Samenvatting Praktisch Goederenrecht

Deze samenvatting bij Praktisch Goederenrecht van Philips is gebaseerd op de 2e druk, samenvatting geschreven in het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Basis

Bij goederenrecht gaat het om de rechtsrelatie tussen persoon en goed. Hierbij kan je denken aan eigendom. Het goederenrecht is (samen met het verbintenissenrecht) onderdeel van het vermogensrecht. Dit is op zijn beurt weer een onderdeel van het privaatrecht.

1.1

Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW).

Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2 BW).

Vermogensrechten zijn Rechten die, hetzij afzonderlijk, hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel (art 3:6 BW). Deze rechten zijn in geld uit te drukken. Het moet gaan om een overdraagbaar recht zoals eigendom of een vordering. Een volgend vereiste is dat het erop gericht is materieel voordeel te verschaffen. Ten slotte kan het ook nog gaan om rechten die zijn verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel of in ruil voor toegezegd stoffelijk voordeel.

Concluderend moet er sprake zijn van:

  1. Overdraagbaarheid
  2. Stoffelijk voordeel

1.2

Onroerende zaken hebben de volgende kenmerken: de grond, nog niet gewonnen delfstoffen, met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken (bouwsels die geen gebouw zijn) die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken (art. 3:3 lid 1 BW).

Wanneer er onduidelijkheid is over de betekenis van een begrip als de onroerende zaak, kan er een geschil ontstaan gelijk met het Portacabin-arrest. In dit arrest is het de vraag of een portacabin een roerend of onroerend goed is. De Hoge Raad oordeelt naar de omstandigheden van het geval dat het gaat om een onroerend goed.

Roerende zaken houden in, alle zaken die niet onroerend zijn (art. 3:3 lid 2 BW).

1.3

Een bestanddeel is alles wat volgens de verkeersopvatting deel uitmaakt van een zaak (art. 3:4 BW). De maatschappij vindt dus dat het deel uitmaakt van een zaak (dus van de hoofdzaak). Een bepaalde zaak is alleen een bestanddeel wanneer het niet van de hoofdzaak kan worden afgescheiden zonder dat er schade ontstaat aan een van de zaken (art. 3:4 lid 2 BW).

1.4

Registergoederen zijn goederen die bij de overdracht of vestiging ervan ingeschreven moeten worden in openbare registers. Registergoederen zijn goederen, dus het kan gaan om zaken of vermogensrechten. Om duidelijkheid te scheppen is in de wet geregeld welke goederen ingeschreven dienen te worden in deze registers. Onroerende zaken zijn altijd registergoederen. Hiernaast zijn vliegtuigen en sommige schepen ook registergoederen.

Niet-registergoederen zijn alle goederen die geen registergoed zijn.

1.5

Natuurlijke vruchten zijn zaken die volgens verkeersopvatting als vruchten van andere zaken worden aangemerkt (art. 3:9 lid 1 BW). De natuurlijke vruchten zijn zaken, dus de voor menselijke beheersing vatbare stoffen.

Denk bij natuurlijke vruchten bijvoorbeeld aan een appel of een puppy. Wanneer deze natuurlijke vrucht wordt afgescheiden, wordt het een zelfstandige zaak (art. 3:9 lid 4 BW).

Burgerlijke vruchten zijn vermogensrechten, en zijn dus op geld waardeerbaar en overdraagbaar. Het zijn die vermogensrechten die volgens de verkeersopvatting als vruchten van goederen (alle zaken en vermogensrechten) worden aangemerkt.

Het boek geeft twee voorbeelden:

  • De rente over een geldbedrag dat op een spaarrekening staat.
  • De huuropbrengst van een woning.

Wanneer de burgerlijke vrucht opeisbaar wordt, wordt deze een zelfstandig recht (art. 3:9 lid 4 BW). Goede trouw houdt in dat men de feiten of het recht waarop de goede trouw betrekking heeft niet kende en deze ook niet behoorde te kennen.

Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij het kopen van gestolen goederen, terwijl je niet wist en niet behoorde te weten dat deze gestolen waren.

Hoofdstuk 2: Volledige en beperkte rechten

Absolute rechten zijn rechten die iemand heeft en die hij ten opzichte van iedereen kan uitoefenen. Relatieve rechten zijn persoonlijke rechten. Ze werken alleen tegenover een bepaalde persoon.

2.2

Er zijn acht absolute rechten:

1. Vruchtgebruik (art. 3:201 BW)

2. Pand (art. 3:227 BW)

3. Hypotheek (art. 3:227 BW)

4. Eigendom (art. 5:1 BW)

5. Erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW)

6. Erfpacht (art. 5:85 BW)

7. Opstal (art. 5:101 BW)

  1. Appartement (art. 5:106 BW)

  2.  

Wanneer iemand een absoluut recht heeft op een goed, kan hij dat jegens eenieder uitoefenen. Andere rechtsgevolgen zijn de volgende:

· Zaaksgevolg – droit de suite. Een absoluut recht blijft ook bestaan als het goed niet meer in de macht van de rechthebbende is.

· Prioriteitsbeginsel – droit de priorité. Een eerder gevestigd absoluut recht gaat voor een later.

· Bevoorrechte positie – droit de préference. Wanneer iemand failliet gaat en goederen onder zich heeft waar jij een absoluut recht op hebt, worden deze goederen buiten het faillissement gehouden.

 

2.3

Volledig recht houdt in dat de rechthebbende alles kan doen met het goed waar het volledige recht op rust. Eigendom is het enige volledige recht.

Beperkt recht is een afsplitsing van het volledige recht, het eigendomsrecht, wat ook wel het moederrecht genoemd wordt. Wanneer men een beperkt recht op een goed heeft, kan hij niet alles met dit goed doen. In dit opzicht verschilt het met het volledige recht.

 

2.4

Zo lang men zich houdt aan wat in de wet staat en wat binnen de grenzen van de opvattingen in het maatschappelijk verkeer valt, mag iemand alles doen wat hij wil met het

goed waar hij een volledig recht – dus eigendomsrecht – op heeft.

 

2.5

Vruchtgebruik

Vruchtgebruik is het recht om goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten (art. 3:201 BW). Vruchtgebruik is niet hetzelfde als bruikleen; bruikleen is namelijk een relatief recht. Een voorbeeld van natuurlijke vruchten: recht op het gebruik van een boomgaard en de appels daarvan. Een voorbeeld van burgerlijke vruchten: recht op het gebruik van een spaarrekening en de rente daarvan.

Vruchtgebruik ontstaat door vestiging of verjaring (art. 3:202 BW)

Vestiging is het doen rusten op. Men vestigt bijvoorbeeld een recht van vruchtgebruik op een goed.

 

Verjaring vinden we in art. 3:99 BW. Wanneer iemand te goeder trouw 3 jaar of meer gebruik maakt van het recht op vruchtgebruik op roerende zaken, niet-registergoederen, houdt hij dit recht. Bij andere goederen is dit 10 jaar. De maximale duur van vruchtgebruik is voor een natuurlijke persoon levenslang en voor een rechtspersoon 30 jaar.

 

Pand

Pand is een beperkt recht, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Het recht is op een niet-registergoed gevestigd (art. 3:227 lid 1 BW).

Wanneer er sprake is van een schuldeiser en een schuldenaar, kan de schuldeiser pandrecht vestigen op een goed van de schuldenaar. De schuldeiser wordt dan de pandhouder en de schuldenaar pandgever. Wanneer de pandgever niet betaalt, kan de pandhouder het goed verkopen en daarmee de vordering voldoen.

 

Hypotheek

Hypotheek is een beperkt recht, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Is het recht op een registergoed gevestigd, dan is het een recht van hypotheek (art. 3:227 lid 1 BW). Net als bij het pandrecht heet de schuldeiser hier hypotheekhouder en de schuldenaar hypotheekgever.

 

 

Erfdienstbaarheid

Erfdienstbaarheid is een last waarmee een onroerende zaak is bezwaard ten behoeve van een andere onroerende zaak (art. 5:70 BW).

Dit wordt ook wel eens het recht van overpad genoemd.

Erfdienstbaarheid ontstaat door vestiging of verjaring (art. 5:72 BW). Zie ook art. 3:99 BW. De rechter kan de erfdienstbaarheid opheffen (art. 5:78 BW).

 

Erfpacht

Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft de onroerende zaak van een ander te houden en te gebruiken (art. 5:85 lid 1 BW).  Dit zie je vooral bij gemeenten die grond in bezit houden. De erfpachter betaalt canon voor het gebruik van de onroerende zaak. Erfpacht ontstaat door vestiging en kan niet zomaar beëindigd worden (art. 5:97 BW).

 

Opstal

Opstal een recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen (art. 5:101 BW).

Door het recht van erfpacht en het recht van opstal wordt de eigenaar van de grond niet direct door natrekking de eigenaar van de gebouwen, werken en beplantingen erop. Het kan dat de opstaller retributie moet betalen aan de eigenaar (art. 5:101 lid 3 BW).

 

Appartement

Appartement is het recht waarbij de rechthebbende van een gebouw of een stuk grond bevoegd is zijn recht op te splitsen in appartementsrechten. Dit is het recht op het exclusieve gebruik van een deel van het gebouw of de grond. Dit gebeurt door notariële akte (splitsingsakte) en inschrijving in openbare registers (art. 5:109 BW).

 

2.6

Genotsrechten en zekerheidsrechten

Bij genotsrechten gaat het om het recht het genot te verschaffen van een zaak, en bij zekerheidsrechten om het voldoen van een vordering. Erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal en appartement zijn zakelijke genotsrechten; ze kunnen alleen op een zaak gevestigd worden.

 

Vruchtgebruik (genotsrecht)

Dit recht kan volgens art. 3:98 jo 3:84 lid 1 BW worden gevestigd. Er moet dan sprake zijn van vestiging, geldige titel en beschikkingsbevoegdheid. Vestiging van het recht op vruchtgebruik gaat hetzelfde als de overdracht van het goed waar het om gaat (bijvoorbeeld door notariële akte). Ook kan dit recht door verjaring tot stand komen (art. 3:99 BW). Bij roerende zaken die geen registergoed zijn, gebeurt dit na 3 jaar onafgebroken gebruik te goeder trouw. Voor andere goederen is dit 10 jaar.

De bevoegdheden van de vruchtgebruiker zijn geregeld in art. 3:207 BW en art. 3:212-3:218 BW. Verplichtingen staan in art. 3:205-3:209 BW en art. 3:225 BW.

 

Erfdienstbaarheid (zakelijk genotsrecht)

Ook dit ontstaat door vestiging of verjaring. De voorwaarden voor vestiging zijn hetzelfde als bij vruchtgebruik, maar erfdienstbaarheid kan alleen rusten op onroerende goederen en kan dus alleen geschieden door notariële akte en inschrijving in de openbare registers. Er is sprake van verjaring wanneer iemand ten minste 10 jaar te goeder trouw bezitter is.

Verplichtingen van de eigenaar van het dienende erf zijn het ‘dulden’ van overpad en eventueel aanbrengen van werken of beplantingen ten bate van de erfdienstbaarheid. Verplichting van de eigenaar van het heersende erf kan bestaan uit het betalen van retributie (art. 5:70 lid 2 BW).

 

Erfpacht (zakelijk genotsrecht)

Ook erfpacht kan alleen gevestigd worden op onroerende zaken. De voorwaarden zijn afhankelijk van de leveringsvoorwaarden van de zaak. Vestiging staat in art. 3:98 jo 3:84 lid 1 BW: verjaring ontstaat na 10 jaar wanneer iemand al die tijd te goeder trouw gebruik heeft gemaakt van het recht.

 

Bevoegdheden erfpachter: art. 5:1 BW. Gebruik maken van de zaak zoals de eigenaar dat zou doen. Verdere bevoegdheden staan in art. 5:93-5:95 BW. Beperkingen hierop kan men opnemen in de akte van vestiging. Verplichtingen erfpachter: hij moet de zaak gebruiken zoals de eigenaar dat zou doen. Ook moet hij de kleine, ‘normale’ herstellingen verrichten. Ten slotte kan het zijn dat hij canon moet betalen als dat in de vestigingsakte staat.

 

Verplichtingen eigenaar: buitengewone herstellingen en het vergoeden van aangebrachte zaken van de erfpachter.

Verschil tussen erfpacht en vruchtgebruik:

  • Erfpacht kan voor altijd zijn terwijl vruchtgebruik eindigt bij overlijden van de vruchtgebruiker.

  • Erfpacht kan alleen bij onroerende zaken terwijl vruchtgebruik op zaken en vermogensrechten kan rusten.

 

Opstal (zakelijk genotsrecht)

Het recht van opstal is vooral bedoeld om te voorkomen dat grondeigenaren door natrekking eigenaar worden van bijvoorbeeld leidingen. Beperkingen op dit recht staan in art. 5:102 BW. Het kan zo zijn dat de opstaller retributie moet betalen. Wanneer het opstal eindigt, mag de opstaller zijn spullen terughalen.

