Samenvatting Boekhouden geboekstaafd 3, Tekstboek (Fuchs & Van Vlimmeren)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk A – Grond- en hulpstofkosten

In dit hoofdstuk gaan we kijken naar de kostensoort grond- en hulpstoffen. Grondstoffen gaan op in het product. En hulpstoffen maken het productieproces mogelijk, deze zijn niet terug te vinden in het product (voorbeeld benzine, olie etc.). In het hele boek en dus ook in de samenvatting gaan we uit van een industriële onderneming. Kenmerkend voor een industriële onderneming is het transformatieproces. Dit is het proces waarbij diverse productiemiddelen (zoals grondstoffen en prestaties van machines en werknemers) worden opgeofferd met de bedoeling om eindproducten te fabriceren en deze vervolgens te verkopen.

De definitie van kosten is het volgende:

Onder de kosten in een industriële onderneming verstaan we de geldswaarde van de productiemiddelen die worden opgeofferd om eindproducten op de verkoopmarkt te kunnen aanbieden.

Hierbij is het van belang of het om de werkelijke of toegestane kosten gaat:

  • Werkelijke kosten wordt berekend door de werkelijk verbruikte hoeveelheden van de verschillende opgeofferde productiemiddelen te vermenigvuldigen met de werkelijke inkoopprijzen.

  • Toegestane kosten ook wel voorgecalculeerde- of standaardkosten genoemd. Dit wordt berekend door de toegestane hoeveelheden van de opgeofferde productiemiddelen te vermenigvuldigen met de standaardprijzen. Hierbij is de toegestane hoeveelheid de hoeveelheid bij de meest efficiënte fabricagemethode. En de standaardprijs is gelijk aan de verwachte gemiddelde inkoopprijs in de komende periode.

De definitie van kostensoort: Het totaal van de kosten die verband houden met het aanwenden van een bepaald productiemiddel.

De volgende kostensoorten worden onderscheiden:

  • Grond- en hulpstoffen

  • Menselijke arbeid

  • Slijtende activa

  • Grond

  • Diensten van derden

  • Belastingen

  • Interestkosten

  • Het vormen van voorzieningen

Vaste verrekenprijs (VVP) is de administratieve prijs die wordt gehanteerd bij de registratie van grondstoffen. Dit is een geschatte gemiddelde inkoopprijs voor de komende periode. In de VVP kunnen ook de geschatte directe inkoopkosten en opslagen voor indirecte inkoopkosten en magazijnkosten zijn opgenomen. Voor prijsverschillen heeft rubriek 3 rekening 320 Prijsverschillen bij inkoop grondstoffen.

Voordelen van deze methode:

  • Vereenvoudigen en verbetering van de voorraadadministratie

  • Vereenvoudigen van de afgifte-administratie

  • Ten slotte is het een belangrijk hulpmiddel bij de controle op efficiency (doelmatigheid) in het verbruik, er wordt namelijk alleen gekeken naar hoeveelheidsafwijkingen

Directe verbruiksmeting is het geval wanneer een magazijnmedewerker de grondstoffen uit het magazijn afgeeft tegen ontvangst van afgiftebonnen. Op basis hiervan wordt de voorraadadministratie en de financiële administratie bijgewerkt.

De grootboekrekening die hierbij hoort is 300 Voorraad grondstoffen. Door inventarisatie van de werkelijke aanwezige voorraad kunnen we eventuele voorraadverschillen ontdekken. In zo’n geval wordt de voorraadadministratie aangepast.

Indirecte verbruiksmeting bepalen we het grondstofverbruik in een bepaalde periode door de beginvoorraad + ontvangen hoeveelheid – eindvoorraad (inventarisatie) = verbruik

Een nadeel van deze methode is dat je niet kunt vaststellen welke voorraad aanwezig zou moeten zijn. Hierdoor kunnen er voorraadverschillen door diefstal of breuk in het grootboek geboekt zijn als verbruik.

Directe inkoopkosten zijn inkoopkosten zoals vrachtkosten of invoerrechten die rechtstreeks betrekking hebben op een bepaalde ingekochte partij grondstoffen. (activeren van kosten)

Directe grondstofkosten kosten zijn kosten waarvan nauwkeurig en eenvoudig kan worden vastgesteld voor welk soort grondstof ze zijn gemaakt. En het tegenovergestelde geldt voor indirecte grondstofkosten.

Bij inkoopkosten is er voor een groot deel sprake van indirecte kosten en magazijnkosten.

Met behulp van opslagpercentages kunnen we de indirecte kosten naar de diverse soorten grondstof doorberekenen.

  • Werkelijke indirecte kosten, indirecte kosten die in een bepaalde periode in werkelijkheid zijn gemaakt.

  • Berekende indirecte kosten, de kosten die met behulp van een opslagpercentage zijn doorberekend aan de verschillende soorten ontvangen grondstoffen.

Deze kosten worden weergeven in rubriek 5. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

1) 510 Indirecte inkoopkosten, 515 Opslag indirecte inkoopkosten

2) 520 Magazijnkosten en 525 Opslag magazijnkosten.

Het verschil tussen de saldi op rekening 510 en 520 enerzijds en 515 en 525 anderzijds noemen we het resultaat op de indirecte kosten ofwel kostenresultaat. Dit is dus het verschil tussen de werkelijke en berekende indirecte kosten.

Hoofdstuk B – Arbeidskosten

In dit hoofdstuk gaan we kijken naar de boekingen van lonen en welke kosten er naast loonkosten nog meer zijn. Er is een onderscheid tussen brutolonen en nettolonen. Brutobedrag is het bedrag dat de werkgever als kosten boekt in rubriek 4, dit is de loon voor aftrek van inhoudingen. Het brutoloon + bijdragen Zorgverzekeringswet wordt geboekt in rubriek 2 op rekening 280 tussenrekening lonen. Rekening 280 kan echter ook Tussenrekening personeelskosten zijn, dan geldt brutoloon + overige kosten van menselijke arbeid. Aan het eind van de periode dient deze nul te zijn. Het is weer een controlerende tussenrekening.

Het nettoloonbedrag is het bedrag dat de werkgever uitbetaalt aan de werknemers, dit is de loon na aftrek van inhoudingen.

Formule: Nettoloon = Brutoloon – diverse inhoudingen.

Directe loonkosten kunnen we eenvoudig en nauwkeurig aangeven voor welke producten de loonkosten zijn gemaakt. Dit wordt geboekt in rubriek 4 op rekening 410 Directe lonen of directe personeelskosten.

Bij indirecte lonen is dit echter niet mogelijk, een voorbeelden hiervan zijn administratief personeel of het management. Dit wordt geboekt in rubriek 4 op rekening 411 Indirecte lonen. Of indirecte personeelskosten

Loonlijst is de herleiding van brutoloon naar nettoloon per werknemer.

