Samenvatting Global Politics (Heywood)

Deze samenvatting bij Global Politics van Heywood is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Internationale politiek in context

Wereldpolitiek

De wereldpolitiek van tegenwoordig valt op verschillende manieren te beschrijven. Allereerst valt is term globale politiek op twee verschillende manieren te interpreteren. Globale politiek kan men opvatten als 'wereldwijd', hierbij gaat het om politiek die uitgevoerd wordt op wereldniveau en dus niet op nationaal of regionaal niveau. Deze wereldwijde dimensie is de afgelopen jaren sterk toegenomen, organisaties als bijvoorbeeld de VN hebben veel meer bevoegdheden gekregen. Ook door middel van van het bespreken van politieke problemen en de huidige crisis heeft er voor gezorgd dat staten erg verweven met elkaar zijn geraakt. De andere manier om globale politiek te interpreteren, is door het te zien als iets omvangrijks(comprehensive). Het doorkruist alle gebieden binnen het politieke systeem maar uiteindelijk is het geen vervanger van de nationale politiek. Grenzen en soevereiniteit zullen dus altijd blijven bestaan.

Internationale politiek

De internationale politiek is een continu veranderend proces. Elke keer komt er weer een factor bij of valt er een factor af die internationale politiek kan bepalen. Een van die belangrijke veranderingen gaat over nieuwe actoren in de internationale politiek. De huidige internationale politiek is politiek tussen staten(inter-state politics). Voorheen werden staten altijd gezien als de enige en belangrijkste actoren die er zijn. Toch zijn er de afgelopen jaren zoveel veranderingen voorgekomen dat men eigenlijk niet meer kan stellen dat staten de enige actoren zijn. Actoren als: TNC's(transnationale coöperaties), NGO's(non-governmental organisations) en andere niet-statelijke actoren. Deze veranderingen zorgde ervoor dat het internationale systeem veranderde van een staat-systeem naar een systeem met gemixte actoren(mixed-actor model). Staten zullen in ieder geval voorlopig nog de belangrijkste actoren blijven.

VraagEen andere factor die door de jaren heen veranderd is, is de toegenomen onderlingen afhankelijkheid en verbondenheid tussen staten. Vroeger lag er erg veel nadruk op staatssoevereiniteit, staten waren onafhankelijk en autonoom. De voornaamste interactie tussen staten is gelinkt aan militarisme en veiligheidskwesties, het biljartmodel. Het biljartmodel had een aantal gevolgen. Een van die gevolgen was dat er een duidelijke scheiding was tussen nationale en internationale politiek. De hard buitenkant van een biljartbal staat symbool voor de staatssoevereiniteit. Als de ballen elkaar raken vindt er internationale politiek plaats. Het gaat voornamelijk om de grenzen van de staat. Een ander gevolg is dat patronen van conflict en samenwerking binnen het internationale systeem grotendeels worden bepaald door de verdeling van macht tussen staten. Niet alle biljartballen zijn van dezelfde grootte dus de ene staat heeft meer macht dan der andere. Het biljartbalmodel is de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Er vinden namelijk steeds meer transnationale handelingen plaats dus grenzen worden afgezwakt. Daarbij zijn de relaties tussen staten gekarakteriseerd door een groeiende onderlinge afhankelijkheid en verbondenheid.

De laatste factor die verandering heeft ondergaan is de neigende trend richting een globale regering. Internationale betrekkingen worden altijd gebaseerd op een systeem van anarchie. Er is immers geen autoriteit die boven de staten staat. Staten willen voornamelijk hun eigen belangen behartigen, ook wel self-help. Hierdoor ontstaan conflicten die uiteindelijk zullen leiden tot een machtsbalans. Na de Tweede Wereldoorlog is het idee van een 'globale regering' toegenomen, de VN en het IMF zijn hier voorbeelden van. Het belang van internationale organisaties is erg groot tegenwoordig.

Globalisering

Globalisering is niet één proces, het zijn er meerdere met verschillende dimensies. De term is een moeilijk te omschrijven begrip omdat het op verschillende manieren benaderd kan worden. Men kan het zien als een proces dat zorgt voor wereldwijde intensivering en het versnellen en groeien van de wereldwijde verbondenheid. Globalisering bestaat uit drie belangrijke dimensies:

  • Economische globalisering

  • Culturele globalisering; het uitwisselen van culturele verschillen tussen landen, regio´s en individuen.

  • Politieke globalisering; nationale politiek is niet het enige meer, het verspreidt zich nu ook richting internationale organisaties.

Er zijn behoorlijk wat vragen over globalisering, vindt het daadwerkelijk plaats, is het positief of negatief, is het van nu of vroeger. Een antwoord komt hierop door de manier waarop je globalisering bekijkt. Mcgrew en Held hebben drie posities beschreven:

  • Hyperglobalisten: de meest fanatieke gelovers in globalisatie. Zij hebben het idee dat er een grenzeloze wereld is. Hierin bevindt de huidige globalisering zich nu nog niet.

  • Sceptici: globalisatie is een fantasie en beweren dat het idee van geïntegreerde globale economie niet bestaat.

  • Transformalisten: dit is de tussenweg. Er hebben de afgelopen tijd veranderingen plaats gevonden wat betreft globalisering maar sommige zaken blijven bij het oude.

Theorieën in de globale politiek

Er zijn nogal wat theorieën in de globale politiek. Deze zullen allen behandeld worden in hoofdstuk 3. Naast deze theorieën zijn er nog andere zaken die ervoor zorgen dat de balans kan worden opgemaakt in de globale politiek. Een daarvan is macht. Macht houdt zich bezig met vragen. Het eerste deel van de vragen is waar macht is en wie de macht heeft. Ten tijden van de Koude Oorlog was dit uiteraard bij de Verenigde Staten en de Sovjet Unie, in die tijd was er dus sprake van een bipolaire machtsverdelingen. Toen de Verenigde Staten de Koude Oorlog ‘won’ ontstond er een hegemonie, oftewel de VS was de enige staat met veel macht in de wereld. Tegenwoordig is het niet meer zo makkelijk omdat staten als China en India aan het opkomen zijn, ook niet-statelijke actoren als de VN hebben behoorlijk wat invloed. Een andere vraag waar de term macht zich mee bezig houdt is wat macht daadwerkelijk is. Tegenwoordig is ‘soft’ power(diplomatie, geschiedenis en cultuur) net zo invloedrijk als ‘hard’ power(militaire en economische macht) bij het maken van beslissingen.

Naast macht is ook veiligheid een belangrijke factor in de globale politiek, dit is namelijk de meest diepgaande problematie in de internationale betrekkingen. Volgens het realisme is de veiligheid van de nationale veiligheid het belangrijkste. We leven in een wereld van self-help, wat inhoudt dat iedereen voor zichzelf moet zorgen. Dit heeft als gevolg het ontstaan van een ‘security-dilemma’, dit is het ontstaan van een wapenwedloop omdat staten in onzekerheid leven van de bedoelingen van andere staten. Het liberale denken legt meer nadruk op de internationale veiligheid, tegenwoordig is ook collectieve veiligheid een belangrijk punt. Er wordt veel gedaan om oorlogen en terroristische aanslagen te voorkomen. Een andere ontwikkeling bij veiligheid is ‘human security’, wat inhoudt door bijvoorbeeld mensen in veiligheid te brengen tijdens burgeroorlogen.

De laatste belangrijke factor is gerechtigheid(justice). De realisten zien gerechtigheid als irrelevant terwijl de liberalen er juist wel veel waarde aan hechten. Volgens hen zou internationale gerechtigheid gebaseerd moeten worden op normen en warden hoe staten met elkaar om moeten gaan. Doordat staten tegenwoordig meer verbonden met elkaar zijn, is het idee ontstaan van globale veiligheid. Dit zijn waarden die voor iedereen gelden ongeacht de afkomst. Mensenrechten zijn een goed voorbeeld hiervan.

Hoofdstuk 2: Historische context internationale politiek

Oorsprong van de beschaving

Het begin van de beschaving vindt plaats in Mesopotamië en Egypte zo rond 3500 tot 1500 voor Christus. Ook in China(1600 tot 200 vChr.), Pakistan(2600 tot 1900 vChr.) en India(500 vChr.) kwam beschaving al vroeg voor. Hierna ontstonden de belangrijke beschavingen in het Oude Griekenland(800 tot 600 vChr.) en het Romeinse Rijk(500 vChr. Tot het jaar 500). Het Oude Griekenland wordt gezien als de oprichting van de fundamentele cultuur van de huidige westerse beschaving. Na deze periode van bloei komt er ook een periode van crisis, na de val van het Romeinse Rijk vallen allerlei andere stammen dit rijk binnen. Dit zorgde ervoor dat stammen van China tot aan de Middellandse Zee oorlog met elkaar konden voeren. Na verloop van tijd ontstonden de Middeleeuwen, nog altijd gewelddadig en met veel oorlogen.

Vrede van Westfalen

Rond het jaar 1500 werd de in Europa gevestigde beschaving het meest dominant in de wereld. Niet-westerse samenlevingen kopieerden politieke, economische en culturele structuren. Het moderniseren stond voor verwesterlijking. In deze jaren begon men ook met het ontdekken van andere werelddelen. Het werd zo steeds duidelijker welk gebied bij welke bevolking hoorde. En door de Vrede van Westfalen werd ook soevereiniteit duidelijk en hadden staten sterkere centrale overheden. Dit resulteerde weer in politieke en sociale stabiliteit, innovatie en economische ontwikkeling en de afbraak van het feodalisme. Door deze afbraak kwam er plaats voor industrialisatie, die begon in het midden van de achttiende eeuw en verspreidde zich van Engeland naar Europa en Noord-Amerika. Deze landen vergrootte met het jaar de productiecapaciteit en ook de ontwikkeling van technologie zorgde voor betere landbouw en militaire mogelijkheden. Door al deze positieve ontwikkelingen ontstond er een hoge levensstandaard die van invloed was op de omvang van de wereldbevolking. Niet alleen in aantal ontwikkelde de mens zich maar ook intellectueel gezien. Door de komst van de Renaissance werd er meer interesse over wetenschap, filosofie en handel gewekt bij de mensen. Dit alles bereikte zijn uiteindelijke hoogtepunt in de achttiende eeuw waar intellectuele mensen geloofde in rede, debat en kritisch onderzoek.

Imperialisme

Een van de belangrijke oorzaken waarom Europa in de negentiende eeuw zo dominerend kon zijn was omdat het imperialisme toenam. Het imperialisme hield in dat men zoveel mogelijk gebieden op de wereld probeerde te bezetten om zo meer aanzien te krijgen en economische vooruitgang te boeken. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog bezette de Europese keizerrijken een derde deel van de wereldbevolking. Er ontstond een periode, de belle epoque, een periode van vrede en welvaart in Europa veroorzaakt door de economische globalisering. Parallel aan deze tijd ontstonden migratiepieken. Mensen uit alle delen van de wereld verplaatste zich naar de VS, Canada, Australië, Zuid-Afrika en Azië. Dit was allemaal mogelijk door stromingen van goederen, kapitaal en technologische vooruitgang dankzij de industrialisatie. Het werd een universeel tijdperk. Door de Eerste Wereldoorlog kwam er een abrupt einde aan deze periode. Een grote groep mensen zien de Eerste Wereldoorlog als een gevolg van de belle epoque omdat Europese landen steeds meer in conflict met elkaar kwamen over grondstoffen en gebieden in een steeds kleiner wordende wereld.

Oorlogen

De Eerste Wereldoorlog

Met het begin van de Eerste Wereldoorlog begon de Korte 20e Eeuw, deze periode wordt gedomineerd tussen ideologische(communisme en kapitalisme) geschillen en eindigt in tussen de jaren 1989 en 1991. De Eerste Wereldoorlog wordt gezien als de eerste totale oorlog, dit houdt in dat de gehele bevolking onderdeel is van de oorlog en dat de levenswijze gebaseerd is op oorlog. De Eerste Wereldoorlog werd werelds omdat het vele delen van de wereld bevatte waaronder Turkije, Verenigde Staten en Europa. Ook was het een moderne oorlog omdat de wapenindustrie behoorlijk geïndustrialiseerd geworden was. Deze moderne en wereldse oorlog ontstond toen in 1914 Franz Ferdinand vermoord werd door een Servisch nationalist. Rondom de Eerste Wereldoorlog ontstonden allianties. Men had de Triple alliantie(Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland) en aan de andere kant de Centralen(Duitsland en Oostenrijk-Hongarije). Deze waren gecreëerd om elkaar af te schrikken en bij een eventuele oorlog sterk op te treden. Na een lang slepende oorlog werd deze beëindigd in 1918 met een overwinning aan de geallieerde kant, dit was mogelijk omdat zij democratische systemen hadden, meer mobilisatiemogelijkheden, meer militair materiaal en de deelname van de Verenigde Staten in de oorlog.

Er zijn nogal wat oorzaken voor de Eerste Wereldoorlog te bedenken. Een eerste oorzaak is het ‘Duitse-probleem’. Dit probleem kan vanuit realistisch oogpunt bekeken worden omdat staten proberen hun eigen macht te maximaliseren en vooral uitgaan van eigen interesses, omdat dit allemaal te krijgen is een machtsbalans nodig. De Europese instabiliteit werd veroorzaakt omdat Duitsland één staat werd en daarmee een dominante actor. Doordat Duitsland naar meer macht streef kwam het in conflict met Groot-Brittannië, dit zorgde voor strategische en militaristische spanningen. Een andere uitleg voor het ‘Duitse-probleem’ was dat Duitsland behoorlijk imperialistisch was.

De tweede oorzaak is het probleem in Oost Europa. Het was namelijk zo dat de oorlog uitbrak in de Balkan en dat Rusland en Oostenrijk-Hongarije elkaar de oorlog verklaarden. De achtergrond hiervan is de continue afbraak van balans nadat de Ottomaanse Rijk aan macht verloor. De Balkan bestond en bestaat nog altijd uit een complex geheel van etniciteiten en religieuze groepen. Deze hadden allemaal nationalistische aspiraties onderdrukt door de expansionistische ambities van zowel Rusland en Oostenrijk-Hongarije. De moord op Franz Ferdinand is eigenlijk maar een lokaal incident maar door de betrokkenheid van beide staten in deze regio kon het uitlopen op deze gigantische oorlog.

De derde oorzaak is het imperialisme. Tijdens de 19e eeuw was het koloniaal expansionisme erg groot. Volgens de Marxisten was imperialisme de hoogste vorm van kapitalisme, in de vorm van vraag naar grondstoffen en arbeidskrachten. Deze vraag zorgt voor veel rivaliteit tussen de kapitalistische staten omdat ieder zoveel mogelijk voor zichzelf wil. Dit leidt uiteindelijk tot oorlog.

Het laatste en vierde probleem is nationalisme. Ook tijdens de 19e eeuw, ging nationalisme gepaard met militarisme en chauvinisme. Dit zorgde voor steun in expansionistisch en agressief buitenlandbeleid. Het had als gevolg dat imperialisme zich verder kon ontwikkelen en dat internationale conflicten veel dieper gingen dan alleen dreigingen.

De Tweede Wereldoorlog

De Tweede Wereldoorlog was een meer totale oorlog dan de Eerste Wereldoorlog was. Deze oorlog bevatte namelijk meer problemen en intense verscheuring van de maatschappij. De oorlog begon toen Nazi Duitsland en de Sovjet Unie startten met de invasie van Polen op 1 september 1939. Dit had als gevolg dat, na vele tegemoetkomingen, Frankrijk en Groot-Brittannië Duitsland de oorlog verklaarde. Het front aan het Oosten ontstond in 1941 toen Duitsland de Sovjet Unie binnenviel en ook Japan startte met aanvallen op militaire basissen van de Verenigde Staten in Azië wat zorgde dat de Verenigde Staten zich ook nu weer in de oorlog moest betrekken. De oorlog spreidde zich uit naar Noord-Afrika, Zuidoost-Azie en Pacifistische gebieden. In mei 1945 eindigde de Europese oorlog met de overgave van Duitsland, de oorlog in Azië eindigde in augustus datzelfde jaar doordat de Verenigde Staten Hiroshima en Nagasaki nucleair bestookten. De invloed van de Verenigde Staten en de Sovjet Unie zorgde uiteindelijk dat er een einde kon komen aan de oorlog omdat de Sovjet Unie een tweede front begon en de Verenigde Staten voor economische balans kon zorgen bij de geallieerden door onder andere wapens te leveren.

Ook de Tweede Wereldoorlog had een aantal oorzaken. De eerste daarvan is de vredesonderhandelingen van de Eerste Wereldoorlog die twee factoren bevatten die eigenlijk nauwelijks na te komen waren. De eerst factor was dat de Europese rijken werden opgedeeld in onafhankelijke natie staten die gecontroleerd werden door de League of Nations, met als doel Globale politiek. De tweede factor was dat Duitsland moest betalen voor de geleverde schade tijdens de Eerste Wereldoorlog en dat het ook nog eens gebieden in moest leveren die voorheen Duits waren. Dit zorgde ervoor dat het Verdrag van Versailles niet zorgde voor balans maar dat het zorgde voor verslechtering hiervan.

De tweede oorzaak was de economische crisis van 1929 t/m 1933. Dit zorgde ervoor dat de spanningen toenamen in Europa omdat de onverbondenheid van staten en de zwakke globale economie bloot kwamen te liggen. De crisis zorgde voor groeiende werkloosheid en armoede, met als gevolg dat er radicale groeperingen ontstonden met radicale ideeën. Vrijhandel werd verbannen en protectionisme en autarkie kwamen ervoor in de plaats.

De derde oorzaak was het Nazi expansionisme. Het Nazisme en Adolf Hitler zorgden beide voor agressie en expansionistisch gedrag van Duitsland. Het nazisme mixte ideeën van het sociaal Darwinisme met extreem chauvinistisch nationalisme. Nadat de Nazi’s aan de macht kwamen in 1933 werden verscheidene regio’s ingenomen.

De laatste oorzaak is het Japans expansionisme. Dit vond plaats in Azië en was niet een directe oorzaak van de Europese oorlog. De verandering in Azië kwam door Japan die meer macht en imperialistische ambities kreeg. In 1936 vormde Japan samen met Italië en Duitsland het Anti-comintern Pact, wat ervoor zorgde dat zij samen een alliantie vormden. Dit zorgde uiteraard voor spanningen met Groot-Brittannië en de Verenigde staten maar dit veranderde nadat Duitsland Rusland binnenviel. Japan concentreerde zich toen volledig op onder andere de Verenigde staten wat ervoor zorgde dat de VS moest deelnemen in de oorlog.

Dekolonisatie

Het einde van de Tweede Wereldoorlog vormde het begin van de dekolonisatie en de afbraak van Europese rijken. Ook ontstonden er in Azië, Afrika en het Midden Oosten economieën en ideologieën. Dit proces was al begonnen na de Eerste Wereldoorlog maar werd pas echt sterk na 1945. Dit kwam onder andere doordat de Verenigde Staten een anti koloniale houding aannamen. Zij steunde staten die zich van het kolonialisme wilden loslaten, kijk maar naar Nederland en Indië waar Nederland behoorlijk onder druk werd gezet door de VS. Ook in de gekoloniseerde gebieden zelf ontstonden opstanden. De oorzaak hiervan was dat ideeën als nationalisme en het Marxisme/Leninisme werd verspreid. Al met al kwamen er opstanden die zorgden voor onafhankelijkheden en politieke emancipatie.

Dekolonisatie heeft vrijwel de hele 20e eeuw geduurd en heeft veel invloed gehad over deze lange periode die een dramatische en intense staatsvorming werd. Dit proces werd ook beïnvloed door de grootmachten: de Sovjet Unie en de Verenigde Staten, dit was vaker negatief dan positief omdat beide staten hun invloed probeerden uit te breiden. De ontwikkelingsgebieden werden de gevechtsgebieden voor de Koude Oorlog. Doordat er veel staten ontstonden werd het proces van globalisatie beslechterd omdat de wereld werd verdeeld in twee blokken. Deze onafhankelijke staten waar zo vaak alsnog afhankelijk van een grootmacht. Ondanks alles kwam er in veel staten een hoger niveau van economie en cultuur maar in veel staten is ook nog steeds armoede.

Koude Oorlog

Voor de Tweede Wereldoorlog bepaalde Europa en Europese machtshebbers de wereld politiek. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit echter want de Verenigde Staten en de Sovjet Unie werden supermachten, de echte dominantie actoren in de wereldpolitiek. Er ontstonden spanningen tussen deze beide machten vanwege het communisme en het kapitalisme. Zo kwam er een einde aan het multipolaire systeem van voor de oorlog en ontstond een bipolair systeem.

Deze scheiding tussen kapitalisme en communisme, oftewel de Koude Oorlog, werd zichtbaar nadat de Potsdam conferentie in 1945 plaatsvond. Ook de ‘Truman Docrtine’ en het Marshall plan droegen hier aan bij. De scheiding werd in 1949 compleet toen beide kanten hun allianties vormden met aan de ene kant de Noord Atlantische Verdrags Organisatie(NAVO/NATO) en andere andere kant het Warschau Pact. Hierna zou de Koude Oorlog zich gaan concentreren op het Aziatische gebied.

De start van de Koude Oorlog is gelijkstaande met de realistische aannames want zij zien in supermachten, staten die zoeken naar vergroting van macht en expansie. Ook van rivaliteit tussen staten is sprake. Tussen de VS en de SU was deze rivaliteit gebaseerd op het feit dat beide staten hun interesse hadden in Europa en ook een verschil hadden in ideologie. Over het algemeen werd de SU beschuldigd van het creëren van een bufferzone met het westen door Oost-Europese staten te ‘veroveren’ en door Duitsland te verzwakken. De Koude Oorlog bestond uit warme en koude periodes. Soms, bijvoorbeeld ten tijde van de Cuba Crisis, werd deze oorlog behoorlijk ‘heet’. Het ‘Brinkmanship’ zorgde ervoor dat deze crisis vredig beëindigd werd door gebruik te maken van de ‘Mutually Assured Destruction’ theorie. Dit hield in dat men zorgde voor een tweede aanvalsmogelijkheid, wat weer leidde tot afschrikking bij de tegenstander. Dit model verloor echter aan betekenis na 1970. Door vele verliezen aan communistische zijde fragmenteerde het communisme en konden economische supermachten als Japan en Duitsland opkomen wat zorgde voor een systeem wat meer weg begon te hebben van multipolairiteit. Vanaf de Cuba Crisis ontstond er meer detente tussen Oost en west. Minder spanningen en minder geweld. Hieraan kwam echter een einde toen de regering van Reagan de politiek van het anti-communisme en anti-Sovjet weer leven inblies. Uiteindelijk kwam er tussen 1989 en 1991 een einde aan 70 jaar communisme.

De ondergang van het communisme had een aantal oorzaken. Een eerste oorzaak is dat er twee soorten structurele zwakten waren. De eerste is economisch, het plan voor een planeconomie mislukte omdat het minder effectief was dan kapitalistische economieën en omdat het geen moderne goederen produceerde. Dit zorgde er ook voor dat er in de jaren ’80 een behoorlijk verschil ontstond tussen de westerse manier van leven en die van de SU. De andere zwakte was een politieke. Dit hield in dat het politieke gezag inefficiënt was en dat de druk op de bevolking niet werkte. Er waren geen verkiezingen, belangengroepen en vrije media. Zo was er geen enkele mogelijkheid om onvrede te uiten over de manier waarop het er aan toe ging.

Een andere oorzaak van de communistische ondergang was Gorbachev’s hervorming. Deze had drie aspecten:

  • Perestrojka; dit hield in dat er elementen van vrije markt en privébezit werden toegelaten in de SU

  • Glasnost; het toelaten van meer publieke opinie. Zo kreeg de oppositie meer kans om zich te laten horen.

  • Brezhnev doctrine; deze doctrine hield in dat de SU zou stoppen met interveniëren in Oost-Europa. Alle Oost Europese communistische regimes vallen als dominostenen na elkaar.

De derde oorzaak voor de ondergang van het communisme was het anticommunistisch beleid van Reagan. Dit zorgde voor een nieuwe wapenrace tussen beide staten wat de SU economisch niet meer aankon dus de economie stortte in.

De vierde en laatste oorzaak was de economische en culturele globalisering. Doordat de globalisering van de wereld hand in hand ging met het Westen zorgde dat voor vooruitgang in deze regio en voor stagnatie in het Oosten dat weigerde toe te geven aan deze globalisering.

Nieuwe wereldorde

Nadat de Koude Oorlog beëindigd was ontstond er een idee voor nieuwe wereldorde, die een liberalistische insteek had. Men stond voor een liberale vrede een geen conflicten op ideologische basis. Om deze wereldorde te voltooien was er internationale erkenning van deze vrede nodig maar ook afkeer van geweld en expansiedrift, controle en het verminderen van wapenarsenalen en ook de zorg voor de juiste interpretatie van de rechten van de mens. Francis Fukuyama geloofde dat er een model mogelijk was dat alleen liberale democratie bevatte overal in de wereld. Maar helaas al snel naar de ineenstorting van het communisme ontstonden er al snel nieuwe vormen van onrust en geweld. Al deze conflicten waren tijdens de Koude Oorlog als het ware ‘onderdrukt’ maar konden nu wel plaats vinden doordat er, vooral aan oud-communistische zijde, meer vrijheden ontstonden. Een goed voorbeeld voor de conflicten die plaats vonden is Joegoslavië. Hierin waren aspecten als ras, etniciteit en religie oorzaak van het conflict. Uiteindelijk kon mede door deze conflicten het terrorisme naar voren komen.

Conflicten in het Midden Oosten

De ware aard van de periode na de Koude oorlog was duidelijk, namelijk globale strijd om meer macht en instabiliteit. Volgens Huntington bestonden conflicten uit de 21e eeuw vooral uit culturele en minder uit ideologische of economische conflicten. Er ontstonden ook conflicten tussen verschillende ‘maatschappijen’, het Westen en de Islamitische wereld.

Er zijn een aantal factoren die bij hebben gedragen aan de instabiliteit en politieke conflicten in deze regio. De eerste is het kolonialisme. Nadat het Ottomaanse Rijk en het Westerse kolonialisme had plaatsgevonden ontstonden er staten met een Islamitische insteek die ook de Sharia invoerde. Er ontstonden nieuwe levensmanieren, culturen en manier van regeren. En die manier van regeren kon in sommige gevallen voor veel problemen zorgen voor Westerse staten.

Een Tweede oorzaak is het conflict tussen Israël en Palestina. Toen in 1947 de staat Israël werd gesticht was dit vanuit Westers oogpunt en niet vanuit die van het Midden-Oosten. Nadat gebieden rondom Israël onafhankelijk werden ontstonden er vele problemen en ook vele Arabisch-Israëlische oorlogen. Uiteindelijk kreeg Israël veel problemen met de Palestijnen omdat het deze mensen liet verplaatsen en al dan niet gerechtvaardigd bleef bestoken, andersom natuurlijk ook.

De derde oorzaak is olie. In de Arabische gebieden liggen behoorlijk wat olievelden en deze zorgen voor veel spanningen en instabiliteit in de regio. Op twee manieren valt deze oorzaak te bekijken. De eerste is dat de inkomsten uit deze oliebronnen verkeerd gebruikt worden namelijk dat het niet geïnvesteerd wordt in de burgerbevolking maar meer in militaire kracht om zo ontevredenheid van zowel de bevolking als staten te onderdrukken. Hierdoor zijn er veel autoritaire en militaire dictaturen in het Midden-Oosten. De andere manier is de aanwezigheid van olie zorgt voor de aanwezigheid van het Westen die proberen op zowel economisch als politiek gebied toegang proberen te houden tot de olievelden. Doordat er zoveel bemoeienis is ontstaat er meer anti-houding tegen het Westen en Amerika waarvan religieus fundamentalisme ook een gevolg van is.

De vierde oorzaak is de ‘politieke Islam’. Dit is een militante vorm van de Islam die zocht/zoekt naar politieke en spirituele hervorming door middel van het creëren van een Islamitische staat. Van origine uit is het niet gewelddadig maar er wordt steeds meer gepleit voor geweld om zo buitenlandse ideologieën te weerstaan en te zorgen voor een zuivere Islamitische staat. Voorbeelden zijn de Iraanse revolutie in 1979 waar de geestelijke Khomenei aan de macht kwam, de opkomst van radicale Islamitische groeperingen zoals Hamas en Hezbollah(deze groeperingen probeerden seculiere groeperingen die tegen Israël en de Westerse mogendheden vochten te bekeren of te verdrijven) en Al Qaeda waar verzetsstrijders vochten tegen de Sovjet Unie en vervolgens een belangrijke speler waren in het internationaal terrorisme. 9/11 was hiervan een goed voorbeeld waarbij de terroristen eigenlijk voor het eerst echt wereldwijd bereik hadden.

Onder invloed van het neoconservatisme had president Bush jr. het doel om de wereld na 9/11 op politiek gebied te herstructureren en democratie te promoten. Een voorbeeld hiervan is het veranderen van het regime in Irak om hiermee meer democratie te creëren in de Arabische wereld. Echter werden de acties van de Amerikanen gezien als het militaire interventie en imperialisme wat de antiwesterse cultuur versterkte. Men was bang dat de ‘war on terror’ zo contraproductief werd en dus verlaagde president Obama in 2009 de militaire macht. Het zicht moest meer komen op de oorzaken van terrorisme.

Hoofdstuk 3: Theorieën

De globale politiek wordt vaak gebaseerd op belangrijke denkscholen binnen de globale politiek. Belangrijke denkscholen zijn het realisme en het liberalisme en vanaf 1970 komen de ‘neo’ vormen van deze denkscholen naar voren.

Realisme

Wat voor realisten in de globale politiek voorop staat is macht en eigenbelang. In deze globale politiek wordt er een spel van machtspolitiek gespeeld met de veronderstellingen dat ‘human nature’ gebaseerd is op egoïsme en concurrentie en dat er geen hogere autoriteit dan de soevereine staat is. De soevereine staat ligt in de internationale anarchie

Het realisme ontstond uit het klassiek realisme dat stelde dat machtspolitiek gevormd werd door egoïsme terwijl het neorealisme weer uit gaat van anarchie. Zo zijn er dus verschillen tussen realismen maar er zijn ook overeenkomsten. Realisten hebben namelijk een pessimistische kijk op ‘human nature’. Volgens Machiavelli, een realist, zijn de kenmerken van politiek: strijd, wreedheid, gewelddadigheid en manipulatie. Een andere klassiek realist, Hobbes, beweerde dat mensen niet-rationele verlangens hebben dus ‘power after power’. Door de ‘state of nature’ is er zo een voortdurend conflict in de maatschappij. Dit is echter te voorkomen door het stichten van een soevereine staat.

Naast anarchie en ‘human nature’ geloven realisten ook dat er geen hogere macht op de wereld kan worden gecreëerd dan alleen de staat. Een wereldoverheid zou dus nooit kunnen bestaan omdat de internationale arena gevaarlijk en onzeker is. Naar deze insteek geloven realisten ook dat staten dus de belangrijkste actoren zijn. Dat betekent dus dat de internationale state-centric. Doordat mensen zelfzuchtig zijn en op meer macht uit zijn ontstaan er allerlei conflicten tussen groepen. Men kan veiligheid juist weer bereiken als men dit staatsegoïsme probeert te bundelen en er zo voor te zorgen dat staten samen werken.

Volgens Hans Morgenthau was ‘statecraft’ belangrijk dit legde hij met 6 principes uit die het politiek realisme verklaren namelijk:

  • ‘Objective laws’

  • Macht

  • Nationale belangen

  • Universele morele principes zijn niet belangrijk voor het handelen in de politieke wereld

  • Geen universele afspraken over morele principes, alleen op nationaal gebied

  • Autonomie

Nationale belangen zijn belangrijk voor het realisme. Mensen zoeken naar meer macht waar ethische overwegingen dan worden uitgesloten in het buitenlands beleid. Staten streven bij politieke beleid naar nationale belangen. Volgens het Neorealisme voeren staten alleen oorlog als nationale belangen op het spel staan.

Klassiek realisme is een inside-out theorie, alleen betrekking op de staat, terwijl het neorealisme een outside-in perspectief heeft. Kenneth Waltz bekijkt politiek door middel van de mens, de staat en het internationale systeem. Het neorealisme, ookwel structureel realisme, is een systeem theorie die het gedrag van staten bepaald binnen het internationale systeem. Het internationale systeem is voornamelijk anarchie en staten hebben geen formele hogere centrale autoriteit. Internationale anarchie leidt tot spanningen en conflicten, er zijn drie verklaringen voor deze spanningen:

1.    Self help; staten proberen in hun eigen belangen te voorzien omdat zij de enige zijn die zich zorgen maken over zichzelf. Zo proberen staten in internationale anarchie hun veiligheid te verzekeren.

2.    Security dilemma; staten blijven hun militaire macht uitbreiden om zo te kunnen overleven en veiligheid te creëren. Doordat er wantrouwen en onzekerheid is tussen staten, zien staten elkaar als vijanden.

3.    Relative gains; staten proberen hun macht te vergroten en eigen positie te verbeteren ten opzichte van andere staten. Dit gebeurt door meer voordeel te halen dan andere staten. Met als gevolg dat samenwerking moeilijk wordt en daarmee ook het effect van internationale organisaties.

Neorealisten geloven dat conflicten vermeden kunnen worden door een machtsbalans te verzorgen. Volgens hen is het bipolaire systeem het meest stabiel en de kans op oorlog wordt klein. Het multipolaire systeem daarentegen is instabiel en heeft dus een grote kans op oorlog.

Offensief realisten beweren dat staten hun macht proberen te maximaliseren als de machtsbalans verstoord is wat meer kans geeft op oorlog. Defensieve realisten beweren juist dat staten hun veiligheid proberen te maximaliseren door macht te vergroten en oorlog te vermijden.

Liberalisme

Een van de belangrijkste Liberalen was Kant, hij geloofde in de universele en eeuwige vrede in de wereld. Het liberalisme heeft allereerst een overeenkomst met het realisme, namelijk dat alle staten hun eigen belangen nastreven waardoor er concurrentie tussen staten ontstaan. Het liberalisme daarentegen beweert wel dat het realisme de samenwerking en integratie tussen staten in het gedecentraliseerde systeem onderschat. In 1970 ontstond het neoliberalisme, deze neo theorie had een nadruk op samenwerking tussen staten in het internationale anarchistische systeem. Naast deze theorie bestaan er nog verschillende andere liberale theorieën die uit deze neo theorie zijn ontstaan.

Een van deze theorieën is het commerciële liberalisme. Deze theorie benadrukt de economische en internationale voordelen van vrijhandel. Een van deze voordelen is vrede. De vrije handel leidt tot comparatieve voordelen en economische interdependentie. Complexe interdependentie daarentegen, ontwikkelt door Keohane en Nye, beweerd dat staten en mensen worden beïnvloed door gebeurtenissen in andere landen op de wereld. Gebeurtenissen als globalisering, economie, klimaatverandering en mensenrechten.

Terwijl het realisme zich bezig houdt met ‘high politics’, militaire kwesties en diplomatie om ervoor te zorgen dat er veiligheid ontstaat en dat staten overleven, houdt het liberalisme zich meer bezig met ‘low politics’, dat de nadruk legt op de vitale belangen van staten zoals welvaart, klimaat, economie en mensenrechten. Liberalen leggen de nadruk op vrede, samenwerking en integratie in het internationale systeem. Toch zowel het realisme als het liberalisme staten als ‘self-seeking’ actoren.

Een andere onderscheidende liberale theorie is het Republikeinse liberalisme. Hierbij wordt de nadruk gelegd op een republiek door middel van de link tussen democratie en vrede.’The Democratice Peace Thesis’ was van veel invloed op het Republikeins liberalisme omdat het inhield dat democratische staten geen oorlog met elkaar voerden. Een soort zones waarin vrede te vinden is.

Een derde vorm is het liberaal institutionalisme die de rol van institutionalisme benadrukt in het uitvoeren van liberale principes en doelen. Doordat staten samenwerken en integreren met elkaar ontstaan instituties. Volgens het neorealisme is samenwerking moeilijk tussen staten omdat zij altijd uit zijn op relatieve voordelen. Volgens het neoliberalisme profiteren staten juist weer van absolute voordelen.

Marxisme

Een absolute tegenhanger van het liberalisme is uiteraard het Marxisme. Het Marxisme, waaronder Lenin, ziet bijvoorbeeld het imperialisme als een economische fenomeen wat behoort tot het kapitalisme en zorgt voor conflicten. Een andere kritiek op het kapitalisme is dat het zorgt voor een ongelijke ontwikkeling. De landen die economische wél ontwikkelen zijn dan voornamelijk de kapitalistische.

Naast het Marxisme is er ook een neomarxistische theorie die de globale armoede en ongelijkheid verklaard. Dit doet het aan de hand van onder andere ´dependence theory´. Dit houdt in dat er een structurele ongelijkheid binnen het internationale kapitalisme is waarin arme landen onderontwikkeld en afhankelijk zijn. De wereld is voornamelijk een kapitalistisch systeem, waarin ongelijkheid en economische tegenstellingen bestaan die zorgen voor crisis en instabiliteit. Volgens de Marxisten bestaat het wereldsysteem uit een centrum, semiperiferie en de periferie. Daarnaast stelde Gramsci, ook marxist, dat er een ongelijke politiek en economisch systeem ontstaat door hegemonie. Deze hegemonie komt namelijk voor uit de ideeën van en theorieën over de bourgeois.

Bij deze vrij kritische houding ten opzichte van het kapitalisme blijft het niet. Het Marxisme stelt nog een aantal andere kritieken over de internationale politiek. Een daarvan is ´theoretical reflexivity´ wat inhoudt dat er een verband is tussen kennis en politiek. Theorieën en opvattingen worden gemaakt aan de hand van waarden en belangen. Een tweede kritiek is de emancipatoire politiek. Er is onderdrukking en onrechtvaardigheid in de wereldpolitiek om zo de individuele en collectieve veiligheid te behartigen. Als laatste is er het kosmopolitisme van de politieke identiteit en internationale samenwerking.

Constructivisten

Constructivisten leggen nadruk op normatieve structuren die uitgaan van moraal. Wendt was een sociaal constructivist en hij stelde dat anarchie is wat staten ervan maken. Sommige staten beschouwen anarchie als gevaarlijk en bedreigen terwijl andere het juist weer zien als vrijheid. Het constructivisme zoekt naar de betekenis van handelingen en begrippen. Het beweert ook deze zaken terug te vinden in cultuur. Daar bovenop geeft het constructivisme macht een idealistisch component, namelijk dat landen niet alleen zullen proberen hun normen op te leggen door middel van wapens. Andersom kunnen kleine staten ook weer hegemonen in bedwang houden door hen niet te helpen wanneer ze zich niet aan deze normen houden.

Post structuralisten

De post structuralisten zoeken naar een verklaring voor kennis. Op deze manier bepalen de meestzeggende staten de betekenis van het begrip soevereiniteit, deze soevereiniteit verschilt per periode. Naast dat soevereiniteit verschilt per periode staat ook de identiteit van bepaalde zaken niet vast dus het is ook niet te meten.

Feministen

Volgens de empirische feministen worden vrouwen uitgesloten in de politiek. Internationale organen en instituties worden gedomineerd door mannen. Machtspolitiek bestaat uit mannelijke standpunten. Mannelijke standpunten zijn bijvoorbeeld concurrentie en conflict. Analytische feministen hebben alternatieve theorieën met betrekking tot samenwerking.

Groenen

De Groenen hebben, zoals de naam al zegt, hun ideologie over klimaatverandering. De Groenen vinden dat er evenwicht moet zijn of komen tussen economische ontwikkeling en milieuvervuiling. Er moeten volgens hen meer duurzame ontwikkelingen komen. De Eco-Socialisten verklaren dat een milieucrisis gevolg  is van kapitalistische economisch beleid.

Post kolonialisme

Bij het postkolonialisme staat een negatieve houding tegen Europa centraal. Europese staten hebben vaak bevooroordeelde gedachten over andere staten of groepen en interveniëren daardoor. Volgens het postkolonialisme zijn humanitaire interventies hetzelfde als kolonialisme.