Appartement (zakelijk genotsrecht)

De rechthebbende is mede-eigenaar van het gebouw. Door splitsing van het recht op eigendom, erfpacht, opstal of appartementsrecht zelf ontstaat dit recht. Een splitsingsakte en inschrijving in openbare registers zijn nodig voor het splitsen (art. 5:1109 en 5:111 BW). Bevoegdheden en verplichtingen zijn opgenomen in een reglement. De inhoud van zo’n reglement is gebonden aan art. 5:112 lid 1 BW. Zo moet een vereniging van eigenaars worden opgericht, en moeten zij statuten hebben. Zie art. 5:124-5:128 BW. Ook de inhoud van de statuten is aan banden gelegd, dit in art. 5:112 lid 2 BW.

 

Verplichtingen appartementseigenaars:

  • Bouw en inrichting tot stand brengen en in stand houden (art. 5:108 BW).

  • Bijdragen aan schulden en kosten (art. 5:113 lid 2 BW).

  • Vereniging van eigenaars in kennis stelen van veranderingen (art. 5:119 lid 2 BW).

 

Bevoegdheden appartementseigenaars:

  • Recht op exclusief gebruik van privéruimten (art. 5:120 lid 1 BW).

  • Veranderingen aanbrengen in privéruimten (art. 5:119 lid 1 BW).

  • Genot van gemeenschappelijke ruimten (art. 3:169 BW).

  • Erfdienstbaarheid vestigen op privéruimten (art. 5:118 lid 1 BW).

 

 

Hoofdstuk 3: Volledig recht

 

Eigendom is een volledig recht en staat in Boek 5, titels 1-5.

 

3.1

Eigendom is het meest omvattende recht en is een volledig recht. Iemand heeft dit recht en het werkt tegenover iedereen. De eigenaar/rechthebbende mag zijn zaak gebruiken hoe hij maar wil (art. 5:1 lid 2 BW). Ook is hij automatisch eigenaar van alle natuurlijke en burgerlijke vruchten van de zaak (lid 3). Door natrekking wordt de eigenaar van de zaak ook eigenaar van alle bestanddelen.

 

De eigenaar mag als beschikkingsbevoegde zijn zaak bezwaren of vervreemden. Vervreemden is de zaak overdragen door bijvoorbeeld verkoop of schenking. Dan gaat de zaak over van vervreemder op verkrijger. Bezwaren is het vestigen van een beperkt recht op een zaak. Hierbij levert de eigenaar als het ware een stukje van zijn eigendomsrecht in. Tot slot heeft hij nog het recht van revindicatie. Hierdoor kan de eigenaar zijn zaak opeisen als iemand deze houdt zonder rechtsgrond.

 

De eigenaar mag zijn zaak niet op zo’n manier gebruiken dat het in strijd is met het recht. Hij mag dan ook geen beroep doen op zijn bevoegdheid als deze tot doel heeft een ander te schaden, het doel van de bevoegdheid voorbijschiet of wanneer belangen van anderen onevenredig worden geschaad bij het uitoefenen van de bevoegdheid (art. 3:13 BW).

Grensoverschrijdend Garage-arrest: De centrale vraag is hier of het instellen van een vordering tot afbraak van een garage die over de grens van een erf is gebouwd misbruik van recht oplevert. Situatie: Kuipers heeft op zijn grond te goeder trouw een garage gebouwd, waarvan achteraf blijkt dat deze 6m x 70 cm op de grond van de Jongh staat. De Jongh vordert afbraak van het deel op haar grond omdat inbreuk is gemaakt op haar eigendomsrecht. Kuipers stelt dat de schade die hij daarbij zou leiden onevenredig veel groter is dan het belang van de Jongh. De Jongh wint de zaak.

 

Hinder (art. 5:37 BW) kan zijn: het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, het onthouden van licht of lucht of het ontnemen van steun. Voorwaarde is wel dat de hinder onrechtmatig moet zijn (art. 6:162 BW). Met een rechtvaardigingsgrond is er geen onrechtmatige daad.

 

Vogelplaag-arrest: Lekkerkerker tegen Vermeulen. Vermeulen heeft een vuilstortplaats waar veel vogels op afkomen. Helaas doen de vogels zich tegoed aan de naastgelegen fruitboomgaard van Lekkerkerker. Ondanks dat Vermeulen een vergunning heeft, meent de Hoge Raad dat zijn hinder onrechtmatig is.

 

3.2

Revindicatie is het recht van de eigenaar om zijn zaak terug te vorderen van eenieder die deze houdt zonder rechtsgrond (art. 5:2 BW).

 

Wanneer het gaat om een onroerende zaak kan de eigenaar deze ook laten ontruimen. Rechtsvordering uit onrechtmatige daad: het vorderen van vergoeding van schade of herstel in de oude toestand tegen bijvoorbeeld een dief. Wanneer de bezitter zijn goed verliest kan hij dit terugvorderen door zowel revindicatie als rechtsvordering uit onrechtmatige daad.

 

 

3.3

De reden van verkrijging van eigendom kan en algemene of bijzondere titel zijn (art. 3:80 lid 1 BW). Verkrijging onder algemene titel houdt in dat het volledig vermogen overgaat van de vervreemder naar de verkrijger. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende vormen van verkrijging onder algemene titel:

  • Erfopvolging: de erfgenaam treedt als het ware in de voetsporen van de erflater. Het volledig vermogen gaat op hem over.

  • Boedelmenging: door bijvoorbeeld trouwen zonder huwelijkse voorwaarden smelten de vermogens samen.

  • Fusie: er ontstaat één vermogen doordat ondernemingen of rechtspersonen samensmelten.

  • Splitsing: de rechtspersoon wordt opgeheven en het vermogen gaat over op andere rechtspersonen.

 

Verkrijging onder bijzondere titel bestaat eruit dat een bepaald goed overgaat van vervreemder naar verkrijger. Hierbij onderscheiden we de volgende vormen:

  • Overdracht: hierbij kan het bijvoorbeeld gaan over koop of schenking.

  • Verjaring: zoals al eerder beschreven is dit het ter goeder trouw onafgebroken bezit van een goed voor een bepaalde periode. Bij registergoederen is dit 10 jaar.

  • Onteigening: dit gebeurt wanneer de overheid eigenaar wordt van een goed.

  • Overige (art. 3:80 lid 3 BW)

  • Natrekking (art. 5:3 BW). Natrekking van roerende zaken staat in art. 5:14 BW. Natrekking van onroerende zaken vind je in art. 5:20 BW. Grond is altijd een hoofdzaak.

  • Toe-eigening (art. 5:4 BW). Het gaat hierbij om een ‘res nullis’, een zaak die aan niemand toebehoort (bijvoorbeeld grof vuil aan de straat). Een onroerende zaak is nooit een res nullis, want deze behoort dan aan de staat toe (art. 5:24 BW).

  • Vinderschap (art. 5:5 BW). De vinder krijgt na 1 jaar eigendom. Zie ook art. 5:10 BW.

  • Schatvinding (art. 5:13 BW). De eigenaar kan waarschijnlijk niet meer worden getraceerd. Er moet wel aangifte gedaan worden.

  • Vermenging (art. 5:15 jo 5:14 BW). Denk hierbij aan vloeistoffen, gassen, granen, etc. Afzonderlijke eigenaren worden mede-eigenaar, of de eigenaar van de meest kostbare stof wordt eigenaar.

  • Zaaksvorming (art. 5:16 BW). Van verschillende roerende zaken wordt één zaak gemaakt, waarbij de vormer over het algemeen de nieuwe eigenaar wordt.

  • Vruchttrekking (art. 5:17 BW).

 

3.4

Eigendomsverlies kan op 3 manieren:

  • Iemand anders verkrijgt het recht op eigendom.

Bij de overdracht van een goed verkrijgt de een en verliest de ander. Bij vruchttrekking verliest er niemand, er ontstaat een nieuw goed. Ook bij diefstal en vermissing is er geen sprake van eigendomsverlies.

  • Afstand (art. 5:18 BW).

Er moet sprake zijn van een eigenaar – alleen hij kan afstand doen van zijn zaak - van een roerende zaak. Hij moet zijn bezit prijsgeven en daarbij het oogmerk hebben van het bezit van de zaak af te zien (bij het grofvuil zetten van meubels). Het wordt op dat moment ook een res nullis. Art 5:19 BW ziet toe op het eigendomsverlies van dieren.

Derksen – Gemeente Rijnwaarden: kern = bezitsverlies van de een leidt niet vanzelf naar bezitsverkrijging van de ander. Houtman had op aanwijzing van de gemeente zijn snoeiafval, waaronder taxusstruiken, neergelegd in de berm naast het weiland van Derksen, waardoor 13 van diens koeien doodgingen. Derksen vordert een schadevergoeding van de gemeente omdat de gemeente volgens hem feitelijke macht is gaan uitoefenen over het snoeiafval. Het Hof wijst deze vordering af.

  • De zaak gaat teniet. De zaak houdt simpelweg op te bestaan.

 

 

Hoofdstuk 4: Bezit en houderschap

 

De 5e titel van Boek 3 gaat over bezit en houderschap.

 

4.1

Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (art. 3:107 lid 1 BW).

Bezitter is die persoon die de feitelijke macht heeft over het goed. Hij is meestal ook de eigenaar. Een dief is wel feitelijk bezitter maar geen eigenaar. Het hoeft dus niet altijd zo te zijn. Houderschap houdt in dat iemand een goed houdt voor een ander. De houder is degene die het goed houdt voor de ander. Hij gedraagt zich niet als de eigenaar, die alles met het goed mag doen zo lang het maar binnen de grenzen van de wet valt.

 

Om te zien of iemand een goed voor zichzelf of voor een ander houdt, kijken we naar de verkeersopvatting, de wet (artt. 3:108-3:117 BW) en de uiterlijke feiten.

Art. 3:109 BW: wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden. Dit is vaak het geval, maar als je kijkt naar bijvoorbeeld verhuurde goederen, zijn deze vaak makkelijk te onderscheiden (uiterlijke feiten).

Art. 3:119 BW: Bezitter wordt vermoed de rechthebbende te zijn.

In gevallen dat dit soort feiten bewezen moeten worden, gaat men van het bovenstaande uit.

Art. 3:111 BW: Interversie van houderschap = houder wordt bezitter. Men gaat bijvoorbeeld van huurovereenkomst naar koopovereenkomst.

 

Goederenrechtelijke positie is de positie van een persoon ten opzichte van een goed. Is hij houder of bezitter? Welke rechten heeft hij?

 

Onmiddellijk bezit betekent het volgende: je bezit het goed en hebt er de feitelijke macht over (art. 3:107 lid 2 BW). Middellijk bezit is wanneer je het goed bezit, maar iemand anders er de feitelijke macht over heeft (art. 3:107 lid 3 BW). Medebezit wil zeggen dat twee of meer mensen een goed bezitten. Een onmiddellijk houder is degene die direct houder is voor de eigenaar.

Een middellijk houder houdt het volgende in: de eigenaar leent uit aan de houder, die het op zijn beurt weer uitleent aan een ander. De eerste houder wordt de middellijke houder (hij houdt het goed niet meer onder zich) en de tweede wordt de onmiddellijke houder.

 

4.2

Art. 3:112 BW schetst 4 situaties waardoor bezit wordt verkregen:

  1. Inbezitneming (art. 3:113 lid 1 BW). Inbezitneming wordt ook wel toe-eigening genoemd, zie ook de eigendomsverkrijging.

Roerende zaken: feitelijke macht verschaffen over zaken. Zowel legaal als illegaal. Een dief wordt ook bezitter, maar geen eigenaar.

Onroerende zaken: degene die bezit neemt van een onroerende zaak, gebruikt deze alsof het zijn eigen zaak is. De oorspronkelijke bezitter heeft geen feitelijke macht meer.

  1. Feitelijke handeling bij bezitsoverdracht (art. 3:114 BW).De bezitter begaat een feitelijke handeling waardoor de verkrijger zijn macht kan uitoefenen over het goed. Een voorbeeld is wanneer je de fiets die je verkoopt aan de koper geeft.

Symbolische handeling: overdracht door bijvoorbeeld het overhandigen van sleutels bij het verkopen van een huis (de symbolische handeling is ook een feitelijke handeling).

  1. Bezitsoverdracht zonder feitelijke handeling (art. 3:115 BW). In deze gevallen is een tweezijdige verklaring voldoende.

  • Levering constitutum possessorium = vervreemder bezit de zaak en houdt deze voor de verkrijger.

  • Levering brevi manu = de verkrijger was houder voor de vervreemder, en houdt nu voor zichzelf.

  • Levering longa manu = iemand anders hield de zaak voor de vervreemder, en gaat deze nu voor de verkrijger houden.

  1. Opvolging onder algemene titel (art. 3:116 BW).

 

 

Schematisch overzicht van de levering zonder feitelijke handeling:

 

Levering constitutum possessorium

Levering Brevi Manu

 

Levering Longa Manu

4.3

Definitie van de goede trouw (p. 89 Praktisch Goederenrecht) = niet weten en ook niet hoeven weten wat feiten of het recht waarop de goede trouw betrekking heeft niet juist waren. Dit begrip wordt in art. 3:118 BW behandeld. Wanneer een bezitter te goeder trouw is, beschouwt hij zichzelf objectief gezien als rechthebbende. Wanneer hier eenmaal sprake van is, blijft hij zolang zijn bezit duurt te goeder trouw. Het wettelijk vermoeden van de goede trouw houdt in dat bewezen moet worden dat de goede trouw ontbreekt. De goede trouw wordt dus aangenomen.