Loonverdeelstaat is een dagboek waarin de verdeling van de brutolonen in directe en indirecte lonen plaats vindt.

Overige kosten naast het brutoloon van menselijke arbeid zijn sociale lasten (voorbeeld hiervan is de Zorgverzekeringswet), vakantietoeslag, pensioenpremies en kosten in verband met speciale voorzieningen voor het personeel (bijvoorbeeld bedrijfskleding en bedrijfsuitjes).

Hoofdstuk C – Directe en indirecte kosten

In dit hoofdstuk gaan we kosten toerekenen aan diverse interne of externe orders. Er zijn hierbij twee soorten kosten te onderscheiden: directe kosten (eenvoudig te berekenen) en indirecte kosten (lastiger te berekenen een voorbeeld van een manier is de opslagmethode).

Directe kosten zijn de kosten waarbij rechtstreeks kan worden vastgesteld voor welke order ze zijn gemaakt. Een voorbeeld hiervan is directe fabricagekosten, dit wordt gespecificeerd naar orders vastgelegd in de orderadministratie. En dit wordt vanuit rubriek 4 rekening 499 Overboekingsrekening rechtstreeks overgeboekt naar rubriek 6 rekening 600 fabricagerekening.

Wanneer we de directe kosten niet opnemen in rubriek 4, bijvoorbeeld wanneer rekening 400 Verbruik grondstoffen meteen in rubriek 6 onder rekening 600 Fabricagerekening wordt gedebiteerd zeggen we dat de directe kosten rubriek 4 passeren.

Indirecte kosten (overhead) is het niet mogelijk om deze exact toe te rekenen per order.

Het verdelen van de indirecte kosten over de verschillende orders wordt vaak gedaan met behulp van de opslagmethode of met behulp van de kostenplaatsenmethode. In dit hoofdstuk bespreken we alleen de opslagmethode en in het volgende hoofdstuk de kostenplaatsenmethode.

Opslagmethode is een manier om indirecte kosten met behulp van opslagpercentages toe te rekenen aan orders. Dit wordt gedaan voor fabricagekosten als verkoopkosten.

Met behulp van rubriek 5, wordt zoals in hoofdstuk 1 ook staat uitgelegd gekeken naar het verschil tussen de werkelijke kosten en de doorberekende kosten. Dit wordt ook wel het resultaat op indirecte kosten genoemd.

Kostenbeheersing is wanneer bijvoorbeeld de fabricagekosten niet hoger mogen zijn dan 3% van de directe fabricagekosten in die periode

Hoofdstuk D – Kostenplaatsenmethode

In dit hoofdstuk zullen we dieper ingaan op de kostenplaatsenmethode. Dit is een nauwkeurige methode dan de in het vorige hoofdstuk besproken opslagmethode. De kostenplaatsenmethode (productiecentramethode) is een toerekeningsmethode voor indirecte kosten waarbij het bedrijf administratief wordt gesplitst in een aantal kostenplaatsen. Hierover worden de indirecte kosten vervolgens verdeeld en via de verschillende kostenplaatsen worden deze kosten toegerekend aan de kostendragers (orders).

In het boek en dus ook in de samenvatting gaan we ervan uit dat afdelingen en kostenplaatsen samenvallen. Het belangrijkste kenmerk voor kostenplaatsen is dat deze homogene prestaties verrichten. Bijvoorbeeld machine-uren.

Er kunnen meerdere indelingen gemaakt worden voor de kostenplaatsen, maar onderstaande indeling is het meest van belang:

  • Hulpkostenplaatsen, dit zijn afdelingen die hun prestaties verrichten voor andere afdelingen. Bijvoorbeeld de afdeling huisvesting of de afdeling transport.

  • Hoofdkostenplaatsen, zijn daarentegen afdelingen die hun prestaties verrichten voor orders. Bijvoorbeeld de afdeling fabricage en de afdeling verkoop.

Er dient nog een ander onderscheid gemaakt te worden tussen:

  • De eerstverdeelde kosten, dit zijn de indirecte kosten die vanuit rubriek 4 worden toegerekend aan de verschillende afdelingen/kostenplaatsen. Hiervan kunnen we zeggen dat de indirecte kosten rechtstreeks door deze afdeling zijn veroorzaakt.

  • De doorbelaste kosten, dit zijn de indirecte kosten die door een kostenplaats aan andere kostenplaatsen of aan kostendragers worden doorberekend. Omdat er gebruikt wordt gemaakt van de prestaties van een andere afdeling.

Het tarief is de vooraf gecalculeerde bedrag van de toegestane kosten per prestatie-eenheid van een kostenplaats. Bij het berekenen van het tarief maken we gebruik van de delingscalculatie:

Tarief = ook wel Tt = Tc + Tv

Hierbij geldt:

Cb = Begrote totale toegestane constante kosten per periode

Vb = Begrote totale toegestane proportioneel variabele kosten in de komende periode

N = Normale hoeveelheid prestaties per periode

Hb = Begrote hoeveelheid prestaties in de komende periode

Tt = tarief (per prestatie) totaal

Tc = Tariefdeel (per prestatie) voor de constante kosten

Tv = Tariefdeel (per prestatie) voor de variabele kosten

Voorcalculatorische dekking van een kostenplaats is het totaal van de voorcalculatorisch doorberekende kosten. Begroot door het aantal prestaties x het tarief.

Voorcalculatorische kostenverdeelstaat is het overzicht waarin wordt aangegeven hoe de begrote eerstverdeelde indirecte kosten via de kostenplaatsen worden doorberekend aan de kostendragers

Voorcalculatorische dekkingsstaat is het overzicht waarin de indirecte kosten worden doorbelast door de hulpkostenplaatsen naar de overige kostenplaatsen en door de hoofdkostenplaatsen naar de orders.

Voorcalculatorische bezettingsresultaat geeft het verschil weer tussen de begrote en de normale bezetting. De formule hiervan is:

Voorcalculatorisch bezettingsresultaat = (Hb – N) x Tc

Hierbij geldt:

N = Normale hoeveelheid prestaties per periode

Hb = Begrote hoeveelheid prestaties in de komende periode

Tc = Tariefdeel (per prestatie) voor de constante kosten

Wanneer Hb > N , overbezettingswinst en Hb < N, onderbezettingsverlies.
 

Om een efficiencycontrole uit te kunnen voeren wordt er aan het eind van een periode per afdeling een vergelijking gemaakt tussen en werkelijke kosten en de toegestane kosten (werkelijke hoeveelheid prestaties x voorgecalculeerd tarief per prestatie).