Kosmopolitisme

Het kosmopolitisme is gebaseerd op het culturele relativisme wat inhoudt dat je niet kunt zeggen dat de ene cultuur beter is dan de andere of dat goed en kwaad cultureel bepaald wordt. Een voorbeeld is dat mensenrechten niet thuis horen en niet westerse culturen omdat ze gebaseerd zijn op Westerse culturen. Het kosmopolitisme is tegenstrijdig met het communitarisme.

Hoofdstuk 4: Internationale Politieke Economie

Oorsprong kapitalisme

De oorsprong van het kapitalisme ligt tussen de 17e en 18e eeuw in Europa, mede dankzij de feodale samenlevingen. De eerste manieren waarop kapitalisme ‘bedreven’ werd was door middel van commerciële landbouw, die gericht was op markt en loonarbeid. Doordat dit allen op een goede manier samenging werd het marktmechanisme leven ingeblazen en zo konden technologische innovatie en uitbreiding van de productiecapaciteit ook plaats vinden. Met als gevolg dat er een agrarische revolutie plaatsvond. Toch was niet deze revolutie het belangrijkste want met de industriële revolutie bereikte het kapitalisme de gehele samenlevingen in landen als België, Engeland en Nederland. Samenlevingen veranderde door deze revolutie omdat er fabrieken kwamen die erg gemechaniseerd waren voor die tijd, dit had ook invloed op het straatbeeld omdat deze snel veranderde. Ook vond er transitie plaats van het platteland naar de stad. Steden groeiden en mensen trokken weg van het platteland. Het industrieel kapitalisme is dus een belangrijke ontwikkeling geweest in de wereldeconomie. Ook omdat het kapitaal uit Europa naar Azië en Noord en Zuid Amerika gevoerd kon worden.

Soorten kapitalisme

Het kapitalisme bestaat niet uit een systeem er zijn er binnen het kapitalisme drie verschillende soorten. Een van die soorten is enteprise kapitalisme wat voorkomt in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Dit kapitalisme wordt vaak gezien als het zuivere en ideale kapitalisme. Deze soort komt niet alleen voor in de twee Engelstalige landen maar ook tot regio’s ver buiten de Anglo-Amerikaanse wereld. Dit komt door de globalisering. De theorie is gebaseerd op de ideeën van Adam Smith en David Ricardo en heeft als centraal uitgangspunt dat het gelooft in onaangetaste concurrentie op de markt omdat markt een zelfregulerend mechanisme is. Toch heeft enterprise kapitalisme ook een groot nadeel omdat het neigt naar grote materiële en sociale ongelijkheid.

De tweede vorm van kapitalisme is sociaal kapitalisme, voorkomend in Midden en West Europa. Deze vorm is gebaseerd op flexibele en pragmatische ideeën van economen als Friedricht List. Het centrale uitgangspunt is het idee van een sociale markt en poogt om de disciplines van concurrentie op de markt samen te voegen met sociale samenhang en solidariteit. Dit probeert men te realiseren door op lange termijn te investeren in plaats van op korte termijn. Toch heeft ook deze vorm van kapitalisme nadelen omdat een diepe nadruk legt op consensus, overleg en onderhandelingen wat kan zorgen voor inflexibiliteit. Ook zijn er relatief veel sociale uitgaven nodig om de hoogwaardige sociale voorzieningen te handhaven.

De derde een laatste vorm is staatskapitalisme wat voorkomt in China en vroeger in de Sovjet Unie/Rusland. Deze vorm kan op een aantal manieren geïnterpreteerd worden, De Trotskisten gebruikte de term om aan te duiden dat Stalin de controle had over de productie en de arbeidersklasse onderdrukte. Volgens hen waren ze op deze manier enigszins vergelijkbaar met westerse kapitalistische samenlevingen. In het tegenwoordige gebruik is staatskapitalisme steeds meer gebruikt om economieën aan te duiden waar de staat een sterk besturende rol heeft. Dit zijn vaak niet-liberale kapitalistische samenlevingen. Het staatskapitalisme geeft nadruk op coöperatieve en langdurige relaties en daarom is het soms ook wel het collectieve kapitalisme. De economie wordt hierdoor bestuurd door relationele markten waarin de staat een belangrijke rol speelt in de geleiding van investeringen, onderzoek en handelsbeslissingen. Bepaalde onderzoekers hebben gespeculeerd dat de ‘Beijing consensus’, de ‘Washington consensus’ zou moeten vervangen. Toch is de grote zwakte van het staatskapitalisme is dat het een niet-liberale politieke regeling is.

Neoliberalistische dimensie

Sinds de jaren ’80 heeft de economische ontwikkeling een neoliberalistische dimensie aangenomen. Deze dimensie heeft als belangrijkste overtuiging marktfundamentalisme. De ‘neoliberale revolutie’ was een contra-revolutie, deze contra-revolutie hield in dat men probeerde om de trend richting een globale grote overheid te stoppen want deze overheid had volgens de neoliberalen teveel invloed op de economie. De neoliberalen Hayek en Friedman waren het niet eens met de Keynisiaanse tactiek van belastingen innen en weer want dit was volgens hen de oorzaak van de stagflatie in de jaren ’70. Zij hadden als oplossing om de staat open te stellen en een volledige marktwerking te organiseren. Tijdens de jaren ’80 werd het neoliberalisme voelbaar in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Het Reaganisme en het Thatcherisme zorgden hiervoor. De Wereldbank en het IMF werden aangepast aan de ‘Washington Consensus’, deze stonden zo gelijk aan de financiële agenda's van Reagan en Thatcher. Hun beleid was gericht op vrije handen, liberalisering van kapitaalmarkten, flexibele wisselkoersen en evenwichtige begrotingen.

De economische globalisering ondersteunde de opmars van het neoliberalisme op verschillende manieren. Het zorgde in de eerste plaats voor het toenemen van het internationale concurrentie, dit was mogelijk omdat overheden belastingen verlaagden om zo buitenlandse investeringen aan te trekken en te voorkomen dat transnationale ondernemingen naar het buitenland zouden trekken. De tweede manier was het er een negatieve druk was tegen overheidsuitgaven en welzijnsbudgetten. Door al deze ontwikkelingen leek het liberalisme de dominante ideologie te zijn in de nieuwe wereldeconomie.

Economische liberalisering

De opkomst van het neoliberalisme zorgde voor veel discussie. Voor neoliberalisten was het duidelijkste argument markthervorming en economische liberalisering, wat volgens hen ook werkte. Het neoliberalisme was gebaseerd op een nieuw groeimodel dat duidelijk zijn superioriteit ten opzichte van het Keynesiaanse model aantoonde. De kern van het neoliberale model zijn financiële markten en het proces van financialisering. Diit was mogelijk omdat er een enorme uitbreiding was van de financiële sector in de economie. Het proces veranderde van kapitalisme in turbo-kapitalisme. Men kon zo profiteren van meer geldstromen die een uitweg zochten in meer investeringen en hogere consumpties. Andere belangrijke kenmerken van het neoliberale groeimodel waren de diepere integratie van de buitenlandse economieën in de wereldeconomie, de verschuiving van productie naar dienstverlening en de ontwikkeling van de kenniseconomie.

Naast deze positieve kijk op het neoliberalisme zijn er natuurlijk ook kritieken. Een daarvan is dat de neoliberalen ervoor hebben gezorgd dat sociale voorzieningen werden teruggedrongen en dat er meer nadruk kwam op materieel eigenbelang. Het neoliberalisme heeft problemen met populariteit omdat het gelijk staat met de verbreding van ongelijkheid binnen de wereldse samenleving. Mede door deze afname aan populariteit ontstond er in de jaren ’90 een neoliberale revolutie.

Een ander probleem met het neoliberalisme is dat de extreme ontwikkelingsfactoren minder te maken hebben met dynamiek van de markt of technologische innovatie. Het gaat meer om de bereidheid van de consument om te besteden en te lenen. Dit maakt het neoliberale model bijzonder kwetsbaar. Robert Cox stelde dat het neoliberalisme voornamelijk bestaat uit grote tegenstellingen en strijd en dat het uiteindelijk bestemd is om uitgedaagd en uiteindelijk omvergeworpen te worden.

Instabiliteit

Na de Tweede Wereldoorlog was de economische situatie in de wereld behoorlijk instabiel. Dit had men al op tijd voorzien en daarom waren er tijdens de oorlog al instituties en regimes opgericht om een stabiele economie voor na de oorlog te ontwikkelen. Tijdens een conferentie in Bretton-Woods in 1944 werden hier plannen gemaakt om te voorkomen dat er nog een herhaling zou komen van de Grote Depressie van de jaren ´30 en dat de Europese economieën werden herbouwd. Er werden drie instituties opgericht:

  1. Het Internationale Monetaire Fonds(IMF); Deze institutie werd opgericht om de internationale monetaire samenwerking te stimuleren en om economische problemen tussen landen op te lossen.

  2. Wereldbank; Deze institutie was er voornamelijk om de heropbouw van Europa te regelen maar voor de ontwikkeling van de rest van Europa

  3. General Agreement on Trade and Tariffs(GATT); Werd opgericht als een interim verdrag met de verwachting dat het zou worden opgevolgd door een internationale handelsorganisatie. De handelsorganisatie(WTO, world trade organisation) werd pas in 1994 opgericht dus het GATT heeft nog vier decennia gefungeerd als internationale regelgever voor handelsondernemingen.

Met de oprichting van het Bretton-Woods systeem werd de goudstandaard vervangen door de Dollarstandaard. Het systeem toonde voor het eerst zwakheden tijdens de Vietnamoorlog. Daarom werd het vanaf 1971 steeds meer losgelaten. Dit kan worden gezien als een teken van Amerikaanse zwakte of juist meer als een teken van Amerikaanse hegemoniteit.

In 1973 was er de oliecrisis en ontstond er stagflatie, een combinatie van lage economische groei en hoge inflatie. Daarom werd er in 1975 de groep van Zeven opgericht, ookwel G7, om zo de crisis op te lossen. Toch was een gevolg van de crisis dat veel landen protectionistisch werden om zo hun eigen economie te beschermen. Veel ontwikkelingslanden vonden hier hun nadeel in omdat zij konden groeien door middel van de open economische politiek van de Westerse landen daarvoor.

Al deze ingewikkelde economische ontwikkelingen kunnen het best verklaard worden door de dynamische relatie tussen ‘structures en agents’. De meest invloedrijke structuralistische verklaring voor de opkomst van een mondiale economie is die van de marxisten. Zij stellen dat het kapitalisme een gesloten universalistisch economisch systeem is. Liberalen daarentegen accepteren dat globalisering wordt gevoed door een onderliggende economische logica die gekoppeld is aan de inhoud van de menselijke natuur. De wereldeconomie is slechts een weerspiegeling van het feit dat mensen er overal op uit zijn om te handelen en dus te zorgen voor het integreren van markten. Politieke en ideologische factoren hebben een ook een belangrijke rol hierin gespeeld. De realisten beweren, onder invloed van het mercantilisme, dat de belangrijke paden in de wereldeconomie een product zijn van rijksbeleid en institutionele regelgeving.

De keuze globalisering

Globalisering is een keuze althans zo lijkt het want globalisering kun je namelijk op 2 manieren opvatten. Enerzijds zijn er de hyperglobalisten die het beeld van een grenzeloze globale economie presenteren. Hierbij krijgt de economie een grensoverschrijdend karakter en ervoor zorgt dat communicatie en vooruitgang van informatie makkelijker worden. De andere zijde is die van de sceptici, zij beweren juist dat globalisering de ondergang is van de nationale economieën en dat het nogal een overdreven proces is. Economische globalisering wordt afgeschilderd als geavanceerd en onweerstaanbaar om de verschuiving naar een vrijere markt onvermijdelijk te maken, volgens de sceptici is het dit echter niet.

Economische globalisering is niet een proces dat geleidelijk verloopt omdat het afhankelijk is van een aantal factoren en deze afhankelijkheid neemt toe. De factoren zijn:

  • Internationale handel

  • Transnationale productie

  • Wereldwijde verdeling van arbeid

  • Geglobaliseerde financiële systemen

Economisch liberalisme

De liberale theorie beschrijft vrijwel niks over een dreigende neiging naar crisis binnen het kapitalistische systeem. Economisch liberalisme is grotendeels gebaseerd op de veronderstelling dat markteconomie een evenwicht tot stand brengt, dit komt omdat de vraag en aanbod met elkaar in werking komen via het prijsmechanisme. Toch lijkt er een factor te zijn die gekoppeld is aan economische schommelingen bijvoorbeeld ten tijde van oorlog. Koppelingen tussen oorlog en economische prestaties komen voor uit de volgende factoren:

  • De kosten van de financiering van onproductieve militaire activiteiten

  • De verstoring van handel

  • De bevriezing van kapitaalverkeer

  • De kosten van wederopbouw

Grote Depressie

De tot nu toe grootste uitdaging in het internationale kapitalisme was toch wel de Grote Depressie van de jaren ’30. De ontstond na de Wall Street Crash in 1939. Banken hadden problemen, grote bedrijven stonden op instorten en de werkloosheid begon te stijgen.

De Wall Street Crash is eenvoudig te verklaren. Volgens Galbraith was het gewoon een speculatieve bubbel. De beurscrisis had een impact op de reële economie omdat de dalende beurskoersen onvermijdelijk zorgden voor een daling van het ondernemers- en consumentenvertrouwen. Hierdoor kwamen er minder investeringsmogelijkheden en binnenlandse vraag. Er zijn twee fouten gemaakt die zorgde voor het crashen van Wall Street.

De eerste was dat men met het ook op een sterk geloof in individualisme en de leer van het laissez-fair de overheidsuitgaven laag hield en een evenwichtige begroting probeerde te bereiken. Werklozen moesten op particuliere liefdadigheid vertrouwen. Het zorgde ervoor dat de crisis verdiepte. Keynes gaf de les dat overheden hun economieën kunnen beheren door hun fiscaal beleid aan te passen en de vraag op te krikken ten tijde van recessie. Ook moest men meer werkgelegenheid creëren en overheidsuitgaven vergroten. Dit was echter te laat in die tijd.

De tweede fout was dat het algemene beleid protectionistische was. Staten namen in de jaren ’20 en jaren ’30 maatregelen om hun export te maximaliseren, terwijl zij op hetzelfde moment hun invoer minimaliseerde. Dit werd op verschillende manieren gedaan. Er was fiscale deflatie om de vraag naar invoer te verminderen, devaluatie en overheden verhoogde tarieven op import. Het uiteindelijke effect van dit beleid was zelfvernietigend.

Keynisianisme

Het geloof in het Keynisianisme is gedaald na de stagflatie crisis van de jaren ’70 en de versnelde daaropvolgende opleving van het laissez-faire denken onder het neoliberalisme.

In 2007 tot en met 2009 heerste er een crisis die nog altijd voelbaar is. Het wordt beschouwd als de meest ernstige financiële crisis sinds de Grote Depressie. De crisis is dieper en zorgt voor meer instabiliteit in de wereldeconomie. De crisis was vooral voelbaar in staten die veel financiële deregulering en publieke schulden hadden.

Verschillende theoretici, zoals George Soros, beweerde dat deze economische crisis het falen was van met markt fundamentalisme die voorheen onder invloed stond van het dominante liberale economische denken. De volledige implicaties van de kredietcrisis en de wereldwijde financiële crisis zal nog vele jaren voelbaar zijn. Sommige beweren dat dit het einde is van de neoliberale globalisering. Andere suggereren weer dat de crisis de verkracht toont van de wereldeconomie en dat een periodieke instabiliteit de prijs waard is van drie decennia groei. Er is een algemene overeenstemming dat de crisis zal zorgen voor verschuivingen in machtsverhoudingen net als de Grote Depressie deed.

Verschillende factoren

Liberalistische kijk

De liberalistische kijk houdt in dat er een vrije markt is waarin de rol van de vrijwillige uitwisseling van goederen en een vrije markt wordt gezien als meest gewenst en meest efficiënt. Orde in het systeem wordt bereikt door de ‘onzichtbare hand’ van de concurrentie in de internationale markt. De rol van de overheid moet minimaal zijn.

competitie

Deze kijk op de wereldeconomie houdt in dat er een arena is waarin competitie heerst tussen staten, met als doel dat staten relatieve macht maximaliseren. Het internationale systeem is een jungle waarin elke staat moet wat het kan om te overleven. Staten spelen hierin een grote rol door het bevorderen van strategische industrieën. Maar ook door protectionisme, subsidies en selectieve investeringen in de eigen economie. De meest machtige staten definiëren het internationale systeem.

Strijd tussen kapitalisme en marxisme

De theorie ziet de wereldeconomie ook als een competitie tussen staten. Het kapitalisme is wel de drijvende kracht achter de wereldeconomie maar de relaties in de wereldeconomie staan daarom vaak onder druk en omdat staten naar maximale winst zoeken is er ook constante spanning.

Institutionalisten

Net als de twee theorieën hiervoor beschouwen institutionalisten de wereldeconomie als een arena met competitieve staten. Internationale instituties zijn nodig om orde in ie competitie aan te brengen en samenwerking te bevorderen. Bij effectieve deelname van staten kunnen maximale winsten bereikt worden door middel van deze instituties.

Historische en sociologische factoren

De politiek in de wereldeconomie wordt beïnvloedt door historische en sociologische factoren. Veel aandacht wordt besteedt aan de manier waarin actoren hun preferenties formuleren, alsmede het proces waarin beslissingen worden genomen. Nadruk in dit proces wordt gelegd op de rol van identiteiten, overtuigingen, tradities en waarden. 

Hoofdstuk 5: De staat en buitenlandbeleid

Staten

Staten hebben een dualistische structuur, ze hebben twee gezichten. De een kijkt buiten de staat en de andere kijkt binnenin de staat. Het gezicht dat buiten de staat kijkt gaat voer betrekkingen van staten met andere staten en de mogelijkheid bescherming te bieden tegen aanvallen van buitenaf. Het politieke bestaan van de staat is niet afhankelijk van de erkenning door andere staten. De staat heeft het recht om haar integriteit en onafhankelijkheid te verdedigen, te voorzien in het behoud van haar welvaart en om zichzelf te organiseren naar eigen goeddunken. Het inwaartse gezicht van de staat gaat over de betrekkingen van de staat met individuen en groepen die het vermogen hebben om de binnenlandse orde te handhaven. De staat wordt meestal gezien als een instrument van overheersing.

Het onderliggende karakter van de staat wordt vastgesteld door een duidelijk kenmerk: soevereiniteit. In de uiteindelijke analyse zijn staten staten omdat ze soevereine jurisdictie binnen een bepaald territorium uitoefenen. De eerste grote theoreticus van de soevereiniteit was Jean Bodin. Hij definieerde soevereiniteit als de absolute en eeuwige kracht voor gemeenschappelijke rijkdom. Voor Thomas Hobbes is soevereiniteit uit een zelfzuchtige en machts geïnteresseerde mens. Hij definieerde soevereiniteit als een monopolie van dwingende kracht en bepleitte dat het berustte in enkel de hand van een enkele heerser. Soevereiniteit kan worden begrepen in interne of externe zintuigen.

Het concept van de interne soevereiniteit verwijst naar de locatie van de macht of autoriteit binnen een staat en is cruciaal voor de ontwikkeling van de staatsstructuren en systemen van heerschappij. Voor Rousseau lag de uiteindelijke beslissingsmacht bij het volk zelf, gedefinieerd als de algemene wil. Externe soevereiniteit definieert de relatie die de staat met andere staten of internationale actoren heeft. Het stelt de capaciteit om op te treden als een onafhankelijke en autonomie entiteit in mondiale aangelegenheden. De vorm van soevereiniteit is cruciaal van belang voor de mondiale politiek. 

Het debat

De opkomst van de globalisering heeft geleid tot een groot debat over de kracht en het belang van de staat in een geglobaliseerde wereld. Er zijn twee posities die vaak worden aangenomen. De eerste is dat sommige theoretici hebben verkondigd dat de opkomst onvermijdelijk is gezien het verval van de staat als een zinvolle actor. Volgens de hyperglobalisten wordt de toestand van de staat steeds overbodiger. Realisten hebben de neiging om te ontkennen dat de globalisering wereldpolitiek heeft veranderd.

De tweede positie is dat de veranderende aard en macht van de staat heeft gezorgd voor economische globalisering. Een van de centrale kenmerken van de economische globalisering de opkomst van een grote staat zonder echte grenzen en waarbij afstanden er minder toe doen. Een toenemend scala van economische activiteiten zorgt ervoor dat er een wereld zonder grenzen kan ontstaan. Globalisering is nauw verbonden met een trend van regionalisering, regionale handelsblokken als de EU zijn hier een perfect voorbeeld van. Als grenzen opener worden en oude geografische zekerheden met een korreltje zout worden genomen dan zal de traditionele soevereiniteit verdwijnen.

Tussen deze twee stromingen is er nog een middenweg die erken dat globalisering heeft geleid tot kwantitatieve veranderingen in de rol en betekenis van de staat. Maar het benadrukt ook deze factoren de staat veranderd hebben maar niet in zijn macht verhoogd of verlaagd hebben.

De kracht en het belang van de staat is ongetwijfeld beïnvloed door het proces van globalisering. Echter, het effect ervan is complex en tegenstrijdig. Aan de ene kant hebben internationale instanties de capaciteit van staten ondermijnd maar aan de andere kant geeft globalisering staten de mogelijkheden om vruchten te plukken van internationale organisaties. Het begrip gebundelde soevereiniteit is het meest expliciet ontwikkeld bij de EU maar is ook toepasbaar op elke andere internationale organisatie.

Globalisatie

Globalisering heeft niet alleen de neiging om de relevantie van staatssoevereiniteit in twijfel te trekken maar ook de aanpassingen van de aard en rol van de staat zelf. De staat heeft namelijk een aantal transformaties ondergaan. Sinds de opkomst van het nationalisme in de 19e eeuw was er sprake van natie-staten. Staten hadden een gecentraliseerd systeem met het doel sociale cohesie en politieke legitimiteit. Ook in de jaren ’80 was er een transformatie waar in het ging om progressieve uitholling van de staat wat uiteindelijk moest leiden tot een nieuwe staatsvorm.

Globalisatie kan gezien worden als een factor die ontwikkeling heeft bevorderd op drie manieren:

1.    Een grotere blootstelling aan de wereldmarkt zorgde ervoor dat veel landen aangemoedigd werden om strategieën, buitenlands kapitaal en buitenlandse investeringen aan te nemen

2.    Intensievere buitenlandse concurrentie dwong staten ertoe om de lonen laag te houden en arbeidsflexibiliteit te promoten. Deze schaalvergroting betekende minder welzijnskosten en andere belemmeringen om de internationale concurrentiepositie te bevorderen

3.    TNC’s hebben groeiende invloed op de staat door het gemak dat ze in staat zijn om de productie en de investeringen te verplaatsen in een geglobaliseerde economie. Dit komt voor als overheidsbeleid onvoldoende reageert op zakelijke belangen.

De gewijzigde relatie tussen markten en staten mogen niet per definitie betekenen dat de rol van de staat afneemt, het veranderd de rol van de staat alleen. De staat institutionaliseert. Bob Jessop beschreef de overgang van een marktgerichte staat naar een concurrerende staat. Een staat die gericht is op economische groei veilig te stellen binnen haar eigen grenzen door concurrentievoordelen in de ruimere mondiale economie te verzekeren. Het begrip postmoderne staat wordt in verband gebracht met Robert Cooper. In zijn analyse wordt de post-Koude Oorlog verdeeld in 3 delen: een pre-moderne, moderne en een postmoderne wereld. De postmoderne wereld is een wereld waar kracht is verworpen als een middel om geschillen op te lossen. Er wordt in deze wereld juist met respect gehandeld.

Politieke actoren

Ondanks de opkomst van internationale organisaties blijven staten beslissende politieke actoren. Er zijn een aantal factoren die de staat tot een beslissende politieke actor maken:

  • De staat heeft de unieke capaciteit om binnenlandse orde te handhaven en haar burgers te beschermen tegen aanvallen van buitenaf. Veel staten hebben stappen ondernomen om de onschendbaarheid van de staat te versterken als een territoriale eenheid door het opleggen van bijvoorbeeld strengere grenscontroles

  • Hoewel de dagen van bestuurlijke economie geteld zijn heeft de staat nog altijd invloed als actor in de modernisering. Modernisering van staten gaat over de ontwikkeling van strategieën op lange termijn om zo economisch succes te garanderen. Concurrerende staten doen dit door verbetering van onderwijs en opleidingen om zo de productiviteit te verhogen.

  • Er is een groeiende rol van de staat bij het bevorderen van ontwikkeling. Dit komt tot uiting in een grotere nadruk op ‘state-building’ waarbij het belangrijkste proces vredesopbouw is. Het proces is daarbij vaak diep en moeilijk.

Governance

Veranderingen in de rol en betekenis van de staat hebben belangrijke gevolgen voor de aard en het functioneren van de overheid. De centrale functie is de mogelijkheid om collectieve beslissingen te nemen en de capaciteit om deze af te dwingen. De zogenaamde term ‘governance'.

De 'turn’ in de studie van de nationale en internationale politiek is een gevolg van een aantal diverse ontwikkelingen. Een van die ontwikkelingen is de groeiende overbodigheid van het traditionele begrip overheid als een verzameling van hiërarchie of een verzameling van hiërarchieën. Een andere ontwikkeling is de opkomst van kapitalistische economieën die de druk voor een grotere economische efficiëntie genereren wat zorgde voor grote en dominante bedrijfsorganisaties in de 20e eeuw.

De verschuiving van government naar governance is een politieke reactie op de komst van meer gedifferentieerde samenlevingen. De verschuiving naar een governance type van regeren heeft drie duidelijk gerelateerde ontwikkelingen namelijk dat de rol van de overheid opnieuw gedefinieerd is en de rol kleiner is geworden, er is aanzienlijk vervaging van het onderscheid tussen overheid en markt en tussen de publieke en private sferen én als laatste is er een verschuiving van hiërarchieën naar netwerken binnen de processen van de overheid.

Multi-level governance

De overheid kan niet langer worden gezien als een specifiek nationaal ding dat plaatsvindt binnenin discrete samenlevingen. Dit heeft ervoor gezorgd dat het fenomeen multi-level governance kon opkomen. De afname van de verantwoordelijkheden van beleidsvormen weerspiegelen het proces van decentralisatie. Sinds de jaren ’60 is er een tendens naar lokalisatie. Dit komt tot uiting in de groei en versterking van perifere of subnationale politieke organen.

Buitenlandbeleid

Het maken van buitenlandbeleid wordt gezien als een van de belangrijkste kenmerken van de internationale politiek. Het weerspiegelt het belang van staat als activiteit waarmee nationale overheden hun relaties beheren met andere staten en internationale organen. Recente ontwikkelingen hebben buitenlandbeleid in twijfel getrokken omdat de kloof tussen buitenlandse en binnenlandse politiek kleiner en kleiner wordt. Globaliserende tendensen zijn ook geassocieerd met de komst van post-soeverein bestuur en het toenemende belang van niet-statelijke actoren.

Toch blijft buitenlandbeleid belangrijk omdat de buitenlandse-binnenlandse kloof kleiner en kleiner wordt maar er nog altijd is. De wereld wordt steeds meer gescheiden in kleine gemeenschappen en heeft steeds minder weg van een gehomogeniseerde entiteit. Ook is buitenlandbeleid de belangrijkste wisselwerking tussen structuur en agentschappen met de nadruk dat gebeurtenissen nooit geheel kunnen worden verklaard door een ‘top-down' benadering. Ook niet geheel door ‘bottom-up’ individuele besluitvorming.

Besluitvorming

Het maken van beslissingen en het bereiken van concessies wordt meestal gezien als het belangrijkste punt in beleidsvorming. Dit gebeurt op drie niveaus: individueel, nationaal en door middel van systemen. Er zijn een aantal modellen die politieke besluitvorming verklaren. Een hiervan is het rationele actor model. In dit model wordt de menselijke rationaliteit benadrukt op basis van economische theorieën die afgeleid zijn van het utilitarisme. Besluiten worden gemaakt door de volgende procedures:

  • Identificeren van de aard van het probleem

  • Selecteren van een doel of doelstelling aan de hand van een ordening van individuele voorkeuren

  • Het evalueren van de beschikbare middelen voor het bereiken van deze doelstelling

  • Besluitvorming wordt bereikt door middel van de keuze van middelen die het meest waarschijnlijk zijn om het gewenste eindpunt te bereiken.

In dit type veronderstelt men dat er duidelijke doelstellingen zijn en dat mensen in staat zijn om dit op een rationele en consistente wijze na te streven.

Het tweede model is het incrementele model. Dit is het belangrijkste alternatief voor rationele besluitvorming. Beslissingen worden meestal gemaakt op basis van ontoereikende informatie en lage niveaus van begrip. Dit ontmoedigt de besluitvormers en er is weinig kans op innovatie. Dit model is het meest geschikt voor situaties waarin beleidsmakers geneigd zijn in de richting van traag en minder efficiënt beleid. Incrementalisme plaatst weinig of geen nadruk op de rol van overtuigingen en waarden.

Het volgende model is het model van de bureaucratische organisatie. De vorige modellen besteedde geen aandacht aan de impact die structuur van het beleidsvormingsproces heeft op de daaruit voortvloeiende beslissingen. Graham Allison heeft 2 contrasterende maar verwante modellen bedacht:

  1. Het organisatorische proces model; waarin hij wijst op de invloed van beslissingen van de waarden, de veronderstellingen en de regelmatige patronen van gedrag die gevonden worden in elke grote organisatie

  2. Het bureaucratische politiek model; hierin benadrukt hij de impact op beslissingen van onderhandelingen tussen personeel en organisaties die elkaar nastreven op verschillende waargenomen belangen

Er zijn veel voordelen uit deze modellen te halen toch zijn er ook nadelen. Het organisatorische procesmodel laat weinig ruimte over voor politiek leiderschap. Ook is het te simplistisch om te suggereren dat politieke actoren alleen weergeven wat hun eigen belangen zijn.

Het laatste model is die van cognitieve processen en het geloofsysteem model. Dit model legt de nadruk op de rol van cognitieve processen en overtuigingen die aandacht vestigen op de mate waarin het gedrag wordt gestructureerd door waarneming, het referentiekader. Er zijn verschillende opvattingen over de oorsprong en de aard van het filterproces.

Hoofdstuk 6: De samenleving in een globaliserende wereld

Alle vormen van samenlevingen worden gekarakteriseerd door regelmatige patronen van interactie. Een samenleving is niet alleen een collectie van mensen die in een zelfde gebied wonen. Samenlevingen zijn gevormd uit een doorgaans stabiele set van relaties tussen en onder hun leden, waarbij een gevoel van verbondenheid in de vorm van wederzijds begrip en een zekere mate van samenwerking.

De aard van de samenleving is in de loop van de tijd echter sterk veranderd. In de nationale maatschappij is er een verschuiving van grote sociale verbonden naar individualisme.

Industrialisatie is de meest krachtige factor geweest in het vormgeven van de structuur en het karakter van de moderne samenlevingen. Het heeft bijgedragen tot een dramatische toename van de geografische mobiliteit door het proces van verstedelijking. De opmars van de industrialisatie veranderde ook de structuur van de samenleving, met de opkomst van sociale klasse als het centrale organiserende principe van de samenleving. De klassen vervangen de vaste sociale hiërarchieën van de traditionele samenlevingen. In dit proces veranderd de natuur van de sociale verbondenheid.

Een verdere verschuiving heeft vanaf de jaren zestig plaatsgevonden door de opkomst van de zogenaamde postindustriële samenlevingen. Dit zijn samenlevingen die zijn gebaseerd op de dienstensector, in plaats van op de industrie, en worden vergezeld door een aanzienlijke groei van de 'witte-boorden' werknemers.

Postindustriële samenlevingen worden gekarakteriseerd bij een toenemend atomisme. Dit is een collectie van individuen die zelfvoorzienend zijn en waarde hechten aan eigenbelang, en vormen op deze manier afzonderlijke atomen.Het afnemen van de traditionele 'working class' samenleving heeft geleid tot de ontwikkeling van de zogenaamde twee derde – een derde samenleving, waarin twee derde relatief welvarend is, een product van een duidelijke tendens in de richt van sociale nivellering in verband met onderwijs, een stijgende welvaart en consumentisme.

Het een derde deel is de zogenaamde onderklasse. Een groep mensen die lijden aan een meervoudige achterstand op het gebied van welvaart, onderwijs, werkgelegenheid en huisvesting.

Technologische veranderingen zijn altijd gelinkt aan sociale veranderingen. Voorbeelden zijn de ontwikkelingen in de informatietechnologie en communicatietechnologie. Ook worden er drie moderne informatie revoluties genoemd:

  • De ontwikkeling van de telegraaf, telefoon en de radio

  • De ontwikkeling van de televisie, eerste generatie computers en satellieten

  • De ontwikkeling van de nieuwe media zoals mobiele telefoons, satelliettelevisies en moderne, snelle computers. En natuurlijk het internet.

Globalisering, consumentisme en het individu

Globalisering is een multidimensionaal proces. Hoewel het vaak wordt geassocieerd met de economie, zijn de sociale en culturele aspecten niet minder belangrijk. Globalisering heeft echter wel geleid tot deterritorialisatie. Het proces waarbij sociale ruimtes niet meer geheel in kaart kunnen worden gebracht in termen van territoriale plekken, afstanden en grenzen. Dit proces komt voort uit ontwikkelingen in de communicatietechnologie en de transport. Menselijke interactie kan plaats vinden buiten de territoriale ruimtes en landen. Dit is het proces van culturele globalisering. De essentie van globalisering is het proces waarbij culturele verschillen tussen naties en regio's er niet toe doen. Een aanpak als deze wordt vaak genoemd met de culturele homogenisatie. Culturele diversiteit word afgezwakt in een wereld waar iedereen dezelfde tv programma's kijken, dezelfde producten kopen, hetzelfde voedsel eten, etc.

Veel commentatoren portreteren de culturele globalisatie als een proces waarin de oprichting van een mondiaal systeem zichzelf vestigt op alle delen van de wereld. Een mondiale monocultuur.

Vanuit dit perspectief neemt de culturele globalisatie de vorm aan van cultureel imperialisme.

Een culturele imperialisme is de verplaatsing van een inheemse cultuur door het opleggen van 'vreemde' overtuigingen, waardes en attitudes, meestal geassocieerd met het consolideren of legitimeren van economische en/of politieke overheersing.

Culturele globalisering wordt met name geassocieerd met het wereldwijde voordeel van een kapitalistische consumenten cultuur. Merken als McDonald's en Coca Cola zijn onderdeel geworden van een cultuur en domineren de economische markten. Op een dieper niveau gaat het ook om de psychologische en emotionele kracht die deze merken hebben. Het zijn symbolen geworden van vrijheid, jeugdigheid, vitaliteit en blijheid. Door de marxisten is dit ook omschreven als warenfetisjisme. Het proces waarbij grondstoffen worden belegd met symbolische en sociale betekenis waardoor ze macht over mensen uitoefenen.

Een andere vorm van culturele globalisatie is de amerikanisering. Een politiek-economische dominantie van de VS, of de verspreiding van de Amerikaanse culturele waarden en praktijken aan andere delen van de wereld.

De trend van de 'dunne' sociale verbondenheid en de druk die de globalisering genereert leid in moderne samenlevingen steeds vaker tot individualisme. De opkomst van het individualisme word wereldwijd gezien als een consequentie van het industriële kapitalisme als een dominante factor van de sociale organisatie. Het industriële kapitalisme betekent dat mensen werden geconfronteerd met een grote reeks van keuzes en mogelijkheden. Het economisch individualisme is een gevolg hiervan. De overtuiging dat mensen recht hebben op autonomie op het gebied van economische besluitvorming.

Mondiale civiele samenleving

De term 'civiele samenleving' refereert aan een gebied van autonome groepen en associaties die zonder overheid opereren. De mondiale civiele samenleving gaat over transnationale groepen en associaties die interactie hebben zonder overheidsbemoeienissen.

De ontwikkeling van de mondiale civiele samenleving kan als beste worden uitgelegd aan de hand van tegenmacht; een theorie ontwikkelt door J.K.Galbraith(1963). De theorie gaat uit van dat de concentratie van de macht van tijdelijke aard is, omdat ze oppositionele krachten en de opkomst van rivaliserende machtscentra stimuleren. De theorie word vaak gebruikt om de macht van het bedrijfsleven uit te leggen. De theorie draagt bij aan de uitleg van de ideologische oriëntatie van nieuwe groepen en bewegingen. Deze groepen en bewegingen gaan uit van een mondiale sociale gelijkheid, in een reflectie op de mensenrechten en de internationale wet en regelgeving.

Hoofdstuk 7: De natie in een globaliserende wereld

Moderne naties en het idee van nationalisme zijn geboren in de late 18e eeuw. Eerder werden staten beschouwd als rijken, machten en koninkrijken. De inwoners van de staat werden ‘onderwerpen’ in hun politieke identiteit gevormd door trouwen aan de heerser of heersende dynastie. Er was nog geen plaats voor nationale identiteit of patriottisme. Nationalisme was revolutionair en een democratische credo. Tijdens de 20e eeuw werd de leer van het nationalisme verspreid over de hele wereld en in Azië en Afrika konden hierdoor gewonnen worden van de koloniale overheersers.

Nationalisme

Nationalisme is een complex en die omstreden politiek fenomeen. Eenvoudig gezegd is nationalisme het geloof dat de natie het meest fundamentele principe van de politieke organisatie is of moet zijn. Moeilijkheden komen voort uit het feit dat alle naties een mix van objectieve en subjectieve factoren hebben, bijvoorbeeld een mix van politieke en culturele factoren. Op basis niveau gekeken zijn staten culturele entiteiten, een verzameling van mensen bij elkaar gekenmerkt door gedeelde waarden en tradities en dat deze mensen hetzelfde geografische gebied bezetten. Het is onmogelijk om een natie te definiëren met alleen objectieve factoren. Alle volken worden gekenmerkt door culturele heterogeniteit. De culturele eenheid van een staat is daardoor vaak ook moeilijk te vinden. Het weerspiegelt een wisselende combinatie van culturele factoren in plaats van een precieze formule. In de uiteindelijke analyse is de natie een psycho-politieke entiteit, een groep mensen die zichzelf zien als politieke gemeenschap en die worden gekenmerkt door politieke loyaliteit én affectie in de vorm van patriottisme. De politieke dimensie van de natie komt tot uiting in het verschil tussen een volk en een etnische groep.

Sinds de jaren ’70 zijn mensen die het nationalisme bestudeerden gevallen voor een van de twee grote kampen. Enerzijds is het primordialisme waarin de nationale identiteit historisch ingebed is. Mensen zijn vaak groepsgeoriënteerd en naties zijn manifestaties hiervan. De nationale identiteit is gesmeed door drie belangrijke factoren: gemeenschappelijke afstamming, een gevoel van territoriaal thuis horen en een gedeelde taal. Naties zijn historische entiteiten, ze evolueren organisch uit eenvoudige etnische gemeenschappen.

Het andere kamp is die van de modernistische benadering. Waarbij nationalisme voortkomt uit de nationale identiteit die gesmeed is in reactie op veranderende sociale en historische omstandigheden. Hierbij zijn drie belangrijke thema’s van toepassing: 

  1. De opkomst van de industriële en kapitalistische economieën verzwakte de traditionele banden en zorgde zo voor nieuwe sociale spanningen. Dit creëerde dus een noodzakelijkheid aan een verenigde nationale identiteit

  2. Staten spelen vaak een belangrijke rol in het smeden van een gevoel van nationale identiteit wat wil zeggen dat de staat dateert en in zekere zin dat natie bewerkt

  3. De verspreiding van massa-geletterdheid en massa onderwijs heeft een belangrijke bijdrage gegeven aan de constructie van een nationale identiteit.