 

Wanneer we naar art. 3:120 BW kijken, zien we dat een bezitter te goeder trouw ook rechthebbende is op alle natuurlijke en burgerlijke vruchten daarvan. Lid 2 van het artikel geeft weer dat kosten gemaakt door de bezitter te goeder trouw moeten worden vergoed door de rechthebbende die zijn goed komt opeisen. De bezitter te goeder trouw heeft dan geen recht meer op de vruchten en het verkregen voordeel.

Retentierecht = zo lang de rechthebbende niet betaalt voor de onkosten, mag de bezitter teruggave opschorten.

 

Art. 3:121 BW gaat over de bezitter te kwader trouw:

  • De bezitter is verplicht tot teruggave van het goed en de vruchten.

  • De rechthebbende kan een schadevergoeding eisen van de bezitter.

  • De bezitter kan een vergoeding vorderen voor de kosten die hij gemaakt heeft.

  • De rechthebbende heeft de keuze om het goed aan de bezitter te geven in plaats van dat hij een schadevergoeding betaalt.

 

4.4

Er zijn 2 manieren van bezitsverlies:

  1. Het kennelijk prijsgeven van een goeds: de bezitter laat door opzettelijke handelingen blijken dat hij van het goed af wil.

  2. Een ander verkrijgt het bezit: zie de manieren van bezitsverkrijging in 4.2. bezitsverkrijging kan ook door diefstal.

 

 

Hoofdstuk 5: De vereisten voor overdracht

 

Overdracht is wanneer het goed overgaat van de ene naar de andere rechthebbende.

 

5.1

Verkrijging staat in art. 3:80 lid 1 BW.

Verkrijging onder algemene titel vindt men in lid 2 van art. 3:80 BW. Het gaat hierbij om verkrijging van het gehele vermogen.

  • Erfopvolging: de erfgenaam verkrijgt het vermogen van de erflater. Het gaat dan niet alleen om zaken, maar ook om rechten en plichten van de erflater.

  • Boedelmenging: wanneer bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap geen huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn, smelten de vermogens van beide partijen samen.

  • Fusie: art. 2:309 BW. Fusie vindt altijd plaats tussen rechtspersonen. Het kan zo zijn dat de nee rechtspersoon de andere overneemt, zodat de rechtspersonen onder één naam verdergaan, of dat meerdere rechtspersonen een nieuwe rechtspersoon oprichten.

  • Splitsing: art. 2:334a BW. De rechtspersoon houdt hier op met bestaan en twee of meer andere rechtspersonen verkrijgen het gehele vermogen.

 

Verkrijging onder bijzondere titel staat in art. 3:80 lid 3 BW. Het gaat dan niet over het gehele vermogen, maar over een of enkele bestanddelen daarvan.

Overdracht: een goed gaat over van de ene rechthebbende op de andere doordat men levert.

 

Verjaring:

Verkrijgende verjaring = acquisitieve verjaring = een bezitter te goeder trouw verkrijgt na onafgebroken bezit van 3 jaar de rechten op roerende zaken, niet-registergoederen en op rechten aan toonder of order. Voor overige goederen is dit 10 jaar (art. 3:99 BW). De verjaring loopt vanaf de dag na verkrijging (art. 3:101 BW) en verkrijgers van andermans rechten zetten deze tijdsduur voort (art. 3:102 BW).

Manier van verkrijging door een bezitter die niet te goeder trouw is:

Een eigenaar heeft het recht op revindicatie (art. 5:2 BW). Door verloop van 20 jaar verjaart een rechtsvordering (art. 3:306 BW). Hierdoor bestaat er geen rechtsvordering meer. Wanneer er geen rechtsvordering meer is, verkrijgt de bezitter het goed (art. 3:108 BW).

 

Bevrijdende verjaring = extinctieve verjaring

  • Onteigening: ontnemen van een goed in het algemeen belang. Dit heeft tot doel het goed eigendom van een ander, de overheid, te maken.

  • Overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen: zie natrekking, toe-eigening, vinderschap, vermenging en zaakvorming in hoofdstuk 3.

 

5.2

Eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn in beginsel overdraagbaar (art. 3:83 BW). Een goed ‘verhuist’ bij overdracht van het vermogen van de een naar het vermogen van de ander. Voor deze overdracht moet er voldaan zijn aan drie voorwaarden:

 

  1. levering: levering bestaat uit twee delen. De goederenrechtelijke overeenkomst en de leveringshandeling. De voorgenoemde overeenkomst bestaat uit de wilsovereenkomst van aanbod en aanvaarding. De leveringshandeling is de handeling die noodzakelijk is voor het overgaan van het goed van de ene rechthebbende naar de andere.

  2. Geldige titel: de geldige titel is de grondslag van de overdracht, de rechtsverhouding. Voorbeelden zijn de koopovereenkomst, huurovereenkomst of de schenkingsovereenkomst.

  3. Beschikkingsbevoegdheid: de eigenaar moet het recht hebben te vervreemden.

 

5.3

Levering van registergoederen staat in art. 3:89 BW. Voorwaarden zijn dat levering geschiedt door een tussen partijen opgemaakte notariële akte, en dat deze moet zijn ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers. Een van de partijen moet de notariële akte laten inschrijven, anders is er geen rechtsgeldige overdracht. Wanneer een partij iemand anders volmacht verleent, moet dit –naast de geldige titel – uiteraard ook vermeld staan in de akte (art. 3:60 lid 1 jo 3:89 BW).

 

Levering van roerende zaken die geen registergoed zijn geschiedt door bezitsverschaffing (art. 3:90 lid 1 BW). Bezitsverschaffing door feitelijke handeling zorgt ervoor dat de verkrijger de macht over zijn bezit heeft. Bezitsverschaffing zonder feitelijke handeling gaat met de tweezijdige verklaring. Dit resulteert in levering CP, levering brevi manu of levering longa manu (zie hoofdstuk 4). Opschortende voorwaarden houdt in dat er een bepaalde gebeurtenis moet plaatsvinden voor men overgaat op overdracht.

Levering door middel van akte staat in art. 3:95 BW. Bijvoorbeeld bij een aanspraak op uitkering van de verzekering in geval van een gestolen goed.

 

Vorderingsrecht aan toonder kan bijvoorbeeld een cadeaubon zijn. Degene die dit toonderpapier kan tonen heeft het recht op de prestatie die eruit voortvloeit.

 

Vorderingsrecht aan order gaat ook om een schriftelijk stuk, het orderpapier. Hierop staat zowel de naam van de rechthebbende als de naam van de schuldenaar. Dit recht is overdraagbaar, en het moet op het orderpapier staan wanneer het overgedragen is. Een voorbeeld is een cheque.

 

Levering van het recht aan toonder geschiedt door overhandiging van het toonderpapier. Deze levering gaat als een roerende zaak, niet-registergoed. Levering van het recht aan order gaat hetzelfde, met als extra vereiste endossement: het plaatsen en tekenen van de orderclausule op de achterkant van het orderpapier (p. 112 Praktisch Goederenrecht). Dit alles is te vinden in art. 3:93 BW.

 

Vorderingsrechten op naam werken tegen een of meer specifieke personen.

Cessie is de levering van de vorderingsrechten op naam door middel van een cessieakte. Ook degene tegenover wie het recht werkt moet op de hoogte gebracht worden. De cedent vervreemdt de vordering aan de cessionaris (verkrijger) die deze kan uitoefenen tegenover de cessus (schuldenaar). Wanneer de cessus (nog) onbekend is, zoals bij diefstal, kan de vordering toch overgedragen worden zodat iemand anders de vordering heeft tegenover de dief (art. 3:94 lid 2 BW).

 

Levering zonder mededeling aan de cessus kan ook , maar daar is wel een authentieke of onderhandse akte voor nodig.

Documentatierecht: de schuldenaar heeft er recht op dat de vervreemder hem een uittreksel van de akte en de geldige titel geeft.

 

Overige goederen worden geleverd door bijbehorende akte (art. 3:95 BW). Beperkte rechten worden geleverd zoals men het goed waarop het rust ook zou leveren (art. 3:98 BW).

 

5.4

Met titel wordt bedoeld, de rechtsverhouding die ten grondslag ligt aan de overdracht. Art. 3:84 lid 1 BW stelt dat de titel een vereiste is voor de overdracht. Een titel kan nietig zijn wanneer deze in strijd is met de wet, de openbare orde of de goede zeden, of wanneer de vervreemder of verkrijger aanneemt dat er een titel is, die er niet is. In geval van nietigheid wordt de titel geacht nooit te hebben bestaan. Op nietigheid hoeft men geen beroep te doen, het ontstaat van rechtswege. Zie art. 3:40 BW.

 

Ook kan een titel vernietigbaar zijn. Dan is deze achteraf ongeldig.

  • Dwaling: art. 6:228 BW. Dit is wanneer een partij de informatie onjuist of helemaal niet heeft verstrekt of wanneer beide partijen uitgegaan zijn van een onjuiste situatie. Voorwaarde is wel dat de overeenkomst niet gesloten zou zijn bij een juiste voorstelling.

  • Bedreiging: art. 3:44 lid 2 BW. Dit is wanneer iemand zodanig de ander bedreigt dat de bedreigde daardoor wordt beïnvloed zoals een normaal oordelend mens zou worden beïnvloed.

  • Bedrog: art. 3:44 lid 3 BW. Dit is wanneer iemand opzettelijk onjuiste mededelingen doet of feiten verzwijgt die hij behoorde mede te delen of wanneer er sprake is van een andere kunstgreep. Het verschil met dwaling is dat er bij dwaling geen sprake is van opzet.

  • Misbruik van omstandigheden: art. 3:44 lid 4 BW. Er wordt hierbij misbruik gemaakt van iemands toestand. Denk aan depressie, ouderdom of een noodtoestand.

Voordat de overdracht ongeldig is, moet de titel op grond van art. 3:49 BW vernietigd worden. Dit kan via de buitengerechtelijke verklaring of de rechterlijke uitspraak.

 

Bij niet-registergoederen doet de benadeelde de buitengerechtelijke verklaring. Deze is vormvrij (art. 3:50 jo 3:37 BW). In het geval van registergoederen moeten beide partijen instemmen met deze manier van vernietiging (art. 3:50 lid 2 BW).

 

De rechterlijke uitspraak staat in art. 3:51 BW. De vernietiging ontstaat doordat de rechter het beroep hiervoor aanvaardt. Na 3 jaar is de vernietigingsgrond verjaard en kan men hier geen beroep meer op doen (art. 3:52 BW).

Terugwerkende kracht van de vernietiging = door vernietiging ontbreekt de geldige titel zodat er ook geen sprake is van een geldige overdracht. Wanneer er onredelijke nadelen ontstaan door de vernietiging, kan de rechter besluiten de rechtshandeling deels of helemaal niet te vernietigen.

 

Voorwaardige titel voor overdracht: art. 3:38 BW jo art. 6:21 BW.

Opschortende voorwaarde is geregeld in art. 6:22 BW. De verbintenis ontstaat pas na een bepaalde gebeurtenis.

Ontbindende voorwaarde is wanneer de verbintenis juist teniet gaat na een bepaalde gebeurtenis.

 

5.5

De onderstaande personen zijn rechthebbende en dus in beginsel beschikkingsbevoegd:

  • De eigenaar van een zaak.

  • De schuldeiser van een vordering.

  • De gerechtigde tot een beperkt recht.

 

Wanneer iemand niet beschikkingsbevoegd is komt er geen geldige rechtshandeling tot stand. Een uitzondering hierop is de derdenbescherming. Het verschil tussen beschikkingsonbevoegdheid en handelingsonbekwaamheid is dat iemand niet handelingsbekwaam hoeft te zijn om beschikkingsbevoegd te zijn. Een minderjarige is handelingsonbekwaam maar wel beschikkingsbevoegd.

 

Hoofdstuk 6: Bescherming van derden

Derdenbescherming is de bescherming van de verkrijger tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder.

 

6.1

Derdenbescherming gaat alleen op onder bepaalde omstandigheden die zijn beschreven in de wet. Een rechthebbende die onder faillissement of beslaglegging lijdt is niet beschikkingsbevoegd, net als de bezitter te kwader trouw en de houder.

Art. 3:86 BW gaat over beschikkingsonbevoegdheid bij de overdracht van roerende zaken, niet-registergoederen en rechten aan toonder of order.

Art. 3:88 gaat over beschikkingsonbevoegdheid bij registergoederen, rechten op naam en andere goederen die niet onder art. 3:86 vallen.

Voor derdenbescherming dient de verkrijger te goeder trouw te zijn.

 

6.2

Het gaat volgens art. 3:86 dus om de derdenbescherming ten aanzien van roerende zaken, niet-registergoederen en rechten aan toonder of order.

De voorwaarden bij derdenbescherming zijn als volgt:

  1. Er is een onbevoegde vervreemder.

  2. Het gaat om de overdracht van een roerende zaak, niet-registergoed of van een recht aan toonder of order. Bij roerende zaken, niet-registergoederen gaat men ervan uit dat degene die de feitelijke macht over het goed heeft ook rechthebbende is.

  3. Er moet een overdracht overeenkomstig art. 3:90, 3:92 of 3:93 BW zijn. Dit is levering door bezitsverschaffing (van toonder- of orderpapier) of levering onder opschortende voorwaarden.