Bij het rekenen met de verschillende kosten is de regel dat constante begrote kosten worden gedeeld door N en begrote variabele kosten worden gedeeld door Hb.

Hoofdstuk E – Kostenplaatsenmethode deel 2

In dit hoofdstuk gaan we nog een keer kijken naar kostenplaatsenmethode. We richten ons nu op de nacalculatorische kostenplaatsenverdeling en dekkingsstaat. Dit lijkt heel erg op de voorcalculatorische kostenverdeel- en dekkingsstaat uit het vorige hoofdstuk.

Op de nacalculatorische staat vermelden we het volgende:

  • De werkelijke indirecte kosten volgens rubriek 4, uitgesplitst per afdeling: de eerstverdeelde kosten.

  • En de doorbelastingen van afdeling naar afdeling en uiteindelijk naar de kostendragers (de afdelingen fabricage en verkoop). Dit doen we op basis van de berekening:

Werkelijk aantal geleverde prestaties x het voorgecalculeerde tarief per prestatie.

Door de toepassing van de kostenplaatsenmethode kunnen we aan het eind van een periode per afdeling vaststellen wat het verschil is tussen de werkelijke en de gedekte kosten. Als we ervanuit gaan dat het voorgecalculeerde tarief juist berekend is kunnen de verschillen verklaard worden door de volgende redenen:

  • Efficiencyverschillen

  • Prijsresultaten

  • Bezettingsresultaten

In dit hoofdstuk zullen we alleen kijken naar het nacalculatorische bezettingsresultaat.

Dit is het resultaat als gevolg van ongelijkheid tussen de normale en werkelijke bezetting. De formule om dit te berekenen is als volgt:

Nacalculatorisch bezettingsresultaat = (Hw – N) x Tc

Hierbij geldt:

N = Normale hoeveelheid prestaties per periode

Hw = Werkelijke hoeveelheid prestaties in de afgelopen periode

Tc = Tariefdeel (per prestatie) voor de constante kosten

Hoofdstuk F – Indirecte kostenbudgetten

In dit hoofdstuk gaan we kijken naar de verschillende soorten van indirecte kostenbudgetten. Omdat we gebruikt maken van de kostenplaatsenmethode gaat het om het budgetteren van de indirecte kosten per afdeling. De meeste bedrijven stellen een begroting op. Begroting is een schatting van de opbrengsten en kosten en van de ontvangsten en uitgaven in een toekomstige periode. Wanneer werknemers de cijfers in een begroting moeten halen, dan spreken we van een taakstellende begroting. Dit noemen we dan een budget. Een voorbeeld van een budget is wanneer de omzet van een winkel minstens 110,000 euro dient te zijn voor de maand januari.

In een kostenbudget komen alleen de kostencijfers voor.

Er zijn drie vormen kostenbudgetten, we maken bij alle drie gebruik van de kostenplaatsenmethode:

  • Vast kostenbudget, hierbij wordt een vast bedrag aan toegestane kosten per periode opgenomen. Het toegestane kostenbedrag is dus niet afhankelijk van de bedrijfsdrukte. Vaak bij afdelingen waarbij uitsluitend constante kosten voorkomen. Of voor afdelingen met allerlei verschillende prestaties.

Bij gebruik van een vast budget dient het voorcalculatorisch budget gelijk te zijn aan het nacalculatorisch budget.

Formule hiervan: Cb = N x Tc

Hierbij geldt:

Cb = begrote totale toegestane constante kosten per periode

N = Normale hoeveelheid prestaties per periode.

Tc = Tariefdeel (per prestatie) voor de constante kosten

Voorcalculatorische bezettingsresultaat is het verschil tussen de gebudgetteerde constante kosten = het vast budget = N x Tc en de gedekte constante kosten = Hb x Tc.

Formule : (Hb-N)xTc

Hierbij geldt:

Hb= Begrote hoeveelheid prestaties in de aankomend periode

Het budgetresultaat: is het verschil tussen de werkelijke contante kosten en de gebudgetteerde constante kosten (N x Tc)

De nacalculatorische dekking:

Hw x Tc

Hierbij geldt:

Hw = Werkelijke hoeveelheid prestaties in de afgelopen periode.

Het nacalculatorisch bezettingsresultaat (verschil tussen vast budget en dekking) =

(Hw – N) x Tc

  • Variabel kostenbudget, hierbij wordt in het afdelingsbudget een totaal kostenbedrag opgenomen, dat evenredig is aan de omvang van de bedrijfsactiviteiten in de betrokken periode. Deze methode van budgetteren is vooral heel geschikt voor afdelingen waarbij uitsluitend proportioneel variabele kosten voorkomen.

Er kan bij een variabel budget een verschil bestaan tussen het voorcalculatorisch budget Hb x Tv en het nacalculatorisch budget Hw x Tv.

Hierbij geldt:

Tv = Tariefdeel (per prestatie) voor de variabele kosten

De gebudgetteerde variabele kosten = Hb x Tv en de gedekte variabele kosten = Hb X Tv kan er geen verschil bestaan. Deze zijn gelijk.

Het budgetresultaat: is het verschil tussen de werkelijke variabele kosten en de gebudgetteerde variabele kosten (Hw x Tv)

Aangezien de nacalculatorische dekking en het nacalculatorische bezettingsresultaat beide berekend worden door dezelfde formule, kan hier geen verschil in ontstaan. Hierdoor kan er geen bezettingsresultaat ontstaan.

Hier geldt dus: budget = dekking = Hw x Tv

Gemengd kostenbudget, wordt gehanteerd bij de meeste bedrijven. Dit bestaat uit een vast kostenbudget en een variabel kostenbudget. Het totaal hiervan noemen we een gemengd budget.

Ook bij het gemengd budget kan er net als bij het variabel budget, een verschil optreden tussen het voorcalculatorisch budget en het nacalculatorisch budget.

Voorcalculatorisch gemengd budget = N x Tc + Hb x Tv

Nacalculatorisch gemengd budget = N x Tc + Hw x Tv

Het verschil tussen het voorcalculatorische gemengde budget (N x Tc + Hb x Tv) en de gedekte constante + variabele kosten (Hb x Tc + Hb x Tv) is het voorcalculatorisch bezettingsresultaat. Ook wel (Hb – N) x Tc.

Voor het nacalculatorische bezettingsresultaat geldt: (Hw – N) x Tc

Het budgetresultaat: is het verschil tussen de werkelijke kosten en het nacalculatorisch gemengd budget (Hw x Tv)

De budgetresultaten kunnen veroorzaakt worden door prijsresultaten en/of efficiency resultaten. Een voorbeeld van de productie afdeling is voor de machine-uren kunnen er verschillen in hulpmaterialen en onderhoudsuren ontstaan.

