Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Tentamen Recht en Bedrijf, Maart 2013
ONDERDEEL A: MEERKEUZEVRAGEN
Vraag 1
Er is sprake van economische groei wanneer:
a) De geldhoeveelheid is toegenomen met 2 procent
b) Het bruto binnenlands product is toegenomen met 2 procent
c) De consumptie is toegenomen met 2 procent
d) De netto investeringen zijn toegenomen met 2 procent
Vraag 2
Om een recessie te bestrijden kan de overheid Keynesiaans begrotingsbeleid voeren. Een belangrijke
keerzijde van dit type beleid is dat op de korte termijn:
a) Het begrotingstekort afneemt, waardoor de rentelasten voor de overheid dalen
b) Het begrotingstekort afneemt, waardoor de rentelasten voor de overheid stijgen
c) Het begrotingstekort toeneemt, waardoor de rentelasten voor de overheid dalen
d) Het begrotingstekort toeneemt, waardoor de rentelasten voor de overheid stijgen
Vraag 3
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Voor het verloop van de economische groei op lange termijn zijn andere factoren bepalend dan
voor de schommelingen in de conjunctuur op de korte termijn.
II. Recessies kunnen een blijvende negatieve invloed hebben op het verloop van de economische
groei op lange termijn.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I isjuist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 4
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Een structurele hervorming om de Nederlandse economie te versterken is het verlagen van de
pensioenleeftijd zodat jonge werklozen sneller een baan kunnen vinden.
II. Een structurele hervorming om de Nederlandse economie te versterken is het geleidelijk
afschaffen van de hypotheekrenteaftrek waardoor de tarieven van de inkomstenbelasting
omlaag kunnen.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 5
Het begrotingsbeleid van het huidige kabinet leidt op korte termijn tot:
a) Een daling van de economische groei
b) Een stijging van de consumptie
c) Een gelijkblijvende koopkracht
d) Een daling van de werkloosheid
Vraag 6
Eén van deze uitspraken is onjuist . Geef aan welke.
a) De werkloosheid in Nederland is internationaal gezien relatief laag
b) Nederland behoort tot de welvarendste landen in de EU
c) Nederland voldoet op dit moment aan de Europese normen voor begrotingstekort en
overheidsschuld
d) De Nederlandse export is de laatste jaren gestegen, ondanks de slechte economische situatie
Vraag 7
De vennoten van een vennootschap onder firma (VOF) zijn op de volgende wijze aansprakelijk te stellen
voor de zaakschulden:
a) De vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk te stellen
b) De vennoten zijn ieder voor een gelijk deel aansprakelijk te stellen
c) De vennoten zijn aansprakelijk naar rato van hun inbreng
d) De vennoten zijn niet persoonlijk aansprakelijk te stellen
Vraag 8
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Aan het ontstaan van een maatschap zijn vormvoorschriften verbonden.
II. De eenmanszaak heeft een afgescheiden vermogen.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 9
De eenmanszaak wordt beheerst door:
a) De regels die staan in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
b) De regels die staan in het Wetboek van Koophandel
c) De regels die staan in de Nederlandse Corporate Governance Code
d) Geen van de regels die onder a, b en c zijn genoemd
Vraag 10
Sahlman benoemt in zijn artikel “How to Write a Great Business Plan” vier onderling afhankelijke
factoren die in elk ondernemingsplan aan de orde dienen te komen. Welke onderstaande factor wordt
niet door Sahlman benoemd?
a) De financiële onderbouwing van het ondernemingsplan
b) De kans die zich voordoet waarop de onderneming inspeelt
c) De mensen die betrokken zijn bij de onderneming
d) De inschatting van wat goed en fout kan gaan en hoe de onderneming hierop kan inspelen (risk
and reward)
Vraag 11
Een van de factoren die in een ondernemingsplan aan de orde dient te komen volgens Sahlman betreft
de context waarbinnen de ondernemer en de onderneming moeten opereren. Welke van de
onderstaande analyses heeft op deze context betrekking?
a) Een analyse van de vaardigheden van de ondernemers
b) Een analyse van de mogelijke risico’s voor de onderneming
c) Een analyse van de geldende regelgeving
d) Een analyse van het groeivermogen van de onderneming
Vraag 12
Tijdens de hoorcolleges zijn de redenen besproken waarom ondernemers dienen over te gaan tot het
schrijven van een ondernemingsplan. Welk van de onderstaande redenen is onjuist?