  4. Er is sprake van een overdracht anders dan om niet. Dit betekent dat er een tegenprestatie moet zijn. Bij een schenkingsovereenkomst is er geen tegenprestatie. Deze valt dan ook niet onder de derdenbescherming.

  5. De verkrijger moet te goeder trouw zijn (art. 3:11 BW). Wanneer hij dat niet is, heeft hij geen recht op derdenbescherming. Soms heeft de verkrijger een onderzoeksplicht. Deze is groter naarmate de aanwijzingen op beschikkingsonbevoegdheid duidelijker worden. Als de verkrijger bij het feitelijke verkrijgen te goeder trouw was, blijft hij te goeder trouw, ook als hij er later achter komt dat het niet in de haak was.

 

Bij diefstal werkt derdenbescherming net iets anders. Dit staat in art. 3:86 lid 3. Er staat dat de eigenaar zijn roerende goed, verkregen volgens lid 1, gedurende 3 jaar na de diefstal kan opeisen, behalve:

  • Wanneer er sprake is van consumentenkoop in een reguliere winkel.

  • Wanneer het om de verkrijging van geld, toonderpapieren of orderpapieren gaat.

 

Stappenplan voor het oplossen van een casus:

  • Vereisten van art. 3:84 BW: levering, geldige titel en beschikkingsbevoegdheid.

  • Ontbreekt beschikkingsbevoegdheid? Door naar art. 3:86 lid 1 BW.

  • Kan de eigenaar zich beroepen op art. 3:86 lid 3 BW?

 

Centraal Beheer – Gritter-arrest:

Rechtsvraag: is het van belang of de eigenaar zijn goed door onvoorzichtigheid is verloren?

De auto van Savelkous met alle papieren erin is gestolen. De verzekering (Centraal Beheer) heeft uitgekeerd en is tevens eigenaar geworden van de auto. De verzekeraar heeft dus door cessie een vordering op de dief. Een autohandelaar verkoopt de auto van Gritter.

Centraal Beheer wil de auto terug maar Gritter zegt te goeder trouw geweest te zijn. Centraal Beheer beroept zich op art. 3:86 lid 3 BW. De rechtbank en het Hof wijzen de vordering af omdat het aan Savelkous’ onvoorzichtigheid te wijten is dat de handelaar de auto heeft kunnen verkopen. De Hoge Raad vindt dat de onachtzaamheid geen rol speelt

 

Een andere situatie is de wegwijsplicht. Wanneer de verkrijger binnen 3 jaar na verkrijging gevraagd wordt wie de vervreemder was, moet hij de gegevens van de vervreemder verschaffen. Wanneer hij dit niet doet heeft hij geen derdenbescherming (art. 3:87 BW). Geld valt niet onder dit artikel.

 

6.3

Bij derdenbescherming uit hoofde van art. 3:88 BW gaat het om registergoederen, rechten op naam en andere goederen die niet onder art. 3:86 BW vallen.

Ook hier gelden weer voorwaarden:

  1. Er is een onbevoegde vervreemder.

  2. Het gaat om een registergoed, een recht op naam of een ander goed dat niet onder art. 3:86 BW valt. Art. 3:88 BW is in zekere zin een restartikel omdat het toeziet op alles dat art. 3:86 BW niet dekt. Voor deze voorwaarde moet eerst voldaan zijn aan art. 3:83 en 3:84 BW.

  3. De verkrijger is te goeder trouw. Bij vorderingen op naam dient de verkrijger ten tijde van de levering te goeder trouw te zijn (art. 3:11 BW). Bij registergoederen vormt art. 3:23 BW een extra criterium: de verkrijger is niet te goeder trouw wanneer hij zich beroept op feiten die in de openbare registers staan, en die hij had kunnen weten (zie ook art. 3:17).

  4. De onbevoegdheid van de vervreemder vloeit voort uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.

De ongeldigheid van deze eerdere overdracht vloeit dus voort uit een gebrek bij de levering of een ongeldige titel.

Voorbeeld: Kees verkoopt onder bedreiging van jan zijn vliegtuig aan Jan. Door vernietiging is de titel ongeldig. Vervolgens koopt Henk het vliegtuig van Jan. Jan is onbevoegd door de ongeldigheid van de eerste overdracht, en Henk geniet derdenbescherming.

 

Behalve registergoederen en vorderingen op naam is er nog een restcategorie, de niet-art. 3:86 BW goederen. Om een beroep te doen op derdenbescherming vanuit art. 3:86 BW, moet er sprake zijn van bezitsverschaffing. Wanneer dit niet mogelijk is, zoals in het Centraal Beheer – Gritter-arrest, gaan we kijken naar art. 3:88 BW.

Kijk voor een voorbeeld naar p. 144-145 van Praktisch Goederenrecht.

 

6.4

Bij onvolledige registers, onjuiste registers of onjuiste feiten kan het een derde niet verweten worden dat hij de juiste feiten niet kende.

  • Onvolledige registers: art. 3:17 bepaalt welke feiten in de registers moeten worden opgenomen. Art. 3:24 staat garant voor de derdenbescherming indien dit niet is gebeurd en de verkrijger daardoor niet op de hoogte was van de feiten. Het moet wel gaan om verkrijging onder bijzondere titel, en het moment van inschrijving is van belang.

  • Onjuiste registers: ook hier gaat het om verkrijging onder bijzondere titel en is het moment van inschrijving belangrijk. Het is het geval dat feiten onder authentieke akte zijn opgenomen, en dat deze onjuist zijn. Art. 3:25 biedt derdenbescherming. De derde moet erop kunnen vertrouwen dat de akten in registers juist zijn.

  • Onjuiste feiten: art. 3:26 ziet hierop toe. Wederom gaat het om verkrijging onder bijzondere titel en is het moment van inschrijving cruciaal.

 

 

Hoofdstuk 7: Pand

 

Het recht van pand staat in Boek 3, titel 9 van het BW.

 

7.1

Art. 3:227 lid 1 BW: Het recht van pand is een beperkt recht, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Het recht is op een niet-registergoed gevestigd.

De schuldeiser is in dit geval de pandhouder, en in veel gevallen ook de kredietgever.

De schuldenaar is in dit geval de pandgever, en in veel gevallen ook de kredietnemer.

 

7.2

Pand en hypotheek hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Hieronder staan deze. Ten eerste zijn het beide absolute, beperkte rechten. Ze zijn gevestigd op een goed en werken tegenover iedereen. Daarbij zijn ze gericht op een zaaksgevolg en gaat een ouder recht voor een jonger recht. Ook zijn het beide zekerheidsrechten. Door een recht van pand of hypotheek te vestigen, schept de schuldeiser een zekerheid voor de voeldoening van zijn vordering. Pand en hypotheek zijn allebei afhankelijke rechten. Dit betekent dat zij een ander recht nodig hebben om te bestaan (art. 3:7 BW). In deze gevallen is het zo dat het pand- en hypotheekrecht bestaat zolang de vordering bestaat.

 

Art. 3:229 BW regelt zaakvervanging. Dit artikel geldt zowel voor pand als hypotheek. Wanneer het goed waar het recht op rust in waarde vermindert of zelfs helemaal tenietgaat, vloeit daar een vordering uit voort. Deze vordering wordt dan belast met het recht van pand ten gunste van de pandhouder. Daarbij zijn beide rechten ondeelbaar (art. 3:230 BW). Het bestaat of het bestaat niet. Deze rechten kunnen niet gedeeltelijk vervallen, en verdwijnen pas wanneer de vorderingen zijn afbetaald.

 

De voorrangspositie van pand- en hypotheekhouders is ook een van deze kenmerken. Art. 3:278 BW regelt dit. De rechthebbenden hebben voorrang op andere schuldeisers bij het verhalen van de vordering. Ook hebben zowel pand- als hypotheekhouder het recht van parate executie. Dit staat in art. 3:248 BW en art. 3:268 BW. De schuldeiser mag wanneer de schuldenaar de vordering niet voldoet het goed waar het recht op rust verkopen. Met de opbrengst hiervan voldoet hij dan de vordering. Er is geen executoriale titel nodig. Voordeel hiervan is de snelheid waarmee het gebeurt omdat er geen procedure bij de rechter is.

Ten slotte is er nog separatisme (art. 57 faillissementswet). Dit betekent dat de schuldeisers het goed waar het recht op rust buiten het faillissement kunnen houden om dit te verkopen om de vordering te voldoen.

 

7.3

Nogmaals: de pandhouder is de schuldeiser en de pandgever is degene die eigenaar is van het niet-registergoed waar het pandrecht op rust. Er zijn twee soorten pand: vuistpand en bezitsloos pand (stil pand).

 

Vuistpand houdt in dat het goed in de macht van de pandhouder komt. Het recht wordt gevestigd doordat de zaak, het orderpapier of het toonderpapier in de macht van de pandhouder komt. Dit staat in art. 3:236 lid 1 BW. De schakelbepaling in lid 2 geldt voor alle andere goederen (niet-registergoederen). De vestiging van het vuistpand op deze goederen gaat net als e levering bij overdracht.

 

Bezitsloos (stil) pand vestigt men door middel van authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Het goed blijft in de macht van de pandgever (art. 3:237 lid 1 BW). Wat authentieke en onderhandse akten zijn zien we in art. 156 lid 2 en 3 Rv. Voordelen van stil pand zijn dat klanten van een bedrijf niet weten dat het bedrijf goederen verpand heeft of dat rechtspersonen of natuurlijke personen gebruik kunnen blijven maken van hun goed.

 

De vestiging van stil pandrecht op vorderingen op naam en op het vruchtgebruik hiervan is geregeld in art. 3:239 BW. Er zijn twee vormen van dit pandrecht: stil pandrecht op vorderingen op naam en openbaar pandrecht op vorderingen op naam.

 

Stil pandrecht op vorderingen op naam:

Dit gaat door middel van authentieke of onderhandse geregistreerde akte en er wordt geen mededeling gedaan aan de schuldenaar, B. (art. 3:239 BW)

 

Openbaar pandrecht op vorderingen op naam:

Dit gaat door middel van onderhandse akte en er wordt wel een mededeling gedaan aan de schuldenaar, B. (art. 3:236 lid 2 jo. 3:94 BW)

 

Voor verdere voorwaarden voor vestiging van pandrecht kijken we naar art. 3:84 BW. Vereist zijn geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en vestiging.

Geldige titel: dit is vaak de overeenkomst waarin de pandgever pandrecht verleent, of het is opgenomen in de geldleningsovereenkomst.

 

Beschikkingsbevoegdheid: in beginsel is de beschikkingsbevoegde de eigenaar. De pandgever moet bevoegd zijn de zaak te vervreemden of te bezwaren. Wanneer de pandgever beschikkingsonbevoegd is, is in de gevallen van art. 3:238 lid 1 en lid 2 BW. De pandhouder moet dan wel te goeder trouw zijn. De situatie dat een nieuw pandrecht voor een eerder pandrecht gaat heet rangwisseling.

 

Overige kenmerken van pandrecht zijn de volgende:

  • Herverpanding mag niet, tenzij dit ondubbelzinnig is afgesproken (art. 3:242 BW).

  • Art. 3:243 lid 1 BW gaat over de zorgplicht. De pandhouder moet zich gedragen als goed pandhouder. Lid 2 stelt dat de pandgever eventuele kosten moet dragen.

  • Buiten de vordering an zich is er ook nog de rente op de vordering. Pandrecht voorziet ook in voldoening hiervan (art. 3:244 BW).

  • Ten slotte mag de pandhouder nakoming van de vordering eisen (art. 3:246 BW), maar alleen als de schuldenaar op de hoogte is van de verpanding.

 

Parate executie bij pandrecht staat in art. 3:248 – 3:255 BW. Zoals eerder besproken, betekent dit dat de pandhouder ter voldoening van de vordering het verpande goed mag verkopen. De schuldenaar, de pandgever, moet hiervoor wel in verzuim zijn (art. 3:248 lid 1 BW). De pandhouder moet de pandgever 3 dagen voor de verkoop op de hoogte stellen van de tijd, plaats en datum ook moet hij de lossing bekendmaken. De is hoeveel de schuldenaar moet betalen om het goed terug te kopen. De pandgever kan tot het moment van verkoop het goed lossen. Verkoop gebeurt in het openbaar en de pandhouder mag ook meebieden om te kopen. Andere manieren van executie gaan via de rechter (art. 3:251 BW). De pandhouder doet na de verkoop mededeling aan de pandgever en keert eventuele winsten op het goed uit aan de pandgever.

 

7.4

Omdat pandrecht een beperkt recht is gaat het ook teniet als een beperkt recht. Zie daarvoor art. 3:81 lid 2 BW. Meer wijzen waarop dit kan:

  • Voldoening van de vordering

  • Executie van het verpande goed

Bij voldoening krijgt de pandgever zijn goed weer terug, samen met een schriftelijk bewijs van voldoening (art. 3:256 BW).

  • het goed komt terug in de feitelijke macht van de pandgever (art. 3:258 lid 1)

  • de pandhouder doet afstand van zijn pandrecht (art. 3:258 lid 2 BW)

 

7.5

Het vestigen van pandrecht op een goed gaat net als de overdracht van dat goed, dus via art. 3:98 jo art. 3:84 BW. Er zijn 3 dingen nodig:

  • Geldige titel

  • Beschikkingsbevoegdheid

  • Vestiging

Er zijn 4 categorieën pand:

  1. Vuistpandrecht – art. 3:236 lid 1 BW

Zie paragraaf 5.3. het gaat om roerende zaken of rechten aan toonder of order. Vestiging gaat door het in de macht brengen van het goed of toonder- of orderpapieren.