Hoofdstuk G – Vastleggen van de indirecte kostenbudgetten

In dit hoofdstuk gaan we kijken hoe we de indirecte kostenbudgetten van het vorige hoofdstuk vastleggen in het grootboek. Bij het toepassen van de kostenplaatsenmethode openen we voor elke kostenplaats in rubriek 5 de volgende twee rekeningen:

  • 5 … Kosten afdeling X

  • 5 … Dekking afdeling X

Door per afdeling het saldo op de kostenrekening te vergelijken met het saldo op de dekkingsresultaat kunnen we het afdelingsresultaat vaststellen. Het afdelingsresultaat is te splitsen in: budgetresultaat en het bezettingsresultaat. Van het nacalculatorisch budget voor de indirecte kosten van een afdeling kunnen we onderstaande journaalpost maken:

5 … Te dekken budget afdeling X € …

Aan 5 .. Budget afdeling X € …

Met behulp van een Z-figuur wordt in het grootboek een resultaat opgesplitst in twee deelresultaten. Hierbij worden de hierboven genoemde vier grootboekrekeningen gebruikt.

Budgetresultaat =

Het verschil tussen 5… Kosten afdeling X (eerstverdeelde, doorbelaste kosten

en

5… Budget afdeling X (Aan nacalculatorisch budget)

Bezettingsresultaat =

Het verschil tussen 5… Te dekken budget afdeling X (nacalculatorisch budget)

en

5… Dekking afdeling x = bezettingsresultaat (Aan nacalculatorische dekking)

Het voorcalculatorische budget wordt nooit opgenomen in de boekhouding.

Het budget in een geautomatiseerde omgeving kan intracomptabel vastgelegd of extracomptabel vastgelegd worden. Bij extracomptabel worden de budgeten niet in het grootboek opgenomen. Hierbij kan een boekhoudprogramma veel gemak opleveren.

Voor meer voorbeelden van het verwerken in de boekhouding van het nacalculatorische afdelingsbudget zie hoofdstuk 10 in het boek.

Hoofdstuk H – Ordergrootteresultaat en activity based costing

In dit hoofdstuk gaan we kijken naar ordergrootteresultaten, activity based costing en orderkosten. We gaan als eerste in op het ordergrootteresultaat. De kosten die door een bedrijf gemaakt worden om orders gereed te maken en af te leveren noemen we orderbehandelingskosten. Bij de afdeling Orderafhandeling worden de kosten gemaakt (cost drivers) vandaar dat hierbij een budget en een dekking worden toegekend die gebaseerd zijn op een tarief per order. Deze kosten maken onderdeel uit van de inkoopkosten of de verkoopkosten. We werken het nu uit voor de afdeling Verkoop, hier worden de verkoopkosten gebudgetteerd en gedekt en doorberekent in de commerciële standaardkostprijs. Dit wordt beide gedaan door middel van een percentage van de omzet. Wanneer we dus gebruik maken van een tarief per order en een tarief in procenten van de omzet kan er een ordergrootteresultaat. Dit resultaat ontstaat wanneer er in een periode de werkelijke gemiddelde ordergrootte afwijkt van de normale gemiddelde ordergrootte.

Een onderneming kan een bedrijf stimuleren om een klein aantal orders maar met een groot bedrag te plaatsen, hierdoor ontstaat er een voordelig ordergrootteresultaat. Een methode om dit voor elkaar te krijgen is door gebruik te maken van een glijdende rabatschaal. Dit is een tabel waarin wordt weergeven welke percentages horen bij diverse omzetklassen. Hierdoor ontstaat er een wederzijds verband tussen het ordergrootteresultaat en het rabatresultaat. Een nadelig ordergrootteresultaat door kleine orders betekent dan een voordelig rabatresultaat namelijk lager percentage rabat.

In hoofdstuk 21 staat een zeer nuttig voorbeeld. Geeft ook een goede weergave van de vragen uit de vorige hoofdstukken.

In het tweede deel van het hoofdstuk hebben we het over activity based costing. Activity based costing is een calculatiemethode waarbij de indirecte kosten in eerste instantie worden toegerekend aan activiteiten. Daarna worden de kosten van de verschillende activiteiten op basis van cost drivers, dit zijn kosten veroorzakende factoren toegerekend aan calculatie-objecten. Calculatie-objecten zijn bijvoorbeeld producten, diensten, klantorders etc. Voor voorbeelden van activity based costing zie deel 2 van hoofdstuk 21. We komen hier in hoofdstuk 20 ook nog op terug.

Hoofdstuk I – Logistiek

In dit hoofdstuk gaan we kijken naar de productiebesturingssystemen. We onderscheiden meerdere systemen die afhankelijk zijn van de plaats van het klantorderontkoppelpunt ligt in de goederenstroom. Het eerste systeem waar we naar gaan kijken is het voorraadgestuurde productiebesturingssystemen en het tweede systeem is het klantordergestuurde productiebesturingssystemen.

Logistiek is het plannen en besturen van alle activiteiten die nodig zijn om de goederenstroom van leveranciers naar afnemers te realiseren. Dit omvat meerder componenten, bij een industriële onderneming zijn dit: grondstoffen, hulpstoffen, onderdelen, halffabricaten en eindproducten. Het plannen en besturen is van essentieel belang om een goede service naar de klant te kunnen garanderen, om de activiteiten zo efficiënt mogelijk uit te kunnen voeren en om de omvang van de verschillende voorraden te optimaliseren. Financiële consequenties worden voor een belangrijk deel beïnvloed door logistieke gebeurtenissen, daarom is het belangrijk om dit mee te nemen in de administratie.

Om een goede beheersing te krijgen op de goederenstroom is er een logistiek Material Requirements Planning (MPR 1). Dit is een besturingsconcept waarbij de te produceren hoeveelheden materiaal voor elke bewerkingsplek in de productieafdelingen worden berekend op basis van de verwachte vraag naar het eindproduct. Deze verwachting is opgenomen in het hoofdproductieplan (HPP), wat weer is afgeleid van het verkoopplan. Het hoofdproductieplan is het overzicht van de geplande aantallen eindproducten per periode. Een nadeel van MPR 1 is dat er alleen rekening wordt gehouden met materiaal en niet met de beschikbare productiecapaciteit. Bij 1 wordt er namelijk vanuit gegaan dat de capaciteit van zowel de mensen als machines als gebouwen etc. oneindig zijn. Daarom is er Manufacturing Resources Planning (MPR 2) ontwikkeld. Hierbij wordt er wel degelijk rekening gehouden met de beschikbare productiecapaciteit en er wordt een capaciteitsplan opgesteld. Of er bij de productie gebruik kan worden gemaakt van MPR 1 of MPR2 wordt bepaald door de plaats van het klantorderontkoppelpunt van de goederenstroom.