a) Het overtuigen van potentiële geldverstrekkers van de onderneming
b) Het voorkomen van het paddingeffect
c) Het verkrijgen van inzicht in de haalbaarheid van ideeën
d) Het overtuigen van andere belanghebbenden van de onderneming
Vraag 13
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Een aandeelhouder is geen stakeholder van de vennootschap
II. Sturen, toezicht houden en verantwoording afleggen zijn hoofdprocessen van corporate
governance
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 14
Corporate Governance:
a) Speelt geen rol in het MKB
b) Wordt nog weinig toegepast in het MKB omdat het niet wettelijk verplicht is
c) Gaat niet over de kwaliteit van het bestuur
d) Gaat niet over goed bestuur in normatieve zin
Vraag 15
In Nederland wordt over het algemeen de volgende benadering ten aanzien van corporate governance
aangehangen:
a) Het shareholdermodel, dat ook wel het Rijnlandse model wordt genoemd
b) Het stakeholdermodel, dat ook wel het Rijnlandse model wordt genoemd
c) Het shareholdermodel, dat ook wel het Anglo-saksischemodel wordt genoemd
d) Het stakeholdermodel, dat ook wel het Anglo-saksischemodel wordt genoemd
Vraag 16
De actoren in het hoofdproces ‘verantwoording afleggen’ zijn:
a) De Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen
b) De Raad van Bestuur en de Algemene Vergadering
c) de Algemene Vergadering en de Raad van Commissarissen
d) De Raad van Bestuur en de Ondernemingsraad
Vraag 17
Centraal in Porter’s artikel “What is strategy?” staat de zoektocht wat onder de strategie van een
onderneming moet worden verstaan. Welke van de onderstaande voorbeelden is volgens Porter geen
voorbeeld van een goede strategie van een onderneming?
a) Het nastreven van operationele effectiviteit
b) Het focussen op kernvaardigheden
c) Het bevorderen van efficiëntie door middel van managementinstrumenten
d) Alle drie bovenstaande voorbeelden zijn in de ogen van Porter geen goede strategie
Vraag 18
Wat verstaat Porter onder de “needs-based” positionering?
a) Het aansluiten op de wensen van bepaalde klanten door middel van bereikbaarheid
b) Het aansluiten op de wensen van een bepaalde doelgroep
c) Het beperken van het aanbod van producten en diensten
d) Alle drie bovenstaande omschrijvingen slaan niet terug op “needs-based” positionering
Vraag 19
Tijdens de hoorcolleges is het nut van het hebben van een heldere visie binnen een onderneming
besproken. Welk onderstaand voordeel van een heldere visie is onjuist?
a) Een heldere visie verschaft een onderneming zijn identiteit
b) Een heldere visie geeft richting aan een onderneming en zijn bestuurders
c) Een heldere visie vormt de basis voor de wijze van rapporteren van bedrijfsgegevens
d) Een heldere visie is een beslissingskader bij het nemen van besluiten
Vraag 20
Porter stelt in zijn artikel “What is Strategy?” dat strategie het creëren van afstemming (Fit) is tussen
zowel de activiteiten van de onderneming onderling als met haar klanten en leveranciers. Geef van de
volgende twee stellingen over afstemming (Fit) aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Voor alle drie vormen van afstemming (Fit) die Porter in het artikel noemt geldt dat het geheel
van activiteiten van de onderneming belangrijker is dan een individueel onderdeel ervan.
II. Afstemming (Fit) van de activiteiten van de onderneming is fundamenteel voor haar
concurrentievoordeel (competitive advantage), maar niet voor de duurzaamheid (sustainability)
van dat voordeel.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 21
Er zijn verschillende categorieën van oorzaken van financiële moeilijkheden. Welk onderstaand
voorbeeld valt onder de categorie Management op basis van het onderzoek van Adriaanse?
a) Onvoldoende sturing op basis van management informatie systemen
b) Te hoge en inflexibele kostenstructuur
c) Stelselmatig onvoldoende reactie op marktontwikkelingen door een gebrek aan kritisch toezicht
d) Onvoldoende onderscheidend vermogen en “begeerlijkheid”
Vraag 22
Ondanks de crisis zijn er toch ondernemingen die succesvol zijn. Deze ondernemingen worden ook wel
witte raven genoemd. Wat wordt verstaan onder een witte raaf?
a) Een onderneming die in een kwakkelende bedrijfstak explosief is gegroeid
b) Een onderneming die een geheel nieuw product in de markt zet
c) Een onderneming die in primaire basisbehoeften van mensen voorziet
d) Een onderneming die internationaal opereert
Vraag 23
Bij Turnaround Management wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten
herstructureringsmaatregelen, te weten operationele en financiële herstructureringsmaatregelen. Welk
onderstaand voorbeeld valt onder operationele herstructurering?
a) Kwijtschelden van schulden
b) Opheffen van onrendabele bedrijfsonderdelen
c) Uitstellen van aflossingen
d) Verlagen van renteverplichtingen
Vraag 24
In het artikel “Verborgen kansen nu grijpen” worden de drie stadia van crisis besproken, te weten: de
strategische (of assumptie-) crisis, de winstcrisis en de liquiditeitscrisis. Geef van de volgende twee
stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Tijdens de assumptiecrisis zijn bestuurders zich bewust van nieuwe concurrenten, technologieën
en toepassingen.