Nationale zelfbeschikking

Nationalisme heeft geholpen om de wereldpolitiek te vormen en te hervormen binnen een periode van 200 jaar. De bevrijdende of het progressieve gezicht dat nationalisme heeft is vaak te zien in het klassiek politiek nationalisme dat dateert uit de Franse Revolutie. Het is sterk geassocieerd met de liberale ideeën en waarden. Het is gebaseerd op de veronderstelling dat de mensheid verdeeld is in een verzameling van staten met elk een eigen identiteit. Het verbindt het idee van de natie met het geloof in volkssoevereiniteit. Het centrale thema bij het klassiek nationalisme is dan ook een verbintenis met het principe van nationale zelfbeschikking. Het doel is de bouw van een natie staat. Dit heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de wereldpolitiek.

Een van die gevolgen was dat het schijnbaar onweerstaanbare proces van natie-staat veranderde in een staat-systeem waarbij politieke macht opnieuw werd bepaald, over de hele wereld. Daar kwam bij dat staten interne cohesie, zingeving en identiteit die zij eerder hadden, verloren. Een andere gevolg is dat nationalistische bewegingen nergens sterk genoeg waren om het proces van natievorming te verwezenlijken. Ook het karakter van het nationalisme is veranderd. Het werd meer en meer in beslag genomen door conservatieve en reactionaire politici die het gebruikten voor sociale cohesie, orde en stabiliteit. Een vierde gevolg is dat het beeld van een wereld met soevereine natiestaten misleidend blijft. Ondanks dat de grote rijken zijn weggevallen blijven er onopgeloste nationalistische spanningen bestaan. Natiestaten zijn inherent onvolmaakt want niemand is etnisch en cultureel zuiver. Het laatste gevolg is dat natie staten ongelijk zullen blijven in termen van economische en politieke macht en echte nationale zelfbeschikking ongrijpbaar blijft voor velen. Dit is een tendens die verder is verergerd door de opmars van de globalisering en de erosie van de staatssoevereiniteit.

Expansionistisch gedrag

Nationalisme is een uitdrukking van agressie, militarisme en oorlog. In veel opzichten is expansionistisch nationalisme de antithese van het principiële geloof in gelijke rechten en zelfbeschikking wat eigenlijk de klassieke kern is van het nationalisme. Het idee achter dit expansionistische gedrag is nationaal chauvinisme. Dit wordt ondersteund door de overtuiging dat landen specifieke kenmerken en kwaliteiten hebben en dus door willen stomen naar verschillende bestemmingen. Deze vorm wordt vaak gekoppeld aan raciale of etnische superioriteit door nationalisme en racisme te fuseren. Vanuit dit perspectief is de opmars van het nationalisme niet zozeer geassocieerd met evenwicht of harmonie tussen onafhankelijke natie-staten maar meer met de verdieping van rivaliteit en voortgaande strijd. Alle vormen van nationalisme kunnen vreemdelingenhaat vertonen en daarom kan nationalisme ook gezien worden als een belangrijke oorzaak voor het uitbreken van zowel de Eerste als Tweede Wereldoorlog.

Migratie

Migratie is een deel van de menselijke ervaring door de geschiedenis heen. Menselijke samenlevingen gaan terug tot in de tijd van de jagers en verzamelaars, drie miljoen jaar geleden. 800 jaar geleden pas begonnen de mensen zich voor het eerst te settelen in een gebied. Migratie treedt op omdat het vroeger een gevolg was van verovering, invasie en kolonisatie maar ook economische redenen en religieuze of politieke vervolging hebben ermee te maken. Dergelijke internationale migratiestromen zijn uitgegroeid tot een bijzonder kenmerk van de moderne wereld. Er is een toenemende betekenis van migratie in economische, sociale, culturele en politieke termen. Het mondiale tijdperk is net zo goed gedefinieerd door transnationale en grensoverschrijdende bevolkingen als door stromen van geld, goederen en andere economische middelen.

Er zijn nogal wat veranderingen geweest in de migratiepatronen. Er is namelijk een aanzienlijke versnelling in het tempo van migratie sinds de jaren ’70 met een piek in de jaren ’90. Redenen hiervoor waren een groeiend aantal vluchtelingen en de ineenstorting van het communisme. Een andere verandering in het migratieproces was dat de internationale migratie plaats gevonden heeft omdat mensen migreren vanwege economische factoren en ontwikkelingen, de economische globalisering heeft hier dus veel aan bij gedragen.

Migratiestromen

Moderne migratiestromen hebben ingrijpende gevolgen voor de binnenlandse politiek van staten. De ontwikkeling in vele samenlevingen van gaat vaak eerder transnationaal dan nationaal. Er is niet nieuws aan verspreide gemeenschappen maar veel gemeenschappen blijven vaak wel hangen in hun culturele eigenheid en wegeren de assimileren. Een toename van migratie creëert niet vanzelf transnationale sociale omgevingen. Voordat deze transnationale gemeenschappen zich in een bepaald gebied vestigen moeten de allochtone groepen eerst relaties smeden met de oorspronkelijke bewoners. Transnationale gemeenschappen zijn met elkaar verbonden door een netwerk van familiebanden en economische stromen. Het idee van overgang van territoriale natiestaten naar deterritoriale natiestaten moet niet overdreven worden maar toch is de impact van moderne migratiepatronen en globalisering een complex gebeuren. Hiervoor zijn verschillende redenen:

  1. De homogene natie die zogenaamd in gevaar wordt gebracht door de opkomst van transnationale gemeenschappen is vaak een mythe

  2. Transnationale gemeenschappen worden gekenmerkt door zowel verschil en verdeeldheid als door gemeenschappelijkheid en solidariteit

  3. Het is geenszins duidelijk dat transnationale loyaliteiten net zo stabiel en duurzaam zijn als nationalisme

  4. Het is misleidend om te suggereren dat transnationalisme op een of andere manier nationalisme heeft verplaatste terwijl het in werkelijkheid juist elkaar beïnvloed en dat het juist zorgt voor een meer hybride complex van identiteiten. Hybriditeit is zo uitgegroeid tot een van de belangrijkste kenmerken van de globalisering en is het beste toe te passen op het fenomeen van multiculturalisme

De economische impact van migratie

Evaluaties over de economische impact van migratie zijn problematisch voor tenminste drie redenen: In de eerste plaats zijn debatten over migratie vaak zwaar politiek beladen. Ten tweede zijn generalisaties over de gevolgen van migratie misleidend en ten derde is de impact van de migratie moeilijk vast te stellen. Als voorbeeld: hoewel er vaak een verband is tussen de toegenomen migratie en de economische groei in de ontvangende landen, is het minder duidelijk of immigratie een oorzaak of een gevolg is van de economische groei.

Vanuit het gezichtspunt van de 'zendende' landen komt het economische voordeel van migratie in de vorm van geldzendingen(remittances). In sommige gevallen word emigratie bevorderd door de plaatselijke overheid(Mexico, Marokko, Filipijnen) omdat emigratie kan helpen om een explosie in de sociale uitgaven van een land te voorkomen die als gevolg belastingverhogingen kunnen hebben. Een dergelijk voordeel als dit kan echter worden gecompenseerd door de schade als gevolg van het verlies van werknemers met technische vaardigheden of kennis. Dit word 'brain drain' genoemd.

Kritiek dat vaak gehoord word is dat immigranten banen 'stelen' van de locale werknemers en meeliften op het succes van de welvaart van het land waarin ze zich bevinden. Dergelijke klachten zijn gebaseerd op de veronderstelling dat, omdat ze zijn ontsnapt uit de armoede, immigranten bereid zijn om voor lagere lonen en minder aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden te werken, en dat veel migranten worden aangetrokken door het vooruitzicht van een betere toegang tot gefinancierde diensten en ruimhartiger sociale voorzieningen. Dit wordt door economen echter gezien als de 'lump of labour fallacy'. Het misleidende geloof in dat er een vaste hoeveel werk te doen is, waarmee word gesuggereerd dat de werkloosheid enkel word bepaald op de manier waarop het werk wordt verdeeld onder de beschikbare arbeidskrachten.

Oost-west rivaliteit

De Koude Oorlog was niet echt een tijd van nationalisme. Nationalisme stond eerder in het teken van de Oost-west rivaliteit. Een staat behoorde of tot het kapitalisme of tot het communisme. Het einde van de Koude Oorlog en de afnemende betekenis van ideologie als een ordende principe van de wereld politiek zorgde ervoor dat nationalisme een moderne kracht kon worden. Nationale assertiviteit is uitgegroeid tot een strategie die nog altijd van belang is in machtige staten. Nationalisme heeft dus eens te meer bewezen dat het de capaciteiten voor het streven naar economische en politieke ontwikkeling gebaseerd op een visie van kracht, eenheid en trots.

Heroplevend nationalisme

Er is bewijs dat, ondanks dat klassiek nationalisme is afgezwakt door globalisering en dat nationalisme steeds minder makkelijk is vol te houden, etnische en culturele vormen van nationalisme versterkt zijn. Particularistisch nationalisme op basis van regio, etniciteit of ras nemen op dit moment plaats. Etnisch nationalisme werd aanzienlijk prominent na het einde van de Koude oorlog. De stijging van deze vorm wordt uitgelegd in termen van het communistische bewind waar deze factoren als religie en etniciteit werden onderdrukt. Nadat deze onderdrukkende factoren werden verwijderd kon deze vorm van nationalisme zijn plaats vinden. Smith wijst op drie componenten waarom nationalisme weer opduikt in de 20e eeuw:

  1. De ongelijke verdelingen etnohistorie

  2. 2Het vermogen van nationalisme om beroep te doen op diepe middelen van religieus geloof om zo wetten te legaliseren en de mensenmassa te mobiliseren

  3. Het idee van een voorouderlijk geboorteland is gebleven en zal blijven als een krachtig symbool. Dit benadrukt het feit dat de zoektocht naar zelfbeschikking nooit volledig wordt bereikt in een wereld van ongelijke machtige naties.

Angst

Nationalisme heeft zich meer in het algemeen ontwikkeld als een reactie tegen de globalisering als een vorm van verzet. Nationalisme bloeide vaak in omstandigheden van angst, onzekerheid en sociale ontwrichting. De kracht van nationalisme is om een eenheid te vormen uit onzekerheid. De vormen van nationalisme die zich ontwikkelen in dergelijke omstandigheden zijn niet georiënteerd rond de gevestigde natie-staten maar in plaats daarvan komen rechtse partijen op die zich tegen de conventionele politiek opstellen.

Hoofdstuk 8: Invloed van het Westen op identiteit en cultuur

Modernisering en verwesterlijking

Modernisering heeft van oudsher uit een westers gezicht. Westerse samenlevingen zijn controversieel afgeschilderd als ontwikkelde samenlevingen wat betekent dat ze na verloop van tijd altijd zullen worden aangenomen als model om aan andere samenlevingen aan te bieden. Dit werd bevorderd door de economische, politieke en militaire overwichten die de Europese staten hadden vastgesteld in de 16e eeuw. Dit werd uitgebreid door de handel, industriële revolutie en de verspreiding van het kolonialisme. De filosofische en intellectuele wortels van de westerse beschaving liggen in de de joods-christelijke religie en de herontdekking in vroegmoderne Europa door het leren van het klassieke Griekenland en Rome. Die basis is gelegd door de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw en de daaropvolgende technologische vooruitgang. Tijdens de 18e en 19e eeuw werd het politieke, economische en culturele leven in Europa diep verdrongen van liberale ideeën. Onder de invloed van de Verlichting, predikte liberale denkers de waarden van het individualisme, vrijheid en tolerantie.

Verwesterlijking had aanzienlijke economische, politieke en culturele implicaties. Op economische gebied kwam er groei in de markt en ontstond er een kapitalistische maatschappij. Op politiek gebied kwam er een opmars van liberale democratie. Het belangrijkste kenmerk hiervan is dat recht om uitspraak wordt verkregen door het succes van reguliere en concurrerende verkiezingen. Als laatste op cultureel gebied waar liberale samenlevingen de neiging hebben om de aanhang van universele waarden en het belang van persoonlijke autonomie en keuzevrijheid te benadrukken. Dit zorgt voor verzwakking van culturele banden en identiteiten. Liberale samenlevingen hebben dan ook de neiging om cultuur te privatiseren.

Globalisering heeft vrijwel altijd geprobeerd universalisering van de het westerse economische model toe te passen., met de verspreiding van de waarden van het kapitalisme. In westerse samenlevingen werd het universalistische liberalisme uitgedaagd door het conservatisme. Ook werd het uitgedaagd door communitaristische theoretici die stelden dat het liberalisme zelfzuchtigheid en egoïsme had gelegitimeerd en dat het belang van de collectieve identiteit minder belangrijk was. Sociale fragmentatie en afbraak van de samenleving werd een kenmerk van de westerse samenleving voornamelijk als gevolg van de individuele obsessies met rechten en weigering van wederzijdse plichten om morele verantwoordelijkheden te erkennen.

Identiteitspolitiek

De huidige politiek lijkt steeds meer te zijn gestructureerd door kwesties van culturele verschillen. Sinds de jaren ’80 is er een groeiend belang in identiteitspolitiek. Wat alle vormen van identiteitspolitiek met elkaar gemeen hebben is dat ze liberaal universalisme zien als een bron van onderdrukking en zelfs een vorm van cultureel imperialisme die ondergeschikte groepen en volkeren marginaliseert en demoraliseert. Identiteitspolitiek is ook een bron van bevrijding en empowerment. Een belangrijk voorbeeld is de identiteitspolitiek van het Black Nationalisme van Martin Luther King. De toename van identiteitspolitiek is geassocieerd met het postkolonialime en pogingen in voormalige Europese koloniën om politieke onafhankelijkheid een culturele dimensie te geven door het ontwikkelen van een niet westerse en soms anti westerse identiteit. Het is ook in verband gebracht met het falen van het socialisme en de ineenstorting van het communisme. Dit was een toename van het belang van etnisch nationalisme en de opkomst van religieus fundamentalisme. Een derde factor was globalisering. Identiteitspolitiek kan worden gezien als een vorm van verzet tegen culturele impacten van globalisering. Globalisering wordt door vele gezien als een bedreiging van de nationale cultuur.

Identiteitspolitiek is een kruising tussen individuele cognitieve processen met brede culturele, politiek en economische krachten. Dit geeft de identiteit zijn politieke potentie en emotionele kracht. Dit helpt ook om te verklaren waarom identiteitspolitiek de neiging heeft om plaats te nemen in zowel traditionele samenlevingen als in moderne samenlevingen.

Groeiende zichtbaarheid van cultuur

De opkomst van identiteitspolitiek wordt vaak gezien als onderdeel van een breder fenomeen: de groeiende zichtbaarheid van de cultuur. Een van de meestbesproken en controversiële pogingen om het belang van cultuur in de hedendaagse wereldpolitiek te beschrijven is gedaan door Samuel Huntington in zijn ‘clash of civilizations’. Deze trok in de jaren ’90 de aandacht nadat de optimistische verwachtingen van de nieuwe liberale wereldorde werden opgeschrikt door etnische conflicten in Joegoslavië en Rwanda. Clash of civilizations had het meeste impact na 9/11, toen werd het op grote schaal gebruikt als toelichting op de veranderende aarde van de wereldorde en werd het wereldwijde terrorisme gezien als een symptoom van de opkomende botsingen tussen het Westen en de Islam. Huntingtons basisbewering was dat er een nieuw tijdperk in de mondiale politiek zou ontstaan waarin de beschaving de primaire kracht zou zijn. De thesis stond sterk in contrast met het neoliberalisme die de groei van onafhankelijkheid en globalisering benadrukte. Huntingtons realisme werd gewijzigd door de eis dat de strijd om macht nu plaatsvond binnen een groter kader van beschaving.

De kritiek die voortkwam was dat in de praktijk beschavingen elkaar altijd penetreerden wat aanleiding gaf tot een wazig geheel van culturele identiteiten. Ook maakte Huntington de fout van het culturalisme, waarin hij faalde om te zien dat culturele identiteiten gevormd zijn door politieke en sociale omstandigheden.

Hoewel een gedeeltelijke uiteenzetting in de 21e wereldorde is het idee van clash of civilizations toch vrij effectief geweest in het vestigen van aandacht op belangrijke tendensen in de wereldpolitiek. Deze omvatten de toenemend politiek belang van cultuur in een ogenschijnlijk gedeideologiseerde wereld en de kracht van het verzet tegen globalisering. Het biedt een kader dat helpt om het toenemende belang van religieuze bewegingen uit te legen. Huntingtons theorieën zijn vaak flexibeler en verfijnder dan critici toe staan.

Diversiteit

Sociale en culturele diversiteit heeft een zodanig niveau bereikt dat het idee van terugkeer naar het monoculturalisme van de traditionele natiestaat vrijwel onuitvoerbaar en ondenkbaar is geworden. De is misschien wel de belangrijkste implicatie van de toegenomen internationale migratie. Multiculturalisme erkent niet alleen het feit van culturele diversiteit maar houdt ook in dat verschillen tussen mensen moeten worden gerespecteerd en in het openbaar aanvaard moeten worden. Multiculturalisme is een brede term die een scala aan dubbelzinnigheden en verschillende benaderingen vanwege de uitdaging van diversiteit. De dubbelzinnigheid ligt in het hard van het multiculturalisme en wordt weerspiegeld door aan de ene kant spanning tussen etnische verbondenheid en aan de andere kan spanning voor omhelzing van diversiteit. Multiculturalisme kan orden gezien als een vorm van het communutarisme omdat het zich richt op de groep en niet op het individu. De opmars van het multiculturalisme gaat hand in hand met campagnes voor de rechten van minderheden.

Er zijn concurrerende modellen binnen het multiculturalisme die verschillende benaderingen aanbieden van hoe diversiteit en saamhorigheid kunnen worden verzoend. Deze verstrekken vaak rivaliserende visies op de relatie tussen multiculturalisme en nationalisme. Liberalen benadrukken het belang van een maatschappelijke eenheid met het argument dat diversiteit kan en moet worden beperkt tot de privésfeer waardoor de publieke sfeer rijk wordt aan integratie. Conservatieven voeren aan dat ze staan voor een stabiele en succesvolle samenleving die gebaseerd moet zijn op gemeenschappelijke waarden en een gemeenschappelijke cultuur hierin beweren ze dat nationalisme en multiculturalisme fundamenteel onverenigbaar zijn.

Religie

Het meest belangrijke of aanwezige aspect van de  toenemende politieke belangen in de cultuur gaan over religieuze opleving en de opkomst van religieuze bewegingen. De rol van religie varieert sterk in verschillende culturen en samenlevingen. De ontwikkelingen zijn gebaseerd op de secularisatie thesis. De opmars van het secularisme impliceert niet noodzakelijkerwijs de neergang van religie, het gaat juist meer om de ‘echt sfeer’ en de rol van religie in de lijn met liberale opvattingen. Het doel is om religie in de privé omgevingen te krijgen. Vrijheid van religieuze overtuiging is een belangrijk principe in de liberale democratie. Echter wordt de secularisatie thesis steeds minder van belang omdat religie juist belangrijker is geworden en niet minder.

De religieuze opleving kan worden gezien als een gevolg van de grote toename van religie in de identiteitspolitiek omdat religie bijzonder krachtig is in het veranderen van de persoonlijke en sociale identiteit in moderne omstandigheden. Dit is mogelijk omdat mensen veel geven om betekenissen van gevoel, doelen en zekerheden, al deze zaken worden door religie geboden. Religie biedt de gelovigen een kijk op de wereld met een morele visie die voortkomt uit het opperste gezag van god. Bovendien zorgt religie ook nog eens voor het gevoel van sociale solidariteit, het verbind mensen op verschillende niveaus.

De religieuze opleving heeft ook gezorgd voor de verandering op aanpassing van politieke doeleinden. Een daarvan is dat religie een steeds belangrijker onderdeel is geworden van het sociaal conservatisme. Een andere is dat religie een belangrijk element is in etnisch nationalisme. Ook heeft religie veel politieke invloed gekregen door het voeren van militante politieke acties, wat zorgde voor het ontstaan van religieus fundamentalisme.

Fundamentalisme

De term fundamentalisme werd voor het eerst gebruikt in het Amerikaanse protestantisme in de vroege 20e eeuw. De term is zeer controversieel en wordt vaak geassocieerd aan gebrek aan flexibiliteit, dogmatiek en autoritarisme. In tegenstelling tot alternatieve termen heeft het fundamentalisme het doel van het overbrengen van religieus-politieke ideeën in plaats van simpel weg de letterlijke opvolging van het godsboek. Religieus fundamentalisme wordt dus gekenmerkt door een afwijzing van het onderscheid tussen religie en politiek. Politiek zou volgens fundamentalisme religie moeten bevatten. Dit houdt in dat religieuze principes niet worden gezien als een privé factor maar als een manier van leven in het openbaar.

Het is moeilijk om de oorzaken van de opleving van het fundamentalisme aan te wijzen omdat het in verschillende delen van de wereld heeft plaatsgevonden. En ook omdat het verschillende vormen en ideologische functies heeft. Het fundamentalisme ontstaat vooral in samenlevingen die getroffen zijn door een identiteitscrisis, zoals oorlog, en in diep onrustige samenlevingen. Er zijn drie factoren die kunnen bijdragen aan een fundamentalistische impuls in de religie:

  1. Secularisatie

  2. Globalisering

  3. Postkolonialisme

Religieus fundamentalisme kan ook gelinkt worden aan de opkomst van de globalisering. Traditionele samenlevingen worden ontwricht door toegenomen mondiale stromingen van mensen. Hierdoor kan fundamentalisme zich naar voren brengen als een contra-revolutionaire kracht, een bond van verzet tegen de opmars van amoraliteit en corruptie.

Uitdagingen voor de westerse wereld.

Postkolonialisme

De structuren van de westerse politieke overheersing over de rest van de wereld zijn jaren lang met rust gelaten voordat ze echt pas in twijfel werden getrokken. Anti-kolonialsime ontstond pas in het interbellum maar bereikte zijn hoogtepunt na de Tweede Wereldoorlog. De meeste antikoloniale bewegingen werden aangetrokken tot een vorm van socialisme en daarvan was het revolutionaire marxisme de dominantste. De kracht van deze theorie was dat het gebaseerd was op de klassenstrijd die een verklaring vond voor het imperialisme en de zoektocht naar kapitalisme voor winstgevendheid. Volgens de theorie kon dit overwonnen worden door een gewapende strijd tegen de kolonialisten. Zo werd emancipatie van de bevolking bereikt. De karakteristieke eigenschap van postkolonialisme is dat het getracht heeft de ontwikkelingslanden een onderscheidende politieke stem te geven met een liberalistische of socialistische ondertoon.

Politieke islam

De opkomst van de politieke islam, 9/11 en de ‘war on terror’ zorgde voor een diepe clash tussen de Islam en het Westen. Dit was een van de belangrijkste breuklijnen in mondiale politiek van de 21e eeuw. Echter, het beeld van diepgewortelde spanningen tussen de Islam en het Westen heeft twee duidelijke te onderscheiden gezichten. Enerzijds toont de politieke islam en eventueel ook de islam zelf zich als onverzoenlijk anti westers die als missie heeft het verdrijven van westerse invloeden uit de islamitische wereld. Hiermee ook de omverwerping van het westers secularisme. Anderzijds kan worden gesuggereerd dat de Islam het slachtoffer is geweest van westerse interventie en manipulatie ondersteund door vernederende en beledigende vormen van ‘islamofobie’. Het probleem zou dus het Westen zijn, niet de Islam.

Kern fundamentalistische islam

De krachtige Islam is vooral georiënteerd in Azië en Afrika. Ook heeft het zich kleinschalig verspreid over Europa en elders in de wereld. De Islam is nooit echt alleen een religie geweest, vrijwel altijd meer dan dat. Het is vaak een complete manier van leven, met instructies over morele, politieke en economische gedragingen voor zowel naties als individuen. Er zijn twee belangrijke sekten binnen de Islam namelijk de soennitische sekte, die de meerderheid vertegenwoordigt en de Shi’a en sjiitische sekt, die ongeveer eentiende van het totale moslim aantal bevat.

Fundamentalisten in de Islam geloven in een intense en militante Islam. Waarvan het geloof de belangrijkste beginselen zijn van het sociale leven, de politiek en de persoonlijke moraal. Islamitische fundamentalisten willen het primaat van religie vestigen in de politiek. In praktijk betekent dit dat de oprichting van de Islamitische staat, een staat tot stand brengt die theocratisch geregeerd wordt en waar men de Sharia toepast.

Islamisme verwijt naar politieke overtuiging op basis van Islamitische ideeën en principes en de politieke beweging is geïnspireerd door het geloof. De kern is dat:

  • Het bevorderen van een pan-Islamitische eenheid waarbij onderscheid tussen traditionele nationalistische politiek en Islamisme wordt gemaakt.

  • Het is de bedoeling om de wereld te zuiveren van afvallige leiders in Islamitische staten

  • Het roept op tot het verwijderen van westerse invloed in de Islamitische wereld.

Dit maakt de relatie tussen de Islam en het Islamisme omstreden. Men kan het militante islamisme op drie verschillende wijze interpreteren. Als eerst wordt deze militante vorm als een basis tussen het gebrek aan overeenstemming van Islamitische waarden en de waarden van het Westen. De tweede is het oplevende Islamisme wordt afgeschilderd als een specifieke reactie op bepaalde historische omstandigheden. En als laatste kan het Islamisme worden geïnterpreteerd als een uiting van een bredere en diepere ideologische tendens, de antiwesterse ideologie.

De twee meest invloedrijke vormen van politiek islam komen voor uit enerzijds het Wahabisme. Dit is de vorm die voorkomt in Saoedi-Arabië. Het is bedoeling om de samenleving te herstellen door het zuiveren van ketterijen en moderne uitvindingen. Anderzijds is er de Shi’a Islam. Deze komt voort uit een nogal verschillend, temperamentvol en leerstellig karakter van de Sjiitische sekte. Sjiieten geloven dat de goddelijke leiding op het punt staat om de wereld te terugkeer van de verborgen imam of de komst van de Mahdi mee gaat maken. Het zou een vergissing zijn om te suggereren dat alle vormen van het Islamisme militante en revolutionaire vormen heeft. De Islam is over het algemeen tolerant ten opzicht van andere geloofssystemen, dit kan de basis zijn tussen Islamisme en politiek pluralisme.

Hoofdstuk 9: Macht en de nieuwe wereldorde

Macht is een begrip dat bekeken kan worden op drie verschillende manieren. De eerste is de zienswijze van capaciteiten. Macht is het hebben van capaciteiten, zoals militaire en economische vermogens en de grote van de populatie. Capaciteiten zijn behoorlijk tastbaar en kunnen daardoor goed gebruikt worden om landen met elkaar te vergelijken en het internationaal systeem in een hiërarchisch kader te analyseren. Toch zijn er ook problemen met deze zienswijze omdat capaciteiten geen macht vormen maar eerder potentiële macht. Deze kan en mag niet overal tegen iedereen worden ingezet. Nucleaire wapens kunnen bijvoorbeeld niet efficiënt worden ingezet in de strijd tegen terrorisme.

Een andere zienswijze is die van relatieve macht. Macht moet volgens deze zienswijze bekeken worden als de invloed die staat A op staat B kan uitoefenen. Het gaat dan vooral om de acties en resultaten die voortkomen uit relaties tussen staten en dus het effect van de ene actor op de andere. Hierbij zijn twee belangrijke methoden. De een is ‘compellance’, dit is het opleggen van de wil door dwangmethoden en bedreigen zoals oorlog. De andere is ‘deterrence’, dit is het voorkomen van agressie door het benadrukken van de relatief hogere kosten die een land zal maken indien het besluit oorlog te voeren. Het is een afschrikkingsmethode.

De laatste zienswijze is die van de structurele macht. Macht is volgens deze zienswijze de mogelijkheid om een kader te vormen waarin actoren zich met elkaar verhouden. Daarmee wordt dus bepaald hoe men de dingen doet. Er zijn vier hoofdstructuren.

  1. Kennis; dit beïnvloedt de ideeën en gedachten van actoren

  2. Financieel; controleert de toegang tot leningen en investeringen

  3. Veiligheid; vormt de defensie en strategische kwesties

  4. Productie; beïnvloedt de economische ontwikkeling en welvaart

Veranderende machten

Macht kan veranderen op verschillende manieren. Macht kan een veranderingen aannemen waarbij de macht verschuift van militaire naar economische macht. Militaire macht wordt steeds minder belangrijk doordat de groeiende interdependentie en handelsbetrekkingen tussen landen oorlog tussen staten te duur maakt. Een andere verandering is dat macht verschuift van ‘hard power’ naar ‘soft power’ oftewel het beïnvloeden van een actor door bedreigingen en beloningen verandert naar het beïnvloeden van een actor door hem over te halen om de normen en waarden te volgen of te accepteren. Deze veranderingen zijn mogelijk door de onderlingen verbondenheid, burgers weten en horen veel meer door het digitale tijdperk en geven dus ook meer waardeoordelen. Het combineren van ‘hard en soft power’ heet ‘smart power’. “hard power’ doet dan dienst als eventuele mogelijkheid mocht ‘soft power’ niet werken.

Supermachten

Na de Tweede Wereldoorlog rijzen de VS en de Sovjet Unie op als twee supermachten omdat Europa verzwakt is. Hun status wordt gekarakteriseerd door dominante militaire macht en ideologisch leiderschap. De bipolariteit van de Koude Oorlog werd gevormd door de twee militaire allianties, de NAVO en het Warschau Pact. Deze bipolariteit in de wereldorde neemt af vanaf de jaren ’60 door een groeiende versplinterde communistische wereld en de heropleving van Japan en Duitsland als economische supermachten. De groeiende multipolariteit zorgt niet voor spanning van voor ontspanning, detente tussen het Westen en het Oosten.

De gevolgen  van de bipolaire wereldorde zijn volgens neorealisten dat het balans creëert. De VS en de SU bereikten een conditie van ‘Muatally Assured Destruction, waardoor een balans kon ontstaan. Een ander gevolg was dat de stabiliteit kon ontstaan doordat er maar twee hoofdactoren waren, doordat er minder grote machten waren kon de kans op miscalculatie en dus oorlog verkleind worden. Het laatste gevolg was dat de machtsrelaties stabiel waren omdat machtsblokken op eigen grondstoffen vertrouwden. Toch beweren critici dat het bipolaire systeem imperialisme versterkt doordat beide systemen zoeken naar het uitbreiden van hun macht binnen de wereld. Een ander kritiekpunt was dat de rivaliteit en nucleaire wapens de Koude Oorlog altijd ‘warm’ konden maken.

Het neorealisme legt vooral uit waarom de bipolaire wereldorde zoveel voordelen had maar kan de plotse uiteenvalling niet verklaren. Anderen konden dit wel en zij zagen verschillende oorzaken namelijk het het vormingsprogramma van Gorbachev in 1985 en het beeld dat er een Koude Oorlog is geweest is bedrieglijk omdat de VS eigenlijk vrijwel altijd de hegemonie had omdat de SU nooit de gelijke was.

Na het einde van de Koude Oorlog kwam er een idealistische beeld naar voren van een nieuwe wereldorde. Gorbachev pleitte voor een de-ideologisering van de relaties tussen staten en versterking van de VN en haar vredesbewarende functie. Bush senior zag juist het leiderschap van de VS voor ogen als behoeder van het internationaal recht, een partnerschap met de SU en het verhogen van de collectieve veiligheid. Kritiek was er ook op de idealistische nieuwe wereldorde, het zou geen goed ontwikkelde strategie zijn. Daarnaast was er meer kans op spanning door het feit dat het ventiel van de Koude Oorlog open was gedraaid en niets meer in bedwang zou laten. Belangrijk was ook dat er sprake was van een unipolaire wereld waarbij de VS de enige supermacht zou zijn.

Hegemonie van de Verenigde Staten

VS hegemoon

De Verenigde Staten worden al vanaf de vorige eeuw beschouwd als hegemonie, een supermacht die het beste te vergelijken valt met het oude Romeinse Rijk. Het ontwikkelde zich namelijk als staat door imperialistische methoden te vermijden. Een van de redenen waarom de VS dit deed was omdat de staat niet ontstaan is uit geschiedenis of cultuur, zoals de meeste staten maar uit ideologie. De VS is een oude kolonie en dat maakt de VS een tegenhanger van het imperialisme. Een andere redenen is dat Amerika de Amerikaanse waarden uitdraagt, dit houdt in dat men aan buitenlandbeleid een morele dimensie geeft. Een derde reden is dat de VS door zijn grootte altijd heeft kunnen putten uit eigen grondstoffen waardoor er een eigen interne grote markt ontstond. Zo kon de VS boven het Verenigd Koninkrijk uitstijgen maar bleef het ook als isolationistisch en naar binnen gekeerd.

De Amerikaans eeuw was rond de 20e eeuw. Deze begon voornamelijk toen de VS deelnam aan de Tweede Wereldoorlog na de aanval op Pearl Harbor en de Koude Oorlog. De overgrote aanwezigheid van de VS kwam ook doordat het de grootste economie van de wereld had. Toch is de belangrijkste oorzaak het kruipen uit de schulp van het isolationisme, veroorzaak door de Koude Oorlog omdat de VS zich ging mengen op economisch, politiek en militair terrein door middel van instituties.

Maar ook de grote hegemonie Amerika kent problemen veroorzaakt door zowel interne als externe zaken. Een interne problemen werden veroorzaakt door de spanningen rondom de rassenstrijd, burgerbewegingen, feministen en de kwestie abortus. Hierdoor ontstond een steeds meer gescheiden samenleving. Externe problemen waren de verloren Vietnamoorlog, de Iraanse gijzeling en het opkomen van economische machten als Duitsland, Japan en de Aziatische tijgers. Doordat de VS zover uit zijn isolationisme getreden was gingen de militaire en economische verantwoordelijkheden bijna voorbij aan de eigen economie.

De achteruitgang wordt uiteindelijk opgevangen door Reagan, die de ideologie weer opkrikt en het productiviteitsniveau weer op peil brengt door onder andere de val van het communisme. Zo kon de unipolaire wereld ontstaan. In deze unipolaire wereld ontstond een dominantie van de VS waarbij het eigenbelang voorop stond.

9/11

Op 9/11 gebeurde hetgeen wat voor velen een periode zou gaan worden van globale strijd en instabiliteit. De oorzaak van 9/11 was uiteraard het globaal/transnationaal terrorisme. Samuel Huntingtond zag zijn ‘clash of civilizations’ als een van de oorzaken. Maar Robert Cooper bekeek de oorzaak meer vanuit het perspectief van een veranderende wereldorde. Er is een premoderne wereld, dit zijn de postkoloniale staten die gefaald zijn zoals Somalië en Afghanistan. Dan is er de moderne wereld met landen die hun soevereiniteit beschermen, hierbij opereert de wereld vanuit een balans van macht. En er is uiteindelijk een postmoderne wereld waar landen geëvolueerd zijn en de politiek van macht met het voeren van oorlog achter zich laten voor het behouden van veiligheid, hiervan is de EU een voorbeeld. Volgens Cooper is het probleem, grote instabiliteit. Hij geeft als oplossing een nieuw soort imperialisme die wellicht orde kan brengen in de chaos.

Volgens velen was de oorlog in Afghanistan gerechtvaardigd door het feit dat de Taliban een vrij directe link had met 9/11 door banden met Al-Qaeda. Maar de oorlog in Irak wordt vaak als slecht gezien omdat er een imperialistische insteek zou zijn. Er zijn dus veel problemen met het voeren van oorlog tegen het terrorisme maar dit heeft niet alleen te maken met de kijk van mensen op kwesties ook met te tactieken die terroristische groeperingen gebruiken tegen het Amerikaanse leger, zoals guerrilla. Ook de ‘soft power’ van de VS is beschadigd en heeft de reputatie van de VS beschadigd, dit heeft in het Midden-Oosten geleid tot stimulering van terrorisme. Ook in de de Palestijnse kwestie blijft de politiek in Midden-Oosten stremmen en zorgt het voor  veel steun aan de militante islam.

Door veel van deze kwesties besloot Bush in 2005 voor een politiek van multilateralisme te kiezen. Zo werd Guantanamo Bay geopend en martelen daar toegestaan. Obama gooide dit roer echter helemaal om en verbood martelen en probeert de gevangenis te sluiten. Met Obama probeert de VS een meer vredelievende politiek te voeren bijvoorbeeld door de relaties met Iran te verbeteren en niet per definitie de kant van Israël te kiezen.

Kwaadaardige hegemonie

De hegemonie van de VS wordt vanuit realistische kant gezien als kwaadaardig omdat volgens hen alle hegemonieën kwaadaardig zijn aangezien ze alleen op het uitbreiden van hun macht uit zijn en daarbij niet belemmerd kunnen worden door serieuze rivalen. Dit is ook terug te zien in de vele oorlogen die veelal voor economische belangen worden gevoerd door de VS. Toch zien de liberalen het juist als goedaardig omdat de hegemonie juist stabiliteit en balans creëert in de wereld. Zo heeft de VS het systeem van internationale instituties verzorgd en heeft de staat een morele benadering bij het voeren van politiek.

Multipolariteit

De wereldorde wordt door steeds meer multipolaire veranderingen gevormd. Zo zijn er opkomende machten die regionaal veel invloed hebben zoals Brazilië, Zuid-Afrika, Nigeria, Egypte, Saoedi-Arabië, Pakistan, Zuid-Korea en Australië. Maar er zijn ook machten die wereldwijd veel invloed hebben zoals China, Rusland, India, Japan en de Europese Unie.

China vormt voor de VS de grootste bedreiging omdat het de grootste populatie heeft, de tweede economie van de wereld, het op één na grootste defensiebudget en een groeiende invloed in de G20, WTO en in landen als Afrika, Latijns Amerika en het Midden-Oosten. Velen stellen daarom dat de 21e eeuw de Chinese eeuw wordt. Maar de trend van de macht van China kan echter ook worden gezien als een verschuiving van macht van het Westen naar het Oosten waarbij landen als Japan en India ook betrokken zijn en dus kan er wellicht ook gesproken worden over een Aziatische eeuw.

Naast deze veranderingen zijn er nog andere veranderingen zoals de ontplooiende globalisering en interdependentie, de trend naar wereldwijd of regionaal bestuur en de sterker wordende rol van non-state actoren door de bovengenoemde veranderingen.

Multipolaire wereldorde

Een multipolaire wereld kan tot oorlog, instabiliteit en chaos leiden volgens de neorealisten. Zij verklaren dit door het feit dat multipolaire machten tot meer mogelijke conflicten kunnen leiden en veranderde allianties voor spanningen zorgen en dus het security dilemma versterken. Daarnaast leidt de groeiende multipolariteit tot grote spanningen tussen de VS en China waar wellicht oorlog kan plaatsvinden tussen de oude en nieuwe hegemonie. Anderen zien echter het opstaan van China als wereldmacht als iets positiefs waardoor er een nieuwe bipolariteit kan ontstaan die voor vrede en veiligheid zorgt. De VS’s grootste hoop is dat China kiest voor ‘bandwagon’ oftewel meegaat met de VS en zich juist niet afscheid van de VS.

Ook de heropleving van Rusland leidt tot mogelijke spanningen in de wereld. Rusland heeft nog steeds het grootste nucleaire arsenaal in de wereld waarmee de VS vernietigd kan worden. De VS probeert daardoor ook een dergelijk beleid te voeren dat er niet weer een soort Koude Oorlog ontstaat. Op deze manier wordt Rusland meer betrokken bij internationale instellingen en wordt het expansionisme van Rusland ingeperkt.

De afname van de hegemonistische positie van de VS gaat gepaard met een groeiende multipolaire wereldorde, die als positief gezien kan worden. De VS kan door goed beleid de vrede in de wereld bewaren en tegelijkertijd ook rivalen erop wijzen niet alleen naar elkaar te kijken maar ook naar zichzelf. Wat zorgt voor absolute gains en dus niet relative gains.