 

  1. Bezitsloos pandrecht – art. 3:237 lid 1 BW

Wordt op dezelfde goederen gevestigd als vuistpandrecht. Vestiging gaat door authentieke of geregistreerde onderhandse akte. De pandhouder krijgt geen feitelijke macht over het goed of de order- of toonderpapieren. Wanneer de pandgever in verzuim is kan de pandhouder het bezitsloos pandrecht omzetten in vuistpandrecht en de goederen of order- of toonderpapieren opeisen.

  1. Openbaar pandrecht – art. 3:236 lid 2 jo art. 3:94 BW

Dit wordt gevestigd op vorderingen op naam en geschiedt door authentieke of onderhandse akte en mededeling aan de schuldenaar.

  1. Stil pandrecht – art. 3:239 lid 1 BW

Ook dit gaat om vorderingen op naam. Men vestigt dit door authentieke of onderhandse akte zonder mededeling aan de schuldenaar. Bij tekortkoming in de betalingsverplichting van pandgever of schuldenaar mag de pandhouder wel mededeling doen aan de schuldenaar (lid 3).

*Naar het model uit het boek Praktisch Goederenrecht, p. 167

 

De pandhouder heeft een aantal bevoegdheden en verplichtingen:

Bevoegdheden

Verplichtingen

Voorrang bij verhaal (art. 3:227 lid 1 BW)

Zorgplicht (art. 3:243 lid 1 BW)

Recht van parate executie (art. 3:248 lid 1 BW)

Mededeling voor verkoop (art. 3:249 BW)

Separatisme (art. 57 Faillissementswet)

Mededeling na verkoop (art. 3:252 BW)

Meebieden bij openbare verkoop (art. 3:250 lid 3 BW)

Uitkering overschot van de opbrengst verkoop aan pandgever (art. 3:256 BW)

Afstand van pandrecht (art. 3:258 lid 2 BW)

Na tenietgaan pandrecht verpand goed terugbrengen bij de pandgever (art. 3:256 BW)

 

Eventueel (op verzoek pandgever) schriftelijk bewijs van beëindiging (art. 3:256 BW)

 

 

Hoofdstuk 8: Hypotheek

 

8.1

Art. 3:227 lid 1 BW geeft een definitie van hypotheek: Het recht van hypotheek is een beperkt recht, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Is het recht op een registergoed gevestigd, dan is het een recht van hypotheek.

 

Hypotheek is een beperkt zekerheidsrecht. Wanneer men in gebreke blijft bij terugbetaling kan het goed waar het recht op rust verkocht worden zodat met de opbrengst afgelost kan worden. De hypotheekhouder heeft voorrang op andere schuldeisers.

De schuldeiser is in dit geval de hypotheekhouder.

De schuldenaar is in dit geval de hypotheekgever.

Men vestigt hypotheekrecht op registergoederen, inhoudende: onroerende goederen, vliegtuigen en bepaalde vaartuigen (en de beperkte rechten hierop).

 

8.2

Deze paragraaf gaat over de kenmerken die gemeenschappelijk zijn voor zowel hypotheek als pand. Hiervoor verwijs ik terug naar hoofdstuk 7, waar dit ook al besproken is.

 

8.3

Vestiging van het hypotheekrecht geschiedt door een notariële akte die wordt ingeschreven in de openbare registers. Deze notariële akte heet hier ook wel de hypotheekakte. Dit is een authentieke akte (art. 3:260 lid 1 BW jo art. 156 lid 3 Rv), welke wordt ingeschreven in het Kadaster.

 

Art. 3:98 BW is de schakelbepaling. Deze houdt in dat regels voor overdracht van een goed ook gelden voor beperkte rechten. De vereisten zijn dan ook die van art. 3:84 BW en 3:260 BW, inhoudende:

  • Geldige titel;

  • Beschikkingsbevoegdheid (van de hypotheekgever);

  • Vestiging door notariële akte en inschrijving in de registers.

 

Geldige titel: de overeenkomst van geldlening in de hypotheekakte.

Beschikkingsbevoegdheid: de hypotheekgever moet bevoegdheid hebben om het registergoed te bezwaren of vervreemden. Er is geen geldige vestiging zonder beschikkingsbevoegdheid.

 

Art. 3:88 BW gaat over derdenbescherming bij beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. De verkrijger moet te goeder trouw zijn en de onbevoegdheid moet voortvloeien uit een eerdere ongeldige overdracht die niet ongeldig was door beschikkingsonbevoegdheid. De verkrijger moet uiteraard wel de registers hebben geraadpleegd.

 

Art. 3:260 BW geeft het vereiste van de hypotheekakte en de inhoud daarvan:

  • De omschrijving van de geldvordering;

  • Het gedrag van het hypotheekrecht;

  • De gekozen woonplaats van de hypotheekhouder.

 

 

Daarnaast zijn er nog een aantal bedingen opgenomen:

  • Huurbeding – art. 3:264 BW

In dit beding staat dat het registergoed niet verhuurd of verpacht mag worden. Reden voor een huurbeding is dat een verhuurde woning minder opbrengt omdat koop geen huur breekt (art. 7:226 BW).

Het huurbeding werkt behalve tegen de verhuurder ook tegen de huurder (art. 3:264 lid 1 BW). Uitzondering is wanneer de ruimte al werd verhuurd voor het huurbeding ontstond. Bescherming van de huurder is geregeld in art. 3:264 lid 5 BW.

De hypotheekhouder moet bij een huurbeding toestemming geven tot verhuur, indien dit aan de orde is.

  • Beding niet-verandering – art. 3:265 BW

De hypotheekgever mag geen veranderingen aanbrengen in het registergoed, die de waarde ervan omlaag halen. Art. 3:266 BW geeft het recht van “ius tollendi”. Dit betekent dat de hypotheekgever zijn veranderingen weer weg mag nemen, als hij het goed maar weer in de oude toestand terugbrengt. Echter, de hypotheekhouder kan in het beding opnemen dat veranderingen onderdeel uitmaken van het onderpand.

  • Beheersbeding – art. 3:267 BW

Wanneer de hypotheekgever tekortschiet mag de hypotheekhouder met machtiging van de rechter het goed in beheer nemen. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn bij verwaarlozing van het registergoed.

  • Ontruimingsbeding – art. 3:267 BW

Door een ontruimingsbeding zorgt de hypotheekhouder ervoor dat de nieuwe eigenaar bij parate executie het goed leeg geleverd krijgt.

 

De hypotheekgever heeft altijd zorgplicht ten opzichte van het met hypotheek bezwaarde goed. Uitgangspunt is dat het goed niet in waarde mag verminderen.

Een laatste vereiste is meestal dat het bezwaarde goed verzekerd is, zodat de hypotheekhouder zeker is van de voldoening van zijn vordering op de hypotheekgever (zaakvervanging).

 

Het boek ‘Praktisch Goederenrecht’ van Mr. Dr. C. Phillips geeft hierna een voorbeeld van een model van een particuliere geldlening. Zie hiervoor Praktisch Goederenrecht p. 181-188.

 

Parate executie staat in art. 3:268-3:273 BW.

Parate executie betekent, zoals al eerder besproken, dat de hypotheekhouder het met hypotheek bezwaarde goed mag verkopen ter voldoening van de vordering wanneer de hypotheekgever niet betaalt. Er moet dan sprake zijn van herhaaldelijk verzuim.

Verkoop mag zonder executoriale titel en gebeurt in het openbaar, onder leiding van een notaris. Onderhandse verkoop mag alleen door bepaling van de rechter.

 

Formaliteiten van de openbare executie staan in art. 544 e.v. Rv.

 

In art. 3:269 BW staat dat men tot het moment van verkoop de verkoop kan voorkomen door de gehele som te voldoen. Dit heet lossing. Met de opbrengst voldoet de notaris eerst de executiekosten. Daarna onderzoekt hij of er meer hypotheken of beslagleggingen zijn en of beperkte rechten verloren gaan. Is dit niet zo, dan geeft hij de rest van het geld aan de hypotheekhouder. Restschuld is de situatie dat de opbrengst van de verkoop niet genoeg is om de schuld te voldoen.

 

Het kan ook zo zijn dat er meer hypotheekhouders of andere gerechtigden zijn.

Situatie 1: partijen komen een verdeling van de opbrengst overeen en de notaris keert uit (art. 3:270 lid 5 BW). Situatie 2: partijen komen niet tot een overeenstemming en de notaris geeft het geld in bewaring (art. 3:270 lid 3 BW) en de rechter bepaalt over de rangregeling (art. 3:271 lid 1 BW). Het proces van zuivering houdt in dat de hypotheekrechten vervallen als de prijs is voldaan na parate executie (art. 3:273 lid 1 BW).

 

Wanneer er meerdere hypotheekrechten op een goed rusten geldt het prioriteitsbeginsel (zie hoofdstuk 2). Zo gaat het oudste recht voor (art. 3:19 en 3:21 BW). Wijziging van de rangorde is mogelijk met instemming van hypotheekhouders en door opmaken van een notariële akte.

 

8.4

Hypotheekrecht gaat ook teniet als een beperkt recht. Zie hiervoor ook hoofdstuk 2.

Ook is er beëindiging van het recht door voldoening van de som of door parate executie.

De hypotheekhouder moet door middel van authentieke akte bekend maken dat het recht van hypotheek beëindigd is. Deze akte moet ook in de openbare registers komen zodat het recht van hypotheek kan worden doorgehaald.

 

8.5

De hypotheekhouder heeft een aantal bevoegdheden en verplichtingen.

Bevoegdheden:

  • Voorrang bij verhaal (art. 3:227 lid 1 BW)

  • Recht van parate executie (art. 3:268 lid 1 BW)

  • Separatisme (art. 57 Faillissementswet)

  • Bevoegdheden uit bedingen (art. 3:264-3:267 BW)

  • Verzoek tot rangregeling (art. 3:271 lid 1 BW)

  • Afstand van hypotheekrecht (art. 3:81 lid 2 sub c BW)

 

Verplichtingen:

  • Mededeling van verkoop (art. 3:268 lid 4 BW jo art. 544 Rv en art. 546 jo 515 lid 2 Rv)

  • Mededeling na verkoop (art. 3:272 BW)

  • Afgeven schriftelijk bewijs van beëindiging hypotheekrecht (art. 3:274 lid 1 BW)

 

Hoofdstuk 9: Zekerheidsrechten

9.1

Verhaalsrechten geven, zoals de naam al doet vermoeden, de schuldeiser het recht om zich bij niet-nakoming te verhalen op de goederen van de schuldenaar. Hij verkoopt deze goederen dan om de vordering te voldoen. Deze rechten staan in titel 10 van Boek 3 BW.

Volgens art. 3:276 BW mag de schuldeiser op alle goederen verhalen, tenzij de wet anders bepaalt. Hij moet bij het verhalen wel over een executoriale titel beschikken.

In principe zijn alle schuldeisers gelijk (art. 3:277 BW). Zij hebben recht op een deel van de opbrengst naar evenredigheid van hun vordering.

 

Berekening: te verdelen bedrag / totaalbedrag alle vorderingen

 

Voorrang betekent dat sommige schuldeisers hoger in de rangorde staan dan andere. Voorrang bestaat bij pand, hypotheek, voorrecht en wanneer de wet het bepaalt (art. 3:278 BW). Voorrecht ≠ voorrang. Voorrecht geeft iemand voorrang.

Art. 3:279 BW: pand en hypotheek gaan vóór een voorrecht.

Specifieke voorrechten gaan voor algemene voorrechten (art. 3:280 BW). Art. 3:282 en 3:288 BW zijn hierbij van belang.

Art. 3:282 BW bepaalt nog een vorm van voorrang. Wanneer een beperkt recht (anders dan pand en hypotheek) vervalt, heeft de rechthebbende recht op schadevergoeding. Dit recht staat in de rangorde direct onder pand en hypotheek.

Regel blijft dat uit de opbrengst eerst de executiekosten worden voldaan.

 

9.2

Voorrecht kan rusten op bepaalde goederen of geheel vermogen. Het is een persoonlijk recht en werkt dus tegenover een specifieke persoon. Een voorrecht is ook een afhankelijk recht, omdat het niet kan bestaan zonder een eerder recht, de vordering. Een ander kenmerk is nevenrecht (art. 6:142 BW). Dit houdt in dat het voorrecht “meeverhuisd” wanneer de vordering overgaat van de ene naar de andere persoon.

Voorrechten gaan op de volgende wijzen teniet:

  • De rechthebbende doet afstand

  • De vordering waarvan het voorrecht afhankelijk is gaat teniet

  • De zaak waarop het voorrecht rust gaat teniet

  • De zaak waarop het voorrecht rust wordt overgedragen aan een ander (voorrecht is een persoonlijk recht en werkt dus niet tegenover de derde)

 

Art. 3:283 BW geeft een zekerheid voor wanneer een goed waarop voorrecht rust teniet gaat of beschadigt. De schuldeiser krijgt dan automatisch een voorrecht op het ontstane recht op schadevergoeding. Dit heet substitutie.