Het klantorderontkoppelpunt (KOOP) is het punt van waaraf de individuele klantorder de activiteiten in de goederenstroom niet meer beïnvloedt. De KOOP kan zowel aan het begin als aan he eind van de goederenstroom liggen. Wanneer deze aan het eindpunt ligt dus volledig stroomafwaarts dan heeft de individuele klantorder geen enkele invloed op het eindproduct. Wanneer deze juist aan het beginpunt, dus volledig stroomopwaarts dan bepaalt de individuele klantorder alle activiteiten van de goederenstroom.

De plaats van de KOOP bepaalt het productiebesturingssysteem. Er zijn hierbij twee opties:

  • Voorraadgestuurde systemen, hierbij ligt de KOOP op het stroomafwaartse deel van het goederenstroomtraject. Hier wordt vooral gebruik van gemaakt wanneer de toekomstige vraag naar producten goed te voorspellen is. Er wordt op basis van het verkoopplan, HPP en MPR productie orders gegenereerd. Een voordeel van deze methode is dat er grote series kunnen worden geproduceerd en dat in- en omsteltijden van machines worden geminimaliseerd.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Make-to-stock = KOOP 1 (MTS), hierbij wordt volledig op voorraad geproduceerd. De individuele klantorders hebben geen enkele invloed op het productiegedeelte. Er wordt hierdoor gewerkt met standaardkostprijzen voor eindproducten. Voorbeelden van producten zijn: Televisies of spijkerbroeken.

  • Assemble-to-order = KOOP 2(ATO), hierbij heeft de klant geen invloed op de componenten en halffabricaten. Deze worden daarom op voorraad geproduceerd, ook weer op basis van het verkoopplan/HPP/MPR. Individuele klantorders zijn wel van invloed op het eindproduct, daarom worden deze pas vervaardigd als klantorders binnen zijn. Hierdoor is er geen voorraad eindproduct. Kenmerkend voor dit systeem is dat eindproducten in een aantal vooraf vastgestelde varianten worden geleverd. Voor de halffabricaten kan worden gewerkt met standaardkostprijzen en voor de eindproducten met standaardkostprijzen per variant.

Voorbeelden van producten zijn: Meubels en auto’s.

  • Klantordergestuurde systemen, hierbij ligt de KOOP op het stroomopwaartse deel van het goederenstroomtraject. Hiervan wordt gebruik gemaakt wanneer de vraag lastig te voorspellen is. De levertijd van producten is langer, aangezien ze geen voorraden aanhouden en er pas geproduceerd wordt als er een order geplaatst is.

Voorbeelden hiervan zijn: zie volgende pagina.

  • Make-to-order = KOOP 3 (MTO), hierbij ligt de KOOP al aardig ver stroomopwaarts en wordt de fabricage van halffabricaten en eindproducten volledig aangestuurd op individuele klantorders.

De klant heeft hierbij alleen geen invloed op de grond- en hulpstoffen en materialen die gebruikt worden. Met standaardkostprijzen kan bij deze methode niet worden gewerkt. Maar daarvoor in de plaats is de voorcalculatorische kostprijsberekening per klantorder.

Een voorbeeld hiervan is de productie van binnenvaartschepen.

  • Engineer-to-order = KOOP 4(ETO), is het laatste productiesysteem wat we gaan bespreken. Hierbij worden producten uitsluitend op klantspecificaties ontworpen. Kenmerkend van dit systeem is dat er een ontwikkeltraject is en materialen specifiek voor een order worden ingekocht. De aansturing van de planning vindt dan ook plaats op projectbasis. Omdat er geen enkele voorraad aanwezig is, is het nadeel van dit systeem dat er vaak lange levertijden aangebonden zijn. Van standaardkostprijzen is geen sprake, er worden echter wel voorcalculaties per klantorder gemaakt.

Een voorbeeld hiervan is een bedrijf dat kantoorinrichtingen maakt.

Een trend van de laatste Jaren is dat de KOOP steeds verder stroomopwaarts is geschoven, hierdoor raakt het fabriceren op voorraad steeds minder belangrijk.

Het laatste deel van het hoofdstuk gaat over dienstverlenende bedrijven. Die komen voor in een groot aantal verschillende vormen, hierdoor kunnen we verschillende indelingen samenstellen.

Vanuit de accountantscontrole (Starreveld) kunnen we onderstaande verdeling maken, deze is gebaseerd op controleverbanden in het waardekringloopproces:

  • Dienstverlenende bedrijven met doorstroming van goederen die eigendom van het bedrijf of eigendom van derden zijn

  • Dienstverlenende bedrijven die via vaste leidingen bepaalde diensten, energie of stoffen leveren

  • Bedrijven waarbij de dienstverlening bestaat uit het ter beschikking stellen van ruimten, zowel met of zonder specifieke reservering

  • Overige dienstverlenende bedrijven en beroepen

Hier kunnen nog aan worden toegevoegd:

  • Banken en speciale financieringsinstellingen

  • Tussenpersonen in de effectenhandel

  • Verzekeringsbedrijven

  • Overheidsdiensten en soortgelijke instellingen

Een tweede verdeling die er gemaakt kan worden is op basis van organisatie-adviseur (Hartman):

  • Arbeidsorganisaties (omzet wordt verkregen door het ter beschikking stellen van arbeidskracht)

  • Financiële organisaties (omzet wordt verkregen door geldtransacties)

  • Exploitatie-organisaties (omzet wordt verkregen door het ter beschikking stellen van (on)roerende zaken.

Administratieve dienstverlening is het leveren van niet fysieke producten. Een voorbeeld hiervan is een accountantskantoor. We maken hierbij onderscheid tussen een frontoffice en een backoffice. Het frontoffice personeel heeft contact met de klanten. En het backoffice personeel voert het werkelijke dienstverleningsproces uit.

Voorraden grondstoffen, halffabricaten en eindproducten worden ook wel buffers genoemd. Bij dienstverlenende bedrijven kunnen deze buffers bijvoorbeeld de werkvoorraad adviesopdrachten van een consultantsbureau zijn. Bij administratieve dienstverlening ontstaan buffers in de vorm van wachtrijen. Een voorbeeld hiervan zijn dossiers die wachten op gegevens die verkregen moeten worden van derden.