Hoofdstuk 10: Oorlog & vrede

Oorlogen

Er zijn verschillende soorten oorlogen. Er zijn verschillende kenmerken van oorlogen, die kenmerken kunnen oorlogen ook weer van elkaar scheiden. Oorlog is een conflict tussen staten, interstate wars, of tussen groepen binnenin de staat, intrastate wars. De intrastate wars zijn vervangen door burgeroorlogen doordat de betrokkenheid van niet-statelijke actoren toeneemt. Een ander kenmerk is dat oorlog georganiseerd is en wordt uitgevoerd door strijdkrachten of getrainde strijdkrachten die een strategie proberen uit te voeren. Hierbij hoort ook conventionele oorlogsvoering, dit houdt in dat oorlogsvoering wordt uitgevoerd door geüniformeerde en nationale militaire eenheden die gebruik maken van conventionele militaire wapens en tactieken. Moderne oorlogsvoering houdt in dat het minder georganiseerd is en dat er onregelmatigheid is bij strijders. Verder wordt oorlog gekenmerkt door omvang en grootte en vinden oorlog plaats in een aanzienlijke periode van tijd.

De aard van oorlog is enorm veranderd door de tijd heen omdat er veel ontwikkelingen hebben plaats gevonden in militaire technologie en strategie. Oorlogen reflecteren altijd de economische en ontwikkelingsniveaus van hun tijdperk. Aan de ene kant zijn er hegemonische oorlogen, waarin veel staten meedoen en elke staat haar volledige economische en sociale middelen in zet om zo de mondiale machtsverhoudingen te verdedigen of te veranderen. En aan de andere kant zijn er beperkte of regionale oorlogen die worden uitgevochten in een lijn met beperkte doelstellingen, oorlogen zoals guerrilla oorlogen.

Kijk op oorlog

Elke oorlog is uniek en stamt uit een bepaalde set van historische omstandigheden. Er zijn echter ook theoretici die beweren dat er diepere verklaringen voor oorlog zijn. Deze theoretici gaan dan vaak uit van analyses op menselijke natuur, interne kenmerken van staten en structurele of systemische druk. De meest voorkomende verklaring voor oorlog is echter dat een oorlog veroorzaakt wordt door instincten en begeerten van het menselijk individu. Oorlog is dan ook eindeloos omdat de menselijke verlangens en begeerten ook oneindig zijn terwijl de middelen die zij nodig hebben wel eindig zijn. Oorlog is een noodzakelijke en onvermijdelijke uitlaatklep voor agressie en is gebruikelijk in de menselijke natuur. Deze aannames worden onderbouwd door de realistische theorie over machtspolitiek.

Een aantal andere theorieën wijzen erop dat oorlog het best verklaard kan worden in termen van de innerlijke kenmerken van politieke actoren. Liberalen hebben lang beweerd dat de grondwettelijke en bestuurlijke arrangementen neigen naar agressie terwijl sommige juist neigen naar vrede. Sociaal constructivisme plaatst oorlog in de nadruk op culturele en ideologische factoren die oorlog meer waarschijnlijk maken.

Verschillende structurele theorieën over oorlog zijn naar voren gebracht maar de meest invloedrijke was toch wel de neorealistische theorie. Deze theorie stelde dat oorlog het onvermijdelijke gevolg was van een anarchistisch internationaal systeem dat staten dwingt te vertrouwen op self-help. De enige mogelijkheid om oorlog te voorkomen is door het oprichten van een wereldsysteem en daarmee de afschaffing van anarchie. Andere structurele theorieën van oorlog leggen een zware nadruk op economie. Marxisten bekijken oorlog als gevolg van de internationale dynamiek van het kapitalistische systeem.

Clausewitz

De meest invloedrijke theorie over oorlog werd ontwikkeld door Clausewitz. Volgens hem hebben oorlogen allemaal hetzelfde objectieve karakter want inhoud dat oorlog slechts een voortzetting van de politiek is maar met andere middelen. Oorlog is dus een middel om een doel om een tegenstander jou wil op te leggen. Stagen beginnen een oorlog als dat in hun belang is om te doen, de theorie hierachter is die van de kosten-batenanalyse.

Toch is er kritiek op deze manier van denken omdat morele implicaties worden genegeerd als oorlog alleen legitieme politiek doeleinden zou dienen. Ook het feit dat oorlog gebaseerd zou zijn op rationele analyse en zorgvuldige berekeningen kan in twijfel worden getrokken omdat vele oorlogen dan nooit plaats hadden hoeven vinden. De theorie is verouderd en de wijzigingen van de aard van oorlog zorgen dat de Clausewitsiaanse paradigma niet meer van toepassing is.

Toekomst van oorlog

Nieuwe oorlogen

Nieuwe oorlog hebben een aantal kenmerken:

  • Nieuwe oorlogen zijn vaak eerder burgeroorlogen dan interstatelijke oorlogen

  • Het komt veel voor in ‘failed states’

  • Problemen met identiteit zijn prominent aanwezig

  • De oorlogen worden vaan asymmetrisch gevochten tussen ongelijke partijen

  • Er is niet echt een duidelijk verschil tussen de burgers en militairen

  • Deze oorlogen zijn barbaarser dan eerder

De daling van de traditionele interstatelijke oorlogen en de opkomst van meer intrastatelijke oorlogen is een opvallen kenmerk van de post-Koude Oorlog. Dit wordt verklaard door de verspreiding van meer democratie, de opmars van globalisering, het ontwikkelen van de wapentechnologie en het wijzigen van de morele attitudes ten opzichte van oorlog, gekoppeld aan de rol van de VN. Toch is het niet duidelijk dat nieuwe oorlogen daadwerkelijk nieuwe oorlogen zijn omdat er altijd inter-communale strijd heeft bestaan, er niets nieuws is aan grootschalige verstoring van het civiele levens en veel burgerslachtoffers, eerdere oorlog ook al asymmetrisch waren en dat het imago van ‘oude’ oorlogen bestond als zaken van hoge heren eigenlijk een mythe is.

Postmoderne oorlogen

Moderne vormen van oorlog zijn vervangen door postmoderne oorlogsvoering. Het belangrijkste kenmerk is vaak meer het beroep op technologie dan het conflict zelf. De aard van het postmoderne oorlogsvoeren werd onthuld door de Golfoorlog in 1991. Deze liet het 1e wijdverbreide gebruik van een reeks nieuwe technologieën zien. Vooruitgang in technologie van oorlogsvoering en militaire strategie zijn niet altijd gemakkelijk vertaald in versterking van strategische effectiviteit vanwege het feit dat bijvoorbeeld luchtmacht maar zelden een strijd op zichzelf wint en dat high tech oorlogsvoering slechts een beperkte waarde heeft in het het kader van kleinschalige en minder belangrijke oorlogen heeft.

Realpolitik

In de wereld rondom oorlog zijn drie posities aangenomen waarom oorlog gerechtvaardigd kan worden. De eerste is realpolitik. Deze positie suggereert dat de oorlog als politieke daad geen morele rechtvaardiging behoeft. Het vooroordeel dat gevechten en gewapende conflicten afgeleid zijn uit aangeboren menselijke agressie komt voor uit de misvatting tussen onbegrensde menselijke lusten de de schaarse middelen die er zijn om hen te bevredigen. Dit impliceert een geloof in negatieve vrede. De essentie van de realpolitik is dat het beter is om nuchter te zijn dan om onverstandig te zijn. De enige betrouwbare manier om vrede te handhaven is door machtsverhoudingen de erkennen. De kritiek die er zijn op de realpolitik is dat het gebaseerd zou zijn op machtspolitiek, hebzucht en geweld die dienen om oorlog en het gebruik van geweld te legitimeren. Een ander kritiek punt gaat over de omvang van verwoesting en het lijden dat oorlog aanricht. Het kan niet zo zijn dan je oorlog gerechtvaardigd is als het zoveel ergs aanricht.

De twee de positie is die van de ‘just war theory’. Deze theorie suggereert dat oorlog enkel en alleen gerechtvaardigd is als het te maken heeft met morele principes. Het idee van een rechtmatige oorlog is gebaseerd op de veronderstelling dat de oorlog gerechtvaardigd kan worden en beoordeeld moet worden op ethische criteria. De theorie is meer in filosofische of ethische reflectie dan een theorie. Degen die geloven in de just war theory houden zich vast aan twee assumpties:

  1. De menselijke natuur is samengesteld uit een onveranderlijke mengeling van goed en kwaad, oorlog is onvermijdelijk.

  2. Het lijden dat oorlog veroorzaakt kan worden verbeterd door het te onderwerpen aan morele dwang. Theoretici beweren dat het doel van de oorlog, het herstel van vrede en rechtvaardigheid moet zijn.

De theorie behandelt ook nog twee afzonderlijke maar gerelateerde onderwerpen namelijk het recht om oorlog aan te gaan in de 1e plek, het ius ad bellum en het gedrag van oorlogsvoering, jus in bello. Natuurlijk kent deze theorie ook kritieken. Een daarvan is dat de elementen deel uitmaken van een nooit te rechtvaardigen oorlog. Het is de vraag of er ooit wel een oorlog is geweest die aan al de criteria van een rechtvaardige oorlog heeft voldaan. Een ander kritiekpunt is dat het toepassen van de theorie een totaal verkeerde uitkomst kan hebben. Dit kan gebeuren als de eisen van jus in bello strijdig zijn met die van ius ad bellum. Het laatste kritiekpunt is dat ‘just war’ denken alleen toegepast kan worden op omstandigheden waarin partijen een geschil hebben over dezelfde soortgelijke culturele of morele overtuiging. Alleen dan kan een partij juist geacht worden en de andere niet.

Pacifisme is de overtuiging dat alle oorlog moreel verkeerd is, deze houding is gebaseerd op de houding dat oorlog verkeerd is omdat doden verkeerd is. Ook is deze overtuiging gebaseerd op het feit dat het meer nadruk legt op een bredere en lange termijn voordelen van non-geweld, deze voordelen slaan dan op het menselijk welzijn. Geweld is nooit een oplossing omdat het juist nog meer geweld veroorzaakt. Pacifisme heeft gediend als belangrijke kracht in de internationale politiek. Het heeft namelijk steun verleend aan de oprichting van supranationale instellingen, die gericht zijn op vreedzame oplossingen van internationale geschillen door middel van het systeem van het internationale recht. Ze hebben positieve vrede omarmd. Ook heeft pacifisme bijgedragen aan de groeiende vredesbewegingen.

Toch is er ook kritiek op pacifisten omdat ze vaak worden gezien als lafaards en free riders die moreel onbesmet willen zijn en op hetzelfde moment wel willen profiteren van het bestaan van veiligheid bereikt door militaire middelen. Ook wordt het pacifisme beschouwd als incoherent omdat het gebaseerd is op het recht op leven maar dit kan alleen bereikt worden als men bereid is om ook zichzelf te beschermen, dit kan vaak alleen met geweld.

Hoofdstuk 11: Nucleaire wapens en ontwapening

Nucleaire wapens in het algemeen

 In de geschiedenis zijn nucleaire wapens maar één keer gebruikt, en dit was ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Amerika bombardeerde toen Hiroshima en Nagasaki, twee steden in Japan. Nucleaire bommen kunnen ontstaan door splitsing of door fusie. De bommen kunnen alleen gemaakt worden onder omstandigheden van hoge druk en hoge temperaturen. Hierdoor worden ze ook wel thermonucleaire wapens genoemd. Nucleaire wapens zijn vernietigend in drie manieren. In de eerste instantie wordt er meteen heel veel vernietigd door de explosieve kracht van de bom (‘blast effect’). Daarnaast wordt die eerste kracht gemengd met thermische radiatie, die gemakkelijk vuurzeeën kan laten ontstaan en dus ook erg schadelijk is. De derde manier waarop nucleaire wapens erg destructief zijn, is een kracht op lange termijn, namelijk de nucleaire radiatie. Verschillende soorten radiatie kunnen zorgen voor ziekte, chronische ziektes en verschillende soorten kanker.

Het is dus wel duidelijk dat nucleaire wapens een veel groter effect hebben op de internationale en binnenlandse politiek, aangezien de wapens veel krachtiger zijn en van een heel andere soort zijn. Sinds 1948 is er een nieuwe categorie van wapens vastgelegd bij de Verenigde Naties: wapens van massale vernietiging (‘wapons of mass destruction’), afgekort tot WMD. Deze categorie bergt ook de chemische en biologische wapens in zich. Deze categorie van wapens onderscheid zich van traditionele wapens in drie manieren:

  • Zoals de naam al zegt, deze wapens kunnen heel veel schade aanrichten (‘massive collateral damage’), met gevolgen voor de burgerbevolking.

  • Door de impact die de wapens hebben, leidt dit tot het ontstaan van een aantal morele kwesties en vragen, aangezien de wapens als niet-legitiem en inhumaan worden beschouwd.

  • Ze hebben een ongelofelijk groot afschrikkingeffect, waardoor staten niet snel een andere staat zullen aanvallen die beschikt over WMD.

Verspreiding van nucleaire wapens in de Koude Oorlog en erna

 Nucleaire proliferatie (verspreiding) kan het best worden uitgelegd in termen van het veiligheidsdilemma. Wapens die verkregen zijn voor defensieve doelen in een staat kunnen door een andere staat geïnterpreteerd worden als offensief, en dus een mogelijke bedreiging voor de andere staat. Hierdoor kan een wapenwedloop ontstaan, aangezien er in het internationale systeem van anarchie angst en onzekerheid is. Ook zijn de kosten van inactie groter (dus wanneer een offensieve militaire unit is weggewuifd als defensief) dan de kosten van actie (wanneer onnodige stappen zijn gemaakt om op te wegen tegen de defensieve units). Een aantal andere factoren zijn ook belangrijk, bijvoorbeeld die van afschrikking (‘deterrence’). Staten zullen niet snel een andere staat met een atoombom aanvallen. Daarnaast is er een factor van symboliek die samengaat met politiek prestige. Staten met atoombommen worden vaak geassocieerd als machtig en gedragen zich daar ook naar. Kijk maar naar de P5 van de Veiligheidsraad.

 Ten tijde van de Koude Oorlog was de nucleaire proliferatie vooral verticaal en niet horizontaal. Hiermee wordt bedoeld dat de machtigste staten met nucleaire wapens ervoor zorgden dat andere landen niet over de kennis beschikten om nucleaire wapens te bouwen, maar zelf wel steeds meer wapens produceerden. Dit is vooral vormgegeven in het Non-Proliferatie Verdrag. Bijna alle landen hebben dit verdrag getekend, met uitzondering van India, Pakistan en Israel. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie hebben echter in diezelfde tijd zoveel nucleaire wapens gebouwd, dat ze de hele wereld zouden kunnen vernietigen. Hierdoor krijgen ze grote ‘first-strike’ voordelen en ‘second-strike’ voordelen. First-strike voordelen houden in dat staten een preventieve aanval kunnen organiseren, of zelfs een verrassingsaanval. Second-strike voordelen houden in dat staten met zoveel nucleaire wapens een first-strike kan weerstaan, omdat ze nog steeds een aanval kunnen uitoefenen en daarmee nog steeds veel schade kunnen aanrichten (en dus ook bij de burgerbevolking). Sinds de 60’er jaren van de vorige eeuw kan er wel gesproken worden van een situatie van ‘Mutually Assured Destruction’ (MAD), wat inhoudt dat staten zo’n groot second-strike vermogen hadden, dat staten elkaar compleet kunnen vernietigen (tegelijkertijd). Jervis heeft dit ook onderzocht en spreekt van een nucleaire revolutie en een balans van terreur in plaats van een balans van macht.

Toen de Koude Oorlog over was, waren er opgeluchte gevoelens: de nucleaire proliferatie zou van weinig belang zijn aangezien de Oost-West rivaliteit over was. Een voorbeeld hiervan is het START-programma van 1991 en 1993, waarbij de VS en Rusland een akkoord bereikten over de hoeveelheid nucleaire wapens die in hun bezit mochten zijn. Deze opgeluchte gevoelens waren echter van korte duur, want de periode na de Koude Oorlog werd gekarakteriseerd door angst voor nucleaire proliferatie. Dit kwam door vier verschillende redenen: gevestigde nucleaire machten gingen door met het ontwikkelen en gebruiken van nucleaire strategieën, de prikkels voor staten om nucleaire wapens te ontwikkelen waren toegenomen, verspreiding is makkelijker (aangezien informatie en technologie beter beschikbaar is en makkelijker te verkrijgen is) en de angst is toegenomen dat nucleaire wapens nog wel eens in de handen van de ‘slechten’ terecht zouden kunnen komen. De vier redenen zullen in de volgende paragrafen uitgewerkt worden.

De programma’s om nucleaire wapens (en de verspreiding ervan) tegen te gaan mislukten allemaal of werden simpelweg niet nagekomen. Hierdoor is het belangrijk om op te merken dat nucleaire wapens dus veel belangrijker zijn vanuit strategisch oogpunt en veel minder vanuit morele en diplomatieke perspectieven (zodat machtige staten druk zouden kunnen uitoefenen op staten die nog geen nucleaire wapens hebben, zodat ze die ook niet krijgen). De Koude Oorlog ‘justificatie’ van nucleaire wapens was er nu niet meer, waardoor dit duidelijk werd.

De prikkels voor staten om nucleaire wapens te ontwikkelen zijn toegenomen. Dit komt ten eerste doordat de twee blokken van supermachten zijn verdwenen, waardoor kleine staten die voorheen onder de ‘nucleaire paraplu’ stonden, nu op hun eigen benen moeten staan. Dit willen ze dus ook dus in de vorm van nucleaire wapens. Dit was vooral het geval in Zuid-Azië en in het Midden-Oosten. Een andere, misschien nog wel belangrijkere reden is dat staten nucleaire wapens willen ontwikkelen om interventie van machtigere staten (of rivalen dichtbij) tegen te gaan. Hiervan is Noord-Korea in vergelijking met de Verenigde Staten een goed voorbeeld.

 Het verkrijgen van nucleaire wapens is ook makkelijker geworden, doordat technologie makkelijk te verkrijgen is tegenwoordig. Eerst was de kennis en technologie over de nucleaire wapens streng gecontroleerd en behouden, maar nu kan het beschikbaar zijn voor de hoogste bieder en er worden weinig vragen gesteld.

De angst is ten slotte ook toegenomen. Dit kan komen door het feit dat eerst, ten tijde van de machtige P5 die alleen beschikte over nucleaire wapens, er kon worden beargumenteerd dat de wapens alleen in handen waren van verantwoordelijke staten. Die staten zouden grondige berekeningen maken voordat ze een actie zouden ondernemen. De obstakels voor horizontale proliferatie zijn echter afgenomen, en zwakke of minder ontwikkelde staten (‘rogue states’) kunnen nu ook nucleaire wapens ontwikkelen. Dit zorgt voor angst. Daarnaast is het ook makkelijker voor niet-statelijke actoren om nucleaire wapens te ontwikkelen, denk daarbij aan terroristen. Dit is niet bevorderlijk voor de gemoedsrust.

Maar het beeld dat nu geschetst wordt van een wereld waarin alle staten nucleaire wapens willen, inclusief alle niet-statelijke actoren, is misleidend. Er zijn ook redenen te noemen waarom een staat geen nucleaire wapens zou willen: de kosten zijn groter, de wapens worden gezien als niet-legitiem en non-proliferatie kan ook een standpunt zijn.

Controle en ontwapening

Controle op nucleaire wapens is natuurlijk een minder ambitieus doel dan complete ontwapening, controle suggereert meer de regulering van wapens. Het limiteren van wapens is niets nieuws, maar sinds de industriële revolutie is controle van wapens wel een hot item geworden op de politieke agenda. Controle kan worden vormgegeven door verdragen en conventies waarbij de onzekerheid, angst en paranoia van het veiligheidsdilemma wordt tegengegaan. De controle tot nu toe heeft nog niet heel veel succes, maar sommige verdragen kunnen wel succesvol genoemd worden in de zin dat ze het proces van proliferatie vertragen. Het is zo moeilijk om nucleaire wapens te reguleren en te controleren door het veiligheidsdilemma. Een andere reden is dat staten hun nationale veiligheid belangrijker achten dan de internationale veiligheid, waardoor afspraken niet nagekomen kunnen worden. De derde reden waarom het zo moeilijk is, is dat de controle grotendeels afhangt van machtige staten. Deze staten zullen echter alleen meewerken als het in hun eigenbelang is om dat te doen.

Een andere specifieke reden is dat machtige staten zoals de VS bang zijn voor het gevaar dat komt van ‘rogue states’ die onderontwikkeld zijn. Hieruit is de Bush doctrine ook gevormd. Dit is goed terug te zien in de houding die de VS aanneemt in de relaties met Irak en Noord-Korea.

Een alternatieve benadering om tot veiligheid te komen in een wereld van nucleaire proliferatie is door ‘missile shields’ (soort schild tegen raketten) te ontwikkelen. Maar de werking ervan is niet zeker en de enige die tot nu toe beschikt over de kennis en technologie om het te ontwikkelen is Amerika. Daarnaast zijn er ook nadelen van dit alternatief, namelijk dat het ontzettend duur is en dat het niets garandeert. Ook kan het verkrijgen van zo’n schild weer geïnterpreteerd worden als offensief in plaats van defensief, waardoor het nog niets opschiet.

Sinds er nucleaire wapens zijn, is er ook veel kritiek op de ontwikkeling en vervaardiging ervan. Dit komt vooral uit de activistische hoek, die benadrukt dat met dit soort wapens oorlogen niet meer gerechtvaardigd kunnen worden. Ook zijn er nu een aantal nucleaire vrije zones in de wereld. Wereldleiders zoals Obama pleiten nu steeds meer voor wereldwijde ontwapening van nucleaire wapens. Maar hierbij zijn er wel een aantal problemen verschenen, want in hoeverre is diplomatie genoeg om Irak en Noord-Korea te overtuigen? Een ander probleem is dat als één supermacht tegen is, de kracht van de overtuiging al aan impact verliest. China is bijvoorbeeld tegen, wat niet positief is voor de ontwapening. Het derde probleem is dat de kennis dan ‘weg moet gaan’ of weer overgedragen moet worden, en dat de wapens vernietigd moeten worden. Dit is nog wel een grote stap voor velen.

Hoofdstuk 12: Terrorisme

Wat is terrorisme?

Het centrale kenmerk van terrorisme is dat het een vorm van politiek geweld is dat probeert zijn doelen te bereiken door een klimaat van angst en vrees te creëren. Geweld wordt dus niet gebruikt voor dood en vernietiging, maar door bezorgdheid en angst voor dood en vernietiging te creëren. Hierdoor komt het element van verrassing naar voren. Het is nog steeds moeilijk om terrorisme te definiëren. Het kan gedefinieerd worden op basis van bepaalde dingen:

  • De daad zelf: clandestien geweld heeft een ongenuanceerd karakter. Maar de natuur van terrorisme is niet gebaseerd op die daad, maar op de bedoelingen en gevolgen ervan.

  • De slachtoffers: onschuldige burgers. Maar dan is ook weer de vraag dat aanvallen op niet-burgers (militairen, militaire bases) wel of niet terrorisme is.

  • De uitvoerders ervan: de niet-statelijke actoren die proberen om de acties van regeringen of internationale organisaties te beïnvloeden. Dit perspectief negeert echter de hoeveelheden burgerslachtoffers.

Terrorisme is wel een goede term om zich te onderscheiden van andere vorm van politiek geweld en het conventioneel oorlogvoeren (want het is meer een wapen van de zwakkeren). Terrorisme heeft veel te maken met guerrilla, beiden zijn voorbeelden van asymmetrisch oorlogvoeren die hun strategieën afstemmen op de grotere kracht van de tegenstander. Ook willen ze alle twee de wil van de tegenstander om zich te verzetten aantasten. Soms wordt terrorisme als een deel van guerrilla gezien, of een deel van een ‘nieuwe soort oorlog’.

Terrorisme is echter niet helemaal hetzelfde als guerrilla, er zijn veel verschillen. De twee belangrijkste redenen zijn dat terrorisme gigantisch veel nadruk plaatst op evenementen die het bewustzijn en het gedrag van de doelgroep beïnvloeden en vormen. Er wordt hier ook wel eens gesproken van ‘propaganda van de daad’. Het tweede verschil is dat terrorisme meegaat in activisme van burgers, terwijl guerrilla de steun van heel het volk nodig heeft.

 

Ignatieff heeft vier verschillende soorten terrorisme onderscheidden:

  • Opstandig terrorisme (‘insurrectionary terrorism’): hiermee wordt vooral het soort terrorisme bedoeld dat zoekt naar een revolutie of het omverwerpen van een regering of staat (anarchistisch, communistisch terrorisme).

  • Individueel terrorisme (‘loner’ of ‘issue’ terrorisme): hiermee wordt vooral het soort terrorisme bedoeld dat streeft naar een doel.

  • Nationalistisch terrorisme: hiermee wordt vooral het soort terrorisme bedoeld dat streeft naar het omverwerpen van de koloniale regering of bezetting. Gaat vaak gecombineerd met het doel van het winnen van onafhankelijkheid van een bepaalde bevolkingsgroep.

  • Wereldlijk terrorisme (‘global’ terrorism): hiermee wordt vooral het soort terrorisme bedoeld dat schade en vernedering op macht wil veroorzaken, of het transformeren van mondiale burgerlijke relaties.

Er is sinds 9/11 ook een ander soort terrorisme bijgekomen, wat bekend staat als ‘nieuw terrorisme’. Het heeft veel verschillende kenmerken, maar de belangrijkste is wel dat er vaak religieuze motieven in het spel zijn. Dit is in tegenstelling tot eerder, toen er seculiere motivaties waren. Al-Qaeda is daar een goed voorbeeld van. Tegenstanders beweren echter dat deze nieuwe vorm helemaal niet bestaat. Zij zeggen dat die terroristen een soort heilige missie hebben, in plaats van een politieke strategie. Geweld wordt ook anders uitgelegd, meer als een symbool en het streven naar een totale oorlog. Bovendien zijn deze terroristen heel anders georganiseerd: heel losse netwerken met veel cellen die contact met elkaar hebben.

De gevolgen en het belang van terrorisme

Terrorisme is altijd al grensoverschrijdend geweest, maar pas sinds globalisering zijn intrede deed, is terrorisme daadwerkelijk transnationaal en mondiaal geworden. Modern terrorisme wordt ook wel eens het ‘kindje van de globalisering’ genoemd. Dit is gebeurd door verschillende redenen. Ten eerste hebben grotere hoeveelheden stromen van mensen, goederen, geld, technologie en ideeën ervoor gezorgd dat niet-statelijke actoren belangrijker worden ten koste van staten. Hier hebben terroristische groepen voordeel van. Ten tweede is de internationale migratie toegenomen, waardoor terroristische campagnes verspreid en behouden worden. Ten derde heeft globalisering voor een bepaalde druk en spanningen gezorgd, waardoor er een soort politieke strijdlust ontstaat.

Globalisering is echter niet de enige verklaring voor het ontstaan van mondiaal en transnationaal terrorisme. Een goed voorbeeld hiervan is het islamitisch terrorisme. Het ontstond vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw en is gevormd door drie grote ontwikkelingen. De eerste ontwikkeling is dat in veel moslimstaten er veel crises zijn met betrekking tot de regering en de legitimiteit ervan. Burgers kwamen in opstand tegen de corrupte en autocratische regimes die niet aan de aspiraties van de burgers op economisch en politiek vlak kunnen voldoen. Hierdoor ontstond een stroming die wilde dat staten geregeerd door een ‘apostaat’ (een persoon die zijn religie verzaakt) omver geworpen zou worden. Deze leiders werden gezien als hun vijand van dichtbij. De tweede ontwikkeling is dat de Verenigde Staten hun invloed uitbreiden in het Midden-Oosten, waardoor ze meer invloed hebben en meer te zeggen hebben in dat gebied. De Amerikanen worden beschouwd als de vijand van veraf. De derde ontwikkeling is de groei in religieus fundamentalisme, en vooral de politiek betrokken vormen ervan in de islamitische wereld. Echter in de jaren ’70 en ’80 was het meer gericht op de binnenlandse ‘jihad’ en de vijandigheid ten opzichte van de VS en het idee van een strijd tegen het Westen had meer de vorm aangenomen dat ze nationaal sterker moesten worden.

Al-Qaeda

Al-Qaeda is het beste voorbeeld van een mondiale groep terroristen. Dit is omdat de doelen van de organisatie transnationaal zijn, al niet burgerlijk. Ze willen namelijk de moslimsociety reinigen en herstellen, ten koste van apostaten en het Westen (inclusief de Verenigde Staten). Ook wordt de organisatie in verband gebracht met terroristische aanslagen wereldwijd. Hierdoor is het een problematische ontwikkeling: het kan overal gebeuren en er zijn veel meer potentiële targets. Maar het mondiale karakter moet ook weer niet overgewaardeerd worden, want de islamitische beweging is niet een eenheid, er zijn verschillende geloven en doelen. Daarnaast vinden de meerderheid van de terroristische aanslagen plaats in een relatief klein aantal landen die meestal te maken hebben met politiek conflict. Bovendien, het karakter van de islamitische terroristen kan ook meer komen door wat anderen er voor draai aan geven, in plaats van wat ze zelf willen.

Het is een understatement dat 9/11 een belangrijke gebeurtenis was. De impact was groter dan alle andere terroristische aanslagen, omdat de targets symbolen van mondiale financiële macht, mondiale militaire macht en mondiale politieke macht waren. Het aantal slachtoffers was relatief klein, maar de betekenis ervan was meer dat het de potentie had van vernietiging en dood waar moeilijk tegen te verdedigen was. Modern terrorisme wordt soms ook wel catastrofaal terrorisme genoemd, of hyper terrorisme. Waarom is deze vorm zo radicaal, zo vernietigend en zo moeilijk om tegen te gaan? Ten eerste omdat terrorisme überhaupt moeilijk te bestrijden is. Het bestaat uit kleine groepjes die moeilijk te onderscheiden zijn van de burgerbevolking, een extreme vorm is de zelfmoordterrorist. Ten tweede, omdat de reikwijdte en de schaal van terrorisme groter is geworden dankzij dat moderne technologie en de mogelijkheid dat WMD in de handen kunnen komen van terroristen. De doctrine van MAD, die een nucleaire oorlog kan voorkomen, geldt niet voor terroristische netwerken. Ten derde zouden moderne terroristen de WMD ook sneller gebruiken dan eerst, ze zijn minder ondergeschikt aan morele principes.

Maar de dreiging die uitgaat van terrorisme moet ook weer niet overschat worden, aangezien er maar sporadisch aanvallen op verschillende targets zijn en omdat terrorisme over het algemeen er niet voor kan zorgen dat een regering omver geworpen wordt of dat een samenleving vernietigd wordt. Daarnaast, in landen waar terroristische campagnes succesvol zijn, gaat het meestal om de doelen van een bepaalde bevolkingsgroep te behartigen. Daar waar het lukt heeft de groep veel steun vanuit de bevolking. Ten derde zijn de angsten ten aanzien van terrorisme overdreven, omdat ze gebaseerd zijn op assumpties die bedenkelijk zijn. Critici gaan zelfs nog een stap verder en zeggen dat de ‘war on terror’ alleen maar in het leven is geroepen om de acties van de VS te legitimeren om haar mondiale hegemonie te behouden en om een wijdverbreide ‘politiek van angst’ te promoten. In dit perspectief garanderen de huidige elites hun positie door mythes te creëren over een bedreigende ‘ander’. In moderne situaties kan deze rol worden vervuld door terrorisme.

Het tegengaan van terrorisme

Het is moeilijk om terrorisme te bestrijden, aangezien terroristen vaak geen conventionele basis of positie hebben, ze zijn moeilijk te onderscheiden van de burgerbevolking en het is moeilijk om je tegen terroristen te beschermen. Er zijn echter wel strategieën om terrorisme tegen te gaan, namelijk het versterken van de staatsveiligheid, militaire oppressie en politieke deals.

De eerste mogelijkheid is het versterken van de staatsveiligheid. Hierdoor proberen regeringen de voordelen van terroristen om te opereren in een context van democratie en globalisering te onderdrukken. Het gevolg ervan is wel dat liberale democratieën hoogstens kwetsbaar zijn voor terroristen, aangezien die samenlevingen een nadruk plaatsen op de individuele rechten en vrijheden van de burger en checks aan de macht van de regering belangrijk vinden. Over het algemeen wordt de staatsveiligheid vergroot als de machten van de regering vergroot worden. Deze eerste mogelijkheid heeft wel twee nadelen. Ten eerste brengen ze liberale en democratische vrijheden in gevaar, die eigenlijk zouden moeten zorgen voor een mogelijkheid om jezelf te verdedigen. Dit leidt tot een debat tussen vrijheid en veiligheid. Ten tweede kunnen zulke maatregelen averechts werken, aangezien ze gericht kunnen zijn tegen bepaalde doelgroepen (jonge, mannelijke moslims bijvoorbeeld). Hierdoor kunnen die personen zich aangesproken voelen en uiteindelijk een gevaar kunnen vormen voor de maatschappij.

De tweede mogelijkheid is militaire onderdrukking. Militaire antwoorden op terrorisme zijn gebaseerd op twee aan elkaar aanvullende strategieën. De eerste is dat er pogingen ondernomen moeten worden om de steun of sponsorschap aan terroristen te ontzeggen. De tweede is dat er directe aanvallen worden gepleegd op trainingskampen van terroristen en op terroristische leiders. Het probleem met deze aanpak is dat de manifestatie van het probleem vernietigd wordt, niet de onderliggende oorzaak. Militaire onderdrukking kan ook averechts werken, omdat het gezien kan worden als het schenden van mensenrechten en het schenden van de privacy van de burgerbevolking.

De derde mogelijkheid is politieke deals te sluiten. Regeringen kunnen strategieën ontwikkelen en toepassen waardoor terroristen aangemoedigd worden om mee te denken, het politieke geweld af te schaffen en in een proces van onderhandeling en diplomatie mee te doen. Deze strategie zoekt oplossingen voor de oorzaken van terrorisme, en niet alleen de manifestaties ervan. Ze overtuigen de terroristen ervan dat meedoen in het politieke spel hen meer oplevert dan ertegen in te werken. Nadelen zijn dat het gezien kan worden als ‘appeasement’, toegeven aan de terroristen en hen hun zin geven. Deze oplossing kan de terroristen ook sterker maken in plaats van zwakker. Ten slotte is deze oplossing het meest effectief als het te maken heeft met nationalistisch terrorisme, want er is geen politieke oplossing voor een terroristische groep die een theocratische staat neer wil zetten.

Hoofdstuk 13: Mensenrechten en humanitaire interventies

Mensenrechten in het algemeen

 In de mondiale politiek ligt de focus vooral op de staten en de samenlevingen, en het individu is eigenlijk ondergeschikt in de internationale politiek. Hier heerst namelijk de struggle for power tussen en rondom staten, waardoor er weinig aandacht overblijft voor het individu. Maar samenlevingen en maatschappijen hebben vaak wel ideeën ontwikkeld over het individu. Het prototype voor het moderne idee van mensenrechten is ontwikkeld in vroegmodern Europa in de vorm van natuurrechten. Filosofen die hier veel invloed op hebben gehad zijn Hugo Grotius, Thomas Hobbes en John Locke. Deze rechten waren natuurlijk in de vorm dat ze van God kwamen en daarom in de kern van het mens-zijn zaten. Het zijn basisvoorwaarden voor een mensenleven. Dit denken werd in de 18e en 19e eeuw verder ontwikkeld in het humanitarisme, waardoor er ideeën ontstonden voor bijvoorbeeld het afschaffen voor de slavernij. Een belangrijke bron van mensenrechten is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) en is een bron van internationaal recht. De katalysator van dit proces was de Tweede Wereldoorlog, de horrors moesten permanent tot het verleden behoren.

Een recht houdt normaal gezien een bepaalde plicht in, maar mensenrechten zijn vooral morele claims. Sinds 1948 hebben ze echter wel een bepaalde rechterlijke inhoud gekregen. Mensenrechten zijn rechten welke mensen krijgen simpelweg omdat ze mens zijn. Daardoor zijn mensenrechten universeel, ze gelden voor iedereen en niet voor een bepaalde groep. Dit wordt weergegeven door het universalisme. Er zijn nog wel verschillende soorten mensenrechten, aangezien mensen er toch verschillend over denken. Er zijn drie soorten: burgerlijke en politieke rechten; economische, sociale en culturele rechten; en solidariteitsrechten of groepsrechten.

De burgerlijke en politieke rechten zijn de eerste vorm van natuurrechten of mensenrechten. Goede voorbeelden zijn het recht op leven, vrijheid en bezit, die later uitgebreid zijn tot vrijheid van discriminatie, etc. Het zijn negatieve rechten: deze rechten werken als het anderen iets verbied, en in de praktijk is dat vaak de staat. Het correspondeert dus met klassieke mensenrechten, zoals de persvrijheid. Niet allemaal zijn ze negatief, aangezien het verbod op discriminatie precies andersom is. Daarom zijn burgerlijke vrijheden en burgerlijke rechten van elkaar gescheiden, aangezien de een positieve actie inhoudt aan de kant van de regering.

In de 20e eeuw kwam er de kapitalistische klasse, de industriële revolutie en daarmee gepaard gaande sociale problemen en kwesties. Door dit kapitalisme kwam namelijk meer sociale onrechtvaardigheid en ongelijkheid. Sociaaleconomische rechten waren gemaakt om een tegenwicht te vormen tegen de ongelijkheden van het marktkapitalisme. Hierdoor werden de arbeiders beschermd tegen exploitatie. Dit zijn positieve rechten in de zin van dat ze een bepaald idee van staatsinterventie verplichten.

Sinds 1945 is een derde generatie van mensenrechten ontwikkeld, namelijk de solidariteitsrechten. Het belangrijkste kenmerk van deze groep rechten is dat het vooral de nadruk op sociale groepen of hele samenlevingen legt, ten opzichte van het individu. Solidariteitsrechten worden meestal gebruikt om een ontwikkeling zoals een duurzaam milieu, culturele behoudendheid en ontwikkeling een morele dimensie te geven. Critici zeggen wel dat ze erg vaag geformuleerd zijn.

 Mensenrechten hebben twee belangrijke gevolgen voor de mondiale politiek. Het eerste gevolg is dat mensenrechten van overheden en regeringen verwachten en hen verplichten om bepaalde dingen te ondernemen, waardoor het buitenlands beleid en het binnenlands beleid beïnvloed wordt. Het tweede gevolg is dat mensenrechten buiten nationale grenzen gaan, het is universeel en moreel en grensoverschrijdend. De mensheid is de hele wereld, niet de bevolking van een staat. Daarom gaat deze doctrine hand in hand met kosmopolitische gevoelens, en ook met de drie kenmerken van kosmopolitisme: individualisme (de focus op het individu in plaats van de groep), universalisme (álle individuen) en generalisatie (geldt voor iedereen).

Het behouden van mensenrechten

Sinds 1948 is er de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Deze verklaring is dan wel niet bindend, maar het wordt wel gezien als een bron van internationaal recht dat wordt gebruikt om een diplomatieke en morele druk op regeringen uit te voeren die mensenrechten of een van de artikelen van de verklaring schenden. Het handhaven van mensenrechten heeft een grote stap voorwaarts gemaakt met het oprichten van het ‘Office van de hoge Commissaris van Mensenrechten’. Zij kunnen sancties opleggen en schandalen publiceren en aanklachten indienen (‘naming and shaming’). NGO’s hebben daarnaast ook een belangrijke rol in het handhaven van de mensenrechten. Zij kunnen echter de overheden en regeringen niets dwingen te doen, waardoor ze minder macht hebben. De VN is daarnaast ook niet zo sterk. Het wordt in Europa beschouwd als de plek waar mensenrechten het meest gegarandeerd worden. Dit komt vooral door het ECHR (Europese Conventie voor Mensenrechten) in 1950.

