dat internationale rechtsregels gelden boven nationale rechtsregels. Soms kan het bijvoorbeeld onrechtvaardig zijn om personen of landen die het aangaat volgens het Nederlandse recht te beoordelen.

 

11.2 Verdragen

Een verdrag wordt gesloten tussen staten onderling of tussen staten en internationale organisaties. Verdragen zijn de belangrijkste bronnen voor het internationale recht. In een verdrag worden regelingen getroffen over bepaalde zaken of bepaalde kwesties worden beslecht. In de meeste verdragen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen.

 

Het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

De belangrijkste rechten van de mens zijn dat deze vrij is in wat hij doet zonder enig onderscheid op basis van geslacht, ras, kleur, taal, vermogen, politieke of andere mening, godsdienst, nationale of maatschappelijke afkomst, behoren tot een nationale minderheid, geboorte of andere status. Verder heeft iedereen recht op een privéleven en respect hiervoor en mensen die de huwbare leeftijd hebben mogen – indien zij dit beiden willen – trouwen.

 

Het Verdrag inzake de rechten van het kind

Het IVRK geldt voor alle minderjarigen en het gaat om burgerlijke, politieke, sociale, economische en culturele rechten voor het kind. De overheid is verplicht het kind te beschermen tegen inmenging van anderen in het privéleven van het kind en de overheid moet waarborgen dat een kind niet van zijn ouders gescheiden kan worden. Ook moet de overheid waarborgen dat het kind toegang heeft tot voorzieningen in de gezondheidszorg. De overheid is verplicht deze rechten van het kind zowel aan volwassenen als aan kinderen, op grote schaal bekend te maken.

 

Het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

Dit verdrag is in Nederland in 2002 ingegaan. Bekijk pagina 249-250 van Jeugd en Recht (2010) voor de bij het verdrag betrokken landen.

Soms hebben kinderen bescherming nodig in een ander land dan het land waarvan zij de nationaliteit bezitten. De hoofdregel is dat de Nederlandse rechter het Nederlandse recht toepast. Dit heeft te maken met het feit dat de staat waarin de jeugdige persoon zich bevindt als eerstverantwoordelijke wordt gezien en daarna pas de verantwoordelijkheid ligt bij de staat waarin de jongere onderdaan is. De landen die betrokken zijn bij een zaak houden met elkaar contact over de genomen kinderbeschermingsmaatregelen. Een zwak punt van het verdrag is dat de beide landen wel de genomen maatregelen erkennen, maar niet verplicht zijn om ook aan de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de maatregelen mee te werken.

 

Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid

Sinds 2005 is de bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid van kracht. De meeste onderwerpen in deze verordening staan ook in het Haags Kinderbeschermingsverdrag. Deze verordening heeft alleen betrekking op lidstaten van de Europese Unie. Met de verordening kan een omgangsrecht over de grens worden geregeld. Het heeft betrekking op echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van een huwelijk, allen in verband met de ouderlijke verantwoordelijkheid.

 

De bevoegdheid met betrekking tot deze verordening ligt bij de rechtelijke macht in het land waar het kind de gewone verblijfplaats heeft. Ook bij verhuizing blijft de oorspronkelijke rechter bevoegd.

 

Het Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen

Dit verdrag is bedoeld om internationale kinderontvoering tegen te gaan. Kinderen jonger dan zestien jaar mogen niet zomaar zonder toestemming van de al dan niet gezagsdragende ouder naar een andere lidstaat worden overgebracht. Hierdoor heeft de gezagsdragende ouder immers niet meer de mogelijkheid om het feitelijke gezag over het kind uit te voeren en de niet met het gezag belaste ouder kan niet van zijn omgangsrecht gebruik maken. Indien er toch sprake is van kidnapping, hebben de betrokken personen zes maanden de tijd om het kind terug te eisen. Binnen zes maanden zal automatische teruggave van het kind plaatsvinden. Als de termijn van zes maanden al verstreken is, kan de rechter beslissen dat teruggave niet in het belang van het kind is, omdat het kind al teveel geïntegreerd is in de nieuwe omgeving.