 

Vier bijzondere voorrechten:

  1. Voorrecht wegens kosten tot behoud – art. 3:284 BW

Dit betekent dat iemand die kosten maakt om een bepaald goed, toebehorend aan een ander, te behouden, een voorrecht krijgt op dit goed.

Het nieuw ontstane voorrecht heeft voorrang op eerdere pand- of hypotheekrechten, maar niet op nieuwere. Uitzonderingen op dit laatste: vestiging van bezitloos pandrecht waarbij het goed niet in de macht van de pandhouder is, en levering CP. Ten slotte gaat dit voorrecht boven alle voorrechten die zijn ontstaan bij de vorderingen door de gemaakte kosten.

  1. Voorrecht wegens bearbeiding – art. 3:285 BW jo 3:307 BW

Hierbij gaat het om iemand die op grond van een overeenkomst werkzaamheden uitvoert aan een zaak. Hierdoor ontstaat een vordering, en de schuldeiser is dan bevoorrecht op de zaak.

Dit voorrecht heeft voorrang op eerder gevestigd bezitloos pandrecht of later gevestigd bezitloos pandrecht wanneer de zaak nog niet in de feitelijke macht van de pandhouder is.

  1. Voorrecht wegens schuld appartementseigenaar – art. 3:286 BW

Appartementseigenaren moeten kosten betalen voor het onderhoud. De vordering van een vereniging van eigenaren op een appartementseigenaar met betrekking tot deze kosten is bevoorrecht.

  1. Voorrecht wegens vordering tot schadevergoeding – art. 3:287 BW

Wanneer iemand schade heeft gemaakt, heeft de ander een recht op schadevergoeding. De schuldenaar krijgt een vordering op de verzekeraar, op welke de schuldeiser dan weer een voorrecht heeft

 

9.3

Retentierecht of terughoudingsrecht betekent dat de schuldeiser in sommige gevallen de zaak van iemand anders (de schuldenaar) onder zich mag houden tot er is nagekomen (art. 3:290 BW). Het is een manier van opschorting. De schuldeiser zet de schuldenaar onder druk . ook heeft hij bij verhaal een hoge mate van voorrang. De retentor mag het recht gebruiken zodra de vordering opeisbaar is. Het recht kan rusten op zowel roerende als onroerende zaken en de retentor moet op het moment van uitoefenen houder zijn van de zaak. Retentierecht kan in tegenstelling tot voorrecht wel worden ingeroepen jegens derden.

Art. 3:291 lid 2: de retentor kan het recht ook inroepen jegens iemand met een ouder recht op de zaak (bijvoorbeeld een sleepdienst roept retentierecht in tegen een autoverhuurbedrijf terwijl de sleepdienst gebeld was door een huurder). De retentor heeft voorrang boven pand en hypotheek. Wel moet hij over een executoriale titel beschikken.

Tijdens de retentie heeft de retentor een zorgplicht. De schuldenaar moet de kosten ten behoeve van die zorg vergoeden (art. 6:27 BW en art. 3:293 BW).

 

Wijzen van tenietgaan van het retentierecht:

  • door het voldoen van de vordering

  • door verrekening

  • door afstand van het vorderingsrecht

  • door tenietgaan van de zaak

  • doordat de zaak terugkomt bij de schuldenaar (let op! De vordering gaat niet teniet)

  • doordat een derde de zaak in handen krijgt. Wanneer de schuldeiser de zaak terugeist en ook terugkrijgt, herleeft het retentierecht

 

9.4

Eigendomsvoorbehoud houdt in dat de verkrijger de zaak al in de feitelijke macht heeft, maar dat hij pas officieel het recht van eigendom krijgt wanneer hij heeft betaald. In de overeenkomst is dan het eigendomsvoorbehoud opgenomen.

Er is geleverd zodra de zaak in de feitelijke macht van de verkrijger is. De verkrijger is in eerste instantie houder (art. 3:91 BW). Faillissement heeft geen invloed op de overdracht van eigendom. Zodra de schuldenaar betaalt, gaat het eigendom alsnog over.

Huurkoop is een vorm van eigendomsvoorbehoud. De verkrijger krijgt het recht op eigendom pas als aan de laatste betaling is voldaan (art. 7A:1576 BW).

 

Eigendomsvoorbehoud is mogelijk op 3 soorten vorderingen uit overeenkomst:

  1. Vordering totdat de tegenprestatie is voldaan.

Het kan hierbij zowel om een geleverde als om een in de toekomst te leveren zaak gaan.

  1.  
  2. Vorderingen voor verrichte of nog te verrichten werkzaamheden.

Voorbeeld: men koopt een nieuwe televisie, maar deze moet nog geïnstalleerd worden. Wanneer de kosten voor installatie nog niet zijn betaald, is de televisie nog geen eigendom van de verkrijger.

  1.  
  2.  
  3. Vorderingen op de tekortschieting in nakoming van de overeenkomsten zoals in 1 en 2.

Hierbij gaat het om schadevergoeding, rente en kosten die gemaakt zijn door de tekortkoming.

 

Wanneer er vorderingen zijn waarbij eigendomsvoorbehoud niet opgaat, kan de schuldeiser een bezitloos pandrecht vestigen om alsnog zekerheid te hebben (art. 3:81 lid 1 BW).

 

Tenietgaan eigendomsvoorbehoud:

  • schuldenaar is nagekomen

  • verkrijger voldoet de vordering op andere wijze

  • bevrijding van de verkrijger (art. 6:60 BW)

  • verjaring rechtsvordering op tegenprestatie

  • vervreemder doet afstand van het recht op tegenprestatie (art. 6:160 BW)

  • zaak verliest zelfstandigheid (art. 3:4 jo 5:3 BW)

9.5

De rangorde bij verhaal is als volgt:

9.6

Verrekening is het wegstrepen van vorderingen die tegenover elkaar staan (art. 6:127 BW). Er is dan sprake van betaling met gesloten beurzen.

 

Begrippenlijst Goederenrecht

Hoofdstuk 1

Goederen

Zaken en vermogensrechten

Zaken

Objecten die voor de menselijke beheersing vatbaar zijn

Overdraagbaar

Rechten die overgedragen kunnen worden

Stoffelijk voordeel

Materieel voordeel dat de rechthebbende krijgt

Onroerende zaken

Art. 3:3 lid 1 BW. Zaken die men niet kan verplaatsen

Roerende zaken

Alle zaken die niet onroerend zijn (art. 3:3 lid 2 BW)

Verkeersopvatting

De maatschappelijke norm

Bestanddeel

Iets dat deel uitmaakt van een zaak volgens de verkeersopvatting, of dat niet van de zaak gescheiden kan worden zonder aanmerkelijke schade

Registergoederen

Art. 3:10 BW. Voor overdracht of vestiging van deze goederen is inschrijving in de openbare registers vereist

Openbare registers

Registers die voor eenieder toegankelijk zijn

Niet-registergoederen

Alle goederen die geen registergoed zijn

Natuurlijke vruchten

Zaken die als vruchten van andere zaken worden beschouwd in de verkeersopvatting

Burgerlijke vruchten

Rechten die als vruchten van goederen worden beschouwd in de verkeersopvatting

Goede trouw

Men kende en behoorde de omstandigheden niet te kennen

 

 

Hoofdstuk 2

 

Absolute rechten

Rechten op een zaak of een goed dat ten opzichte van iedereen uitgeoefend kan worden

Relatieve rechten

Rechten die slechts tegenover bepaalde personen uitgeoefend kunnen worden

Zaaksgevolg

Droit de suite. Absoluut recht op goederen blijft bestaan, ook al is het goed niet in de macht van de eigenaar

Prioriteitsbeginsel

Droit de priorité. Eerder gevestigd recht gaat voor later gevestigd recht.

Bevoorrechte positie

Droit de préference. Deze bevoorrechte positie geldt bij het uitoefenen van een absoluut recht bij faillissement

Volledig recht

Het enige volledige recht is eigenlijk het eigendomsrecht

Beperkt recht

Gaat minder ver dan een volledig recht

Vruchtgebruik

Het recht om vruchten van een ander te gebruiken of in bezit te hebben

Vestiging

Een beperkt recht doen rusten op een goed

Verjaring

Art. 3:99 BW. Door verjaring kan iemand die te goeder trouw is bezit verkrijgen.

pandrecht

Een zekerheidsrecht dat op een niet-registergoed gevestigd is en zekerheid tot betaling biedt aan de rechthebbende

Schuldeiser

Degene die geld krijgt

Schuldenaar

Degene die geld verschuldigd is

Pandhouder

De schuldeiser

Pandgever

De schuldenaar

Hypotheekrecht

Een zekerheidsrecht dat op een registergoed gevestigd is en zekerheid biedt tot betaling aan de rechthebbende

Hypotheekhouder

Degene die het recht op hypotheek heeft

Hypotheekgever

De eigenaar van het registergoed die geld verschuldigd is aan de hypotheekhouder

Erfdienstbaarheid

Een onroerende zaak is hiermee bezwaard ten opzichte van een andere onroerende zaak. Degene van de bezwaarde zaak moet iets dulden of iets laten.

Dienend erf

Het erf van degene die iets moet dulden of laten, het bezwaarde erf

Heersend erf

De onroerende zaak van degene die voordeel heeft uit de erfdienstbaarheid

Recht van overpad

Ander woord voor erfdienstbaarheid

Erfpacht

Het recht om een onroerende zaak van een ander te gebruiken

Canon

De prijs die betaald wordt om gebruik te maken van de onroerende zaak waar erfpacht op rust

Opstal

Recht om in, op of boven de onroerende zaak van een ander eigen onroerend goed aan te brengen en daarvan het eigendom te behouden

Retributie

Geldbedrag dat betaald dient te worden aan de eigenaar

Appartementsrecht

Recht op mede-eigendom op een gebouw zowel als exclusief recht op een deel daarvan

Splitsingsakte

Akte waarin de rechten op het hele gebouw worden gesplitst in appartementsrechten

Genotsrechten

Gebruiksrechten

Zekerheidsrechten

Bieden de schuldeiser zekerheid bij voldoening van de vordering

Zakelijke genotsrechten

Genotsrechten die alleen op zaken kunnen rusten

 

Hoofdstuk 3

 

Eigendom

Meest omvattende recht. Volledig recht

Natrekking

De eigenaar van een zaak wordt automatisch ook eigenaar van alle bestanddelen

Vervreemden

Overdragen van de zaak aan iemand anders

Bezwaren

Een beperkt recht op een zaak doen rusten

Revindicatie

Het recht dat de eigenaar kan inroepen tegen iedereen die zijn goed zonder rechtsgrond houdt. Hij mag zijn goed dan terughalen

Misbruik van het eigendom

Het eigendom zo gebruiken dat het anderen onredelijk schaadt

Hinder

Kan inhouden rumoer, trillingen, stank, rook, gassen of het onthouden van licht, lucht of steun

Onrechtmatigheid

Dit vindt men in art. 6:162 BW

Titel

Grondslag voor de overdracht

Verkrijging onder algemene titel

De overdracht van iemands gehele vermogen

Verkrijging onder bijzondere titel

De overdracht van een of enkele onderdelen van het vermogen

Erfopvolging

Een erfgenaam volgt de erflater op in die zin dat hij ook al zijn rechten en plichten overneemt

Boedelmenging

Het ontstaan van een gemeenschap van goederen bij een huwelijk of een geregistreerd partnerschap

Fusie

Vermogens van meerdere rechtspersonen fuseren tot één vermogen van één rechtspersoon

Splitsing

Een rechtspersoon bestaat niet meer en zijn vermogen gaat op in het vermogen van andere rechtspersonen

Overdracht

Wanneer een goed overgaat van de een op de ander

Onteigening

Wanneer de overheid een goed in bezit neemt

Inbezitneming

Wanneer je jezelf de feitelijke macht over een goed verschaft

 

 

Hoofdstuk 4

 

Bezit

Het houden van een goed voor zichzelf

Bezitter

Degene die een goed houdt voor zichzelf

Houderschap

Het houden van een goed voor een ander

Houder

Degene die een goed houdt voor een ander

Interversie van houderschap

Degene die houdt wordt bezitter

Onmiddellijk bezit

Het bezit waarbij het goed in de feitelijke macht van de bezitter is

Middellijk bezit

Het bezit waarbij het goed niet in de feitelijke macht van de bezitter is maar bij iemand anders, de houder

Onmiddellijk houder

Degene die houder is en het goed ook onder zich houdt

Middellijk houder

Degene die houder is maar het goed niet direct onder zich houdt

Bezitsoverdracht met feitelijke handeling

Overhandiging van het goed, of in ieder geval de verkrijger de feitelijke macht erover verschaffen

Bezitsoverdracht zonder feitelijke handeling

Levering CP, Longa Manu of Brevi Manu

Bezitter te goeder trouw

Degene die bezitter is, zich als rechthebbende beschouwt, en dat redelijkerwijs ook mag doen

Bezitter te kwader trouw

Degene die bezitter is, zich als rechthebbende beschouwt, maar dat niet mag doen

Retentierecht

Het recht om een goed onder je te houden zolang de tegenpartij nog niet voldaan heeft aan zijn prestatie

 

 

Hoofdstuk 5

 