Het dilemma van het beschermen van mensenrechten is dat staten de beste actoren zijn die die rol op zich kunnen nemen, maar tegelijkertijd de grootste overtreders zijn van die mensenrechten. Dit zorgt ook voor een spanning tussen mensenrechten en buitenlandse zaken. Maar het beeld van de spanning en scheiding tussen mensenrechten en staatsrechten is misleidend, aangezien binnenlandse mensenrechten zaken voorafgingen aan een internationaal systeem van mensenrechten, en daarnaast is dat internationale systeem gemaakt door staten zelf en sommige staten doen hier simpelweg niet aan mee. Waarom zouden staten zich er dan wél aan houden? Vanuit een liberaal perspectief is dit vanuit een expressie van waarden en betrokkenheid, dus vanuit een moreel doel. Een iets realistischer beeld is dat staten zich aan mensenrechten houden om lid te worden of blijven van een internationale gemeenschap, wat zorgt voor diplomatieke, handels- en veiligheidsvoordelen. Realisten zeggen dat staten zich eraan houden omdat het in dat geval in hun eigenbelang of nationaal belang is. Dus het handhaven ervan is heel selectief. Voor radicalen is een verklaring dat mensenrechten gebruikt worden als een soort morele mantel voor hegemonische ambities van een staat.

Mensenrechten worden dan wel steeds belangrijker, ze staan ook steeds meer onder druk. Er is ten eerste al een groot debat over het principe van universalisme, tegenstanders beweren dat er geen universele waarheden en waarden zijn. Dit zijn aanhangers van het relativisme. Er zijn twee gronden waarop het universalisme zich baseert, waar veel kritiek op bestaat. De eerste grond is een filosofische grond. Aanhangers van deze kritiek zeggen dat het liberalisme uitgaat van een soort asociaal individu, maar dat dat onzin is aangezien het individu altijd deel uitmaakt van een lokale gemeenschap. Normen en waarden en daarom mensenrechten zijn dus lokaal van belang, universalisme is minder belangrijk. Het liberalisme gaat ook uit van een kenbare waarheid, maar modernere theoretici gaan meer uit van veranderende ideeën en waarheden, waardoor de assumptie niet goed is. De context is dus veel belangrijker waarin de ideeën zin hebben. De andere grond waarop kritiek wordt geleverd is de politieke grond, vanuit een postkoloniaal perspectief. Zij gaan van het relativisme uit, omdat omstandigheden (en daarom normen, waarden en ideeën) verschillen van gemeenschap tot gemeenschap en omdat universele waarden in het algemeen als een vorm van cultureel imperialisme gezien worden. Dit imperialisme gaat dan vooral uit van het Westen. Een goed voorbeeld hiervan is Orientalism van Edward Said, hij ontwikkelde een kritiek op het Eurocentrisme.

Humanitaire interventies

 In principe wordt het idee van interventie afgeschaft, aangezien elke staat de ander respect aangezien elke staat soevereiniteit heeft over haar eigen bevolking. Grenzen zijn dus belangrijk. Maar tegenwoordig kan interventie gerechtvaardigd worden als het om mensenrechten gaat. In de jaren ’90 van de vorige eeuw waren er ontzettend veel humanitaire interventies. Dit kwam door interne factoren als fouten in de samenleving en het falen ervan, maar ook door externe factoren zoals structurele onevenwichtigheden en ongelijkheden in het internationale systeem.

Vier factoren hebben bijgedragen aan een grotere bereidheid van regeringen om te interveniëren in situaties waar humanitaire belangen op het spel staan:

  • Volgens realisten en neorealisten gaan humanitaire belangen vaak samen met het nationaal belang.

  • In een wereld van 24 uur per dag nieuws, de actualiteit, mondiale televisie en communicatie komen regeringen onder publieke druk om in te grijpen in humanitaire crises en noodgevallen.

  • Het einde van de Koude Oorlog betekende dat Amerika nog als enige supermacht overbleef. Hierdoor werd het makkelijker om in bepaalde gevallen consensus te bereiken over een eventuele interventie.

  • Omdat sommigen heel veel verwachtingen hebben over de ‘nieuwe wereldorde’, waren politici en beleidsmakers sneller bereid om de doctrine van mensenrechten te accepteren en als standaard te gebruiken.

Ten tijde van de ‘war on terror’ was er weinig sprake van humanitaire interventies, maar opereerden de Verenigde Staten meer vanuit zelfbescherming. Ze wilden een ‘toekomstig 9/11’ voorkomen in plaats van een ‘toekomstig Rwanda’. Sommigen portretteerden de interventies wel als humanitaire interventies. In de jaren ’90 was de humanitaire interventie gebonden aan strikte doelen en voorschriften met betrekking tot geweld en militaire actie. Het werd meer in een jasje gegoten van liberaal interventionisme. Dit is gebaseerd op twee assumpties. Ten eerste zijn liberale waarden en instituties universeel toepasbaar en staan boven andere waarden en instituties. Ten tweede, op plekken en in situaties waar de vooruitgang en de ontwikkeling van het liberalisme tegengehouden wordt, hebben liberale staten de recht en zelfs de plicht om in te grijpen en steun te verlenen. Deze theorie gaat al iets verder dan de humanitaire interventie, aangezien deze de oorzaak van het probleem aanpakt: de regering of het regime dat een bedreiging vormt voor de burgers. Regime change en democratie staat dus bovenaan het lijstje van doelen van de liberale interventionisten.

Maar de doctrine van de ‘war on terror’ heeft voor wat problemen gezorgd als het om humanitaire interventies gaat. Ten eerste hebben ze het imago meer tegen, interventies zouden kunnen worden uitgelegd als het vastleggen van de hegemonie van de VS en het verzekeren van olievoorraden van het Midden-Oosten. Ten tweede waren bepaalde interventies helemaal niet zo snel succesvol en duurden ze ook langer dan verwacht. Dit was bijvoorbeeld het geval in Afghanistan en Irak.

Er zijn echter wel voorwaarden voor een humanitaire interventie, en er gaan ook veel morele uitdagingen vanuit:

  • Het schendt de gevestigde internationale norm van non-interventie, gebaseerd op het idee van ‘onschendbaarheid van grenzen’. Het is dus moeilijk om humanitaire interventie samen te laten lopen met staatssoevereiniteit.

  • Het gaat buiten het idee van een rechtvaardige oorlog, aangezien oorlog alleen gerechtvaardigd wordt als het komt uit zelfverdediging. Het heeft ook een ‘saving strangers’ probleem.

  • Het is gebaseerd op het idee dat de doctrine van mensenrechten standaarden biedt die toepasbaar zijn op alle regeringen en op alle mensen en volken. Maar dit houdt niet genoeg rekening met ethisch pluralisme.

  • Het zou kunnen dat het ‘last resort’ principe van een gerechtvaardigde oorlog opgevat zou kunnen worden als minder belangrijk. Door de humanitaire interventies zou geweld een ‘first resort’ kunnen worden.

Naar aanleiding van dit rijtje wordt er nadruk gelegd op twee sleutelkwesties: de ‘juiste, gerechtvaardige oorzaak’ van militaire interventie en de ‘gerechtigde autoriteit’ die de interventie in praktijk legitimeert. Het is vervolgens wel moeilijk om nu precies voorwaarden en criteria te maken waardoor humanitaire interventies in bepaalde situaties gelegitimeerd kan worden. Het belangrijkste principe is het R2P: The Responsiblity to Protect. Dit principe heeft twee criteria opgesteld voor een gerechtvaardige militaire actie:

  • Verlies van levens op grote schaal, kan bestaand of aangehouden zijn, met genocide bedoelingen of niet, met staatsbemoeienis of staatsonthouding of misschien een situatie in een gefaalde staat. Of,

  • Het op grote schaal ethisch ‘cleansing’ van een bepaalde bevolkingsgroep dus. Bestaand of aangehouden, of het nu uitgevoerd door moord, gewelddadige acties, terrorisme of verkrachting is.

Toen waren er wel criteria vastgesteld voor de R2P, maar wie bepaalde nu of er aan die criteria werd voldaan? En hoe zat dit nu met de staatssoevereiniteit? Denkers en critici die zich hierover bogen kwamen steeds meer met een idee van ‘verantwoordelijke soevereiniteit’, waarmee wordt bedoeld dat soevereiniteit gelegitimeerd is zolang de regering haar bevolking goed behandeld. De vraag is wel of humanitaire interventies werken.

Hoofdstuk 14: Internationaal recht

De natuur van internationaal recht

Als we het hebben over recht, is er veel discussie mogelijk over de inhoud. Als we het hebben over nationaal recht of binnenlands recht, zijn er al wat meer kenmerken te noemen. Ten eerste is recht gemaakt door de regering en is toepasbaar op de hele samenleving. Ten tweede is recht verplicht, burgers kunnen niet kiezen welke ze gehoorzamen en welke niet. Er staat daarnaast ook een straf op als het recht niet gehoorzaamd wordt. Ten derde heeft recht een ‘publieke’ kwaliteit in de zin dat het bestaat uit gecodificeerde, gepubliceerde en erkende regels. Ten slotte is recht meestal erkend als bindend aan degenen voor wie het toepasbaar is, dus de mensen die het recht maken. Zelfs als bepaalde wetten als onrechtvaardig of oneerlijk worden beschouwd. Recht is dus naast objectief en feitelijk ook normatief: het geeft een oordeel over of iets gehoorzaamd zou moeten worden of niet.

Er zijn een aantal verdragen die het begin kenmerken van het internationaal recht. Daarvoor (bijvoorbeeld al in het oude Rome) was van internationaal recht ook al sprake, maar het moderne internationaal recht kreeg vorm door de volgende verdragen:

  • De vrede van Augsburg in 1555. Hier worden een aantal verdragen gesloten waarbij de onafhankelijkheid van Duitse vorstendommen wordt vastgelegd en de vrijheid van religie voor deze vorstendommen.

  • De vrede van Westfalen in 1648. De verdragen van Osnabrück en Münster zijn gerekend tot deze vrede. Hierbij wordt een principe van staatssoevereiniteit vastgelegd, waardoor er een nieuwe politieke orde ontstaat.

  • Het verdrag van Utrecht van 1713. Hierbij wordt een link gelegd met betrekking tot soevereiniteit, tussen soevereine autoriteit en een gevestigde territoriale grens.

Er zijn echter wel verschillen tussen nationaal recht en internationaal recht. Ten eerste kan internationaal recht veel moeilijker afgedwongen worden, aangezien er geen hogere instantie dan de staat is die veel macht heeft. Het dichtste bij komt de Verenigde Naties. Het komt er dus op neer dat het meer ‘soft power’ dan ‘hard power’ is. Het gekke eraan is dat veel naties en staten wel aan het internationale recht gehoorzamen, terwijl er niet veel ingrijpmogelijkheden zijn. Dit wordt ook wel de paradox van het internationaal recht genoemd.

Er zijn twee verschillende gedachtegangen over de natuur van het internationaal recht. De eerste is het natuurrecht, waardoor het recht gebaseerd moet zijn op een reeks van ethische standaarden die er al eeuwenlang zijn en die ook niet veranderen. Hierdoor krijgt het recht een moreel aspect, recht moet volgens de aanhangers van het natuurrecht ook de moraal versterken. Deze vorm van denken kwam wel onder vuur door de wetenschappers van het positief recht. Het idee van positief recht is dat het recht vrij moet zijn van morele, religieuze en mystieke assumpties. Het karakteriserende aspect van positief recht is dat het is gemaakt en versterkt door een politieke superieur, een soeverein persoon of lichaam.

Er zijn verschillende bronnen van internationaal recht. De eerste zijn de internationale conventies en dan vooral verdragen die daaruit voortkomen. Dit zijn formele, geschreven documenten waardoor staten accepteren om zich te bemoeien of zich te ontzien van bepaald gedrag. Verdragen kunnen bilateraal of multilateraal zijn. Kortom: ze maken regels die erkend worden door de staten die het verdrag tekenen. Verdragen verschillen wel in het normale recht, dit komt omdat ten eerste verdragen alleen toepasbaar zijn op staten die het hebben getekend (niet automatisch op iedereen), en ten tweede worden de verplichtingen aangenomen pas als er overeenstemming over is, waardoor staten vrijwillig en vrij meedoen in dat verdrag. Als deze verdragen echter eenmaal aangenomen zijn, moeten ze ook gehoorzaamd worden. Dit is vastgelegd in het principe van ‘pacta sunt servanda’. Dit is echter wel voorwaardelijk, staten kunnen er onder bepaalde omstandigheden of veranderingen onderuit. Dit wordt ook wel ‘rebus sic stantibus’ genoemd. Verdragen zijn van nature wel positief recht, aangezien het een product van onderhandelingen is en het de bedoeling van God of van een hogere moraal.

De tweede bron van internationaal recht is gewoonterecht. Het gewoonterecht komt voort uit de praktijk van staten, in de zin dat de praktijk zo gewoon en welgesteld is geworden, dat het uiteindelijk als legaal bindend wordt gezien. Gewoonterechtelijke verplichtingen komen dus voort uit verwachten. Het heeft geen speciale toestemming nodig (niet zoals verdragen). In het gewoonterecht zitten vaak diepgewortelde normen en waarden, waardoor het een ethische en morele lading heeft. Dit heeft dus een binding met het natuurrecht. Het zwaktepunt van gewoonterecht is dat het moeilijk kan zijn om het te definiëren. Daarom kan het een volgende stap zijn om gewoonterecht te vertalen in verdragen, zodat ze duidelijk zijn.

De laatste twee bronnen van internationaal recht zijn minder belangrijk. De derde is de algemene principes van recht, erkend door burgerlijke naties. De vierde is de juridische besluiten en leerprocessen (dus de jurisprudentie). Deze twee bronnen worden eigenlijk alleen gebruikt voor rechtszaken als de eerste twee er te weinig over zeggen of het niet helemaal duidelijk is.

We hebben nu vastgesteld waaruit internationaal recht bestaat, maar we hebben nog niet verklaard waarom internationaal recht gehoorzaamd wordt. De paradox hebben we al besproken, alleen de redenen ervoor nog niet. De eerste reden is dat gehoorzamen aan het recht in hun nationaal belang is om dat te doen. Reciprociteit heeft hier een verband mee: het is een relatie van wederzijdse uitwisseling tussen staten dat gunsten voor gunsten gegeven worden en straffen voor straffen. De tweede reden is dat staten over het algemeen orde prefereren boven chaos. De regels die internationaal recht opstelt voorkomen onzekerheid en verwarring. Staten hebben dus een beter beeld van hoe andere staten zich gedragen. De derde reden is dat wanneer een staat gehoorzaamd aan het internationaal recht, lid is van de internationale gemeenschap. Dit zorgt dus voor culturele cohesie en sociale integratie van staten. Hierdoor wordt samenwerking mogelijk gemaakt. Gehoorzamen aan internationaal recht kan je imago als staat dus verbeteren. De vierde reden om te gehoorzamen aan internationaal recht is omdat staten bang zijn om gestraft te worden. Deze straf wordt niet gegeven door een hogere macht (deze bestaat immers niet), maar door andere staten. Ten slotte is een reden om te gehoorzamen dat een staat zich kan identificeren met internationale normen. Het wordt gezien als rechtmatig en moreel bindend. Sommige daden worden simpelweg beschouwd als immoreel, zoals slavernij. Liberalen plaatsen een grote nadruk op dit laatste argument. Velen beargumenteren dat het een mix van deze motieven is. Sociaalconstructivisten zeggen dat de ideeën van wat moraal gezien juist is sociaal geconstrueerd zijn door het internationale recht zelf.

Het concept van internationaal recht is ontzettend veranderd, net zoals de reikwijdte, het doel en de natuur van het internationaal recht. Er zijn drie soorten veranderingen merkbaar. Een verschuiving van internationaal recht naar wereldrecht of supranationaal recht, de ontwikkeling in de wetten van oorlog die voegen in internationaal humanitair recht; en het bredere gebruik van internationale criminele tribunalen en rechtbanken.

Van internationaal naar wereldrecht

 De eerste verandering is een verschuiving van internationaal recht naar mondiaal of supranationaal recht. Internationaal recht is van oorsprong er staatscentrisch, dat recht moest relaties tussen staten en de internationale orde vergemakkelijken. Daarom is staatssoevereiniteit het basisprincipe van internationaal recht. Staten zijn dus in hun soevereiniteit gelijk. In deze klassieke kijk op internationaal recht zijn er vier kenmerken te onderscheiden. Ten eerste zijn staten de subjecten van internationaal recht, waardoor een staat als concept meer een juridische betekenis heeft. Ten tweede zijn staten ten eerste agenten van internationaal recht. In andere woorden, staten zijn de enige actoren die bekrachtigd zijn om internationaal recht te formuleren, te handhaven en uit te voeren. Ten derde is het doel van internationaal recht om relaties tussen staten te reguleren, wat in praktijk het handhaven van het principe van soevereiniteit betekent. Ten slotte moet de reikwijdte van internationaal recht alleen gaan tot kwesties van orde, meer dan kwesties van gerechtigheid. Internationaal recht bestaat dus meer voor het handhaven van vrede en stabiliteit, en minder voor andere doelen.

Tegenwoordig wordt echter internationaal recht ook gebruikt als een middel om een constitutionele orde te bewerkstelligen. De aanhangers hiervan zijn ook voor jurisprudentie. Dit is constitutioneel in de zin dat het als doel heeft om staten in een kader van regels en normen te krijgen en een hoger en bindende autoriteit te maken, in de vorm van een constitutie. Hierdoor wordt er een horizontale relatie gelegd tussen staten en internationaal recht, en wordt internationaal recht meer supranationaal recht of wereldrecht. Volgens sommigen is heeft dit te maken met het opkomende systeem van ‘global governance’ en is te zien in vier ontwikkelingen. Ten eerste zijn individuen, groepen en private organisaties ook actoren van internationaal recht geworden. Staten zijn niet meer de enige rechterlijke personen. Ten tweede zijn niet-statelijke actoren belangrijke agenten geworden van internationaal recht. Ten derde is het doel van internationaal recht breder geworden, het gaat nu minder om het handhaven van relaties tussen staten en meer om het reguleren van het gedrag van staten binnen hun grenzen. Ten slotte gaat de reikwijdte nu verder, het gaat soms buiten het doel van internationale orde en houdt nu ook de handhaving van minimale standaarden van mondiale rechtvaardigheid in.

Deze verandering van inhoud van internationaal recht brengt wel discussie met zich mee. Over het algemeen staan realisten aan de ene kant in dit debat en liberalen en kosmopolieten aan de andere kant. Realisten vinden dat wanneer er een constitutionele orde wordt gemaakt (die gebaseerd is op recht), het de soevereiniteit zal bedreigen en daarom de internationale orde. Liberalen en kosmopolieten plaatsen minder nadruk op staatssoevereiniteit, omdat dit in hun ogen gevaarlijk zou kunnen zijn. Zij grijpen dus elke kans aan om door internationaal recht de mondiale politiek een ethische dimensie te geven.

Ontwikkelingen in de oorlogsrechten

Door de industriële revolutie is het denken over oorlog veranderd, het jus ad bellum (het recht om überhaupt oorlog te voeren) en het jus in bello (het recht voor het voeren van oorlog) is veranderd. Daarvoor was het vooral een soeverein recht van staten om oorlog te voeren, om controle uit te oefenen over je territorium en je volk. Dit leidde tot veel imperialisme. Na de Tweede Wereldoorlog werden twee situaties geschetst waarin geweld gelegitimeerd werd: in het geval van zelfverdediging en het geval van een humanitaire interventie (die wel is goedgekeurd door de Veiligheidsraad) en peace enforcement.

In de conferentie van Genève is ook duidelijk vastgelegd wat precies oorlogsmisdaden zijn: opzettelijk doden, martelen of onhumaan behandelen, opzettelijk groot lijden veroorzaken of serieus letsel veroorzaken op een lichaam of gezondheid, het dwingen van burgers of gevangenen van oorlog om een vijandige macht te dienen, opzettelijk burgers en gevangenen ervan weerhouden om een eerlijk proces te krijgen, het gijzelen van mensen, onrechtmatige deportaties, vervoer of opsluiting en baldadige vernieling en toe-eigening van bezit dat niet gerechtvaardigd is door militaire besluiten of noodzaken.

Sinds 1945 is in het Nuremberg Handvest een scheiding vastgelegd tussen oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid. Oorlogsmisdaden houden misdaden in die tegen de wetten en gewoonten van oorlog in gaan. Misdaden tegen de mensheid hebben drie karakteristieken: de misdaden moeten burgers schaden en/of raken, de misdaden moeten wijdverspreid of systematisch uitgevoerd zijn, of in ieder geval herhaald, en ten slotte moeten de misdaden met opzet uitgevoerd zijn. De misdaden tegen de mensheid zijn het meest precies geformuleerd in 1998 in het Statuut van Rome, toen ook het International Criminal Court is ontstaan.

Internationale tribunalen en het International Criminal Court (ICC)

Het einde van de Koude Oorlog betekende dat er omstandigheden waren gecreëerd waarin internationale tribunalen gevestigd konden worden. Een goed voorbeeld hiervan is het Internationaal Strafhof van het voormalige Joegoslavië in 1993 (ICTY), naar aanleiding van de bloedbaden en de ‘etnische zuiveringen’. Het was het eerste Internationale tribunaal dat besloten werd na Nuremberg en Tokyo, en het was gevestigd in Den Haag. Het was ook het eerste tribunaal dat de Genocide Conventie in praktijk bracht. Het tweede internationale tribunaal was in 1994 naar aanleiding van de genocide in Rwanda, het Internationaal Strafhof voor Rwanda (ICTR). Andere tribunalen die zijn opgezet zijn ook nationaal van karakter. Deze verschillende tribunalen, vooral die in Joegoslavië en Rwanda, hebben de ontwikkeling van internationaal strafrecht beïnvloed in een aantal belangrijke manieren. Ten eerste plaatste het aandacht op het schenden van mensenrechten op grote schaal. Ten tweede erkenden de tribunalen dat de misdaden tegen de mensheid plaatsvinden tijdens gewapend conflict, maar ook tijdens perioden van vrede. Ten derde plaatsten ze een nadruk op de enorme hoeveelheden geld die het kostte om de misdaden tegen internationaal recht te beslechten, door het mechanisme van ad hoc tribunalen, door de VN gesteund.

Al is de ICC gevestigd in Den Haag, het is een onafhankelijke internationale organisatie en maakt niet deel uit van het VN-systeem. Niet-leden zijn China, India, Rusland en de Verenigde Staten, waardoor de jurisdictie en de reikwijdte ervan minder is. Ook belangrijk om te melden is dat maar twee leden van de P5 (Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, de minst machtige leden) het Statuut van Rome hebben erkend.

Hoofdstuk 15: Armoede en ontwikkeling

Armoede en ontwikkeling in het algemeen

Het is moeilijk om het begrip ‘armoede’ te beschrijven, wanneer is iemand ‘arm’ en wanneer is iemand precies ‘rijk’? Oppervlakkig gezien is armoede dat je jezelf niet kunt voorzien in basisbehoeften zoals voedsel, brandstof, onderdak en kleren. Absolute armoede is gebaseerd op die basisbehoeften, corresponderend met de psychologische behoeften in Maslow’s piramide van behoeften. Absolute armoede is dus een standaard van armoede dat gebaseerd is op een bepaald inkomensniveau of toegang tot grondstoffen, voornamelijk voedsel, kleren en onderdak, welke onvoldoende zijn om ‘het lichaam en ziel samen te houden’. Een andere dimensie van armoede is de relatieve armoede, aangezien men niet hetzelfde heeft als de meerderheid van de gemeenschap. In deze zin is armoede een sociaal (geen psychologisch) fenomeen. Relatieve armoede definieert de armen als ‘minder goed af’ dan de behoeftigen. De relatieve armoede legt wel een link met ongelijkheid, waardoor de oplossing van het probleem bij de herverdeling van welvaart ligt.

De vraag is wanneer iemand precies arm is. Volgens de Wereldbank is dat wanneer iemand van minder dan 1,25 dollar per dag moet leven. Het gaat echter niet alleen om geld, maar ook om immateriële zaken. Sen geeft hier ook een goed voorbeeld van: hongersnoden worden vaak niet veroorzaakt door te weinig voedsel, maar door een complex geheel van sociale, economische en politieke factoren zoals stijgende voedselprijzen, slechte distributie en inefficiëntie van de regering. Armoede is dus geen positieve vrijheid, waarmee bedoeld wordt dat arme mensen niet voor zichzelf kunnen zorgen (‘self-realisation’) en zichzelf en hun capaciteiten niet kunnen ontplooien (‘development of human capacities’). Hierdoor wordt er een grotere nadruk geplaatst op de menselijke ontwikkeling, waarvoor ook een index is ontwikkeld: de Human Development Index (HDI).

Visies op armoede, ongelijkheid en ontwikkeling

Er zijn verschillende visies die een verklaring voor armoede hebben. Vanuit die verklaring hebben ze vaak ook een oplossing ontwikkeld. De perspectieven vallen in twee categorieën, die in het boek genoemd worden als de ‘orthodoxe visie’ en de ‘alternatieve visie’.

De orthodoxe visie is gebaseerd op het economisch liberalisme. In dit beeld is armoede gedefinieerd als een economische term, als een tekort aan inkomen of grondstoffen om in materiële basisbehoeften te voorzien. De vermindering van armoede kan dus opgelost worden door economische groei. Ontwikkeling gaat dus ook hand in hand met economische groei. Economische groei kan ontwikkeld worden door het vrijemarktsysteem, waarbij alle individuen hun eigenbelang nastreven. Dit beeld van ontwikkeling is gebaseerd op de moderniseringstheorie. Rostow’s theorie van verschillende stadia van economische groei is hier een goed voorbeeld van. Deze vijf stadia zijn:

  • De traditionele gemeenschap: deze worden gekarakteriseerd door slechte technologie, pre-wetenschappelijke normen en waarden en een onderhoudseconomie.

  • Voorwaarden voor de take-off: in deze fase hebben gemeenschappen een niveau van kapitaalmobilisatie (banken en een valuta) en beginnen de gemeenschappen een klasse van ondernemers te ontwikkelen.

  • De take-off: dit gebeurt wanneer de normen van economische groei goed gevestigd zijn en groei in alle sectoren ‘gewoon’ is geworden

  • Groei naar ‘volwassenheid’: deze fase wordt gekarakteriseerd door groeiende economische diversificatie, op grote schaal verminderde armoede en stijgende levensstandaarden.

  • Hoge massaconsumptie: in deze fase is de economie georiënteerd rond de productie van moderne consumptiegoederen en welvaart is wijdverspreid.

Deze kijk op armoede, ongelijkheid en ontwikkeling domineerde sinds 1945. De invloed werd groter door het neoliberalisme en andere factoren in de jaren ’70 en ’80. Critici zeggen dat economische hervorming soms averechts kan werken, in plaats van alleen maar te zorgen voor economische groei.

 De alternatieve kijk op armoede en ontwikkeling is belangrijker geworden sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. Deze kijk is gebaseerd op veel verschillende perspectieven die over het algemeen zijn voortgekomen uit een desillusie over de technocratische, top-down groeistrategieën. Er is echter geen ‘eenheid’ in deze perspectieven, er is geen pakket aan ideeën. Wel kunnen er een aantal belangrijke thema’s worden onderscheiden:

  • Een humanistische kijk op armoede dat kansen, vrijheid en krachtiger optreden (dus materiële en immateriële zaken).

  • Afhankelijkheid aan jezelf in plaats van afhankelijkheid aan rijke staten, internationale lichamen of de markt.

  • Ecologische balans, duurzaamheid en het behouden van de mondiale ‘commons’ (water, land, lucht en bos).

  • Sociale en culturele integratie door respect voor culturele diversiteit en de belangen van marginaliseerde groepen zoals vrouwen en minderheden.

  • Lokale controle die bereikt is door actie van de gemeenschap en democratische participatie.

  • De kijk dat armoede een structureel karakter heeft, komend van ongelijkheden en ‘foutjes’ in het mondiale handelssysteem.

 Het alternatieve denken verwerpt het ‘one size fits all’ idee van de orthodoxe denkers. Alle onderontwikkelde landen zouden volgens hetzelfde principe moeten moderniseren, net zoals het ‘ontwikkelde Noorden’ heeft gedaan. Een alternatief voor dit orthodoxe idee van groei is de ‘South consensus’ welke inhoudt dat meer staatsinterventie is toegestaan dan de aanhangers van het economisch liberalisme en de vrije markt. Deze manier benadrukt het onderwijs en training als belangrijk ijkpunt van groei.

Ongelijkheid in de wereld van nu

 Ongelijkheid is erg verbonden met armoede. Eigenlijk betekent grotere ongelijkheid ook meer armoede. Er is veel discussie over de vraag of de wereld er tegenwoordig meer of minder gelijk op is geworden. Het is ook moeilijk vast te stellen en te meten. De contouren moeten alleen maar gemeten worden, aangezien het moeilijk is om een precieze hoeveelheid vast te stellen. Dit gebeurt door een aantal redenen: het is vaak niet duidelijk wat er wordt gemeten, de data kan onbetrouwbaar of foutief zijn, verschillende tijden en trends worden gemeten, er is verwarring over wie nu precies ‘de rijken’ zijn en wie ‘de armen’ en ten slotte kunnen trends in de landen zelf net zo belangrijk zijn als de trends tussen landen. Het meest gebruikte systeem om ongelijkheid in een land te meten is de Gini-coëfficiënt, waarbij een land een cijfer krijgt tussen de 0 (complete gelijkheid) en 1 (complete ongelijkheid).

De contouren van mondiale ongelijkheid kunnen worden teruggebracht tot drie soorten trends:

  • Gelijkmakende trends, grotendeels gebaseerd op economische vooruitgang door China en in iets mindere mate ook door India. Door de enorme economische groei in China hebben veel mensen werk in fabrieken, waardoor de armoede afneemt. Wel heeft het ook nadelen: veel milieuvervuiling, een rare bevolkingsopbouw door het eenkindbeleid en migratiegolven naar de steden.

  • Ongelijkmakende trends, die grotendeels armoede in sub Sahara Afrika doorzetten en soms dieper maken. Dit deel van Afrika zit in een armoedecyclus waar moeilijk uit te komen is. Ook moeten ze handelen met verschillende ziektes, conflicten, criminaliteit, corruptie en het falen van staten. Dit komt allemaal als gevolg van meer armoede. Een ander soort gevolg is dat er weinig geïnvesteerd wordt, het onderwijs onder de maat is en de populatiegroei veel te hoog is. 

  • Een algemene trend voor de groei van ongelijkheid in landen zelf, terwijl de ongelijkheid tussen landen vermindert.

 

De globalisering van tegenwoordig heeft ook veel impact op de armoede en de ongelijkheid. Degenen die globalisering als oorzaak benoemen voor toenemende ongelijkheid, benadrukken een aantal van processen. Ten eerste benoemen ze globalisering als een spel van winnaars en verliezers, in de zin dat de profijten ervan ten koste van iemand anders gaan. Dit benadrukt het kern/periferie model van het ‘world systems theory’. Het Noorden is de kern die de periferie en de semi-periferie uitbuit. De kern is het meest ontwikkeld, met high tech en de meeste TNCs in de wereld. Het Zuiden is de periferie waar er nog veel landbouw is en de oogst van ruwe materialen. Het Oosten (China, Zuid-Azië) is de semi-periferie. Deze wordt zelf uitgebuit door het Noorden, maar kan op zijn beurt wel de periferie uitbuiten. De semi-periferie is sterk in fabrieken en producten die daaruit voortkomen. Ten tweede worden ongelijkheden tussen landen groter door het mondiale handelssysteem en dan vooral het principe van de vrije markt, aangezien onderontwikkelde staten kwetsbaarder zijn en weggeconcurreerd of geëxploiteerd kunnen worden. Ten derde kan het zijn dat door globalisering de armoede op het platteland is toegenomen en dat de verschillen tussen platteland en stad zijn toegenomen. Ten vierde heeft het voor grotere ongelijkheid gezorgd binnenin landen zelf, dit is gebeurd op twee manieren. Het gebeurt door het versterken van sociale hiërarchieën en doordat alle economieën door de globalisering worden gedwongen om hun economie te dereguleren en te herstructureren. Hierdoor worden de rijken rijker en de armen armer.

Aan de andere kant zijn er ook positievere geluiden van anderen die voordelen in de globalisering zien. Het eerste positieve gevolg van globalisering is dat het een positive-sum game is: voordelen kunnen er zijn aan allebei de kanten (win-winsituatie). Vooral nieuwe geïndustrialiseerde landen hebben hier voordeel van (NICs). Zij gebruiken twee strategieën: de industrialisatie die gericht is op import substitutie en ontwikkeling die gericht is op de export. China en de Oost-Aziatische tijgers zijn hier de beste voorbeelden van. De aanhangers van dit positieve geluid zeggen ook dat integratie een goede stap zal zijn voor onderontwikkelde landen, en ook het feit dat TNCs helemaal niet zorgen voor meer ongelijkheid in de wereld, maar juist voordelen brengen. Ten slotte zeggen ze dat zelfs wanneer de rijken rijker worden, de armen niet bij moeten benen, maar alleen minder arm moeten worden.

Ten slotte is nog de vraag of mondiale ongelijkheid er wel toe doet. Sommigen pleiten ervoor dat ongelijkheid zelfs voordelig kan zijn, en bovendien onvermijdelijk. Degenen die voor sociale gelijkheid zijn, pleiten voor veranderingen op basis van drie thema’s: macht (de machtsrelaties moeten veranderd worden), conflict (armoede zorgt voor oorlog en conflict en moet dus voorkomen worden) en het persoonlijke welzijn (mensen zijn gelukkiger en voelen zich veiliger als ze letterlijk meer hebben). Tegenstanders zeggen dat de relatieve armoede er niet toe doet, alleen het bestrijden van de absolute armoede is belangrijk. De mensen die honger lijden en geen onderdak helpen, moeten worden geholpen. Alleen de mensen die iets slechter af zijn dan de ander, heeft niet per se hulp nodig. De rijken kunnen dus rijker worden, als de echte armen maar niet nog armer worden. Een tweede argument van de tegenstanders is dat ongelijkheid ook economische voordelen met zich meebrengt. Het derde argument is dat het verdelen van inkomen en welvaart minder belangrijk is (op moreel en politiek gebied) dan hoe die distributie gegaan is. Dus gelijkheid is minder belangrijk dan vrijheid. In het verlengde hiervan moeten staten soeverein zijn en onafhankelijk in hun handelen.

De politiek van hulp

 Vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw veranderden de Wereldbank en het IMF hun strategie, ze werden iets radicaler en kozen een nieuwe strategie om ontwikkeling te promoten. Deze strategie werd bekend als de structurele aanpassingsprogramma’s (SAPs). Deze verandering kwam door twee redenen: de crisis in de ontwikkelingslanden die diep in het rood stonden en de ideologische verandering van de instorting van het Bretton Woods Systeem. Het eerste kwam doordat de ontwikkelingslanden heel veel leenden bij de rijke landen, waardoor de olieprijzen erg stegen. Dit en nog meer factoren leidde tot de economische stagnatie in de jaren ’70. Hierdoor moesten veel ontwikkelingslanden lenen bij het IMF of bij de Wereldbank. De tweede factor hield in dat er een geloof ontstond dat er structurele fouten zijn ontstaan in het systeem en dat de IMF en de Wereldbank geld moeten uitlenen om die fouten te herstellen. Ze stellen wel voorwaarden aan die leningen.

Er was veel geloof in de werking van de SAPs, maar toentertijd was er nog het absolute geloof is het economisch liberalisme. Hierdoor was de vrije markt belangrijk en stond integratie van ontwikkelingslanden in die vrije markt voorop. Zo zouden ontwikkelingslanden kunnen groeien en eindelijk uit die cirkel van armoede komen. Dit werkte echter niet. De hulp was meestal top-down en er hard en besteedden geen aandacht aan lokale benodigdheden en omstandigheden. Als je naar de Aziatische tijgers kijkt, werken die vooral in hun eigenbelang en niet met hulp van het Noorden en de SAPs.

Wat waren nu precies de nadelen van SAPs? Ten eerste zorgde het eerder voor grotere armoede dan minder, dit kwam onder andere door competitie van het buitenland en het produceren van consumentengoederen in plaats van het bouwen van scholen, wegen en ziekenhuizen. Ten tweede besteedden SAPs meer aandacht aan de belangen van donorstaten (vooral van de Verenigde Staten) die konden zorgen voor meer investering. Dit hielp het onderontwikkelde land echter niet. Ten slotte waren SAPs gebaseerd op een model van ontwikkeling dat al wat verouderd was. Het was ook een systeem van modernisering en ontwikkeling dat vooralsnog geen ontwikkeld land had gevolgd toen het zelf aan het moderniseren was. Ook is het vaak het geval dat de opbloeiende economie moet worden beschermd tegen het buitenland totdat het sterk genoeg is om de strijd aan te gaan.  

Er worden tegenwoordig steeds meer plannen gemaakt om ontwikkeling te bevorderen, bijvoorbeeld de Millenniumdoelen. Een dieperliggende oorzaak voor deze ontwikkeling is dat de ethiek is veranderd: het realisme maakt steeds meer plaats voor het kosmopolitisme. In de realistische visie werd altijd hulp gegeven vanuit het eigenbelang. De morele principes van de burgers gelden voor andere burgers van dezelfde gemeenschap. Dit is een soort ethisch nationalisme. Kosmopolieten hebben echter een andere opvatting, zij zeggen dat iedereen morele plichten en gevoelens heeft, ongeacht de nationale verschillen. In deze zin biedt het een sterkere en meer positievere basis voor het ondersteunen van ontwikkeling en armoede vermindering, gebaseerd op het principe van mondiale rechtvaardigheid.

Drie argumenten kunnen worden aangevoerd om de nieuwe ethiek (van de kosmopolieten) te ondersteunen. Het eerste is gebaseerd op het principe van algemene welwillendheid. Dus als absolute armoede slecht is, moet iedereen wat opofferen om het te voorkomen. Het tweede is gebaseerd op de doctrine van mensenrechten. Een voorbeeld is de derde generatie mensenrechten, de groepsrechten. Deze rechten verplichten mensen om iets te doen om anderen hun armoede een beetje te ontnemen. Het derde argument is gebaseerd op het feit dat mensen hun eerdere fouten of onrechtmatigheden willen herstellen. Bijvoorbeeld, het Noorden is groot geworden door onderdrukking van het Zuiden, en nu willen ze het Zuiden helpen omdat ze hun eerdere fouten willen corrigeren.

Niet alle hulp die gegeven wordt is natuurlijk even goed. Kwalitatieve hulp is net zo belangrijk als kwantitatieve hulp. Sachs heeft standaarden opgesteld voor succesvolle hulp: de hulp moet een specifiek doel hebben, moet zelf ook specifiek zijn, moet meetbaar zijn, moet betrouwbaar zijn en moet ‘schaalbaar’ zijn (dus moet redelijk zijn ten opzichte van de schaal waarvoor het ontworpen is).

Hoofdstuk 16: Mondiale milieuvraagstukken

De opkomst van de ‘groene politiek’

 Het belang van het milieu in de politiek heeft altijd een rol gespeeld, maar sinds de jaren ’60 en ’70 pas echt een belangrijke. Dit kwam door een beweging die de aandacht vestigde op de nadelen van de industrialisatie met betrekking tot het milieu. In deze jaren kwamen er ook NGOs op die activistisch en groen ingesteld waren. Een goed voorbeeld daarvan is Greenpeace. Vanaf de jaren ’80 speelt het milieu een belangrijke rol in de politieke agenda, dit komt onder andere door de groene partijen in de politiek. De milieubeweging benadrukt drie soorten problemen:

  • Problemen met betrekking tot grondstoffen: pogingen doen om natuurlijke materialen te behouden door het gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen te verminderen (kolen, olie, natuurlijk gas, etc.), het gebruik van vernieuwbare grondstoffen te vergroten (wind, waterkracht) en het terugbrengen van de bevolkingsgroei waardoor de consumptie omlaag gaat.

  • Problemen met betrekking tot afval: pogingen om de schade te verminderen die wordt veroorzaakt door afvalproducten van economische activiteiten. Bronnen hiervan zijn niveaus van vervuiling, het recyclen stimuleren en het ontwikkelen van groene technologieën.

  • Ethische problemen: pogingen om de balans tussen de mensheid en de natuur terug te brengen. Dit kan worden gedaan door de wildernis te behouden, respect te uiten naar andere soorten en verandering van landbouwtechnieken.