 

Het Haags Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de internationale ontvoering van kinderen

Een andere naam voor dit verdrag is het ‘antikidnapverdrag Haagse Conferentie’. Het is eveneens bedoeld om kidnapping van jongeren beneden de zestien jaar tegen te gaan. Het verdrag staat voor onmiddellijk herstel van de gezinssituatie, zoals deze voor de voor de ontvoering was. Men veronderstelt dat het ontvoeringsprobleem alleen opgelost kan worden wanneer het kind direct terugkeert naar het land waar het vandaan komt. Het Haags Verdrag is bedoeld voor iedere ontvoering (onafhankelijk van een voorafgaande gezagsbeslissing), dit in tegenstelling van het Europees Verdrag. Een verzoek om onmiddellijke terugkeer van het kind wordt ingewilligd als het verzoek binnen één jaar na de ontvoering is ingediend, anders kan het kind teveel ingeburgerd zijn in de nieuwe omgeving. Het Haags Verdrag en het Verdrag inzake de rechten van het kind zijn voor de tenuitvoerlegging afhankelijk van een Centrale Autoriteit, in dit geval is dat een afdeling van het ministerie van Justitie. De rechter kan weigeren om de terugkeer van een kind te bevelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als een kind bezwaar maakt tegen zijn terugkeer, of als de ouder/ontvoerder duidelijk kan maken dat er ernstig risico bestaat bij het kind als deze terugkeert. Het belang van het kind staat in het verdrag centraal.

 

Verdrag voor de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik

Eind 2007 is er een verdrag tot stand gekomen dat de seksuele uitbuiting en het seksueel misbruik van kinderen wereldwijd tegen moet gaan.

 

Alimentatieverdragen

Volgens het EEG-executieverdrag mag de Nederlandse rechter een beslissing nemen over de kinderalimentatie als het kind in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. Wanneer een alimentatiebeslissing in een ander land wordt gegeven dan een land dat aangesloten is bij het EEG-executieverdrag, wordt dit in alle andere aangesloten staten erkend.

 

11.3 Vreemdelingenrecht

 

Algemeen

Het vreemdelingenrecht houdt zich bezig met personen die op grond van de Rijkswet op Nederlanderschap geen Nederlander zijn en ook niet op grond van een andere wet als Nederlander worden behandeld. De toepassing van de regels zijn uitgewerkt in beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire 2000. Met behulp van deze regels kunnen mensen, die op grond van geen enkele wet als Nederlander behandeld mogen worden, uit Nederland gezet worden of niet toegelaten worden in ons land.

 

 

De rechtspositie van jeugdige vreemdelingen

Als het over jeugdige vreemdelingen gaat zijn er grofweg drie groepen te onderscheiden:

 

·         Kinderen die in Nederland willen blijven omdat hun ouders hier wonen

o       In het kader van gezinshereniging legaal in Nederland toegelaten

o       Geboren uit ouders met een niet-Nederlandse nationaliteit

 

·         Kinderen die in Nederland in een (adoptief) pleeggezin zijn opgenomen

 

·         Jongeren die naar Nederland komen om bijvoorbeeld een studie te volgen of omdat zij uit vrees voor vervolging niet meer in hun eigen land kunnen wonen. In het laatste geval gaat het om alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s).

 

Halverwege 2013 is er een nieuw beleid gekomen betreffende amv’s. De amv’er moet op deze manier sneller duidelijkheid krijgen of hij of zij moet terugkeren of mag blijven. Wanneer er bescherming nodig is, komt de amv’er in aanmerking voor asiel. Wanneer er geen bescherming nodig is, moet hij of zij terug naar het land van herkomst. Dit mag alleen als de opvang daar goed geregeld is (familie, opvanghuis). Amv’s kunnen ook een buitenschuldvergunning (vijf jaar geldig) krijgen om hier te blijven, bijvoorbeeld wanneer het land van herkomst geen onderdanen terugneemt.

 

Totdat hij of zij achttien is, krijgt de amv’er een voogd toegewezen via Stichting Nidos.

 

·         Status van de vluchteling

Indien een vluchteling komt uit een land waar hij of zij wordt vervolgd op basis van de godsdienstige of politieke overtuiging, nationaliteit, ras of sociale status krijgt de vluchteling een verblijfsstatus van onbepaalde duur in Nederland.