Hiervoor hebben we het al gehad over het KOOP, bij een dienstverlenend bedrijf is er sprake van een klantcontactontkoppelpunt (KCOP). Dit is het punt in het proces van dienstverlening van waaraf de individuele klantorder de activiteiten in het dienstverleningsproces niet meer beïnvloedt. Dus tot aan het KCOP vindt afstemming net de klant plaats, hierna gaat het bedrijf zelfstandig verder met de uitvoering van het bedrijfsproces. Bij simpele taken is vaak alleen frontoffice betrokken, terwijl bij maatwerk zowel front- als backoffice betrokken zijn. Bij dienstverlenende bedrijven speelt capaciteit een belangrijke rol.

Er zijn drie KCOP’s:

  1. KCOP 1, neemt de klant een standaarddienst af. Hierbij is er sprake van een buffer aan opdrachten en klantorders wachten op afhandeling.

  2. KCOP 2, hierbij heeft de klant een belangrijke inbreng tijdens het dienstverleningsproces.

  3. KCOP 3, hierbij speelt de klant vanaf de inkoop van capaciteiten als personeel en apparatuur een belangrijke rol tot aan het eindpunt. In het hele geheel is er geen sprake van buffers.

Hoofdstuk J – Make-to-stock

In dit hoofdstuk gaan we kijken naar de fabrieksboekhouding van een industriële onderneming. Het gaat hierbij om een onderneming met het voorraadgestuurde productiesysteem Make-to-stock. Voor Make-to-stock is het kenmerkend om te werken met een standaardfabricagekostprijs per gefabriceerd product. We maken nog steeds gebruik van de kostenplaatsenmethode voor de indirecte kosten en alle kosten doorlopen rubriek 4.

We journaliseren van de gemaakte fabricagekosten voor de productie-orders de volgende onderdelen:

  • Grondstoffenverbruik, werkelijk verbruik x standaardprijs² per verbruikte eenheid

600 Fabricagerekening

Aan 499 Overboekingsrekening

  • Directe personeelskosten, werkelijk aantal directe arbeidsuren x werkelijk prijs per uur

600 Fabricagerekening

Aan 499 Overboekingsrekening

  • De doorbelaste indirecte fabricagekosten door de afdeling fabricage, werkelijk aantal machine-uren x tarief per uur

600 Fabricagerekening

Aan 545 Dekking afdeling fabricage

Vervolgens wordt de voorraad gereed product als volgt vastgelegd, tegen standaardkosten (standaardhoeveelheden productiemiddelen x standaardprijs per productiemiddel)

700 Voorraad gereed product

Aan 600 Fabricagerekening

Uit voorgaande journaalposten blijkt dat op rekening 6oo Fabricagerekening:

  • De debiteringen plaatsvinden op grond van de werkelijke hoeveelheden en standaardprijzen (bij directe personeelskosten tegen werkelijke prijzen)

  • De crediteringen plaatsvinden op grond van standaardhoeveelheden en standaardprijzen.

Door de debiteringen en crediteringen ontstaat er aan het einde van de boekingsperiode een saldo. Deze kan zowel positief als negatief zijn. Dit saldo noemen we het fabricageresultaat. Dit kan veroorzaakt worden door de volgende vier redenen:

  1. Efficiencyresultaat op grondstoffen

  2. Efficiencyresultaat op directe personeelskosten

  3. Prijsresultaat op directe personeelskosten

  4. Efficiencyresultaat op machine-uren

Wanneer er alleen gebruik maken van rekening 600 Fabricagerekening vindt de analyse van het fabricageresultaat naar de vier hierboven genoemde deelresultaten plaats buiten het grootboek.

Dit wordt een extracomptabele analyse genoemd. Wanneer we rubriek 6 met extra rekeningen inrichten, dan is er een intracomptabele analyse van het fabricageresultaat mogelijk. We maken hierbij gebruik van de volgende rekeningen:

  • 600 Verbruik grondstoffen Aan 499 Overboekingsrekening

↔ 610 Standaardverbruik grondstoffen (efficiencyresultaat) naar 700

  • 601 Directe personeelskosten Aan499 Overboekingsrekening

↔ 611 Standaard directe personeelskosten (prijs- en efficiencyresultaat) naar 700

  • 602 Toeslag indirecte fabricagekosten Aan 545 Dekking afdeling Fabricage

↔ 612 Standaardtoeslag indirecte fabricagekosten (efficiencyresultaat) naar 700

Efficiencyresultaat = dit is het resultaat dat ontstaat wanneer de standaard verbruikte hoeveelheid van een bepaald productiemiddel afwijkt van de werkelijke hoeveelheid. Een voorbeeld is wanneer er tijdens het productieproces meer grondstoffen worden verbruikt dan de standaard hoeveelheid. Hierdoor ontstaat er een efficiencyresultaat. Deze kan zowel positief als negatief zijn.

De formule: (Hs - Hw) x Ps

Hierbij geldt:

Hs = Standaardhoeveelheid (uren, kg etc.)

Hw = Werkelijk verbruikte hoeveelheid (uren, kg etc.)

Ps = Standaardprijs (per uur, kg etc.)

Prijsresultaat = dit is het resultaat dat ontstaat wanneer de standaardprijs van een bepaald productiemiddel afwijkt van de werkelijke prijs. Een voorbeeld hiervan is wanneer de werkelijke prijs voor directe personeelskosten hoger ligt, dan de standaardprijs.

De formule: (Ps - Pw) x Hw

Hierbij geldt: Pw = Werkelijke prijs (per uur, kg etc.)

Loonniveauresultaat is het prijsresultaat op de (directe) personeelskosten. Dit krijg je door een vergelijken te maken tussen de rekeningen 630 en 631. Dit resultaat kan ontstaan als gevolg van oorzaken:

  • Waarvoor het hoofd van de afdeling fabricage niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Een voorbeeld hiervan is een loonsverhoging die nog niet is doorberekend in de standaardkostprijs.

  • Waarvoor het hoofd van de afdeling fabricage wel verantwoordelijk kan worden gesteld.

Een voorbeeld hiervan is het aannemen door het hoofd van de fabricage afdeling zelf van personeel waarvan het salaris afwijkt van de standaard norm.

Interdependentie is het verschijnsel dat bepaalde grootheden elkaar onderling kunnen beïnvloeden zoals het efficiencyresultaat en het prijsresultaat op de directe kosten.

Voor goederen in bewerking is er rekening 710. Wanneer de volgende maand de goederen worden afgemaakt tot gereed product worden ze dan gestorneerd (teruggeboekt). Een terugboekingsjournaalpost wordt een stornoboeking genoemd.

Belangrijkste voorbeelden met betrekking tot boekingen in rubriek 7 en 8:

800 Kostprijs verkopen (Beide tegen standaard

Aan 700 Voorraad gereed product fabricageprijs)

810 Directe verkoopkosten € …

Aan 499 Overboekingsrekening € …

815 Toeslag indirecte verkoopkosten € …

Aan 555 Dekking afdeling Verkoop € …

Van de opbrengst van de verkochte en afgeleverde producten:

130 Debiteuren € …

Aan 840 Opbrengst verkopen € …

Aan 181 Te betalen OB € …

Het verschil van de bedragen die geboekt zijn op de verschillende rekeningen is van groot belang. Het standaardverkoopresultaat is het verschil tussen de opbrengst en de commerciële standaardkostprijs van alle verkochte producten.