Erflater

Degene die overlijdt en zijn vermogen achterlaat

Erfgenaam

Degene die bij overlijden van de erflater het vermogen verkrijgt

Huwelijkse voorwaarden

Afspraken over het scheiden van vermogen bij huwelijk

Verkrijgende verjaring

Verkrijging door het te goeder trouw bezitten van een goed voor lange tijd

Bevrijdende verjaring

Verkrijging doordat de rechthebbende het goed voor ten minste twintig jaar niet heeft gehad

Goederenrechtelijke overeenkomst

Aanbod en aanvaarding

Leveringshandeling

De handeling die nodig is om het goed over te dragen van de vervreemder naar de verkrijger

Beschikkingsbevoegdheid

De bevoegdheid van de vervreemder om over het goed te beschikken

Notariële akte

Een akte opgemaakt door een notaris, die als bewijsstuk kan dienen

Volmacht

De situatie dat iemand namens iemand anders bevoegd is rechtshandelingen te verrichten

Volmachtgever

Degene in wiens naam de rechtshandeling uitgevoerd wordt

Gevolmachtigde

Degene die optreedt in andermans naam

Opschortende voorwaarden

Er moet een bepaalde gebeurtenis plaatsvinden voordat de verbintenis in werking treedt

Vorderingsrecht aan toonder

Een recht dat toekomt aan degene die een toonderpapier kan tonen

Vorderingsrecht aan order

Een recht dat toekomt aan degene wiens naam op het orderpapier staat

Endossement

Het plaatsen en tekenen van de clausule op het orderpapier

Rechten op naam

Rechten die tegen een of meerdere personen uitoefenbaar zijn

Cessie

Het leveren van een vorderingsrecht op naam

Cedent

Vervreemder van de vordering

Cessionaris

Verkrijger van de vordering

Cessus

De schuldenaar

Nietige titel

Ongeldige titel

Vernietigbare titel

Gebrekkige titel

Bedreiging

Iemand een rechtshandeling laten uitvoeren door hem te bedreigen

Bedrog

Iemand een rechtshandeling laten uitvoeren door hem opzettelijk een verkeerde voorstelling van de feiten te geven

Misbruik van omstandigheden

Iemand een rechtshandeling laten uitvoeren terwijl men begreep hij dat dit gezien de situatie niet zou moeten doen

Buitengerechtelijke verklaring

Een verklaring van de benadeelde gericht tegen de wederpartij

Ontbindende voorwaarde

Wanneer een bepaalde gebeurtenis zich voordoet vervalt de verbintenis

Handelingsbekwaamheid

Het hebben van de bevoegdheid om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten

 

Hoofdstuk 6

 

Derdenbescherming

Het geval waarin de derde (verkrijger) beschermd wordt tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder

Anders dan om niet

Er moet een tegenprestatie zijn

Consumentenkoop

Een natuurlijke persoon, niet in uitoefening van bedrijf koopt een roerende zaak, -niet-registergoed in een winkel

Wegwijsplicht

Een verkrijger moet, wanneer aan hem gevraagd wordt gegevens van de vervreemder te geven, deze daadwerkelijk doorgeven

 

 

Hoofdstuk 7

 

Absolute, beperkte rechten

Rechten, gevestigd op een goed, die tegenover iedereen werken, die zaaksgevolg hebben en waarbij ouder recht voor een jonger recht gaat

Afhankelijke rechten

Beperkte rechten die niet kunnen bestaan zonder een ander recht

Zaakvervanging

Het vervangen van een zaak die tenietgaat of in waarde vermindert

Parate executie

Het mogen overgaan tot verkoop zonder executoriale titel

Separatisme

Het recht om een goed buiten het faillissement te houden

Vuistpand

Pandrecht waarbij het goed in de macht van de pandhouder wordt gebracht

Bezitsloos pand

Pandrecht waarbij het goed in de macht van de pandgever blijft

Stil pandrecht

Bezitsloos pandrecht

Authentieke akte

Een akte opgemaakt door een bevoegd ambtenaar

Onderhandse akte

Alle akten die niet authentiek zijn

Lossing

Voorkoming van de parate executie door de som in een keer te voldoen

 

Hoofdstuk 8

 

Hypotheekakte

Akte opgemaakt door de notaris, waarin het recht van hypotheek en de onderliggende geldvordering staan

Beding

Bepaling

Huurbeding

Bepaling dat de hypotheekgever zijn registergoed niet mag verhuren zonder toestemming van de hypotheekhouder

Beding van niet verandering

Bepaling dat de hypotheekgever geen veranderingen mag aanbrengen zonder toestemming van de hypotheekhouder

Lus tollendi

Het recht van wegnemen. De hypotheekgever mag aangebrachte veranderingen ook weer wegnemen

Beheersbeding

Bepaling dat de hypotheekhouder het goed in beheer mag nemen wanneer de hypotheekgever tekortschiet in betaling

Ontruimingsbeding

Bepaling dat de hypotheekhouder bij parate executie het goed mag ontruimen

Doorhaling

Het recht wordt in de openbare registers doorgehaald als aan de geldvordering is voldaan

 

Hoofdstuk 9

 

Voorrang

De hogere positie van sommige schuldeisers

Voorrecht

Dit is naast pand, hypotheek en wanneer de wet dit bepaalt een reden voor voorrang

Retentor

Degene die het retentierecht uitoefent

 

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Vacatures bij JoHo

Ben jij secuur, zelfstandig en op zoek naar een bijbaan die flexibel naast je studie past?

Kom dan JoHo ondersteunen bij de administratie van de internationale verzekeringen en activiteiten

Interesse? Meld je dan hier aan

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting Goederenrecht (Snijders&Rank-Berenschot)

Samenvatting Goederenrecht (Snijders&Rank-Berenschot)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Samenvatting Goederenrecht

Auteur: Snijders Rank- Berenschot

Gebaseerd op 5e druk 2011

Verkrijgbaar in JoHo center Leiden of online te bestellen. Het eerste hoofdstuk van de samenvatting is hieronder te lezen.

 

I. INLEIDING

A. Het begin

Bij het verbintenissenrecht draait het om de verhouding van persoon tot persoon en bij het goederenrecht om de verhouding van persoon tot goed, toch zijn de beide rechtsgebieden sterk met elkaar verbonden. Denk bijvoorbeeld aan het geval van een amateur die een Stradivariusviool koopt voor een klein bedrag. Hoewel deze amateur zich eigenaar (goederenrecht) mag beschouwen, kan de verkoper de koop vernietigen met een beroep op dwaling (verbintenissenrecht).

Het privaatrecht bestaat uit vermogensrecht, personen- en familierecht en rechtspersonenrecht. Dit vermogensrecht wordt weer onderverdeeld in goederenrecht en verbintenissenrecht.

'Recht' kan in twee betekenissen voorkomen:

  • het objectieve recht: geheel van regelen en beginselen gelijk het Engelse ‘law’. Goederenrecht is recht in objectieve zin.
  • het subjectieve recht: het recht dat betrekking heeft tot een persoon, te denken valt aan het Engelse ‘right’.

Andere soorten rechten die objectief zijn, maar die hier niet behandeld worden, zijn het personen- en familierecht (BW 1) en erfrecht (BW 4). Ook handelsrecht heeft verwantschappen met goederenrecht.

Privaatrechtelijke vermogensrechten kunnen worden onderverdeeld in:

  • relatieve (persoonlijke) vermogensrechten: rechtsbetrekking tussen de gerechtigde en één of meerdere personen; het recht kan worden gehandhaafd tegenover degene jegens wie het recht ontstond;
  • absolute vermogensrechten: rechtsbetrekking tussen gerechtigde en iedereen; het recht kan worden gehandhaafd tegenover iedereen. Absolute vermogensrechten kunnen weer worden onderverdeeld in:
    • eigendomsrecht (art. 5:1 BW);
    • beperkte rechten, bijvoorbeeld hypotheek, pand of vruchtgebruik;
    • rechten op voortbrengselen van de geest.

 

B. Bronnen uit het burgerlijk wetboek

Vroeger heette het goederenrecht 'zakenrecht' het erfrecht behoorde daar ook toe.

Nu is het Burgerlijk Wetboek anders ingedeeld:

  • Boek 1 en 2 betreft aangaande personen;
  • Boek 3 e.v. gaan over algemene vermogensrechten;
  • Boek 4 betreft goederen algemeen in erfrecht situaties;
  • Boek 5: betreft de zaken;
  • Boeken 6 t/m 8: betreft de vermogensrechten.

Boek 5 wordt geheel besteed aan het goederenrecht. Goederenrechtelijke rechten kunnen slechts betrekking hebben op stoffelijke vermogensobjecten (zaken). In het BW is ook sprake van een gelaagde structuur, waarbij de regel geldt: lex specialis derogat legi generali, d.w.z. de bijzondere rechtsregel prevaleert boven de algemenere regels. Het BW kent schakelbepalingen, die bepaalde regel(s) van overeenkomstige toepassing verklaren op een terrein waarop zij primair geen betrekking hebben. Voorbeelden hiervan zijn art. 3:98 BW, 6:216 BW, 3:226 BW, 5:104/105 BW, 3:15 BW, 3:326 BW en 6:26 BW. Er zijn ook uitschakelbepalingen die de toepassing uitsluiten van bepaalde regels op het terrein waarop zij primair betrekking op hebben, zie bijvoorbeeld art. 3:199 BW. Overige bronnen zijn verdragen, overige wetgeving, jurisprudentie, en literatuur.

 

C. Terminologie

Wat in het oude BW een zaak, zakelijk recht of zakenrecht heette, is nu een goed, goederenrechtelijk recht of recht op een goed respectievelijk goederenrecht geworden. Hiermee heeft het huidige BW een einde gemaakt aan de inconsequentie in terminologie van het oude recht. Lichamelijke zaken zijn zaken, onlichamelijke zaken zijn vermogensrechten. Goederen in de zin van artikel 3:1 BW omvatten alle goederen en rechten, dus ook vermogensrechten.

Zaken zijn volgens art 3:2 BW voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Moeilijk te zeggen is, of objecten van menselijke afkomst hieronder ook vallen. Denk bijvoorbeeld aan een pre-embryo of sperma.

Voortbrengselen van de menselijke geest, te denken valt aan uitvindingen, composities en computerprogramma's, zijn volgens de heersende rechtsopvattingen geen zaken. Voortbrengselen van de menselijke geest zijn ook geen vermogensrechten, daarom zijn zij ook niet te kwalificeren als goederen. De materiële dragers van deze voortbrengselen, zoals diskettes en geluidsbanden, zijn natuurlijk wél te beschouwen als zaken. Hierdoor zijn zij ook vatbaar voor goederenrechtelijke rechten en krijgen zij als zodanig ook bescherming. Om een voorbeeld te noemen: Bij een cd-rom moet je een onderscheid maken tussen de cd-rom als object enerzijds en de gegevens die op de cd-rom staan anderzijds.

Rechten op voortbrengselen van de menselijke geest, zoals auteursrecht en octrooirecht, zijn ook geen goederenrechtelijke rechten. Wel zijn deze rechten absolute vermogensrechten van een andere soort, die in deze hoedanigheid worden beschermd. Als software gekopieerd wordt, kan de gedupeerde alleen een beroep doen op bijvoorbeeld het octrooirecht. In dit geval is er géén goederenrechtelijke actie mogelijk. Dit laatste zou overigens ook zinloos zijn met het oog op de kopieermogelijkheden.

Vermogensrechten worden in art. 3:6 BW beschreven als rechten, die afzonderlijk of tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel.

Art. 3:83 BW maakt de meeste rechten overdraagbaar, met uitzondering van persoonlijkheidsrechten, die verbonden zijn aan een bepaald persoon. Het criterium 'overdraagbaarheid' moeten los worden gezien van partijafspraken (art. 3:83 lid 2 BW). Uitzonderingen, welke niet voldoen aan het criterium 'overdraagbaarheid' zijn goederenrechtelijke rechten van gebruik en bewoning (art. 3:226 BW) aangezien zij materieel voordeel verschaffen aan de rechthebbende. Zo ook art 6:106 BW met betrekking tot publiekrechtelijke vergunningen en lidmaatschapsrechten van enige waarde (bijv. van een coöperatieve flatvereniging) dit zijn vaak privaatrechtelijk gezien vermogensrechten.

 

Geld: een zaak of vermogensrecht?

Cheques, girobetaalkaarten en dergelijke worden beschouwd als vorderingen en daarmee zijn het vermogensrechten. Bankbiljetten en munten beschouwen we echter als zaken in de zin van artikel 3:2 BW. Zij worden dan ook goederenrechtelijk niet meer gezien als een vordering op de Nederlandse bank.

Wilsrechten zijn bevoegdheden tot het eenzijdig in het leven roepen van subjectieve rechten. Men moet hierbij denken aan het optierecht of een een keuzerecht bij een alternatieve verbintenis (art. 6:17 BW) en een recht tot een aanbodaanvaarding. Aangezien je met het criterium 'overdraagbaarheid' niet zo ver komt, zullen 'stoffelijk voordeel' en 'ruilwaarde' van geval tot geval moeten bepalen of er sprake is van een vermogensrecht.

Wanneer er sprake is van voorwerpen met slechts affectieve waarde, in die zin dat hun waarde niet uit is te drukken in geld, impliceert dit de afwezigheid van een vermogensrecht. Deze voorwerpen, bijvoorbeeld een haarlok,worden wel als goederen, namelijk als (vermogens)zaken beschouwd, welke in beginsel niet tot het vermogen van de rechthebbende worden gerekend. Concluderend vallen onder niet-vermogenszaken tevens objecten van niet-menselijke origine, zie hierboven onder het kopje 'zaken'.