Tijdens de jaren ’70 lag de nadruk vooral op de eerste categorie problemen. Het idee van een ‘eindigende’ wereld met grondstoffen die ook ‘eindig’ waren, was heel sterk en aanwezig. Milieuvraagstukken werden sindsdien ook steeds meer internationaal besproken en behandeld, waarbij ook het karakter van milieuvraagstukken werd blootgelegd: het milieu houdt geen rekening met landsgrenzen en is dus grensoverschrijdend (transnationaal en internationaal). Staten zijn dus afhankelijk van elkaar. De eerste grote milieuconferentie vond plaats in Stockholm in 1972, waarbij de UNEP (United Nations Environment Programme) werd opgericht. Door de recessie in de jaren ’70 en de ‘Tweede Koude Oorlog’ in de vroege jaren ’80 werden de milieuvraagstukken echter weer naar de achtergrond geschoven. In de latere jaren ’80 werd er weer leven in geblazen, aangezien er toen wat milieurampen plaatsvonden en het besef van globalisering meer was doorgedrongen in de wereld. Deze ontwikkelingen leidden in 1987 tot het Brundtland Rapport ‘Our common future’, die het principe van duurzame ontwikkeling opstelde. Vanaf de jaren ’90 werd er steeds meer aandacht gevestigd op de klimaatverandering en met name de mondiale verwarming van de aarde (door de Cfk’s en de broeikasgassen). Het duurde echter wel tot 1997 toen het Kyoto Protocol werd getekend, waarbij landen afspraken om een limiet te stellen aan hun uitlaatgassen (5%). Dit protocol (en ook latere opvolgers) kent wel veel problemen met betrekking tot de uitvoering ervan, aangezien belangen van de staat vaak niet samengaan met internationale milieubelangen.

Theorieën over het milieu

 Het milieu is een arena van een speciaal soort ideologisch en politiek debat. Er zijn verschillende meningen over hoe serieus de natuurproblemen en milieuproblemen zijn en hoe die problemen opgelost zouden moeten worden. De conventionele visie is een visie die de mens centraal stelt: het antropocentrisme. Morele prioriteit wordt dus gegeven voor het behalen van menselijke behoeften en benodigdheden, waarbij de natuur wordt gezien als een middel om in die behoeften te voorzien. John Locke is hier een aanhanger van. Bij de visie die een nadruk legt op het milieu, wordt een netwerk van relaties om alle vormen van leven (inclusief het mensenleven) genoemd die behouden moet worden. Dit is het principe van de ecologie. De ‘groene politiek’ heeft echter wel twee stromingen, die reformistisch en radicaal genoemd kunnen worden.

De reformistische ecologie zoekt een oplossing om het principe van ecologie met de centrale kenmerken van het kapitalisme te combineren (dus met individualisme, materialisme, economische groei, etc.). Dit wordt ook wel een modernistische ecologie genoemd, of soms ‘oppervlakkige’ (shallow) ecologie. Het centrale kenmerk van deze stroming is dat er grenzen aan groei zijn, milieudegradatie zal leiden tot minder welvaart en economische prestaties. Het sleutelwoord is duurzame ontwikkeling, in economische termen: ‘iets minder snel rijk worden’. Zo proberen ze dus een balans te vinden tussen modernisering en duurzaamheid.

De ideologische invloed die het grootste is op de reformistische stroming in de ecologie is het utilitarisme. Dit is gebaseerd op het klassieke liberale denken. In die zin is het een soort ‘verlicht’ antropocentrisme, waardoor individuen rekening houden met belangen op lange termijn, meer dan de korte termijn. Deze stroming heeft drie algemene oplossingen voor milieuschade:

  • Het markt ecologisme of het groene kapitalisme. Hierdoor worden markten aangepast aan de schade die gedaan wordt aan het milieu, waardoor externe effecten intern gemaakt worden. Voorbeelden hiervan zijn ‘green taxes’.

  • Menselijke vindingrijkheid en het ontwikkelen van groene technologieën. Uitvindingen en innovaties die eerst werden gebruikt voor de industrialisatie, kunnen ook worden gebruikt voor een versie te creëren van die industrie die meer milieuvriendelijk is.

  • Internationale regimes en systemen van transnationale regulatie. Hierdoor kan het ‘tragedy of the commons’ effect verminderd worden.

De radicale ecologie pleit echter voor radicale, verrijkende en soms zelfs revolutionaire veranderingen. Aanhangers van deze stroming zien het kapitalisme en de modernisatie die daarbij hoort (met de waarden, structuren en instituties) als slecht voor het milieu. Er zijn veel verschillende stromingen in deze hoofdstroming, maar samen kunnen ze gecategoriseerd worden als vormen van sociale ecologie. Hiermee wordt bedoeld dat ze allemaal de balans tussen de mensheid en de natuur uitleggen aan de hand van sociale structuren. Om ecologische principes te behalen, moet er radicale (sociale) verandering plaatsvinden. Deze sociale verandering wordt opgevat op drie verschillende manieren:

  • Ecosocialisme. Kapitalisme is hier de grote vijand van het milieu, waardoor een proces van ‘normalisering’ (commodification) optreedt. De enige oplossing is het streven naar een socialistische samenleving.

  • Eco-anarchisme. Dit levert een kritiek op hiërarchie en autoriteit. Heersen over mensen leidt  tot heersen over de natuur. Een balans tussen mens en natuur kan alleen worden hersteld door het afschaffen van de staat.

  • Eco-feminisme. Dit levert een kritiek op het patriarchaat. Heersen over vrouwen leidt tot heersen over de natuur. Mannen zijn de vijand van de natuur, zij hebben geen respect voor de natuur en misbruiken het.

 De diepe ecologie gaat nog verder dan de radicale sociale verandering. De diepe ecologie benadrukt de verandering van denkwijzen over theorieën en paradigma’s die bestaan over de wereld. Hierdoor moeten alle vormen van antropocentrisme verbannen worden en het ecocentrisme worden aangenomen. Ook is interdependentie en onderlinge verbondenheid erg belangrijk.

Klimaatverandering

Klimaatverandering is tegenwoordig hét issue als het om het milieu gaat. Er bestaan echter veel onduidelijkheden over: de oorzaak van klimaatverandering, de betekenis en het belang van klimaatverandering en de oplossingen van klimaatverandering. Klimaatverandering is niet nieuw in de historie van de aarde. Alleen de klimaatverandering van tegenwoordig is het gevolg van menselijke activiteiten, wat in de vorige perioden niet het geval was. Er is veel aandacht gevestigd op de oorzaak van klimaatverandering, vooral door NGOs als Greenpeace en andere niet-statelijke actoren. Sceptici trekken echter de link tussen klimaatverandering en de menselijke activiteiten in twijfel, vooral het effect van de broeikasgassen.   

 

De vraag die daarna gesteld moet worden, is wat die klimaatverandering betekent voor de mens en het welzijn, en dan vooral op de lange termijn. Zijn die catastrofaal of niet? De IPCC heeft in 2007 een rapport gepubliceerd waarin ze stellen dat koude dagen heel waarschijnlijk zijn afgenomen en warme zijn toegenomen, hittegolven waarschijnlijk zijn toegenomen, de hoeveelheid en hevigheid van regen is toegenomen (waarschijnlijk) en dat het zeeniveau is verhoogd sinds 1975. De impact op de mens van de klimaatverandering is belangrijk en wordt steeds belangrijker. De meeste gevolgen van klimaatverandering zijn negatief. Ook is het zo dat de hele wereld er nadeel van heeft, klimaatverandering en natuurrampen zijn niet selectief. Klimaatverandering zou ook tot diepe (en verdieping van) etnische en sociale spanningen kunnen leiden in ontwikkelde samenlevingen.

De oplossingen voor klimaatverandering zijn moeilijk te vinden en moeilijk uit te voeren. Sommigen vrezen dat het onmogelijk is. Een oplossing was om Cfk’s af te schaffen en het overschakelen naar alternatieven die ontwikkeld konden worden. Klimaatverandering is echter moeilijk te bestrijden, aangezien de oorzaken en het begin niet liggen in specifieke substanties en processen, maar in het proces van industrialisatie zelf. De Wereldtop in Rio in 1992 was de eerste internationale conferentie die de nadruk legde op de kwestie van klimaatverandering. De belangrijkste beslissingen die gemaakt zijn met betrekking tot de klimaatverandering, zijn gemaakt in het Kyoto Protocol van de FCCC, waarover onderhandeld is in 1997.

De kracht van het Kyoto Protocol is dat de beslissingen en doelen bindend zijn. Maar er zijn ook nadelen: de doelen waren niet helemaal correct geformuleerd, de Verenigde Staten erkennen het Protocol niet, ontwikkelde staten hadden geen bindende doelen (zorgde voor verwarring). Ondanks deze nadelen is er wel een belangrijk begin gemaakt. In 2007 zijn er nieuwe strategieën opgesteld, die in twee categorieën (die als even belangrijk worden beschouwd) verdeeld: beperkende strategieën en aanpassingsstrategieën. Er zijn wel tekenen van veranderingen door verandering van de publieke opinie (door NGOs) en het algemene besef bij regeringen dat verandering noodzakelijk is.

Internationale samenwerking

 Klimaatverandering kan alleen opgelost worden als er effectief samengewerkt wordt, op internationaal gebied. Er zijn vier belangrijke obstakels voor deze internationale samenwerking: het conflict tussen het collectieve goed en de nationale belangen, de spanningen tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden, economische obstakels en ten slotte ideologische obstakels.

De kwestie van klimaatverandering kan als klassiek voorbeeld worden gebruikt als een ‘tragedy of the commons’. Alle staten moeten investeren in collectieve goederen, nationale belangen kunnen echter tegenstrijdig zijn. Hierdoor is het verleidelijker (en rationeler) om de nationale belangen te behartigen, in plaats van de collectieve. Staten worden aangemoedigd om te ‘free riden’: ze genieten van de voordelen van de collectieve goederen/belangen, maar ze betalen er niet voor. Democratie kan in dit geval dus nog een extra obstakel of probleem zijn.

Het tweede probleem is dat klimaatverandering belangrijke verdelingen tussen de ontwikkelde wereld en de ontwikkelingslanden blootlegt. Klimaatverandering kan dus het gat vergroten. Er is ook een debat gaande over wie de grootste offers moet brengen om de klimaatverandering tegen te gaan: alle landen in gelijke proporties (wat de ontwikkelingslanden benadeelt) of de ontwikkelingslanden in verhouding meer, aangezien zij historisch gezien meer schade hebben toegebracht aan het milieu door de industriële revolutie (wat de ontwikkelde landen benadeelt). Ook kan er gekeken worden naar de economische tijgers, die nu veel schade toebrengen aan het milieu door de snelle industrialisatie en de snelle groei.

Er zijn ook ideologische barrières, aangezien er verschillende stromingen zijn die voor verschillende veranderingen pleiten. Ook zullen de bedrijven die winstgericht produceren, altijd voor het kortetermijnbelang gaan, en dus niet de schade die het op de lange termijn toe richt aan het milieu en dus aan hun bedrijf (al is dat laatste in mindere mate). In deze visie is groen kapitalisme dus een tegenstrijdige term. Materialisme en consumentisme is ook diepgeworteld in onze samenleving, wat niet gunstig is voor het milieu.

Hoofdstuk 17: Geslacht in de mondiale politiek

Feminisme en het belang van het geslacht

Feminisme kan breed gezien worden als een beweging voor de sociale verbetering van vrouwen. Hierdoor is het feminisme op twee uitgangspunten gebaseerd: dat vrouwen achtergesteld zijn, simpelweg om het feit omdat ze vrouw zijn, en daarnaast dat dit nadeel zou en moet worden overkomen. Feministen zijn dus een politieke relatie tussen de geslachten. Er bestaan veel subtradities in het feminisme (denk aan bijvoorbeeld Marxistisch-feminisme), maar er zijn nog wel twee handige verdelingen.

De eerste is de ‘eerste golf van het feminisme’, die ontstond in de 19e eeuw vooral voor het campagnevoeren voor het vrouwenkiesrecht. Want als vrouwen nu konden stemmen, zouden man en vrouw al meer gelijk worden en zou verdere discriminatie ook tegengehouden worden. De tweede is de ‘tweede golf van het feminisme’. Deze golf erkent dat politieke en legale rechten niet het probleem van de vrouw zou oplossen. Het doel was niet zozeer politiek, maar vooral de ‘bevrijding’ van de vrouw. Dit heeft ook een verband met de nieuwe sociale bewegingen die ontstonden vanaf de jaren ’60 en ’70. De kern van deze stroming is dat de bevrijding van de vrouw niet bereikt kon worden met politieke hervorming of legale veranderingen alleen, maar dat het ook verreikende en misschien wel revolutionaire sociale verandering vereiste. De eerste golf heeft te maken met de publieke sfeer (onderwijs, politiek en werk), de tweede golf met de private sfeer (familie, het dagelijks leven). Deze verandering wordt meestal aangeduid als radicaal feminisme. Deze ziet de ongelijkheid van de vrouw als doordringend en systematisch. Sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw is het feminisme gederadicaliseerd. Er werd geprobeerd om een ‘derde golf’ te veroorzaken, maar de opvattingen toentertijd waren te divers. Naast deze eerste verdeling is er ook een andere verdeling, namelijk waarop het feminisme gericht is: de zoektocht naar ‘gelijkheid’ of de erkenning van het ‘verschil’. Die twee staan haaks op elkaar.

Hoewel er veel verschillende subfeminismes zijn, is het liberale feminisme de belangrijkste. Dit is ontstaan in de eerste golf van het feminisme en hielp om de tweede golf te vormen. Het doel van het liberale feminisme is dat man en vrouw gelijke toegang zouden moeten krijgen tot de ‘publieke’ sfeer, dus het recht op onderwijs, stemrecht en het participeren in het politieke leven. Dit denken is gebaseerd op het geloof dat de menselijke natuur gebaseerd is op tweeslachtigheid. Alle mensen, ongeacht hun geslacht, hebben allemaal een moeder en vader, waardoor ieder mens een mix is van vrouwelijke en mannelijke kenmerken. Vrouwen en mannen zouden daarom niet beoordeeld moeten worden op hun geslacht, maar meer als individuen, als personen. Daarom is volgens feministen ‘gender’ een beter woord dan ‘sex’. Als feministen de assumptie aanhouden dat er verschillen (op de een of andere manier) zijn tussen man en vrouw, heeft dat belangrijke gevolgen voor hun theorie. Het doel van gelijkheid is dan niet haalbaar. Dan is erkenning van het verschil tussen de geslachten het doel van de theorie, daardoor worden de vrouwen bevrijd.

Mainstream theorieën en het feminisme

 Het feminisme is een kritische theorie. Hierdoor gaan ze de strijd aan tegen mainstream theorieën zoals het realisme en het liberalisme. Het feminisme heeft een belangrijke bijdrage gebracht in het grote vierde debat in internationale betrekkingen. Er zijn twee manieren om het geslacht in concepten van internationale betrekkingen door te voeren (zoals in nationaliteit, veiligheid, etc.): het empirisch feminisme en het analytisch feminisme.

Het empirisch feminisme houdt in dat het feminisme in de internationale betrekkingen wordt gevoegd door simpelweg ‘vrouwen toe te voegen’ aan bestaande analytische kaders. Dit is gebruikt door het liberaal feminisme. Het is heel empirisch in de zin dat het een nadruk plaats op de onderrepresentatie of misrepresentatie van de vrouw, omdat instituties en processen vaak gedomineerd worden door mannen. De centrale vraag is dus: ‘waar zijn de vrouwen?’. Er zijn echter wel kritiekpunten: het is empirisch en niet analytisch en het geeft niet genoeg aandacht aan de vraag hoe het ‘rechtrekken’ van de ongelijkheden met betrekking tot het geslacht voor gevolgen heeft voor het gedrag van mondiale actoren.

Het analytisch feminisme benadrukt de geslachtsvooroordelen die in de mainstream theorieën doordrongen zijn. Het is analytisch in de zin van dat het belang hecht aan het begrijpen hoe de wereld gezien en begrepen wordt, en het houdt verband met het feminisme die erkenning van het verschil als doel heeft. Belangrijke concepten en ideeën in mainstream theorieën zijn partijdig voor de man. Het heeft veel invloed door te demonstreren hoe man-gedomineerd de theorieën zijn. Tickner laat dit bijvoorbeeld zien door de zes principes van politiek realisme neer te zetten als principes die zijn doordrongen van vooroordelen over de man (bijvoorbeeld dat het concept van ‘macht over iemand anders’ kan worden uitgelegd als de macht die de man heeft over zijn vrouw en het gezin). Deze punten heeft hij bewerkt.

Feminisme in de internationale politiek

 Feminisme heeft niet echt een visie op de staat op zich, maar meer als dat de natuurlijke macht van de staats een diepere structuur heeft: de macht van de man die geïnstitutionaliseerd is, net zoals in het gezin. Radicale feministen gaat nog een stapje verder, in de zin dat er sprake van patriarchaat in de staat is, en dus de staat zelf ook patriarchaal is. Er zijn wel twee verschillende versies van dit argument. De instrumentalistische visie zegt dat de staat alleen maar een instrument (een middel) is van de man om zijn belangen te beschermen en het ophouden van een patriarchaat systeem. De structurele argumenten zijn anders, deze focussen zich minder op het personeel van de staat. Zij beargumenteren dat staatsinstituties op een hoog niveau ingebed zijn in een groter patriarchaal systeem. Afhankelijkheid van andere staten (en dus van nog meer mannen) is niet gunstig. Een patriarchaat systeem beslist dat staten competitief en potentieel agressief kunnen zijn, waardoor de ondernomen vormen van sociale interactie vormen zijn die gekarakteriseerd worden door de mannelijke bevolking. Hierdoor kan oorlog en conflict ontstaan. Staatsegoïsme kan dus gezien worden als mannelijk egoïsme. Feministen leggen religieus fundamentalisme uit in termen van dat de vrouw haar ideeën moet verspreiden in de cultuur en in haar zuiverheid. Hierdoor moet ze een geïdealiseerde vrouwelijkheid symboliseren.

De algemene visie op nationale veiligheid is dat die gegarandeerd kan worden door een opbouw van militaire capaciteiten die als bescherming kunnen dienen. Feminisme bekritiseerd dit. Ten eerste is deze visie gebaseerd op visies op de wereld in termen van machtzoekende actoren, die erg mannelijk neergezet worden. Ten tweede is er zoiets als de veiligheidsparadox. Hierdoor wordt er zoiets gecreëerd als de ‘onzekerheid van zekerheid’. Feministen willen daardoor de veiligheid van de mens zelf, maar hoe dit gedaan moet worden, daar bestaat veel discussie over. Het vestigen van een matriarchaal systeem zou volgens de feministen veel meer vrede scheppen, maar volgens critici is dit niet het geval. De matriarchale systemen zouden nog steeds opereren in een ‘man’s world’ en daarom misschien hyper-masculiene gedragsvormen aannemen. Mannen legitimeren oorlog vaak door de mythe van de bescherming: het idee dat het de rol van de mannelijke strijder is om de zwakken en kwetsbaren te beschermen, vooral de vrouwen en kinderen. Een specifieke zorg gaat uit naar het concept van ‘war rape’: verkrachting in de oorlog. Het is een georganiseerde, systematische tactiek van oorlog geworden. Ook kan het gebruikt worden als militaire strategie, waardoor de vijand gedemoraliseerd, gestraft en beschaamd wordt.

Feminisme en de economie en globalisering

 De theorie van feminisme over economische zaken ligt in het gebied van de sociale feministen. Het centrale idee daarvan is dat patriarchaat en kapitalisme veel overeenkomsten hebben, die allebei onderdrukken. De deling van werk is gebaseerd op sekse: mannen domineren de publieke sfeer terwijl vrouwen de private sfeer op zich moeten nemen. Het idee dat mensen rationele, geïndividualiseerde wezens zijn die in eerste instantie materiële consumptie zoeken is een basis van het marktkapitalisme. Maar dit is veel te veel in lijn met masculiene aannames over egoïsme en competitie. Feministen suggereren dat de ‘economische vrouw’ zich heel anders zal gedragen.

Toen de globalisering zijn intrede deed, veranderde de economie. Dit had wel verstrekkende gevolgen voor de verdeling van werk op basis van geslacht. Vrouwen zijn sindsdien meer aan het werk gegaan en hebben meer kansen gekregen en gegrepen. Er zitten ook nadelen aan: vrouwen zijn over het algemeen goedkoop en er waren nog maar weinig werknemersorganisaties om de zwakkeren in het arbeidsproces te beschermen. Ook is er een soort migratiegolf op gang gekomen van vrouwen door de globalisering. Een goed voorbeeld hiervan is dat vrouwen betere banen kregen, maar daardoor minder zorg op zich konden nemen. Vrouwen uit ontwikkelingslanden zagen hier kansen als schoonmaker, nanny’s en bediendes. Een ander gevolg van globalisering is dat seks wordt misbruikt, waardoor er veel meisjes verkocht en misbruikt worden. Prostitutie is nu een nog groter probleem. Ten slotte is wel een positief gevolg dat de globalisering en het verregaande kapitalisme een grotere mate van individualisering met zich meebrengt. Hierdoor worden mensen minder snel succesvol alleen op basis van hun status en tradities, maar meer op basis van de individuele bijdrage aan het proces (dus meer op basis van capaciteiten). Hierdoor worden de kansen van vrouwen vergroot. Alleen deze modernisering heeft voor de feministen weer een teveel ‘masculiene’ basis, zoals ook al genoemd is voor het economisch liberalisme.

Hoofdstuk 18: Internationale organisatie en de VN

Beginsel internationale organisaties

De eerste internationale organisaties komen voort na de Napoleontische oorlogen, tijdens het congres van Wenen werd bijvoorbeeld het Concert van Europa gesticht. Na de Eerste Wereldoorlog was er een stijging van het aantal nieuwe internationale organisaties maar na de Tweede Wereldoorlog kwam deze stijging pas echt helemaal los. Organisaties als de VN en het Bretton Woods systeem bloeide op wat zorgde voor een weerspiegelde en groeiende onderlinge afhankelijkheid tussen staten. Uiteindelijk werd, mede door de organisaties, de hegemonistische rol van de VS duidelijk. Rond 1980 waren er al 378 internationale organisaties.

Deze organisaties waren vrijwel allemaal gebaseerd op bepaalde basis kenmerken die internationale organisaties kenmerken: 

  • Lidmaatschap; er is universeel op beperkt lidmaatschap

  • Bekwaamheid; gaat het over specifieke of uitgebreide zaken

  • Functie; zijn het progamma-organisaties of operationele organisaties

  • Besluitvorming; zijn ze intergouvermentalistisch of supranationalistisch

 De betekenis van het fenomeen is vaak genoeg bekritiseerd. Sommige beweren dat internationale organisaties meer mechanismen zijn voor het nastreven van politieke macht met andere middelen. Internationale organisaties zouden georganiseerd zijn vanuit supranationale of wereldregeringen. Ook de relatie tussen internationale organisaties en global governance is vaak genoeg bekritiseerd.

Internationale organisaties zijn vaak het belangrijkste element van het mondiale bestuur. Zeker in het proces van coöperatieve probleemoplossing dat wordt vergemakkelijkt door internationale organisaties. Internationale organisaties zijn het vitale formele gezicht van global governance.

Theoretische kijk op internationale organisaties

Volgens de liberalen hebben internationale organisaties de neiging om de collectieve belangen van staten te reflecteren. Ze doen dit op basis van erkenning van complexe onderlinge afhankelijkheid en een besef van wederzijdse kwetsbaarheden die krachtige en zwakke staten zowel beïnvloeden als weerspiegelen. Internationale organisaties opereren in wezen als neutrale scheidsrechters die in staat zijn om boven de beginnende machtspolitiek van de staat uit te komen.

Realisten zien internationale organisaties als machtspolitiek die wordt doorgevoerd in internationale organisaties. Het wordt meer beschouwd als een aanhangsel van de staat of beter gezegd als instrumenten die beheerd worden door de machtige staten. De relatie tussen internationale organisaties en machtspolitiek wordt ook weerspiegeld in het debat tussen neorealisten en neoliberalen over de kwestie of staten vooral bezig zijn met relatieve of absolutie gains.

Naast het debat tussen neoliberalisten en neorealisten zijn er nog verschillende andere debatten over de motivaties en processen waardoor integratie in de institutionele wereld mogelijk gemaakt kan worden. Naast het liberalisme zijn er nog drie andere belangrijke theorieën:

  1. Federalisme; het federalisme verwijst naar een territoriale verdeling van de macht waardoor de soevereiniteit wordt gedeeld tussen centrale organen en perifere gebieden.

  2. Functionalisme; het functionalisme ziet de vorming van internationale organisaties als een stapsgewijs proces dat voortkomt uit het feit dat een groeiend aantal bestuurlijke functies beter kan worden uitgevoerd door middel van collectieve acties dan door staten afzonderlijk.

  3. Neofunctionalisme; het neofunctionalisme heeft geprobeerd duidelijk te maken hoe de internationale samenwerking de neiging heeft om te verbreden en te verdiepen door middel van een proces van spillover. Dit is het dynamische proces waarbij integratie in beleidsterreinen de neiging heeft om over te slaan naar andere gebieden.

De VN

San Fransisco conferentie

Tijdens de San Fransisco conferentie rond april/juni 1945 werd de Verenigde Naties opgericht. Het is het enige echte wereldwijde organisatie ooit gebouwd en heeft 192 landen die lid zijn. De belangrijkste doelstellingen van de Verenigde Naties zijn:

  • Het waarborgen van vrede en veiligheid om zo de komende geslachten te behoeden van oorlog

  • Het benadrukken van het vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens

  • Het in de gaten houden van de naleving van de internationale wetgeving

  • Het bevorderen van de sociale vooruitgang en het creëren voor betere levensomstandigheden

De volkenbond was de voorganger van de VN en werd opgericht in 1919 tijdens de Vredesconferentie van Parijs. Het heeft zeer gelijkwaardige doelen zoals het mogelijk maken van collectieve veiligheid, om zo internationale geschillen om te lossen en ontwapening tot stand te brengen. Het werd geïnspireerd door de 14 punten van Woordrow Wilson. Het had desalniettemin ernstige gebreken:

  • Sommige staten waaronder de VS deden niet mee

  • Andere staten verlieten de Volkenbond halverwege zoals Rusland, Duitsland en Japan

  • Het ontbrak aan effectief vermogen omdat het alleen maar aanbevelingen kon doen en geen bindende resoluties kon opstellen. De aanbevelingen moesten ook nog eens unaniem zijn en er was geen mechanisme dat stond voor militaire of economische acties tegen misstappen van staten.

Het was geen toeval dat de Volkenbond en de Verenigde Naties beide werden opgericht in de nasleep van wereldoorlogen. De belangrijkste doelstellingen van beide organisaties waren de bevordering van de internationale veiligheid en de vreedzame oplossing van geschillen.

De Veiligheidsraad is het belangrijkste orgaan van de VN. Het is verantwoordelijk voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid en wordt gedomineerd door de P5, de permanente leden. Deze staten(VS, Rusland, China, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) hebben allen een veto recht. Naast deze 5 P5 leden zijn er ook nog 10 circulerende leden zonder veto recht. De Algemene Vergadering is een overlegorgaan dat alle leden van de VN vertegenwoordigd. De Algemene Vergadering wordt zeer bekritiseerd om zijn over-representativiteit en de decentraliteit, hierdoor wordt de Vergadering vaak gezien als een propaganda arena. Naast deze twee instituties zijn er ook nog fondsen, agentschappen en programma’s die verantwoordelijk zijn voor de Economische en Sociale Raad, de ECOSOC.

VN

Het belangrijkste doel van de VN is het handhaven van de internationale vrede en veiligheid. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de Veiligheidsraad. Het feit dat twee wereldoorlogen niet gevolgd zijn door een derde wordt vaak gezien als een van de dingen die de VN bereikt heeft. Aan de andere kant hebben theoretici van het realisme betoogd dat het niet meer voorkomen van een wereldwijde oorlog niet te danken is aan de VN maar meer komt door de ‘balence of terror’ die veroorzaakt is door de Koude Oorlog als de nucleaire patstelling tussen de VS en de SU. Het is duidelijk dat de VN alleen gedeeltelijk en beperkt kan meedelen in het succes van het systeem van collectieve veiligheid omdat een groot gedeelte bestaat uit self help van staten, aldus het realisme.

De capaciteit van de VN om een systeem van collectieve veiligheid af te dwingen wordt sterk beperkt door het feit dat de VN in wezen een schepsel is van haar eigen leden en het kan dus niet meer doen dan dat die leden willen. Haar rol is beperkt tot het verstrekken van mechanismen die de vreedzame oplossing van internationale conflicten vergemakkelijken. Een groot deel van de geschiedenis werd de VN verlamd door de supermacht VS tijdens de Koude Oorlog. Dit verhinderde de Veiligheidsraad om beslissende acties te kunnen ondernemen. Toch zijn er andere factoren die de VN juist weer meer macht gaven want het gebruik van het vetorecht van de P5 is drastisch verminderend en daardoor is het aantal bedreigingen voor vrede en veiligheid ook afgenomen.

Het einde van de Koude Oorlog was het begin, volgens velen, van een nieuw hoofdstuk van de VN. De VN was een lange tijd gedomineerd door de grootmachten en nu moest het plotseling een instrument worden dat daadwerkelijk een doeltreffend systeem had voor collectieve veiligheid. Toch werd aan deze verwachting niet voldaan. Dit was duidelijk door vredeshandhavingen die mislukten en bijvoorbeeld het doorzetten van de Irak invasie in 2003 door de VS.

Tijdens de periode na de Koude Oorlog heeft de VN moeilijkheden gekend wat het voortbestaan bedreigde omdat er terughoudenheid was van staten die niet langer bedreigd werden door de Oost-West rivaliteit, er ontstond een unipolaire wereldorde die de VN buiten spel dreigde te zetten en de internationale politiek verlengde zijn aandacht. Nu is de VN gedwongen om een nieuwe rol in een gestructureerde en kapitalistische wereld te vinden. In deze wereld zijn conflicten vaak het gevolg van onevenwichtigheden in de verdeling van rijkdom. Er is verschuiving van traditionele vredeshandhaving naar multidimensionale vredeshandhaving.

De klassieke vorm van VN vredeshandhaving kwam voor het eerst naar voren bij de oprichting van de vredestroepen die vrede moesten bewaren tussen partijen die een geschil hadden. In het kader van Oost-West rivaliteit, lijkt het houden van neutraliteit en onpartijdigheid de enige manier om vrede te kunnen bewaren en te kunnen creëren. De traditionele benadering is nu steeds meer onhoudbaar. De taak van vredeshandhaving wordt complexer en moeilijk door de veranderende aard van gewelddadige conflicten. Meer en meer conflicten gaan over culturele en etnische rivaliteit.

De veranderende vormen van vredeshandhaving komen voor door twee ontwikkelingen. De blauwhelmen werden steeds vaker verzonden naar conflictgebieden waarin geweld een voortdurende bedreiging bleef en waar de nadruk lag op peace enforcement. De andere ontwikkeling is dat conflictsituaties steeds complexer worden en er is over het algemeen erkenning dat de aanpak en ontwerp van vredesoperaties anders moeten. Dit heeft geleid tot de komst van het multidimensionale vredesonderhandelen. Dit houdt het gebruik van geweld in om zo de humanitaire situatie te verbeteren en politieke wederopbouw te bereiken. Het accent is dus verschoven van vredeshandhaving naar vredesopbouw.

Peacekeeping

VN peacekeeping is effectief in vergelijking met de kosten van conflicten en het aantal mensenlevens dat geëist wordt zonder peacekeeping. Toch is er meer kritiek dan blijdschap over de VN peacekeeping missies, enkele problemen:

  • Het ontbreken van een duidelijke missie

  • Ernstige onduidelijkheid over het mandaat voor interventie

  • De veiligheid van de vredebewaarders kan niet gegarandeerd worden

  • Er is wisselende kwaliteit van vredesmachten

  • Er heerst een algemene denkwijze van ‘afschrikking door aanwezigheid’, zo kunnen ze, eigenlijk op de verkeerde manier, de vredebrekers confronteren

Dit zijn behoorlijk zware kritieken op de Peacekeeping missies van de VN toch heeft de VN hieruit ook lessen geleerd. De toenemende nadruk op vredesopbouw weerspiegelt een verlangen om te identificeren en structuren te ondersteunen die de neiging hebben vrede te versterken en verstevigen waardoor er positieve vrede ontstaat. Met de komst van Peace-building zijn de hardere en zachtere kanten van de VN samengesmolten om zo vrede en veiligheid beter te bewaren.

VN vanuit economisch en sociaal perspectief

Vanaf het begin hebben de ontwerpers van de VN onderlinge verbondenheid in politieke en economische kwesties meegenomen. Echter hebben sociale en economische vraagstukken voor weinig wederopbouw gezorgd na de Tweede Wereldoorlog. Er was een verschuiving ten gunste van de bevordering van economische en sociale ontwikkelingen in de jaren ’60. Dit was mogelijk door drie factoren:

  1. Het proces van dekolonisatie en de toenemende invloed van ontwikkelingslanden in de steeds meer groeiende VN. Hierdoor is er meer aandacht gekomen voor onevenredige verdeling van welvaart in de wereld.

  2. Een groter bewustzijn van onderlinge afhankelijkheid en de gevolgen van globalisering in de jaren ’80.

  3. De opkomst van burgeroorlogen en etnische strijden onderstreepte het feit dat vrede en veiligheid aan de ene kant ontwikkeling, rechtvaardigheid en mensenrechten en aan de andere kant gescheiden agenda’s.

Economische en sociale verantwoordelijkheden van de VN worden weggesmeerd door een steeds groter wordend aanbod van fondsen en gespecialiseerde agentschappen. Rond de jaren ’90 nam de bezorgdheid over de mondiale bezorgdheid en dus de VN-programma’s toe. Ondanks veel moeilijkheden is het niettemin duidelijk dat de VN meer heeft gedaan dan elke andere organisatie in de hele wereld.

Positie VN

Er zijn twee belangrijke uitgangspunten over de toekomst van staten binnen de VN. Enerzijds is het belangrijk dat er een meer gelijkmatige verdeling komt van mondiale macht, dat zich uit in het multilateralisme om zo staten meer afhankelijk te maken van een systeem van collectieve veiligheid. Dit wordt verzorgd door de VN, zo hoeven niet meer te kijken naar gewelddadige self-help. Anderzijds zal multipolariteit waarschijnlijk worden geassocieerd met een kans op verhoogde conflicten en grotere instabiliteit. In dit geval zou de VN dezelfde kant op kunnen gaan als de Volkenbond zoals het proberen om rivaliteit tussen staten te verminderen. Toch zal dit uiteindelijk mislukken.

In beide gevallen is de verschuiving van mondiale macht een hele belangrijke kwestie voor hervorming van de Veiligheidsraad, al wil deze raad daar echter nog niks van weten. Een ander probleem is dat de veiligheidsbedreigingen waarmee de huidige VN te maken heeft totaal verschillend zijn als voorgaande decennia, voorbeelden zijn het nucleair terrorisme, staten die instorten en de verspreiding van besmettelijke ziekten. De veranderende aard van oorlog en gewapende conflicten veroorzaakt met name problemen voor de VN in peacekeeping en peacebuilding.

Hoofdstuk 19: Mondiale politiek en het Bretton Wood System

Governance

Global governance

Global governance is beschreven als de collectie van bestuursgerelateerde activiteiten, regels en mechanismen zowel informeel als formeel die zich op verschillende niveaus in de wereldpolitiek. Global governance verwijst naar een breed scala van coöperatieve probleemoplossende constructies waarvan het gemeenschappelijke kenmerk is dat ze het bestuur makkelijker moeten maken. Het heeft dan voornamelijk betrekking op coördinatie van het sociale leven. Een van de belangrijkste aspecten van global governance is de opkomst en het toenemende belang van de internationale organisaties.

Wereldfederatie

De beste manier om global governance te definiëren is om de overeenkomsten en verschillen tussen haar alternatieve instellingen van de wereldpolitiek te weergeven. De eerste is internationale anarchie. De internationale anarchie is een conventioneel model geweest om de internationale politiek te kunnen begrijpen en komt voornamelijk voor in het realistische oogpunt maar blijft het centrale kenmerk in het internationale systeem. Het houdt in dat er een supranationale autoriteit ontbreekt die het gedrag van staten reguleert. Staten zijn soeverein en doen een beroep op self-help om zo te kunnen overleven en veiligheid te creëren. De internationale anarchie wordt niet altijd gekenmerkt door chaos want er zijn voornamelijk periodes van relatieve vrede. De mate van belangrijkheid van anarchie in het internationale systeem neemt wel af omdat dankzij de hulp van internationale organisaties er duurzaam en coöperatief gedrag kan plaatsvinden op basis van normen en regels. Deze leiden tot een toename van vertrouwen en wederkerigheid.

De tweede is globale hegemonie. Realisten hebben erkend dat er een hiërarchie van staten is. Hoewel staten gelijk zijn in termen van soevereiniteit zijn zij ongelijk in termen van middelen en capaciteiten. Een hegemoniale macht is bij uitstek een militaire, economische en ideologische grootmacht en in staat om haar wil op te leggen binnen een regio of in de wereld. Velen hebben betoogd dat de hegemonie de sleutel is tot het begrijpen van de moderne wereldpolitiek. Het is simplistisch om internationale instellingen te zien als speelbal van de Verenigde Staten maar de wereldwijde dominantie van de VS is er wel degelijk. Toch lijkt een multipolaire wereldorde meer van deze tijd.

De derde en laatste is wereldoverheid. De wereldregering reageert het minst goed op de structuren van processen van het moderne globale systeem. Global governance kan zelfs omschreven worden als de internationale samenwerking vanwege de afwezigheid van een wereldregering. Het begrip van wereldregering was met name van belang een paar jaar terug. De oprichting van de Volkenbond en de VN worden gezien als een wereldregerings ideaal. De logica achter het idee van een wereldregering is de aansluiting op de ideeën van de klassieke liberale, de sociale contract theorie. Het is de enige manier om te voorkomen dat egoïstische staten met elkaar in conflict komen. Dit wordt echter tegenwoordig als onrealistisch beschouwd. Het is niet realistisch omdat er geen staten bereid zijn om afstand te doen van hun soevereiniteit aan een wereldfederatie. Hiervoor zijn vier redenen:

  1. Het creëert het vooruitzicht van ongecontroleerde en oncontroleerbare macht

  2. Het is waarschijnlijk dat lokale of regionale politieke overtuigingen altijd sterker zullen blijven dan globale

  3. Het is moeilijk om te zien hoe effectief de democratische verantwoording zou kunnen opereren in het systeem van een wereldregering

  4. Het succes van global governance en de verspreiding van moreel kosmopolitisme laten zien hoe problemen kunnen worden aangepakt zonder de noodzaak van wereldwijde staten.

Kenmerken global governance

Het alternatieve idee van global governance heeft een groeiende aandacht aangetrokken. Global governance is meer veldwerk dan studiewerk. Global governance is het beheer van het mondiale beleid in de afwezigheid van een centrale overheid. Het gaat om een niveau van duurzame samenwerking en een voorkeur voor collectieve actie die onmogelijk is in een self-help systeem. Staten in een systeem van global governance willen vrijwillig mee werken en beseffen dat het in hun eigen belang is om dit te doen. Global governance kan worden omschreven als een systeem van samenwerking in het kader van anarchie. Het houdt dus in dat internationale anarchie kan worden overwonnen zonder oprichting van een wereldregering of het hebben van een wereld hegemonische orde te verduren. De belangrijkste kenmerken van global governance zijn:

  • Polycentrisme; global governance is meerdere in plaats van enkele

  • Intergouvermentalisme; staten en de nationale overheden zijn willen aanzienlijke invloed binnen het systeem van global governance

  • Meerdere actoren; er zijn meerder actoren betrokken zoals NGO’s, TNC’s en andere instellingen

  • Multilevel processes; global governance functioneert door middel van interactie tussen groepen en instellingen op verschillende niveaus zonder dominant niveau

  • Deformalisatie; global governance heeft de neiging om te werken door middel van norm-gebaseerde en informele internationale regimes.