800 Kostprijs verkopen
810 Toeslag directe verkoopkosten ↔ 840 Opbrengst verkopen
815 Toeslag indirecte verkoopkosten
Het resultaat op de directe verkoopkosten:
850 Werkelijke directe verkoopkosten ↔ 855 Standaard directe verkoopkosten

Hoofdstuk K – Winst-en-verliesrekening

In dit hoofdstuk draait het om de winst-en-verliesrekening op de korte termijn. Dit kan voor veel bedrijven een belangrijk intern informatiemiddel zijn. Een jaarrekening is voor alle bedrijven heel erg belangrijk, deze bestaat uit een winst-en-verliesrekening, balans en een toelichting op deze overzichten. Daarnaast kunnen bedrijven ook een permanence opstellen, dit is een resultatenoverzicht over een korte periode van bijvoorbeeld een maand.

Winst-en-verliesrekening op korte termijn bezit de volgende kenmerken:

  • Is een resultatenoverzicht over een periode korter dan een boekjaar, bijvoorbeeld zes weken of een kwartaal.

  • Is kort na afloop van de betrokken periode gereed

  • Bevatten de door het management gewenste informatie

De winst-en-verliesrekening heeft twee doeleinden:

  1. Sturingsmiddel voor het management naar de toekomst op de korte termijn

  2. Intern verantwoordingsmiddel

Bij bedrijven die werken met een boekhouding met standaardkosten en de kostenplaatsenmethode zijn er vier resultaten van belang:

  1. Afdelingsresultaten (rubriek 5)

  2. Fabricageresultaten (rubriek 6)

  3. Standaardverkoopresultaat (rubriek 8)

  4. Overige resultaten (rubriek 9)

Voor voorbeelden van deze resultaten zie hoofdstuk 12 in het boek.

Analytische winst-en-verliesrekening is een resultatenoverzicht waarin gespecificeerd wordt uit welke afzonderlijke deelresultaten (zie hierboven) de periodewinst bestaat. Dit wordt opgesteld aan de hand van de rekeningen uit rubriek 9. Dit overzicht wordt uitsluiten gebruikt als informatiemiddel voor de managers.

We hebben in de vorige hoofdstukken al gekeken naar afdelingsresultaten, maar nu gaan we dit resultaat splitsen per kostensoort. Dit wordt ook wel drilling down genoemd. De bedragen van de wekelijke kosten per kostensoort staan in de kostenverdeelstaat. We willen nu ook de gedekte kosten per kostensoort krijgen, daarom maken we gebruik van het dekkingstatief gesplitst naar kostensoorten. Door één voor één per kostensoort de werkelijke kosten met de dekking te vergelijken, ontstaat er een overzicht van het afdelingsresultaat gesplitst naar kostensoorten. We maken hierbij ook onderscheid tussen constante en variabele kosten:

  • Constante kosten resultaten worden vooral veroorzaakt door nacalculatorische bezettingsverschillen.

Nog 2 punten bij bezettingsresultaten:

  • Deze zijn of allemaal positief (winst) of allemaal negatief (verlies), ze zijn dus telkens in dezelfde richting.

  • De verhouding tussen de winsten of verliezen is gelijk aan die tussen de tarieven, ze zijn dus in dezelfde mate.

De conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat een splitsing van de bezttingsresultaten naar kostensoort dus niet heel erg zinvol is.

  • Variabele kosten kunnen wanneer deze proportioneel variabel zijn alleen bestaan uit efficiency- en of prijsverschillen.

De formules om dit te bereken zijn:

Efficiencyresultaat = (Hs - Hw) x Ps

Prijsresultaat = (Ps – Pw) x Hw

Het volgende deel gaat over de totale analyse van rubriek 8. We hebben in de voorgaande hoofdstukken al gekeken naar het standaardverkoopresultaat en het resultaat op de indirecte kosten. Een bedrijf kan bij de verkoop van producten een korting verlenen dit noemen we een rabat. Een voorbeeld kan zijn wanneer een klant een bestelling boven de 100 euro plaats, dat deze een rabat krijgt. Het rabatresultaat is het verschil tussen de werkelijk verstrekte rabatten in een periode en het rabatbedrag dat in de standaard commerciële kostprijs van de verkopen in die periode.

Een rabatresultaat geeft weer hoe de commerciële afdeling met het verstrekken van rabatten is omgegaan. Dit resultaat wordt weergeven in het grootboek in rubriek 8. We maken hierbij gebruik van de volgende rekeningen:

830 Toeslag rabatten (voor het standaardrabatbedrag)

860 Werkelijke rabatten (voor het werkelijke rabatbedrag)

865 Standaardrabatten (voor het standaardrabatbedrag)

Bij een analyse van de boekhouding wordt er lang niet altijd duidelijk waarom de resultaten niet voldoen aan de verwachtingen. Bedrijfssignalering is een bestuurlijk informatieverzorginssysteem waarmee vaak kwantitatieve (hoeveelheden) afwijkingen tussen de werkelijkheid en de gestelde norm kunnen worden gesignaleerd. Een voorbeeld hiervan kan zijn wanneer de norm niet gehaald wordt omdat er nieuw personeel ingewerkt diende te worden.

Wanneer een afdeling niet goed gepresteerd heeft hoeft dit niet altijd de schuld te zijn van het hoofd van die afdeling. Er is namelijk sprake van twee soorten kosten die een afdeling heeft:

  • Controllable cost, dit zijn kosten die door de afdelingschef te beheersen zijn.

  • Non-controllable cost, dit zijn kosten die door de afdelingschef niet te beheersen zijn. Enkele voorbeelden hiervan zijn doorbelaste kosten door algemene hulpafdelingen. Of kosten die ontstaan zijn beslissingen uit het verleden. Tot deze categorie horen vaak constante kosten voor bijvoorbeeld machines.