 

Eigendom en aanverwante problemen

Art. 5:1 BW leert dat uitsluitend zaken vatbaar zijn voor eigendom. Het meest omvattende recht is het toebehoren van de zaak aan de rechthebbende, de eigendom. Is het een mede toebehoren, dan noemt men dat een genus gemeenschap (bijv. gemeenschap van goederen tussen echtgenoten) en heten de rechthebbenden deelgenoten

Van mede-eigendom is sprake bij gezamenlijke eigenaren van stoffelijke vermogensobjecten. Dit criterium is bijvoorbeeld van belang bij de bepaling van de omvang van de boedel bij een faillissement (art. 20 Fw).

 

Bestanddelen

Het artikel waarnaar men moet kijken om een algemene indruk te krijgen van wat een bestanddeel is, is art. 3:4 BW. Beide leden van dit artikel zijn van belang. Een bestanddeel wordt omschreven als onzelfstandige onderdelen van een zaak, op basis van een hechte ideële band (art. 3:4 lid 1 BW), dan wel een hechte materiële band (art. 3:4 lid 2 BW). Hetgeen waarmee de band is opgebouwd, wordt aangeduid als de hoofdzaak. Men moet het als het ware zo zien: iets is dusdanig verbonden met een hoofdzaak, materieel of ideëel (de uitleg hierover volgt hier beneden), dat het in die situatie opgaat in de identiteit van die hoofdzaak.

Dit onderscheid is van belang vanwege het volgende: bestanddelen volgen in alle opzichten de goederenrechtelijke status van de hoofdzaak. Zolang een bestanddeel de status heeft van een bestanddeel, heeft dit bestanddeel geen eigen goederenrechtelijke status. Zoals al eerder vermeld: het gaat op in de identiteit van de hoofdzaak. Is de hoofdzaak onroerend, dan is het bestanddeel dat ook. Op het moment dat de band tussen bestanddeel en hoofdzaak verbroken wordt, de dakpannen worden bijvoorbeeld van het huis afgehaald en verkocht, dan pas krijgt het bestanddeel een eigen status en is het dus geen bestanddeel meer, maar zelf een hoofdzaak.

Hieruit volgt dat op basis van art. 5:3 BW een eigenaar van een (hoofd)zaak ook eigenaar is van alle bestanddelen die hier deel van uitmaken. Van belang hierbij is het eenheidsbeginsel. Dit houdt in dat een zakelijk recht enkel een zaak als geheel omvat, niet slechts een of meer onderdelen van een zaak.

 

Bestanddelen zijn onder te verdelen in

  • Ideële bestanddelen (art. 3:4 lid 1 BW): de wetgever kijkt hierbij naar de jurisprudentie. Daarin wordt de vraag of iets ideëel gezien een bestanddeel is afhankelijk gesteld van de verkeersopvatting. Op basis van deze verkeersopvatting onderscheid men twee mogelijkheden:

– de aspirant hoofdzaak is zonder het aspirant bestanddeel als onvoltooid aan te merken. Met andere woorden: zonder dat bestanddeel is de hoofdzaak van weinig waarde, aangezien het onvoltooid is. Bijvoorbeeld een fiets zonder banden, of een huis zonder dakpannen.

– Er is sprake van een specifieke afstemming tussen de aspirant hoofdzaak en het aspirant bestanddeel. Bijvoorbeeld de centrale verwarmingsinstallatie van een gebouw.

Note: Depex/curatoren Bergel arrest.

  • Materiële bestanddelen (art. 3:4 lid 2 BW): er is sprake van een voldoende hechte materiële band, indien afscheiding tussen hoofdzaak en bestanddeel alleen plaats kan vinden door substantiële schade toe te brengen aan hoofdzaak en/of bestanddeel. Denk hierbij aan een kinderzitje dat is vastgelast aan een fiets. Wil men het kinderzitje er vanaf krijgen, dan lopen zowel de fiets als het kinderzitje schade op.

 

Beplantingen

Beplantingen nemen een afzonderlijke positie in in het goederenrecht. Zijn zij namelijk verenigd met de grond, dan dienen zij aangemerkt te worden als bestanddeel van de grond op basis van art. 3:3 BW jo 5:20 BW. Hierbij doet het er niet toe of deze beplantingen wortel hebben geschoten, zij hebben simpelweg een ideële band met de ondergrond. Met ondergrond wordt in dit verhaal onroerende grond bedoeld, dus niet de aarde in een bloempot.

 

Doorbreking van de hoedanigheid van bestanddeel

Doorbreking van een bestanddeel kan op de volgende manieren:

  • Afscheiding: de ideële of materiële band wordt verbroken, door bijvoorbeeld de dakpannen van een huis af te halen en te verkopen.
  • Vestiging van een opstalrecht (art. 5:101 BW): een derde krijgt het zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen. Op deze manier wordt natrekking voorkomen.
  • Mandeligheid (art. 5:60 BW): gemeenschappelijke scheidsmuren of heggen van twee erven worden ook gezien als zelfstandige zaken en worden dus niet beschouwd als bestanddelen van beide erven. Het is echter niet op zichzelf vatbaar voor overdracht, vanwege het feit dat het niet apart kan worden gezien van de eigendom der erven.

 

Vruchten

De definitie van vruchten luidt als volgt: 'De opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren.'

Natuurlijke vruchten, zoals de appel van een boom, zijn zaken (art. 3:9 lid 1 BW). Burgerlijke vruchten, zoals de rente van een vordering uit geldlening, zijn vermogensrechten (art. 3:9 lid 2 BW). Natuurlijke vruchten worden zelfstandige zaken door afscheiding. Hangt de appel dus nog aan de boom en wordt de boom overgedragen, dan maakt dit de nieuwe rechthebbende ook eigenaar van de appel. Is de appel reeds van de boom afgevallen, dan betekend dit bij overdracht van de boom niet dat de nieuwe rechthebbende ook eigenaar van de appel wordt.

Note: Kuikenbroederij-arrest. 24 maart 1995, NJ 1996, 158.

 

Roerende en onroerende zaken

Als uitgangspunt geldt dat hetgeen niet voldoet aan art. 3:3 lid 1 BW (kwalificatie voor onroerende zaken), op basis van art. 3:3 lid 2 roerend is.

Op basis van art. 3:3 lid 1 BW valt als roerend aan te merken: 'de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, met de grond verenigde beplantingen, gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd benevens hun bestanddelen.' Er valt dus uit op te maken dat de grond en al zijn bestanddelen onroerend zijn. Dit geldt dus ook voor beplantingen, zie hierboven. Om gebouwen en werken onroerend te noemen, moeten zij wel duurzaam met de grond verbonden zijn. Zij moeten naar hun aard en inrichting bedoeld zijn om op die plek duurzaam te verblijven. Dit wordt aangeduid als het bestemmingscriterium.

Het belang van dit onderscheid zit hem in het verschil in rechtsgevolg, direct en indirect.

  • Direct: bijvoorbeeld doordat erfdienstbaarheden, erfpacht en opstal slechts worden toegestaan op onroerende zaken.
  • Indirect: onroerende zaken zijn registergoederen, zij worden in goederenrechtelijk opzicht anders behandeld dan niet-registergoederen. Inschrijving in een openbaar register is bij overdracht van een registergoed, en dus een onroerende zaak, een constitutief vereiste.

Afhankelijke rechten, ook wel accessoire rechten genoemd, zijn rechten die niet zonder een ander recht kunnen bestaan, zoals pand en hypotheek (art. 3:7 BW).

Gevolgen hiervan zijn:

  • Deze rechten volgen het recht waaraan zij verbonden zijn (3:82 BW): overgang van het hoofdrecht betekent overgang van het afhankelijk recht (behalve als er een uitzondering wordt gemaakt in een hypotheekakte).
  • Behalve in geval van art. 5:66 lid 1 BW is zelfstandige beschikking over het afhankelijk recht onmogelijk.
  • In het algemeen gaat het afhankelijk recht teniet als hoofdrecht teniet gaat. Een voorbeeld van een uitzondering hierop vinden we in art. 3:231 BW.

Vele afhankelijke rechten zijn tevens nevenrechten (art. 6:142 BW).

Kenmerkend voor nevenrechten zijn:

  • Verbondenheid aan het hoofdrecht;
  • Het hoofdrecht is altijd verbonden aan een vordering, het nevenrecht hoeft niet noodzakelijk een vermogensrecht te zijn. Bijvoorbeeld het bij de overeenkomst bedongen recht op arbitrage dat van rechtswege overgaat met een vordering uit die overeenkomst. Let op dat nevenrechten op nog niet-opeisbare renten en boeten en nog niet verbeurde dwangsommen zelfstandig kunnen zijn (zij kunnen bijvoorbeeld afzonderlijk aan een derde overgedragen worden). In het voorgaande ligt wel een duidelijk verschil tussen nevenrechten en afhankelijke rechten. De eersten zijn steeds verbonden aan een vordering en hoeven geen vermogensrechten te zijn, zoals afhankelijke rechten.
  • Een recht kan geen nevenrecht zijn als het dusdanig verbonden is met de hele rechtsverhouding waarvan de vordering een deel is, dat het die vordering als het ware 'overstijgt' (bijv. het recht van reclame bij een koopovereenkomst ten opzichte van de ontbinding wegens wanprestatie).

 

Afhankelijke en nevenrechten nader bezien

  • Afhankelijke rechten die geen nevenrechten zijn: mandeligheid en de erfdienstbaarheid, zij zijn immers niet verbonden aan een vordering.
  • Nevenrechten die geen afhankelijke rechten zijn: voorrechten, het keuzerecht bij een alternatieve verbintenis en executoriale titels die de bevoegdheid geven om rechterlijke uitspraken ten uitvoer te leggen. Zij zijn namelijk geen van allen vermogensrechten.
  • Zowel afhankelijke als nevenrechten: pand en hypotheek.
  • Een eigendomsvoorbehoud valt niet aan te merken als afhankelijk recht, noch als nevenrecht.
  • Retentierecht: er bestaat geen communis opinio over de vraag of een retentierecht valt aan te merken als afhankelijk recht. Feit blijft echter dat het retentierecht niet kan bestaan los van de vordering waarvoor deze geldt (art. 3:290 BW).

 

Beperkte en volledige rechten

De eigendom van zaken en het toebehoren van vermogensrechten zijn volledige rechten. Zij vallen aan te merken als de meest omvattende rechten, zij kennen dan ook de meest omvangrijke bevoegdheden toe. Bedenk dat die vermogensrechten op zichzelf niet volledig behoeven te zijn.

Een beperkt recht is op basis van art. 3:8 BW afgeleid uit een meer omvattend recht. Dit meer omvattende recht, bijvoorbeeld de eigendom, is dan weer bezwaard met dat beperkte recht.

Een beperkt recht is altijd een absoluut recht, bovendien wordt er in dit overzicht bij deze term in het algemeen uitgegaan van een beperkt goederenrechtelijk recht. Gezien de verregaande rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechten worden zij in de wet limitatief geregeld. Zie hiervoor boek 3 en boek 5.

Een volledig beperkt recht is een recht dat iemand toebehoort. Hij is volledig beschikkingsbevoegd ten aanzien van dat recht, zodat hij rechtsgeldig zijn recht kan overdragen of bezwaren met een ander goederenrechtelijk beperkt recht, bijvoorbeeld door een hypotheekrecht te vestigen op een recht van vruchtgebruik. Hij kan dus niet de eigendom van de akker rechtsgeldig overdragen omdat hij niet de eigenaar is, hij heeft zelf enkel een beperkt recht.

Moeder- en dochterrechten: Een moederrecht kan een volledig recht zijn of een beperkt recht waarop een ander minder verstrekkend beperkt recht wordt gevestigd.

Categorieën beperkte rechten zijn:

  • Gebruiks- of genotsrechten: deze geven de beperkt gerechtigde een recht op het feitelijk gebruik van het goed waarop dit genotsrecht is gevestigd. Voorbeelden zijn vruchtgebruik en erfdienstbaarheid.
  • Zekerheidsrechten: dit zijn de rechten die op een goed kunnen worden gevestigd in verband met kredietverschaffing. Het geeft de persoon die een krediet verschaft een vorm van zekerheid dat hij toch zijn geld krijgt, op het moment dat de persoon die hem dit zekerheidsrecht verschaft zijn verplichtingen niet nakomt. Voorbeelden zijn pand en hypotheek.

 

Bloot eigendom

Het volledig recht met aftrek van een bezwarend beperkte recht, toebehorende aan een 'bloot eigenaar'. Het wordt zo genoemd omdat de feitelijk eigenaar die zijn eigendom bezwaard ziet met zulk een beperkt recht, er zelf niet langer genot door ondervind. Denk hierbij aan een stuk grond, bezwaard met een genotsrecht zoals vruchtgebruik. De eigenaar is nog steeds de eigenaar, maar ondervind er zelf niet langer genot van, dat doet de beperkt gerechtigde.

 

Rechten op naam, aan order en aan toonder

Als criterium geldt het volgende: 'alle rechten die niet aan order of toonder luiden, zijn rechten op naam.' EenRead more