Liberalistische kijk global governance

Liberalen hebben gesteld dat er een onmiskenbare trend is in het voordeel van global governance. Bewijsmateriaal dat ze hiervoor aanvoeren is de groei van de internationale organisaties, die de bereidheid aangeven om samen te werken. De toenemende tendens naar onderlinge onafhankelijkheid en onderlinge verbondenheid is moeilijk terug te draaien. De oprichting van het systeem van global governance is beter te zien als het opkomende proces van global governance. Bovendien zijn de normen en regels van global governance in sommige delen van de wereld beter dan in andere delen.

Bretton Woods

In augustus van het jaar 1944 komen 44 staten waaronder de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk bij elkaar en ontmoette in Bretton Woods om de institutionele architectuur te formuleren voor het naoorlogse internationale financiële en monetaire systeem. De belangrijkste uitkomst as dat er drie nieuwe organen werden gecreëerd namelijk het IMF, de Wereldbank en de GATT. De Bretton Woods overeenkomst is duidelijk een voorbeeld van het multilateralisme dat steeds prominenter aanwezig was na 1945. De rol van de VS was echter een van de belangrijkste factoren in dit proces. Zij hadden zelf namelijk belangrijke prioriteiten.

De eerste is dat de VS zekerheid wilde om ervoor te zorgen dat de binnenlandse groei gehandhaafd kon worden in de naoorlogse periode. De vereiste de bouw van een open en stabiel internationaal en economisch systeem. De tweede is dat de VS de dreiging voelde van het communisme en wilde hiermee de verspreiding meer en meer voorkomen.

In het centrum van het systeem was een nieuwe momentaire orde onder toezicht van het IMF, deze had tot doel het handhaven van stabiele wisselkoersen. Dit was mogelijk omdat alle valuta’s werden gekoppeld aan de Amerikaanse Dollar. De wereldbank en de GATT waren een aanvulling op de monetaire wereldorde. Deze organen hadden een vorm van proto-mondiale economische samenwerking op basis van een raamwerk van normen en regels die leidde tot de huidige economische relaties tussen staten.

De gedachte achter het oprichten van het systeem van Bretton Woods is wellicht het gevolg van het geloof in liberale economische theorieën. Namelijk een open en concurrerende internationale economie. Maar volgens de overtuigingen van de klassieke politieke economie werkt de economie het beste wanneer deze alleen gelaten wordt door de overheid. Dit was niet het geval in het Bretton Woods systeem. Het systeem was het gevolg van een Keynesiaanse stijl met een regelgevend kader voor de internationale economie. Daarom wordt het ook wel beschreven als ingebouwd liberalisme. De exacte vorm van het institutionele kader van het systeem werd ook behoorlijk gevormd door de prioriteiten van de VS.

Haperend systeem

Voor twee decennia was het systeem van Bretton Woods een succes. Het was namelijk het begin van een lange economische stimulans tijdens de naoorlogse periode. Velen hebben betoogd dat het nationale Keynesianisme een grotere impact had dan het internationale Keynesianisme. Radicale theoretici verbinden de lange stimulans aan de oprichting van een permanente wapen economie, een soort militair Keynesiansime waarin de aanhoudende militaire uitgaven door de Koude Oorlog de belangrijkste motor waren. Aan de andere kant was de economische stabiliteit van die periode niet zozeer een product van een nieuw tijdperk van multilateraal bestuur maar veeleer van de overweldigende economisch dominante VS en de Dollar. Het systeem van Bretton Woods kan ook wel gezien worden als een uiting van Amerikaans hegemonisme.

De lang periode van economische vooruitgang begon te pruttelen in de jaren ’60 wat zorgde voor stagflatie in de jaren ’70 waarbij werkloosheid steeg en er hoge inflatie kon plaatsvinden. In 1971 werd de Dollar niet meer de basis van een vaste wisselkoers, veel landen koppelde zich los. Dit wordt gezien als een signaal voor het einde van het Bretton Woods systeem. De instellingen van het systeem de wisseling van vaste naar zwevende wisselkoersen. Het signaal leidde tot een bijeenkomst van de leiders en de ministers van Financiën van de grote geïndustrialiseerde landen. In 1975 werd de G7 opgericht. Tijdens de jaren ’80 waren de instellingen van de mondiale economie geheroriënteerd rond de ideeën van de Washington Consensus wat inhield dat het systeem werd omgezet van liberalistische insteek naar een neoliberale insteek.

Instituties

IMF

Het IMF werd opgericht om toezicht te houden op de nieuwe monetaire orde. Haar voornaamste doel was om de internationale samenwerking op monetair gebied te stimuleren door het wegnemen van deviezenbeperkingen, het stabiliseren van wisselkoersen en het faciliteren van een multilateraal betalingssysteem tussen de lidstaten. Het systeem van gebaseerd op de goudstandaard, met de Dollar als een anker. Het verachte voordeel was dat het internationale bedrijfsleven op zou bloeien in tijde van stabiliteit zonder angst voor wisselkoersschommelingen en dat de waarde van in- en uitvoer zou veranderen.

De overgang van vaste naar zwevende wisselkoersen rond de jaren ’70 veranderde de functie van het IMF. Het IMF werd steeds meer een institutie die zijn ogen gericht had op het verlenen van krediet van ontwikkelingslanden en aan post-communistische staten. Een ander doel van het IMF was om financiële crisis te voorkomen. Het meest controversiële aspect van de leningen die het IMF verstrekte was dat men eisen stelde voordat een lening werd verstrekt. Staten die leningen nodig hadden moesten structurele aanpassingen doen echter deden deze vaak meer kwaad dan goed.

Het IMF heeft veel kritiek moeten ontvangen. Zo zou het vooral de economieën van de Noordelijke landen stimuleren en dus niet die van ontwikkelingslanden. In 2006 veranderde het bestuur haar insteek om zo de rol van besluitvorming in ontwikkelingslanden te verbeteren. De crisis van 2007 t/m 2009 heeft er ook voor gezorgd dat het IMF zijn visie heeft veranderd. Hierdoor werd het IMF een toezichthouder van de wereldwijde financiële markt.

De Wereldbank

De wereldbank is op een bepaalde manier een partnerorganisatie van het IMF. Beiden zijn gemaakt door het Bretton Woods akkoord, hebben zeer gelijkwaardige stemsystemen die rekening houden met de sterkte in de wereldeconomie én beide werden ze rond de jaren ’80 en ’90 gevormd naar de Washington consensus.

De functie van de Wereldbank is in eerste instantie geconcentreerd op het ondersteunen van het naoorlogse herstel in Europa maar werd kreeg in de jaren ’60 steeds meer een visie op de ontwikkelingslanden en post-communistische staten. De Wereldbank had als doel om laagrentende leningen te verstrekken aan grote investeringsprojecten alsmede het ondersteunen door middel van een technische bijstand. In de vroege jaren ’80 nam de Wereldbank structurele aanpassingen van het IMF over.

Sinds de vroege jaren ’90 heeft de Wereldbank zowel kritiek van binnen als buiten gehad. Er werd opgeroepen tot hervorming. Dit betrof een groter bewustzijn van milieukosten van industrialisatie, verstedelijking en grote infrastructurele projecten waardoor de Wereldbank mee kon helpen aan duurzame ontwikkeling. De tegenwoordige Wereldbank heeft ook een groeiende nadruk gelegd op goed bestuur en anti-corruptiebeleid.

De GATT

In 1995 werd de GATT vervangen door de WTO. De GATT is een overeenkomst tussen lidstaten om multilaterale beginselen van non-discriminatie en wederkerigheid in de handel toe te passen. Dit werd gegarandeerd door de eis dat elk land zijn beste handelsstatus aan elk land moest toekennen. Toch werd de GATT op een aantal manieren beperkt om optimaal de kunnen functioneren. De GATT bestond namelijk alleen als een geheel van normen en regels, de focus was beperkt tot de verlaging van tariefbarrières. Een andere reden is dat de algemene beperkingen van de GATT duidelijk werden tijdens de Uruguay-ronde waarin duidelijk werd gemaakt dat men beter de WTO kon oprichten. De opkomst van de WTO was een reactie op de veranderende eisen van het internationale handelssysteem in de jaren ’80, gekoppeld aan de triomf van het neoliberalisme en de versnelling van de globalisering. Dit creëerde een sterkere druk op vrijhandel en een organisatie met bredere verantwoordelijkheden.

De WTO wordt sterker gezien dan de GATT omdat het meer kan inbrengen op het gebied van geschillenbeslechting. Dit heeft de WTO gemaakt tot belangrijkste instrument van het internationaal recht op het gebied van de handel. De regels van de nieuwe organisatie werden ook gevormd door de belangen van de belangrijkste partijen tijdens de Uruguay-ronde. In sommige opzichten lijkt de WTO meer een democratisch orgaan dan het IMF en de Wereldbank. De besluiten worden genomen op de manier dat elke staat één stem heeft en dat een simpele meerderheid nodig is om tot een beslissing te komen.

Critici van de WTO beweren dat de handelsorganisatie een organisatie is die meer ten gunste komt van ontwikkelde landen dan de ontwikkelingslanden. Dit komt door de aanwezigheid van consensus gebaseerde besluitvorming die de neiging heeft ontwikkelingslanden te ontwijken.

Financiële crisis

De wereldwijde financiële crisis van 2007 t/m 2009 heeft ervoor gezorgd dat er een flink aantal extra diepere en meer uitdagende problemen bij kwamen. Een daarvan was het deze crisis dieper was dan de vorige crisissen in het moderne kapitalisme. Een tweede is dat de impact wereldwijd was en dus door elk land in de wereld gevoeld werd. Een derde probleem was dat de crisis ontstaan is in het financiële hart van het kapitalisme, de Verenigde staten. Dit crisis zorgde ervoor dat er behoorlijk wat hervorming in de structuur van de mondiale economie. Sommige mensen riepen om een nieuw systeem van Bretton Woods.

Toch is er geen nieuwe Bretton Woods gekomen maar hebben er hervormingen plaatsgevonden. Vanuit marktfundamentalistisch perspectief is het meest geschikte antwoord op de crisis om gewoon niks te doen. Deze visie houdt in dat de financiële en economische crisis de prijs zijn van 30 jaar aanhoudende groei. Elke poging om nationale of mondiale regulering te versterken zal er alleen maar voor zorgen dat het slechter wordt niet beter. Aan de andere kant is het voor regelgevende liberalen nodig om specifieke hervormingen en de mondiale financiële architectuur aan te passen. Volgens hen moeten de hervormingen zich richten op het beperken van de excessen van het neoliberalisme. Er zijn verschillende hervormingen voorgesteld:

  • Het veranderen van de stemming en besluitvormingsprocessen om de politieke invloed van ontwikkelingslanden te vergroten en invloeden van de Noordelijke landen meer te verminderen

  • Het versterken van de capaciteiten van de instanties die staten helpen die negatief getroffen zijn door de crisis

  • Het versterken van de capaciteiten van organen om toezicht te houden en daarmee de wereldeconomie te reguleren. Dit met het oog op een toekomstige crisis.

    Naast deze hervormingen, stelde men ook meer radicale hervormingsplannen voor:

  • Kosmopolitische liberalen hebben geopperd om een geheel nieuwe vorm van global governance in het leven te roepen. De nieuwe globale structuur zou gebaseerd moeten zijn op een meer inclusieve basis, die meer opvattingen en ideeën uiteen zet. De mondiale civil society zou afgestemd moeten worden op het principe van kosmopolitische democratie

  • Anti-kapitalisten hebben voor nadruk gepleit op de tekortkomingen en gebreken van de economische orde. Ze weerspiegelden de onevenwichtigheden en de ongelijkheden van de wereldeconomie zelf. Wat nodig is volgens de anti-kapitalisten is een aanzienlijke herverdeling van rijkdom en macht zowel nationaal als internationaal.

Afgezien van de stijgende betekenis van de G20 is de institutionele reactie op de crisis vrij bescheiden geweest. De 3 pijlers van de mondiale economie hebben de crisis overleefd. De belangrijkste economische ontwikkeling is de oprichting in 2009 van een Financial Stability Board(FSB) als opvolger van het Financial Stability Forum. Het doel van de FSB is het coördineren van nationale financiële autoriteiten en andere internationale organisaties. Ook houdt het toezicht op deze sectoren.

Hoofdstuk 20: Regionalisme en mondiale politiek

Regionalisme is zowel de opvolger van de natie-staat als een alternatief aan de globalisering. Eerdere vormen van regionalisme hielden regionale samentrekking en integratie in. Dit had voornamelijk betrekking op veiligheid, politiek en economisch gebied. Het nieuwe regionalisme daarentegen staat meer voor de oprichting van regionale handelsblokken of het versterking van bestaande blokken.

Regionalisme

Regionalisme is breed gezegd een proces waarbij geografische regio’s een belangrijk politiek en/of economisch eenheid worden met als basis samenwerking en eventueel identiteit. Dit regionalisme is te onderscheiden in twee delen: subnationaal regionalisme en de andere vorm is de transnationaal regionalisme. Subnationaal regionalisme houdt in dat er decentralisatie plaats of plaats gevonden heeft in een land. Dit geldt voor het ontstaan van federalisme. Een ander punt van subnationaal regionalisme is devolutie. Devolutie is de overdracht van macht van de centrale overheid tot ondergeschikte regionale instellingen die, in tegenstelling tot federale instellingen, geen aandeel hebben in soevereiniteit.

Bij transnationaal regionalisme gaat het voornamelijk om  samenwerking of integratie tussen staten in dezelfde regio van de wereld. Desalniettemin vertonen beide vormen van regionalisme de vorm van een verhouding tussen de kern en de periferie en dus ook de krachten van eenheid en diversiteit. Een verschil zit in centralisatie, centralisatie binnen een systeem van transnationaal regionalisme kan leiden tot een proces van staatsvorming, waaruit een systeem van subnationaal regionalisme kan ontstaan. Een ander onderscheid tussen het subnationale en transnationale regionalisme kan duidelijk worden gemaakt door het feit dat de subnationale regio's soms een transnationaal karakter hebben en dat het overschrijden van grenzen en de relaties tussen staten kan beïnvloeden zoals de Koerden in het Midden-Oosten.

Een doorgaand probleem van regionalisme is het vaststellen wat nou een regio precies is. Het gaat hier dan voornamelijk om het karakter en de omvang van een regio. Vanaf het eerste gezichtspunt is een regio een onderscheidend geografisch gebied, ze worden duidelijk als we naar kaarten kijken. Een andere basis voor regionale identiteit is sociaal-cultureel. Hierbij wordt gekeken naar de taal, geloof, geschiedenis en andere overeenkomsten. Culturele identiteit is belangrijk voor de basis van een organisatie, zoals dat bij de EU liberaal-democratisch is.

Economische integratie heeft over het algemeen altijd geprobeerd om de samenwerking tussen landen die vroeger vijandig tegenover elkaar stonden of landen met weinig culturele overeenkomsten te ondersteunen. Dit is ook logisch want als samenwerkingsregio’s uitgingen van een cultureel gebaseerde basis dan moeten gebieden wel met elkaar samenwerken anders kunnen die regio’s niet gevormd worden.

Regionalisme neemt verschillende vormen aan van samenwerking met andere staten. Dit is onder te verdelen in drie soorten, namelijk: economisch, veiligheids, en politiek regionalisme. Economisch regionalisme prefereert grotere economische mogelijkheden door samenwerking tussen staten in een eenzelfde regio. Dit is de eerste vorm van regionale integratie. Dit economische regionalisme wordt mogelijk door vrijhandelsgebieden maar ze zorgen ook voor ‘customs unions’ en ‘common markets’. Veiligheidsregionalisme ziet graag samenwerking die leidt tot bescherming tegen een centrale vijand, een vijand van afstand of een buurland. Regionale integratie krijgt hierdoor meer de betekenis van veiligheidssamenleving. Dit komt voort uit twee redenen. Allereerst zoeken regionale lichamen een samenwerking wat zal leiden tot vrede door samenwerking waarin diepere niveaus van onafhankelijkheid en integratie oorlog tussen deze staten onmogelijk maakt. Een ander punt is de motivatie achter regionale samenwerking. Dit motief gaat namelijk over de protectie tegen een centrale vijand. Veiligheidsregionalisme is ook duidelijk medespeler in de trend van regionale vredeshandhaving. Politiek regionalisme zorgt ervoor dat staten in hetzelfde gebied hun waarden proberen te beschermen en daarbij hun imago te verbeteren en uiteindelijk een machtigere diplomatieke stem te laten horen.

De verschillen tussen politiek, veiligheids en economisch regionalisme kunnen misleidend zijn. Een aantal regionale organisaties zijn opgesteld met een duidelijk doel voor ogen aan welke ze trouw zijn maar de meeste zijn een complex geheel van verschillende belangen dus politiek, veiligheid en economie door elkaar.

De neiging tot regionale samenwerking heeft een theoretische debat veroorzaakt, waarin integratie en institutievorming op internationaal gebied naar voren komt. Drie theorieën kwamen hierbij naar voren: federalisme, functionalisme, en neo-functionalisme.

Federalisme

Het federalisme is de eerste theorie over regionaal of globale integratie ontwikkeld door de politieke denkers als Hegel en Rousseau maar ook door de inspiratie die vrij kwam uit binnenlandse politiek als apparaat voor de spanningen tussen het centrum en de periferie. Het federalisme geeft als uitleg voor regionale of internationale samenwerking dat deze samenwerking ligt op een proces van bewuste besluitvorming door de politieke elite. De aantrekkingskracht van internationale federaties is dat ze beweren een oplossing te hebben voor endemische problemen van het staat systeem. De federalistische visie laat ook nog zien dat de vereniging tussen staten bereikt wordt omdat ze een systeem van gedeelde soevereiniteit tussen internationale en nationale lichamen delen. Dit noemt men de samengevoegde soevereiniteit.

Het federalistische denken leed al snel tot het ontstaan van het functionalistische denken.  De basis van het functionalisme is uitgelegd door David Mitrany: ‘form follows funtion’. Vanuit dit oogpunt werkt samenwerking alleen wanneer het gefocust is op speciale activiteiten/functies en als dit gebeurd door collectieve acties en niet door individuele staten. Dit veroorzaakt druk op het creëren van institutionele structuren die samenwerking mogelijk maken. Functionalisten hebben normaal gesproken hoge verwachtingen over de omvang van integratie en internationale samenwerking. Ze geloven dat politieke loyaliteit relatief makkelijk overgedragen kan worden van nationale staten naar nieuwe functionele organisaties. Het zwaktepunt van het functionalisme is dat het de bereidheid van staten overschat aan de hand van hun verantwoordelijkheden.

Uiteindelijk is uit beide definities het neo-functionalisme gekomen. Deze theorie wordt uitgelegd in het werk van Haas, neo-functionalisten erkennen de beperkingen van de traditionele functionele theorie. integratie wordt, volgens deze theorie, grotendeels bepaald door een erkenning van de groeiende onderlinge afhankelijkheid op economisch en andere gebieden. In plaats daarvan plaatst het grotere nadruk op de samenwerking tussen economie en politiek. Vanuit dit perspectief probeert functionele coöperatie transnationale kiesdistricten van de voorstanders voor betere coöperatie te creëren. Een dynamiek die leidt tot wijdere politieke integratie ook wel bekend als ‘spillover’.

Nieuw regionalisme

Nieuw-regionalisme is de opvolger van het regionalisme. Het nieuw-regionalisme heeft een duidelijk economische karakter en gaat voornamelijk uit van het creëren van economische handelsblokken. Een toename van economisch regionalisme in de jaren ’90 werd veroorzaak door variërende en vaak ongelijksoortige factoren. In de eerste plaats weerspiegelde het de wijder geaccepteerde export geleide economische strategieën in de ontwikkelde wereld zoals in eerste instantie Japan en daarna de Aziatische Tijgers. Als tweede punt, het einde van de Koude Oorlog, voormalige communistische landen zochten steun in de economische wereld. Dit gaf een boost en leidde tot ontwikkeling van deze landen. Het derde punt is de oprichting van de WTO en de grotere invloed van andere instituties met als doel globale economie, die door de regionalistische weg grotere invloed in multilaterale lichamen probeerden te krijgen. Het laatste punt is de acceleratie van globalisatie in de jaren ’80 en ’90. Regionalisme werd toen aantrekkelijk omdat snel groeiende kapitaal flows en een toenemende trend tegenover transnationale productiepatronen zorgden voor de levensvatbaarheid van de staat als een onafhankelijke economische eenheid.

Het economisch regionalisme heeft zich vaak defensief opgesteld, in sommige gevallen werd het protectionisme ingevoerd als gevolg van de verstoring van economie. Hierdoor kreeg Europa kritiek door zich op te stellen als fort. Desalniettemin heeft het nieuw-regionalisme zich laten motiveren door competitieve impulsen en niet door protectionisme.

Verschillende unies

Het belangrijkste voorbeeld van het regionalisme in Azië is de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten(ASEAN). Het werd opgericht in 1967 door Brunei, Indonesië, Maleisië, de Filipijnen, Singapore en Thailand. Vietnam kwam er in 1995 bij, Laos en Birma in 1997 en Cambodja in 1999. De ASEAN is een product van de Koude Oorlog die gericht was op veiligheid maar nu verplaatst de focus zich naar samenwerking op economisch en handelsgebied. Dit leidde tot de oprichting van de ASEAN Free Trade Area in 1992. Deze kwam tegelijkertijd met de groei van het politieke regionalisme, die de nadruk had op ‘Aziatische waarden’. Het integratieproces kreeg een vernieuwingsimpuls na de Aziatische financiële crisis in 1997 en 1998. Er was noodzaak om samen te werken en om effectief te concurreren met stijgende grootmachten als China en India. ASEAN heeft getracht bredere regionale samenwerking te bevorderen, herbij werden het ASEAN Regional Forum en de Oost-Aziatische top opgericht. Maar de regionale integratie in Azië is niet alleen beperkt gebleven tot de ASEAN. De Shanghai Cooperation Organization, de SCO is opgericht in 2001. De SCO heeft activiteiten uitgebreid naar militaire, economische en culturele samenwerking.

De opmars van regionalisme in Afrika wordt tegengehouden door het gecombineerde effect van armoede, politieke instabiliteit, grensgeschillen en politieke en economische verschillen tussen Afrikaanse landen. Lang na de dekolonisatie kwamen de eerste vormen van regionale samenwerking naar voren. De Southern African Development Community (SADC) in 1992 vormde een van de eerste. Deze organisatie was toegewijd aan het verdiepen in economische integratie en het uitbreiden van de economische integratie en de politiek in speciale veiligheidsgebieden.

Echter de twee meest duidelijk voorbeelden van Afrikaans regionalisme zijn de Afrikaanse Unie(AU) en de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten(ECOWAS). De AU is een ambitieuze organisatie. Er is onzekerheid over de vraag of de AU zijn antiwesterse retoriek moet verlaten en meer moet bouwen op samenwerking met het Westen. De ECOWAS is de grootste subregionale organisatie van Afrika, die bestaat uit 16 staten en een gezamenlijke bevolking van bijna 200 miljoen. De impact ervan op de economische prestaties van de lidstaten is bijna te verwaarlozen, als gevolg van factoren zoals politieke instabiliteit en de wijdverbreide corruptie.

Noord & Zuid-Amerika hebben verschillende vormen van regionalisme gekend als gevolg van de geografische, culturele en politieke belangen van de sub-continentale regio's. Het belangrijkste voorbeeld is de NAFTA, een vrijhandelszone tussen Mexico, de Verenigde Staten en Canada. De NAFTA was bedoeld om de basis te leggen voor een breder economisch partnerschap met de gehele westerse wereld. Haar voornaamste doelstelling zijn de geleidelijke afschaffing van invoerrechten op landbouwproducten op verschillende producten. Zo krijgen banken en andere financiële markten makkelijke toegang tot andere staten. Het is  een intergouvermenteel besluitvormingsproces. Diepere problemen zijn de verschuiving van rijkdom, onderwijs en economische structuur tussen vooral de VS en Canada aan de ene kant en Mexico aan de andere kant.

Het meest belangrijke handelsblok in Zuid-Amerika is de Mercosur. Het was is een overeenkomst voor de economieën van Argentinië, Brazilië, Venezuela, Paraguay en Uruguay. Chili, Colombia, Ecuador, Peru en Boliva worden als geassocieerde leden gezien. De belangrijkste doelstelling van de mercosur zijn de handel onder de leden te liberaliseren en het oprichten van een douane-unie. Het diepere  probleem op lange termijn is de spanning die voortvloeien uit het feit dat Brazilië vergeleken met de andere landen een reus is.

De Europese Unie

Het Europese idee in het algemeen: de overtuiging dat, ongeacht de historische,culturele en taalkundige verschillen, Europa  een enkelpolitieke gemeenschap is. Zaken die geleid hebben tot het ontstaan van de EU zoals wij hem nu kennen zijn:

  • De noodzaak voor economische hervorming in het door oorlog verscheurde Europa door samenwerking en de oprichting van een grotere markt.

  • De wens om vrede te behouden door het continue oplossen van tussen Duitsland en Frankrijk.

  • De erkenning van het ‘Duitsland probleem’, dit zou opgelost kunnen worden door Duitsland te laten integreren in een breder Europa.

  • De wens om veiligheid te creëren vanwege de dreiging uit de Sovjet Unie.

  • De wens van de VS om een verenigd Europa te laten bestaan.

  • De geaccepteerde gedachte over een continentaal Europa en dat de soevereine natiestaat de vijand is van vrede en welvaart.

De EU

Om de EU te begrijpen moeten we eerst naar de structuur van de EU kijken en daarna de relatie met de rest van de wereld. Een van de moeilijkheden om de structuur van de EU te begrijpen is omdat het verschillende keren veranderd is. Ook het confederale imago van de EU is moeilijk vol te houden. In de eerste plaats beginnend met SEA en verder te gaan met de belangrijke verdragen, die leiden tot gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Als tweede punt, het recht in de EU bind alle staten. Dit is een wezenlijk verschil tussen de EU en andere internationale organisaties. Als derde punt, bepaalde bevoegdheden van de EU hebben uitgebreid ten koste van de nationale regeringen. Het resultaat is een politiek orgaan dat een complex mengsel is van intergouvernementele en supranationale elementen.

Beslissingen binnen het ‘nieuwe Europa’ zijn steeds meer gemaakt op de basis van ‘multilevel governance’, waarin het politiek proces subnationale, nationale, intergouvernementele en supranationale niveaus heeft samengevoegd tot een balans tussen de verschuiving in de betrekkingen tot verschillende issues.  

Buitenland beleid EU

Hoewel het duidelijk is dat de EU een buitenlands beleid heeft, is de omvang van haar internationale ‘actorness’  een kwestie van veel discussie. Het meest cruciale gebied is hier de defensie en buitenlandse politiek.

 Het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid heeft een aantal van de prestaties. Deze houden de inzet van tientallen missies van vredestroepen, politie officieren en burgers in, om onrustige delen van de wereld, waaronder Bosnië, Tsjaad, Oost-Congo en de provincie Atjeh in Indonesië rustig te houden.

 De belemmeringen voor het ontwikkelen van een effectief gemeenschappelijk buitenlands- en defensiebeleid binnen de EU zijn talrijk en divers. In de eerste plaats, zijn er permanente spanningen tussen de lidstaten die een 'atlanticus' benadering van het buitenlands beleid hebben. Ten tweede hebben de staten zich over het algemeen veel meer terughoudend opgesteld om de politieke integratie, in plaats van economische integratie te ondersteunen, en dit is vooral van toepassing op het geval van het buitenlands- en defensiebeleid. Het kerndoel van de staat is om te zorgen voor de 'hoge politiek' van veiligheid en overleving. Onafhankelijke controle over de buitenlandse en defensie zaken wordt alom beschouwd als de meest belangrijke dimensie van de staatssoevereiniteit. Ten derde is het vermogen van Europa om een doeltreffende externe aanwezigheid te ontwikkelen, lange tijd gehinderd door verwarring over wie de EU vertegenwoordigt. Ten vierde, een effectief gemeenschappelijk defensiebeleid vereist een niveau van financiering waarbij enkele lidstaten opnieuw bereid zijn om te ondersteunen, met name sinds de wereldwijde financiële crisis van 2007-09 is dit moeilijk. Het moet ook een standaardisatie van materieel hebben en een enkele, geharmoniseerde defensie-industrie. Dit is moeilijk te bereiken en zal daarom waarschijnlijk niet te bereiken zijn.

Europese integratie

Sommigen beweren dat het einde van de EU slechts een kwestie van tijd is. In deze visie, de mate van diversiteit binnen de EU, in termen van geschiedenis, tradities, taal en cultuur, de EU nooit een macht van capaciteit van de natiestaat kan worden om politieke trouw te wekken en effectief te handelen op het wereldtoneel. Er zijn echter twee problemen die bijzonder problematisch leken. Dit zijn de problemen van de eenentwintigste eeuw. De eerste is de uitbreiding van de EU en de gevolgen ervan. Een belangrijk deel van het succes van het vroege proces van Europese integratie kwam voort door het feit dat de oorspronkelijke zes bij elkaar gebonden waren door sterke historische, politieke en economische factoren, maar ook door de allesoverheersende wens om vrede en stabiliteit tussen Frankrijk en Duitsland te verzekeren en de wens van kleinere, naburige staten deel te laten nemen aan de voordelen die kunnen voortvloeien uit Frans-Duitse toenadering.

De tweede belangrijke uitdaging voor de EU is meer economisch dan politiek. Hoewel de economische Unie, in onderling overleg, al meer dan succesvolle politieke unie is, zijn er redenen om te geloven dat het voortdurende economische succes van de EU nog niet zeker is. Het EU-aandeel in de wereldhandel en de productie zijn ingesteld af te nemen, een trend op grote schaal in verband met de bepaling van de invloedrijke lidstaten om sociale bescherming en sociale voorzieningen te behouden in de achtergrond van groeiende mondiale concurrentiedruk.

Hoofdstuk 21: Waarom theorie er toe doet

Theorie is onvermijdelijk in de studie over mondiale politiek. Theorie is nodig omdat feiten niet voor zichzelf spreken. Theorie is belangrijk, maar waarom? De belangrijkste inhoudelijke theorieën met betrekking tot mondiale politiek zijn behandeld in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk wordt het belang van de theorie uitgelegd vanuit een ander doel. Het doel is te onderzoeken hoe en in hoeverre de theorie een bijdrage levert aan het begrip van de mondiale politiek. Een indicatie van de rol en het belang van theorie kan worden verkregen door op het verschil tussen een academische studie en journalistiek te reflecteren.

Journalistiek heeft als doel te verslaan wat er gebeurd, met als doel antwoorden te krijgen op vragen. In contrast staat de academische studie, welke meer is gericht op reflectie en analyse. Het is niet alleen bezig met de oppervlakte, maar ook met de diepere lagen die eronder liggen. De theorie is nodig om deze lagen boven te krijgen en te bestuderen. Theorie laat analyse toe, maar is ook toepasbaar voor uitleg, interpretatie en evaluatie.

Het gebruik van theorie

De academische studie over internationale politiek is weergegeven in de geschiedenis door theoretische ontwikkelingen. In de nasleep van de Eerste Wereldoorlog werden deze ontwikkelingen gedomineerd door liberaal internationalisme en de pogingen om de wereld te verbeteren door het bederfelijke van de oorlog te vergeten. In de jaren die de Tweede Wereldoorlog inluidden, ontstond er steeds meer kritiek op dit liberale internationalisme. Hierdoor ontstond er een groot debat tussen liberalen en realisten. Gedurende de Koude Oorlog was die debat ruimschoots in het voordeel van de realisten. Na de val van het communisme en het einde van de Koude oorlog zijn internationale theorie significant verbeterd, maar ook meer gefragmenteerd. Dit laatste komt door een groeiende interesse in een serie van nieuwe theorieën, waaronder het constructivisme, postkoloniale theorieën, poststructuralisme en groene politiek. Al deze ontwikkelingen hebben laten zien dat theorie niet enkel één functie heeft, maar een breed scala aan functies, waarvan de volgende de belangrijkste zijn:

  • Analyse en uitleg van gebeurtenissen

  • Het verruimen en/of verscherpen van onze blik

  • Het definiëren van onze ethische horizon

  • Het verstrekken van een leidraad voor actie

Analyse en uitleg van gebeurtenissen

Theorie is in haar meest normale vorm een analytische handleiding. Niet alleen worden gebeurtenissen beschreven, maar ook word er uitgelegd waarom bepaalde gebeurtenissen plaats vinden. Theorieën doen dit door middel van de causaliteit. Causaliteit is de relatie tussen een gebeurtenis(de oorzaak) en een andere gebeurtenis( het effect). Laatstgenoemde gebeurtenis is een gevolg van de eerste. Door het blootleggen van causale relaties, schept men order en vorm in een wereld die anders lijkt te bestaan uit een reeks willekeurige gebeurtenissen.

Voor theoretici die structuur in plaats van agentschap benadrukken, is causaliteit soms uitgewerkt tot 'wetten' van sociale of politieke ontwikkelingen, wat suggereert dat de sociale wetenschappen lijken op de natuurwetenschappen omdat ze gekenmerkt worden door onvermijdelijke en voorspelbare patronen van gedrag. Een tendens als deze wordt vaak geassocieerd met orthodox Marxisme en het geloof dat de geschiedenis zich ontwikkelt door een serie van voorspelbare stadia en is voorbestemd om uit te monden in de oprichting van een klasseloze, communistische maatschappij. Dit is een vorm van determinisme.

Het verruimen en/of verscherpen van onze blik

De eerste twee functies van theorie zijn geassocieerd met verklarende theorie: Theorie dat de waarde en inhoud van gebeurtenissen een betekenis wil geven en wil ontwikkelen door het bevorderen van algemene causale proposities. Het kan gebruikt worden om 'hard' bewijs te testen. Wanneer theorie word gebruikt als het verruimen en/of verscherpen van onze blik, de theorie in kwestie is interpretatieve theorie: Theorie dat zin legt in gebeurtenissen en kwesties, in een poging de wereld te begrijpen in plaats van uit te leggen. Interpretatieve theorie benadrukt dat menselijke reflectie een sociaal proces is. De vraag is waarom we deze theorie nodig hebben om onze blik te verruimen en/of the verscherpen. De eerste reden is dat als we de wereld proberen te zijn zoals het is, we alleen zien wat we verwachtten te zien en wat we denken te zien. Alle observaties is in dit geval selectief. Het voordeel van deze theorie is dat we alert worden gemaakt op onderlinge relaties, structuren en processen die we eerst niet zagen. De tweede reden is dat deze theorie ons bewust kan maken van (verborgen) vooroordelen. De keuze tussen een blik op de wereld dat is onderbouwd door een theorie en blik dat is anti theoretisch is een mythe. Alle percepties zijn onderhevig aan interpretaties.

Het definiëren van onze ethische horizon

In de vierde functie is de theorie in mindere mate verbonden met het begrijpen en verklaren van gebeurtenissen, maar meer in hoe we reageren in termen van ethiek en emotie. Dit is het gebied van de normatieve theorie. Hoewel de empirische en normatieve theorievorming van elkaar lijken te verschillen, de eerste houd zich bezig met feiten en de tweede met waarden, zijn ze in de praktijk toch nauw verbonden. Alle grote theorievormingen over internationale of mondiale politiek hebben zowel empirische als normatieve afmetingen. Het is moeilijk voor te stellen dat theorievormingen over mondiale politiek enkel empirisch of enkel normatief zijn. Sociale activiteiten in welke vorm dan ook brengen morele vragen met zich mee omdat het consequenties heeft voor mensenrechten. Men wordt gedwongen om de activiteiten te reflecteren aan de hand van een aantal sociale overeenkomsten en vanuit hieruit de balans op te maken wanneer iets goed of fout is.

Het verstrekken van een leidraad voor actie

In de laatste functie is de theorie voorschrijvend: Een uiteenzetting van hoe we moeten handelen in de wereld. Op deze manier word de theorie stevig aan de praktijk verbonden. Normatieve theorie wordt gebruikt om een een gewenste uitkomst vast te stellen, gebaseerd op de evaluatie van goed en slecht. Verklarende theorie wordt vervolgens gebruikt om te kijken naar de causale relaties , hoe kan de gewenste uitkomst worden uitgevoerd.

Het gat tussen theoretici en beoefenaars van internationale politiek is groter gegroeid sinds de Koude Oorlog. Dit komt onder andere door de opkomst van nieuwe theorieën zoals het constructivisme, de kritische theorie en het feminisme. Het idee om geïnformeerd te worden door theoretici is minder aantrekkelijk geworden. De theorie is tevens meer een rol gaan dienen van interpretatie dan die van verklarend. Theorie wordt soms ook gezien als een praxis.

Welke theorie is het beste?

Wat is de eigenschap van een goede theorie? Kunnen theorieën betekenisvol worden vergeleken met elkaar, en op welke basis?

Thomas Kuhn, een Amerikaanse natuurkundige en wetenschapsfilosoof beargumenteert in zijn boek The Structure of Scientific Revolutions (1962), dat elke poging om aan te tonen dat de ene theorie beter is dan de ander een zinloze oefening is. Kuhn stelt dat de geschiedenis van de wetenschap is gekarakteriseerd door een afwisseling van revolutionaire en normale fasen. In de eerste plaats betekent niet dat er vooruitgang word geboekt op het vlak van accumulatie en kennis als er concurrentie is tussen rivaliserende theorieën, omdat protagonisten vooral bezig zijn met het oprichten van theoretische dominantie. Ten tweede bereikt een paradigma(*) overwicht op zijn rivalen, echter, de voorraad van kennis is in staat om het te verhogen, speelt het zich enkel af binnen de parameters van de gevestigde paradigma. Met als gevolg dat er geen externe of objectieve criteria is waartegen rivaliserende intellectuele kaders kunnen worden geëvalueerd. Rivaliserende theorieën zijn daarom onmeetbaar.

De standaard criteria die worden gebruikt in de sociale wetenschappen om een goede theorie the karakteriseren zijn de volgende:

  • Correspondentie met de werkelijkheid

  • Een krachtige verklaring

  • Spaarzaamheid en elegantie

Correspondentie met de werkelijkheid

De ultieme test van een theorie is om te kijken hoe het de verschillende gebeurtenissen uitlegt. Dit wordt gedaan aan de hand van de correspondentie theorie van de waarheid. De theorie neemt proposities enkel als waar aan als ze overeenkomen met de feiten.

Een krachtige verklaring

Sommige theorieën zijn effectiever in het verklaren van gebeurtenissen dan andere. Maar waar bestaat het vermogen tot een krachtige verklaring uit? Een krachtige verklaring bestaat niet enkel uit een eenzijdige of recht-toe-recht-aan verklaring, maar is een een variëteit van kwaliteiten. Deze omvatten de omvang en de complexiteit van gebeurtenissen die een theorie kan verklaren. Goede theorieën hebben vaak een hoog niveau van algemeenheid; ze hebben meer waarde omdat ze een aanzienlijke ruimte hebben en niet alleen van toepassing zijn op bepaalde gebeurtenissen of specifieke omstandigheden. Effectieve verklaringen worden vaak gezien een voorspellende kracht, omdat ze een voller en meer gedetailleerd verslag maken van de waarschijnlijke toekomstige ontwikkelingen. In die zin zijn verklaringen en voorspellingen parallel aan elkaar, beide bestaan uit een set van causale relaties. Een krachtige verklaring kan soms worden gekoppeld aan de interne vruchtbaarheid van een theorie, het vermogen van een theorie te worden verfijnd en uitgebreid om een breder scala van verschijnselen te maken, of haar vermogen om een stroom van interessante vragen te genereren.