 

·         Vreemdelingenbewaring

Gezinnen met kinderen mogen alleen bij uitzondering in de vreemdelingenbewaring terecht komen. Dit mag alleen nog als de gezinnen zich aan toezicht hebben onttrokken. Als dit niet zo is, komt het gezin op een gezinslocatie. De terugkeer naar het eigen land staat hierbij centraal. Ruim 4/5 van de mensen in de vreemdelingenbewaring gaat binnen drie maanden terug naar het land van herkomst. Een vreemdeling kan alleen in vreemdelingenbewaring worden gezet indien  hij of zij niet meewerkt aan de terugkeer, bij een risico op het onttrekken aan toezicht en bij zicht op terugkeer op korte termijn. Het wordt dus gezien als laatste middel.

 

·         Rechtsbescherming

Bij weigering van de verblijfstitel kan bij de staatssecretaris Veiligheid en Justitie worden verzocht om herziening. De staatssecretaris laat zich hierbij vaak adviseren door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ).

 

·         Gezinshereniging

Werknemers uit het buitenland mogen sinds 1974 hun gezin laten overkomen naar Nederland. Dit geldt voor de partner en voor minder- en meerderjarige kinderen die tot het gezin behoren. Er zitten wel voorwaarden aan vast. Deze voorwaarden zijn streng. Zo moet er een basisexamen inburgering worden afgelegd en de aanvrager mag niet voor een misdrijf met justitie in aanraking zijn gekomen.

 

·         Afhankelijk verblijfsrecht

Een meerderjarige vreemdeling kan na vijf jaar hoofdverblijf in Nederland een vestigingsvergunning aanvragen. Dit geldt niet voor minderjarige vreemdelingen, omdat voor hen de jaren verblijf voor het zestiende levensjaar niet meetellen.

 

·         School en werk

Ook jeugdige vreemdelingen vallen onder de leerplichtwet. Ongeacht de verblijfsstatus hebben deze kinderen recht op onderwijs.

 

Het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid is van toepassing op vreemdelingen in Nederland. Buitenlandse werknemers krijgen bijvoorbeeld kinderbijslag, ook als hun kinderen niet in Nederland wonen.

 

Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s)

Als een amv in Nederland komt wordt zo snel mogelijk iemand toegewezen die het gezag kan uitoefenen over de AMA. De voogd is meestal iemand van de stichting Nidos te Utrecht. Via Nidos krijgen de amv’ers lesgeld, boeken en andere leermiddelen, geld voor basis- en voortgezet onderwijs, reiskosten voor onderwijs of andere noodzakelijke reiskosten. De amv’ers – twaalf tot en met zestien jaar – kunnen maximaal één maand in vreemdelingenbewaring worden gesteld, meestal in een justitiële jeugdinrichting. Voor kinderen onder de twaalf jaar wordt de asielprocedure gestart door stichting Nidos. Jongeren vanaf twaalf jaar moeten dit zelf doen. Ze moeten hierbij aannemelijk maken dat zij gegronde vrees hebben voor vervolging in hun eigen land. Dit kan zijn wegens ras, godsdienst, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde groep. Meer dan 95% van de jeugdige asielzoekers meldt zich zonder geldige papieren.

 

De relatie tussen jeugdbeschermingsmaatregelen en het verblijf van minderjarige vreemdelingen in Nederland

Er is een verband tussen het aantal kinderbeschermingsmaatregelen en het verblijf van minderjarige vreemdelingen in Nederland. Er worden namelijk relatief gezien veel meer jeugdbeschermingsmaatregelen toegepast op minderjarige vreemdelingen dan op minderjarige Nederlanders; de helft van de minderjarige vreemdelingen wordt uit huis geplaatst. De verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de minderjarige vreemdelingen relatief veel meer te maken hebben met problematiek als gestoorde gezinsrelaties en onmacht van de ouders om hun kinderen op te voeden en te verzorgen. Dit zorgt voor meer antisociaal en crimineel gedrag, en daarnaast schoolverzuim en weglopen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.