Hoe deze kosten verdeeld zijn verschild per afdeling. Er kan dan ook geen standaard indeling gemaakt worden.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting bij Externe verslaggeving van Klaassen, Hoogendoorn & Vergoossen

Samenvatting bij Externe verslaggeving van Klaassen, Hoogendoorn & Vergoossen

Deze samenvatting bij Externe verslaggeving van Klaassen, Hoogendoorn & Vergoossen is geschreven in 2014 bij de 8e druk


DEEL 1. Externe verslaggeving

1.1 Externe en interne informatieverschaffing

Externe verslaggeving gaat over financiële informatieverschaffing op basis van wetgeving door organisaties aan belanghebbende of belangstellende outsiders. De verschaffing van deze hoofdzakelijke financiële informatie aan derden vindt plaats op systematische wijze en zijn dus in rechtsregels sterk vastgelegd door de overheid en andere publieke organisaties (bijvoorbeeld Autoriteit Financiële Markten (AFM)). Het meest bekend is de jaarrekening, maar we kennen ook tussentijdse berichten en emissieprospectussen. Tevens worden regels en wetgeving in toenemende mate meer internationaal afgedwongen. Gebruikers van de uitgegeven jaarrekeningen kunnen bijvoorbeeld zijn: aandeelhouders, leveranciers, bankiers, werknemers(organisaties), concurrenten, de fiscus, milieu-instellingen, pers, actiegroepen en wetenschappelijke onderzoekers. enails bijzonderheden worden uitgezet. hten detail sten van het gevoerde beleidnalisten, kranten etc)arheid)en organisatie inf

Het administratieve systeem van een organisatie (op basis van informatiesystemen die voldoen aan eisen qua inhoud, frequentie, tijdigheid en betrouwbaarheid), levert zowel de input voor de externe informatieverschaffing als voor de interne informatieverschaffing. Bij externe informatieverschaffing is niet altijd duidelijk welke informatie voor de buitenstaander van belang is; bij interne informatieverschaffing is dit doorgaans veel duidelijker en beter afgestemd (omdat de vragende partijen zich in de organisatie zelf bevinden). Externe belanghebbende bij externe informatieverschaffing zijn bijvoorbeeld: beleggers, bankiers, leveranciers en sollicitanten.

De vorm en mate van Interne informatieverschaffing word door de leiding van een organisatie meer zelf bepaald naarmate daar meer of minder behoeften aan is op verschillende niveaus van verantwoordelijkheid (management) in de organisatie zelf. Wel moet ook de interne informatieverschaffing zich houden aan bepaalde wettelijke voorschriften bijvoorbeeld bij omzet, loonbelasting en privacywetgeving.

Externe verslaggeving is op basis van vastgestelde wetgeving, bij externe informatieverschaffing hoeft dit niet altijd het geval te zijn (bijvoorbeeld als een organisatie informatie verschaft op vrijwillige basis aan derden).

1.2 Organisatie en maatschappij

Informatieverschaffing is ook van belang in verband met de plaats van de organisatie in de maatschappij. Groepen belanghebbenden willen vaak zo veel mogelijk externe informatieverschaffing van een organisatie (denk aan milieubewegingen, werknemersorganisaties, verenigingen van beleggingsanalisten, kranten etc) en zo veel mogelijk openheid, om zo veel mogelijk invloed op de organisatie uit te kunnen oefenen. Maar vaak kan dit ook haaks staan op wat de leiding van een organisatie wil vrijgeven aan informatie in verband met concurrentie gevoelige informatie, de kosten die de informatieverschaffing naar buiten met zich mee brengt, minder goede publiciteit of onduidelijkheid over welke informatie de externe belanghebbenden precies willen weten. (Er door de leiding vooral verantwoording afgelegd over het gevoerd beleid en liever niet over toekomstige plannen van de onderneming die concurrentie gevoelig zijn). Gezien deze vaak tegenstrijdige belangen tussen de terughoudende organisatie en de buitenwereld en concurrenten die baat hebben bij de vrijgegeven informatie, komt de wet tussenbeide, waarin vastgelegd staat welke informatie verplicht naar buiten moet worden gebracht.

Verschillende soorten organisaties moeten verschillende informatie aanleveren. Non-profit organisaties en eenmanszaken hebben volgens de wet andere plichten met betrekking tot de verslaggeving dan grote ondernemingen. Bovendien evolueert de (Nederlandse) wetgeving in de tijd door bijvoorbeeld boekhoudschandalen en is er daarnaast ook nog internationale wetgeving die tevens evolueert.

Er zijn drie ‘modellen’ van verschillende organisaties:

  • Het bezitsmodel. De organisatie is hierin het verlengstuk van de eigenaar, vaak een eenmanszaak of vennootschap onder firma. Er hoeft hier weinig informatie te worden verstekt, omdat de omvang en de maatschappelijke betekenis klein is.
  • Het klassieke of gesloten model. Hierbij is er wel een scheiding tussen de onderneming en de eigenaren. Dit zijn vaak BV’s, waarbij de informatievoorziening voornamelijk voor de aandeelhouders en financiers is bedoeld.
  • Het open model. De onderneming verstrekt hierbij voldoende informatie aan alle participanten en stakeholders. De organisatie heeft in dit model een verantwoording richting maatschappij om informatie te leveren (veelal beursgenoteerde organisaties).

Overigens zijn dit natuurlijk slechts modellen waar in werkelijkheid uitzonderingen op bestaan.

1.3 Regulering van externe informatieverschaffing

De toenemende wet- en regelgeving binnen de externe verslaggeving is (historisch) ontstaan uit meerdere ontwikkelingen: zelfregulering, wetgeving en regelgeving.

  • Zelfregulering ontstaan door bijvoorbeeld accountantorganisaties die veelal aanbevelingen deden, maar uiteindelijk wel invloed hadden op verslaggevinggedrag van organisaties (bijvoorbeeld is hieruit ontstaan het dubbel boekhouden, de balans en de winst- en verliesrekening).
  • Wetgeving en rechtsregels bieden de markt van vraag (de externe partijen die de jaarrekeningen krijgen) en aanbod (de organisaties die jaarrekeningen opstellen) voor externe verslaggeving groot houvast en rechtszekerheid. Bij onenigheden kunnen parijen naar de rechter gaan, in Nederland is dat de Ondernemingskamer en in cassatie de Hoge Raad. De uitspraken die de rechter doet – genoemd jurisprudentie – vormen een extra bron van (toekomstige) gedragslijnen. Het hedendaagse geldende recht is vooral terug te vinden in Titel 9 van Boek 2 BW (en beschrijft ook de Europese Richtlijnen voor de financiële verslaggeving).
  • Regelgeving is er vanuit het privaatrechtelijke orgaan, de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ), opgezet in 1971 als Tripartiete Overleg; namelijk de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Deze regels geven normen op (snel veranderende) maatschappelijke ontwikkelingen. Geen wetgeving, maar wel gezaghebbende maatschappelijk aanvaardbare normen.

Internationale landen proberen ook tot harmonisering van verslaggevingregels te komen. In 1973 werd voor de wereld de International Accounting Standards Committee (IASC) opgericht, maar deze heet nu de International

Read more