Spaarzaamheid en elegantie

Goede theorieën zijn vaak schaars of worden als reserve genomen. Een vaak herhaald advies aan theoretici is om het simpel te houden. Een spaarzame theorie, vooral een die elegant is in de zin van dat het eenvoudig en intellectueel aangenaam is, heeft het voordeel dat het duidelijk, beknopt en begrijpelijk is. Voorbeelden van spaarzame theorieën zijn de rationale keuze theorie en neorealisme. Individuele personen worden gezien als de basis van de analyse en zijn rationeel, efficiënt en instrumenten om het nut te maximaliseren.

Spaarzaamheid in theoretiseren is geenszins een eenduidig goed. Hoewel beknoptheid en elegantie een theorie aantrekkelijker maken als een verklarend apparaat, doen ze dit alleen door het niveau van abstractie te verhogen van de theorie. Aan de andere kant is eenvoud slechts van waarde in theorievorming als de realiteit die wordt geanalyseerd zelf eenvoudig is, iets dat zeer zelden van toepassing is op het gebied van de mondiale politiek. Daarom zijn eenvoudige theorieën van beperkte waarde in het verklaren van complexe realiteiten.

De discussie over theorie

De opkomst van nieuwe richtingen in theorievorming zoals het constructivisme, het feminisme, het poststructuralisme, etc. heeft niet alleen een breder en meer gefragmenteerd landschap gecreëerd waarbinnen de theorievorming zich afspeelt, maar heeft ook de reflectie geïntensiveerd over de aard en de rol van de theorie zelf. Dit is het gebied man de meta-theorie: Een theorie dat de filosofische aannames dat onder de theorie ligt reflecteert. Het houd zich voornamelijk bezig met ontologie, epistemologie en methodologie.

De belangrijkste discussies over theorie in de studie over wereldproblematiek zijn:

  • Zijn paradigma's verhelderend of belemmerend?

  • Hoe kan de link gelegd worden tussen wat er werkelijk is( de realiteit) en hoe het zou moeten zijn( utopie)?

Zijn paradigma's verhelderend of belemmerend?

Zoals al eerder genoemd in dit hoofdstuk is een van de speerpunten van Thomas Kuhn(1962) in de geschiedenis van de wetenschap dat alle kennis gekaderd moet worden in een specifieke paradigma. De waarde van paradigma's is dat ze ons helpen om de zin te zien van wat anders een ondoordringbare, complexe realiteit is. Ze definiëren de punten die belangrijk zijn om te bestuderen en besteden bijzondere aandacht aan significante trends, patronen en processen. Op deze manier trekken ze de aandacht naar relevante vragen en onderzoekslijnen en hoe de uitkomsten op een intellectuele manier dienen te worden geïnterpreteerd. De zoektocht naar kennis kan nieuw leven worden ingeblazen door een paradigmaverschuiving.

Een paradigma kan echter ook tunnelvisie bevorderen en de intellectuele vooruitgang belemmeren. Ze kunnen onze visie beperken, we zien dan enkel wat onze 'favoriete' paradigma ons laat zien. Paradigma's hebben de neiging om conformiteit onder studenten en wetenschappers

te genereren waardoor ze niet in staat zijn, of niet bereid zijn, om buiten de huidige dominante of modieuze paradigma te denken.

Het gebied van de mondiale politiek accentueert de nadelen van paradigma's omdat het veelzijdig en multidimensionaal is. Dit zorgt voor een overbelasting van de capaciteit van een paradigma om het geheel te vangen. Een kritische benadering als deze over het 'paradigma denken' is mogelijk het verst genomen door postmoderne theoretici.

Postmodernisme

Postmodernisme is een controversiële en verwarrende term die voor het eerst werd gebruikt om experimentele bewegingen in de westerse kunst, architectuur en culturele ontwikkelingen in het algemeen te beschrijven. Als instrument van sociale en politieke analyse benadrukt het postmodernisme de verschuivingen van de samenlevingen. Gestructureerd door industrialisatie en klassensolidariteit ontstaan er steeds meer gefragmenteerde en pluralistische 'informatie samenlevingen', waarin individualisme klasse, religie en etnische loyaliteiten vervangt. In filosofische termen onderscheidt het postmodernisme zich vooral door haar afwijzing van het idee van absolute en universele waarheid. In plaats daarvan plaatsen postmodernisten de nadruk op discours en debat, omhelzen pluralisme en verschil om ze niet uit te bannen of te overwinnen.

Het centrale thema van het postmodernisme is neergezet door Jean-Francois Lyotard(1984),een Franse filosoof. Hij maakte gebruik van de zogenaamde metanarratives.

Als paradigma's intellectuele gevangenissen zijn, wat betekent dit dan? Zijn we in staat om over of achter de paradigma's te denken? In termen van globalisering in de mondiale politiek is het uiterst onaannemelijk dat een enkele paradigma het laatste woord zal hebben over dit thema. Deze paradigma's zullen meer of minder relevant, of meer of minder overtuigend zijn, in relatie tot een aantal kwesties dan anderen. Als een paradigma niet alleen in staat is om een volledige uitleg te geven van de bijna oneindige complexe realiteiten, kan de dialoog over cross-paradigma uitkomst bieden aan het vooruitzicht van een vollediger en duidelijker beeld van mondiale politiek. Echter, zolang paradigma's overleven is de dialoog tussen de paradigma's enkel constructief wanneer er aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:

  1. Concurrerende paradigma's moet voldoen aan de eis dat ze beide meetbaar zijn op dezelfde gronden.

  2. De dialoog moet worden gevoerd met een open geest in plaats van een wedstrijd. En acceptatie dat iemands gekozen paradigma niet verkeerd kan zijn.

Utopisme

Een utopie is letterlijk een idee van een perfecte samenleving. Utopisme wordt vaak gebruikt als een pejoratieve term, dat misleiding of fantasievol denken impliceert, een geloof in een onrealistisch en onhaalbaar doel.

In de tweede plaats zijn er vanaf de jaren zestig pogingen gedaan om een wetenschap van de internationale politiek te ontwikkelen waardoor het idee dat de feiten goed te onderscheiden zijn van waarden versterkt wordt. Dit suggereert dat de zoektocht naar de waarheid niet mag worden besmet door ethische overwegingen.

Sinds de jaren tachtig kreeg de normatieve theorie opnieuw bekendheid, mede als gevolg van frustratie met de amorele theorieën over machtspolitiek die de Koude Oorlog had gedomineerd.

Realistische utopie

Een ideale maatschappij waarvan de leden genieten van rechtvaardige en vreedzame betrekkingen, maar die voldoende dicht bij de realiteit staan om haalbaar te zijn.

De notie van een realistische utopie kan een verzoening tussen normatieve theorie en empirisch-gebaseerde verklarende theorie teweeg brengen. Realistische utopieën zullen echter tussen wal en schip belanden omdat aan de ene kant ze zo utopisch zijn dat ze politiek onhaalbaar zijn, of zo realistisch dat de moraal wordt aangetast.

Hoofdstuk 22: Voorstelling van de mondiale toekomst

 Bepaalde theorieën kunnen ons helpen om de wereld beter te begrijpen. Maar zoals in voorgaande hoofdstukken ook is aangetoond, hebben deze theorieën bepaalde beperkingen in het voorspellen van de vorm en inhoud van de mondiale politiek. Een bruikbare handleiding is het aanreiken van bepaalde voorstellingen die door politieke analisten of commentatoren zijn voorgesteld. Er zijn een aantal kernpunten opgesteld door de auteurs van het boek:

  • In welke zin helpen deze voorstellingen om de realiteit te begrijpen?

  • Welke rol spelen de voorstellingen in de mondiale politiek?

  • Welke voorstellingen zijn het meest invloedrijk in de moderne mondiale politiek?

  • Wat zijn de sterke en zwakke punten van deze voorstellingen?

  • Kunnen voorstellingen helpen om de mondiale toekomst te ontdekken?

  • Is het mogelijk om de toekomst te weten?

De auteurs proberen deze vragen zo goed mogelijk te beantwoorden in dit hoofdstuk. Als eerste kijken ze naar de voorstellingen en de realiteit.

Een voorstelling is een vertegenwoordiging of gelijkenis van een individu, een groep of een “ding”. Bij een “ding” kan er gedacht worden aan een instituut, een event, een systeem, etc. Als zodanig zijn de beelden niets meer dan illusies of constructies in onze geest. De beelden of voorstellingen kunnen echter een belangrijke rol spelen in het opbouwen van kennis en inzicht door het opleggen van betekenis op een anders vormeloze werkelijkheid.

Voorstellingen kunnen belangrijk zijn in het vormgeven van zowel de manier waarop mensen zichzelf zien en hoe ze de ander zien. Dit is goed te zien in relatie tot nationalisme en de rol van het nationale beeld. Het nationale beeld speelt een cruciale rol in bepaalde processen zoals het oplossen van conflicten en vredesovereenkomsten . Het is de voorstelling van de vijandigheid of vriendelijkheid van een land, niet de daadwerkelijke vijandigheid of vriendelijkheid.

Kenneth Ewart Boulding(1910-1993) was een Brits-Amerikaans econoom. In 1956 schreef hij het boek ' The image: Knowledge in Life and Society'

Volgens Boulding is de voorstelling gezien worden als een totale cognitieve, affectieve en evaluatieve structuur van de gedrags-eenheid. Zowel in effect, de interne blik en de omgeving waarin het opereert.

Nationale voorstellingen kunnen veranderen door overheden en politieke leiders, die de nationale politiek kunnen veranderen, aanpassen, verbeteren of verslechteren. Het proces van internationale voorstellingen komt vaak naar boven in grote internationale evenementen zoals de Olympische Spelen en recent: Het Wereldkampioenschap Voetbal. Het organiserende land doet er alles aan om hun internationale gasten te laten zien wat voor mooi en goed land ze zijn. Dit gaat gepaard met herstructureringen van de infrastructuur, het verminderen van criminaliteit en door een gastvrije opstelling.

Tegenstrijdige beelden van de mondiale toekomst

Beelden en voorstellingen zijn niet alleen van belang in het structureren van hoe landen met elkaar omgaan en hoe ze vraagstukken zoals oorlog en vrede aanpakken. Ze worden ook gebruikt als bredere verklarende handvatten en grafische manieren van het benadrukken van belangrijke trends en ontwikkelingen in de mondiale politiek. Debatten over mondiale politiek hebben zich steeds meer georiënteerd op beelden en contra-beelden met als doel het verstrekken van een verleidelijk nette manier van het inkapselen van waar men staat met betrekking tot grote vraagstukken. Hoewel er geen betrouwbare criteria bestaan voor het bepalen van het relatieve belang van deze beelden, is het wel mogelijk om een aantal van de meest invloedrijke beelden te benoemen:

  • Een wereld zonder grenzen

  • Een democratische wereld

  • Beschavingen in conflicten

  • Een Chinees tijdperk

  • De groei van de internationale gemeenschap

  • De dreiging van een milieuramp

De auteurs zetten de bovenstaande punten stap voor stap uiteen.

Een wereld zonder grenzen

De voorstelling van een wereld zonder grenzen legt het idee vast van een hyperglobalistisch model van globalisering. Het laat de globalisering zijn als een diepgaande, revolutionaire set van economische, culturele, technologische en politieke verschuivingen dat dramatische implicaties heeft voor een staat en conventionele noties van soevereiniteit. Het beeld ondermijnt in zekere zin de capaciteit van de nationale politiek die verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt binnen hun grenzen. Een wereld zonder grenzen zal eruit zien als een wereld van mondiale verbondenheid en versnelde interdependentie. In een wereld zonder grenzen zal er een in elkaar grijpende wereldeconomie het vooruitzicht van welvaart creëren. Economische grondstoffen zullen gebruikt worden waar het het meest nodig is en waar het effectief zal worden gebruikt. De politieke implicaties van een wereld zonder grenzen zal niet minder significant zijn. In het bijzonder, in lijn met de ideeën van commercieel liberalisme zorgen wereldwijde vrijhandel, transnationale productie en trans-wereld investeringsstromen voor een vooruitzicht van een brede en duurzame vrede.

Maar er komt natuurlijk de vraag hoe overtuigend dit beeld is. Het grootste probleem van het hyperglobalistisch model van de wereldpolitiek is dat de mate waarin de opmars van de globalisering de staten verzwakt en de nationale grenzen irrelevant maakt. Het overdrijft de mate. Landen zijn getransformeerd door de voorwaarden van de geavanceerde globalisering; ze zijn niet in de vuilnisbak van de geschiedenis gegooid. Globalisering kan landen versterken zoals te zien is bij Rusland en China. Verder is het idee van een wereld zonder grenzen die gekarakteriseerd zou worden door harmonie, vrede en welvaart, een idee waar men vraagtekens bij kan zetten. Twee redenen: In de eerste plaats heeft globalisering een culturele en politiek terugslag opgewekt, wellicht als gevolg van politieke en culturele grenzen aan de globalisering. Dit blijkt uit de mate waarin de opkomst van het etnisch nationalisme en religieus fundamentalisme is opgetreden als een reactie tegen de instelling van vreemde en bedreigende waarden en praktijken. In de tweede plaats is het geenszins duidelijk dat een wereld zonder grenzen garant staat voor deelname aan een stijgende maar gedeelde welvaart. In plaats daarvan hebben economische systemen die op de markt gebaseerd zijn altijd structurele verschillen gegenereerd. Het is aannemelijk dat een overgang van nationaal kapitalisme naar het globale kapitalisme deze verschillen zullen hervormen in plaats van ze helemaal af te schaffen.

Een democratische wereld

De voorstelling van een democratische wereld heeft haar fundering in republikeins liberalisme, en heeft een geschiedenis dat herleid kan worden naar de zeventiende en achttiende eeuw waarin ideeën werden ontwikkelt over een contractuele basis van overheidsmacht. In de moderne versie gaat het over een zogenaamd onweerstaanbare trend ten gunste van democratisch bestuur en tegen autocratie en autoritarisme. Democratie staat gelijk aan rust en vrede. Het idee dat het systeem van een staat wordt getransformeerd in het voordeel van de democratie heeft echter ook kritiek opgeleverd. De Oost-Europese Revolutie van 1989-1991 ontketende oude haatgevoelens waarvan het verscheurde Joegoslavië een voorbeeld is. Het einde van een dictatuur zal niet vlekkeloos overgaan in een democratie. Een ander punt van kritiek is dat er vormen van democratische vrede zijn in niet-democratische landen zoals Rusland en China. Zij demonstreren dat autoritarisme bepaalde voordelen kunnen hebben over democratie. Voorbeelden zijn het succes van het kapitalisme in een economisch model met een sterke markt. Autoritaire staten hebben een betere positie dan democratische staten om harder beleid te voeren om bijvoorbeeld de klimaatveranderingen tegen te gaan.

Beschavingen in conflicten

Het idee van beschavingen in conflicten ontstond in de nasleep van de Koude Oorlog. Samuel P. Huntington,(1927-2008) is een Amerikaans politicoloog die een proefschrift schreef waarin de bewering werd gedaan dat de wereld in de eenentwintigste eeuw zal worden gekarakteriseerd door toenemende spanningen en conflicten, maar dat deze conflicten cultureel bepaalt zijn en niet vanuit een ideologie, politiek of economie. Hij beschrijft dit in zijn bekenste werk :TheClash of Civilizations . Een nieuw tijdperk van de wereldpolitiek zou daarom ontstaan waarin de beschaving de primaire kracht is, een beschaving die de cultuur uitvergroot. Huntington spreekt van een opkomende wereld van beschaving waarin negen grote beschavingen deel van uit maken: Het Westen, China, Japan, Hindoe, Islam, Boeddhist, Afrika, Latijns-Amerika en Orthodox-Christelijk. Huntington stelt dat, als deze beschavingen gebaseerd zijn op onverzoenlijke waarden, rivaliteit en conflicten tussen elkaar, het onvermijdelijk is dat er een gevaar ontstaat van conflict tussen China en het Westen en het Westen en de Islam. Ook wijst hij op de mogelijkheid van conflict tussen het Westen en 'de Rest', eventueel onder leiding van een antiwesterse alliantie van Confucianistische en Islamistische staten. Deze voorstelling van mondiale politiek heeft een nog grotere impact gekregen in de nasleep van '9-11' . Mondiaal of Islamistisch terrorisme was hierna breed geïnterpreteerd als een cultureel fenomeen, een voorbeeld van de groeiende vijandigheid tussen de Islam en het Westen.

Een Chinees tijdperk

De twintigste eeuw is over het algemeen geportretteerd als het 'Amerikaanse tijdperk' in een poging om de hegemonie van de VS te duiden, eerst na de Tweede Wereldoorlog als de leidende staat van het kapitalistische Westen, en na de Koude Oorlog als de enige overgebleven supermacht. In de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw zien we een duidelijke verschuiving van de VS naar Azië, en met name China. Dit is vaak getypeerd als het 'Chinese tijdperk'. De belangrijkste basis voor dit beeld is China's opmerkelijke staat van duurzame economische groei. De opkomst van China's economie is ook geëvenaard door het groeiende diplomatieke zelfvertrouwen en de ontluikende structurele macht. Het beeld van het Chinese tijdperk word echter geassocieerd met twee zeer verschillende ideeën. Het eerste idee is de groei van China gelinkt aan het vooruitzicht van de geïntensiveerde internationale conflicten en een grotere kans op oorlog. Er wordt beweerd dat een overdracht van hegemonie bijna nooit vredevol verloopt. Het tweede idee is dat het Chinese tijdperk rustig en vredig is. Zulke verwachtingen zijn voornamelijk ingegeven door de overtuiging dat de globalisering de staten veranderd in kwesties als het nationaal belang en de interactie met de andere staten. In deze visie is China een wereldwijde hegemonie van een nieuw soort, één die permanent bereid is om de economische overweging boven de strategische overweging te plaatsen. Niettemin kan het idee van de onverbiddelijke opkomst van China, die in beide ideeën ten grondslag ligt, kan dit een waanidee zijn. Het proces start vanuit een zeer laag niveau en laat China nog jaren achterliggen met betrekking tot de VS als het gaat om technologische en militaire macht. Daarnaast is er geen enkele garantie dat de economische groei van China zal blijven stijgen.

De groei van de internationale gemeenschap

Het idee van een internationale gemeenschap is ontstaan in de notie van een internationale samenleving. De belangrijkste stelling van moderne theoretici over de moderne samenleving is dat, terwijl de staten egoïstisch zijn en zoeken naar macht, er relaties worden opgebouwd onderling om gestructureerd te worden, in belangrijke mate door culturele cohesie en sociale integratie. Het internationale systeem is een samenleving van staten en niet een systeem van staten. Het beeld van de internationale samenleving gaat een stap verder in dit proces in de zin van waar de samenleving patronen suggereert van regelmatige interactie tussen haar leden, een gemeenschap impliceert banden van genegenheid en wederzijds respect. De term internationale gemeenschap creëert daarom het beeld van een verzameling van staten in onderling overleg, handelend als een uniforme entiteit. De vraag blijft of de groei van de internationale gemeenschap zal blijven groeien en of het een betere en veilige wereld zal opleveren.

De dreiging van een milieuramp

Sinds lange tijd al pleiten milieuactivisten dat de wereld slaapwandelt in een ecologische ramp. Ontbossing en het verlies van regenwouden, vervuiling van de oceanen zijn een paar voorbeelden van de lijst met milieuvervuiling. De belangrijkste is echter de opwarming van de aarde, verandering in klimaat. Er zijn twee grote obstakels die voorkomen dat de internationale gemeenschap effectief actie onderneemt. De eerste is het intrinsieke probleem dat individuele staten hun nationaal belang voorop stellen voor het algemene belang van de internationale gemeenschap. Dit is nog een groter probleem wanneer er spanningen tussen de verschillende staten zijn. Het tweede obstakel is de enorme omvang van de taak en de kosten wat het met zich meebrengt op politiek, economisch en persoonlijk gebied. Er moet een wereldwijde bezuiniging plaatsvinden om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan. Dit betekent dat er een wereldwijde herstructurering moet komen van de verschillende mondiale economieën. Milieuactivisten zeggen echter als deze obstakels niet worden opgelost dit catastrofale gevolgen zal hebben voor de aarde: smelten van de polen waardoor er meer overstromingen zullen plaatsvinden en aan de andere kant langere en extreme gebieden van droogte en hitte.

Een onvoorspelbare toekomst?

Tot slot, voorstellingen zijn geen voorspellingen, zelfs als deze voorstellingen zeer aannemelijk worden geacht. De toekomst is onvoorspelbaar omdat de statistieken van de huidige trends altijd onjuist zijn. Volgens de auteurs wijken trends onvermijdelijk af van hun koers. Bovendien is onze kennis van het heden beperkt. Hoe acuter het probleem, hoe groter de schaal van ons denken. Dit impliceert dat de toekomst van de mondiale politiek onvoorspelbaar is en moet blijven.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Vacatures bij JoHo

Ben jij secuur, zelfstandig en op zoek naar een bijbaan die flexibel naast je studie past?

Kom dan JoHo ondersteunen bij de administratie van de internationale verzekeringen en activiteiten

Interesse? Meld je dan hier aan

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting: Essential readings in world politics

Samenvatting: Essential readings in world politics

Deze Samenvatting bij Essential Readings in World Politics (Mingst) is geschreven in 2014 en gedoneerd aan WorldSupporter


Hoofdstuk 1: Verschillende benaderingen binnen Internationale Betrekkingen

1.1: J. Snyder: “One World, Rival Theories

Snyder begint zijn historische analyse over de verschillende IB-theorieën door te stellen dat de aanslagen van 9/11 voor een revolutie binnen de studie van Internationale Betrekkingen en zijn theorieën hebben gezorgd. Het was namelijk zo dat geen enkele bestaande IB-theorie de aanslagen volledig heeft zien aankomen of heeft kunnen voorspellen. In plaats van deze theorieën te verwerpen hebben theoriemakers de theorieën aangepast, zodat deze ook representatief zijn voor de huidige tijd.

In deze tekst wordt een overzicht van de drie belangrijkste IB-theorieën gegeven en wordt uitgelegd in hoeverre deze theorieën de beslissingen van besluitvormers kunnen beïnvloeden. Deze drie theorieën zijn door politicoloog Stephen M.Walt in “One World, Many Theories” al eerder uiteengezet en behandeld. Dit is de studie waar Snyder zijn artikel op baseert. Walt’s drie dominante theorieën binnen IB zijn: realisme, liberalisme en een geupdate versie van idealisme die hij constructivisme noemt. Walt stelt dat deze theorieën vorm geven aan zowel de publieke discourse als de politieke analyse.

Deze theorieën worden door beleidsmakers, bestuurders en sprekers tijdens lezingen gebruikt om oplossingen aan te dragen voor dilemma's over globale veiligheid. Als voorbeeld gebruikt Snyder de uitspraken van George Bush, Condoleezza Rice en John Kerry over de War on Terror. Hierin komt naar voren dat Bush zijn beleid bestempelt als een mix van het pragmatisch realisme en de Wilsoniaanse liberale theorie.

De drie theorieën beïnvloeden tevens het denken van intellectuelen die de academische ideeën omtrent IB-theorieën overbrengen op en verspreiden onder een groter publiek. Als voorbeeld wordt hier de polemiek tussen columnist Charles Krautheimer en politicoloog Francis Fukuyama gegeven. Zij waren het niet eens over de implicaties van het Amerikaanse Irak-beleid.

Krautheimer had een liberale realistische houding (wat hij democratisch realisme noemde), was pro-Bush en een voorstander van de oorlogvoering. Fukuyama daarentegen vond dat Krautheimer en zijn volgers verblind werden door het idee dat geweld en het opleggen van democratie in Irak goede oplossingen waren en dat zij hierdoor niet zagen dat de oorlog weinig legitimiteit had.

Volgens de auteur is het vaak zo dat als de theorieën realisme, liberalisme en idealisme de arena van beleidsmakers en het publieke debat binnentreden, zij gebruikt worden om simplistische eenzijdige wereldbeelden te vormen. Hier staat tegenover dat indien de theorieën op een adequate manier gebruikt worden dit voor een subtiel en veelzijdig beleid kan zorgen.

 

Kort overzicht drie theorieën:
 

Het Realisme

  • Focust zich op het steeds verschuivende machtsevenwicht tussen staten.

  • Vindt dat macht pragmatisch bezien moet worden, maar dat te veel macht uitoefenen slecht kan zijn voor een land.
     

Het Liberalisme

  • Benadrukt de groei van het aantal democratieën en hoe de ontwikkeling van een democratie in sommige gevallen nogal chaotisch kan verlopen.

  • Belicht het coöperatieve potentiaal van oude lang gevestigde democratieën. Dit potentieel wordt vooral ten volste benut als men samenwerkt met effectieve instituties. Als keerzijde stelt het liberalisme dat gevestigde democratieën nogal de hardnekkige neiging hebben om ondemocratische landen te democratiseren. Vaak leidt inmenging (door o.a. het beginnen van een oorlog om een dictator af te zetten) tot chaos en geweld.
     

Het Idealisme (constructivisme)

  • Belicht zowel de veranderende normen omtrent soevereiniteit, mensenrechten en internationaal recht als de toegenomen potentie van religieuze ideeën binnen de politiek.

  • Benadrukt dat een consensus over waarden een solide fundament is voor een stabiele politiek. Het idealisme ziet ook in dat het bereiken van een consensus niet gemakkelijk zal zijn en kan leiden tot conflict onder verschillende groepen binnen de samenleving.

 

Elke theorie kan gebruikt worden om een complexe politieke situatie te leren begrijpen. Door de theorieën hiervoor te gebruiken kan men ook aannames doen over het buitenlandse beleid van een land.

Elke theorie controleert op zijn beurt weer de andere twee theorieën. Als men een van de drie theorieën gebruikt om een situatie te verklaren, zullen de andere twee theorieën tegenargumenten geven die het argument dat gefundeerd is op een gekozen theorie proberen te weerleggen. Hierdoor zullen de zwakke punten in het argument naar boven komen, waardoor deze kunnen worden benoemd en wellicht kunnen worden opgelost.

Vervolgens staat Snyder bij elke afzonderlijke theorie langer stil en licht deze nader toe. Er wordt telkens gekeken naar wat de kernwaarde is en hoe de theorie zich staande weet te houden in een wereld na de aanslagen van 9/11. Verder wordt er ook ingegaan op de historische ontwikkeling van de theorie. Als eerste is het realisme aan de beurt en wordt de vraag gesteld of het realisme eigenlijk nog wel zo realistisch is.

Realisme

De kernwaarde van het realisme is de overtuiging dat er binnen de IB een machtsstrijd is tussen staten die enkel uit eigenbelang handelen. In een liberale democratie heeft men een haat-liefde verhouding met het realisme. De theorie is grotendeels ontwikkeld aan het eind van de Tweede Wereldoorlog door Europese emigranten. In dit vroege stadium van het realisme claimde de theorie dat zij een einde maakte aan het naïeve idee dat alleen internationale instituties en de wet kunnen zorgen voor vrede.

In de afgelopen decennia is het realisme vooral populair geweest onder Amerikaanse theoretici, maar ook elders in de wereld is de theorie geliefd. Josef Joffe heeft bijvoorbeeld de aandacht gevestigd op de sterke realistische tendensen in de tradities van Duitsland. Verder is China’s huidige buitenlands beleid beïnvloed door realistische ideeën en ontwikkelt China zich volgens de realistische theorie.

Het realisme heeft ook goede punten geformuleerd over hoe de (politieke) wereld werkt na 9/11. Het heeft realisten niet verrast dat militaire macht zich sterk blijft centraliseren en dat conflicten blijven groeien. Het grootste succes van het realisme is dat zij de krachtige militaire reactie van de Verenigde Staten (VS) na de aanslagen heeft kunnen verklaren. Volgens het realisme is het namelijk logisch dat wanneer een land meer macht heeft dan veel andere landen, het machtigere land de neiging heeft om zijn macht steeds verder uit te breiden.

Aan de andere kant is met het realisme moeilijk te verklaren waarom een grootmacht als de VS een oorlog begonnen is tegen de terroristische organisatie al-Quida. De realistische theorie loopt enigszins vast op dit punt, omdat deze oorlog uitgevochten wordt tussen staten (de VS en bondgenoten) versus een aantal zeer gevaarlijke terroristen ( een non-state actor) in plaats van staten tegen staten. Echter zien de realisten deze oorlog als een oorlog tussen de VS aan de ene kant en Irak en Afghanistan aan de andere kant. In principe erkent het realisme dus niet het belang van non-state actors in een oorlogssituatie.

Ondanks het ontkennen van non-state actors kan het realisme wel degelijk interessante dingen zeggen over het gedrag van deze non-state actors. Een voorbeeld zijn de beweringen van de realist Robert A. Pape over zelfmoordterroristen. Verder is het ook niet zo dat, omdat in de huidige wereld non-state actors zoals terroristische groeperingen een grote rol in een oorlog spelen, alle oude realistische theorieën van o.a. Thucydides, Machiavelli en Hobbes opeens niet meer kloppen. Het realisme kan wel degelijk nog steeds gebruikt worden om huidige (oorlog)situaties te verklaren.

De meeste problemen die de realistische theorie de afgelopen decennia tegen het lijf is gelopen zijn door sterke argumentatie redelijk opgelost. Een probleem waar het realisme nog steeds geen oplossing voor heeft gevonden gaat over het machtsevenwicht. Het realisme gaat ervan uit dat tijdens een oorlog zwakkere landen een bondgenootschap met elkaar vormen om zich op deze manier te beschermen tegen een zeer machtig land. Op deze manier zal er altijd een machtsevenwicht zijn die zichzelf in stand houdt.
Dit principe gaat niet op voor de War on Terror: er zijn (nog) geen bondgenootschappen gesloten die opgewassen zijn tegen het machtige Amerika en die het machtsevenwicht weer in balans zouden moeten brengen. Ondanks dit probleem blijft het realisme benadrukken dat buitenlands beleid gebaseerd moet worden op machtsposities, en niet op naïeve ideeën en illusies zoals het geloof in een wereld zonder conflict.

 

Liberalisme

Liberalen geloven in de verspreiding van de democratie en denken dat internationale economische verdragen en internationale organisaties voor meer vrede zullen zorgen. Bekende liberalen zijn o.a. de Duitse filosoof Kant en oud-president Wilson.

In vele opzichten staat het liberalisme recht tegenover het realisme. Liberalen vinden dat het realisme niet goed kan uitleggen waarom betrekkingen tussen landen steeds hechter worden. Veel liberalen zijn van mening dat de combinatie van de rechtsstaat en een transparant democratisch systeem internationale samenwerking gemakkelijker maakt.

Liberalen zijn dus grote voorstanders van de democratie en zij beweren dat democratische instituties en waarden zorgen voor betere samenwerking tussen landen. Er is genoeg bewijs te vinden wat dit ondersteunt, en het is inderdaad zo dat democratieën nooit tegen elkaar oorlog voeren (dit wordt ook wel de iron law van de sociale wetenschappen genoemd). Het promoten van democratie is het paradepaardje van het liberalisme en dit wordt dan ook door veel regeringen en wereldleiders gebruikt.

Volgens politicoloog Micheal W. Doyle is het inderdaad waar dat democratieën niet met elkaar vechten, maar hij stelt ook dat democratieën wel de neiging hebben om met liberaal gedachtegoed op zak de democratie te gaan brengen in landen waar er nog een dictatuur heerst. Deze neiging heeft grote gevolgen voor het buitenlandse beleid en wordt in sommige gevallen gebruikt om een oorlog te legitimeren.

Het is maar de vraag of de liberale theorie achter het brengen van de democratie in ondemocratische landen een goed idee is. Uit ervaring weten we nu dat het democratiseren van een land een zeer lastig proces is wat gepaard gaat met veel geweld en terugvallen. Ondanks deze theoretische lacune heeft het liberalisme wel goed kunnen uitleggen waarom het brengen van de democratie zo’n integraal onderdeel van de huidige internationale veiligheidsstrategieën van de VS is geworden. Echter, het liberalisme is er nog niet in geslaagd om uit te leggen waarom het de VS niet is gelukt om in internationale organisaties samen te werken met andere democratieën.

 

Idealisme

Het idealisme bestond al voor de Tweede Wereldoorlog en vindt dat het buitenlandse beleid door ethische en wettelijke normen gevormd moet worden. Het idealisme kreeg tijdens de Koude Oorlog een slechte naam en werd afgedaan als naïef. Vrij recent is het idealisme onder de naam constructivisme weer populair gaan worden en wordt het weer gebruikt tijdens debatten over IB-theorieën. Het constructivisme vindt zijn wortels in zowel de VS als in Europa en benadrukt de rol van ideologieën, identiteiten, overtuigingskracht en transnationale (grensoverschrijdende) netwerken in de wereld na 9/11.


Waar realisten vastlopen op machtsevenwicht en het liberalisme vastloopt op de macht van handel en democratie, geloven de constructivisten in de macht van ideeën en beschouwen zij de debatten over ideeën als de fundamentele bouwstenen voor het internationale leven. Als individu of als groep kun je andere mensen overtuigen van jouw ideeën door met hen een debat aan te gaan. Als je als groep anderen van jouw standpunt kunt overtuigen kun je als groepering zeer machtig worden.

Constructivisten vinden dat hun theorie dieper gaat dan die van het realisme en het liberalisme, omdat het constructivisme begrijpt wat de herkomst is van de drijvende krachten achter de andere twee theorieën. Het constructivisme doet veel onderzoek naar de rol van transnationale activisten netwerken in het bewerkstelligen van verandering (zoals Human Rights Watch).

Constructivisten besteden in hun onderzoek ook veel aandacht aan het blootleggen van de dynamiek van onliberale transnationale groeperingen (zoals religieuze extremistische groeperingen). Een voorbeeld van zulk onderzoek is het boek: “Dialogues in Arab Politics” van Micheal N.Barnett uit 1988.

Het constructivisme kan tevens goed uitleggen waarom er in de wereld na 9/11 steeds meer gediscussieerd wordt over waarden en waarom transnationale politieke organisaties belangrijker zijn geworden. Aan de andere kant kan de theorie niet uitleggen waarom de schending van mensenrechten onverminderd doorgaat ondanks de inzet van mensenrechtenorganisaties. Verder spreekt het constructivisme veel over ideeën en hoe deze kunnen leiden tot verandering, maar de theorie legt niet goed uit welke machtsstructuren en sociale omstandigheden nu zorgen voor waardeveranderingen.

In het laatste gedeelte van dit artikel stelt Snyder dat eigenlijk geen enkele theorie goed kan uitleggen wat nu zorgt voor verandering. Realisten waren niet in staat om het einde van de Koude Oorlog te voorspellen. Liberalen kunnen niet vaststellen wanneer het voor een ondemocratisch land de goede tijd is om democratisch te worden, laat staan dat ze weten hoe het democratiseringsproces zich vreedzaam kan voltrekken. Het zwakke punt van constructivisten is dat ze niet kunnen uitleggen op welke manier er een consensus over nieuwe waarden en ideeën bereikt moet worden.

Snyder concludeert dat geen van de drie IB-theorieën daadwerkelijk kan stellen dat ze voor honderd procent weten hoe de internationale politiek werkt. IB-theorieën moeten zich volgens hem daarom niet bezig houden met het voorspellen van de toekomst, maar moeten zich juist storten op het ontwikkelen van een vocabulaire en een conceptueel kader waarmee ze moeilijke vragen kunnen stellen aan degenen die denken dat het eenvoudig is om de wereld te veranderen.

 

1.2: Thucydides: Melische dialoog

Thucydides (460-400 v.Chr.) was legeraanvoerder en historicus en heeft een boek geschreven over de Peloponnesische oorlog tussen Athene en Sparta. De dialoog die hier centraal staat maakt deel uit van dit boek en gaat over de onderhandelingen tussen de stad Melos en Athene.

Melos was in de Peloponnesische oorlog neutraal gebleven, maar was diep van binnen voor de Spartanen. Athene vond deze neutraliteit onacceptabel en probeerde tijdens een wapenstilstand (voordat ze geweld gingen gebruiken) op diplomatische wijze de Meliers aan hun kant te krijgen. Dit lukte echter niet. Melos was al gedurende 700 jaar een zelfstandige vrije stadstaat en de bewoners vonden het hun recht om neutraal te willen blijven. Het was duidelijk dat ze hun neutraliteit en hun vrijheid niet zonder slag of stoot zouden opgeven. Volgens de auteur schetst deze dialoog een klassiek realistisch/idealistisch dilemma.

Hoofdstuk 2: Historische context

De drie geselecteerde teksten in dit hoofdstuk geven inzicht in de belangrijkste historische gebeurtenissen en trends die veel ideeën hebben voortgebracht die nog steeds leiden tot debatten over de hedendaagse internationale politiek. De IB-theorieën besproken in hoofdstuk 1 zijn voortgekomen als antwoord op deze historische gebeurtenissen en het is dus belangrijk om te weten welke gebeurtenissen dit zijn. Om deze te illustreren is er gekozen voor de volgende drie teksten: 1) het liberale “Fourteen Points” door oud-president van de VS Woodrow Wilson, 2) het ‘X’ artikel uit ‘Foreign Affairs”(1947) van George F. Kennan wat vanuit een realistisch perspectief geschreven is en 3) het controversiële essay: “The End of History” door Francis Fukuyama.

 

2.1 “Fourteen Points” door Woodrow Wilson

“Fourteen Points” is een verklaring uit 1918 geschreven door president Wilson aan het Amerikaanse Congres. In dit voorstel geeft hij aan op welke manier er volgens hem een vreedzame wereld gecreëerd kan worden. Verder vormen de veertien punten een korte weergave van wat de kernideeën van de liberale theorie zijn. Wilson geeft aan dat hij power politics, geheime diplomatie, en autocratische leiders de schuld geeft van het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog. Door het verspreiden van de democratie en het creëren van een league of nations zullen, volgens Wilson, oorlog en agressie tot het verleden behoren. Deze tekst is geschreven in een wereld net na de Eerste Wereldoorlog. Wilson maakt met zijn veertien punten een liberaal statement.

 

De veertien punten van Wilson:

 

  1. Er moeten openbare vredesverdragen komen. Deze verdragen worden publiekelijk gesloten en er zullen daarna nooit meer geheime internationale overeenkomsten gesloten worden (een verbod op geheime diplomatie).

  2. Op zee (buiten de territoriale wateren) moet er altijd gevaren kunnen worden, zowel in vredes- als in oorlogstijd (vrijheid van scheepvaart).

  3. Er moeten zo veel mogelijk economische barrières afschaft worden (vrijhandel).

  4. De nationale bewapening van elk land moet tot een minimum beperkt worden. Dit moet per land elke keer opnieuw vastgesteld worden (ontwapening).

  5. Er moeten vrije, open-mindend en onpartijdige afspraken en regelingen met koloniën over soevereiniteit gemaakt worden. Deze moeten nageleefd worden en het belang van de bevolking van de koloniën wegen in deze regelingen even zwaar als die van de eigen bevolking (dekolonisatie).

  6. Alle landen moeten zich terugtrekken uit Russisch grondgebied. Verder moet er een regeling komen voor alle problemen betreffende Rusland. Op deze manier krijgt Rusland een kans om zijn eigen politieke ontwikkeling en nationale organisaties te bepalen (zelfbestuur voor post-tsaristisch Rusland).

  7. Iedereen moet zich terugtrekken uit België en het land moet heropgebouwd worden. Tijdens deze heropbouwing moet er vanuit geen enkele hoek een poging gedaan worden om de soevereiniteit van België te beperken.

  8. Frans grondgebied moet van de Pruisen bevrijd worden en de bezette gebieden moeten na bevrijding teruggegeven worden aan de Fransen (herziening van de Vrede van Frankfurt).

  9. De Italiaanse grenzen moet opnieuw getekend worden en hierbij moet rekening gehouden worden met duidelijk herkenbare verschillen in nationaliteit (regeling van de kwesties Istrië, Savoye, Valle d'Aosta, Triëst en Zuid-Tirol).

  10. De volkeren van Oostenrijk-Hongarije moeten de gelegenheid krijgen om zich zo autonoom mogelijk te ontwikkelen (vrijmaking van de Slavische volkeren). Wij moeten hen verwelkomen als vrije naties die zelf hun staatsinrichting mogen bepalen. Indien dit wenselijk is mogen wij hen daarbij

Read more