II. Door in de assumptiecrisis al in te grijpen kunnen preventief financiële moeilijkheden worden
voorkomen.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 25
In het artikel “Nieuwe wet stopt omvallen bedrijf niet” wordt de door de Commissie Insolventierecht
voorgestelde nieuwe Faillissementswet besproken. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze
volgens het artikel juist of onjuist zijn.
I. Wettelijke reorganisatieprocedures zijn veelal gericht op kwijtschelding van schulden.
II. Financiers van de onderneming moeten worden betrokken bij het saneringstraject.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 26
De rechtsregel die luidt dat handelen in strijd met een statutaire regel die beoogt de vennootschap te
beschermen tot een ernstig verwijt leidt, komt uit het arrest:
a) Beklamel (HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286)
b) Driespan (HR 18 februari 2000, NJ 2000, 295)
c) Berghuizer Papierfabriek (HR 29 november 2002, NJ 2003, 455)
d) NOM (HR 20 juni 2008, JOR 2008, 260
Vraag 27
Indien een BV failliet is en er blijkt dat er sprake van een schending van de administratieplicht ex artikel
2:10 BW of de publicatieplicht ex artikel 2:394 BW staat vast dat er sprake is van:
a) Onbehoorlijk bestuur en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement
b) Onbehoorlijk bestuur maar niet dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement
c) Kennelijk onbehoorlijk bestuur en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement
d) Kennelijk onbehoorlijk bestuur, maar niet dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement
Vraag 28
Wat is geen voorwaarde voor faillissement?
a) Dat de schuldenaar in een toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen
b) Dat er meer dan 1 schuldeiser is
c) Dat er 2 of meer steunvorderingen zijn
d) Dat er tenminste 1 vordering onbetaald blijft
Vraag 29
Tot de boedel behoort:
a) Het vermogen van de schuldenaar op het moment dat het verzoek om faillissement is ingediend.
b) Het vermogen van de schuldenaar bij aanvang van de dag waarop het faillissement is uitgesproken.
c) Het vermogen van de schuldenaar aan het einde van de dag waarop het faillissement is uitgesproken.
d) Het vermogen van de schuldenaar op het moment van de faillietverklaring.
Vraag 30
Welke taak behoort niet tot het takenpakket van de curator?
a) De curator onderzoekt wat de oorzaken van het faillissement zijn
b) De curator behartigt de belangen van de individuele schuldeisers
c) De curator neemt beslissingen over eventuele aansprakelijkstelling van bestuurders en/of feitelijke beleidsbepalers
d) De curator maakt de boedel te gelde
ONDERDEEL B: OPEN VRAGEN TENTAMEN RECHT EN BEDRIJF 11 JANUARI 2013
Open vraag 1
Analyseer twee belangrijke oorzaken van de Europese schuldencrisis (eurocrisis).
Open vraag 2
Jeroen en Marije zijn van plan om een bedrijfje te starten en willen daarvoor graag een rechtsvorm kiezen. Zij twijfelen tussen de Besloten Vennootschap (BV) en de Vennootschap onder Firma (VOF).
Welke aspecten zijn van invloed op de keuze voor een bepaalde rechtsvorm? Onderscheid de drie belangrijkste aspecten en bespreek deze aspecten zowel aan de hand van de BV als aan de hand van de VOF.
Open vraag 3
In het kader van de herziening van de Europese Insolventieverordening (nr.1346/2000) heeft de Europese Commissie afgelopen december wijzigingsvoorstellen gepubliceerd mede op basis van een studie verricht door de Universiteit van Heidelberg. Lees het onderstaande citaat uit een werkdocument van de Commissie aandachtig door.
“Sinds de Europese Insolventieverordening is aangenomen, hebben veel lidstaten hun insolventierecht bijgewerkt door nieuwe procedures in te voeren die als doel hebben ondernemingen te redden, een tweede kans te geven aan eerlijke ondernemers …Uit de Heidelbergstudie is gebleken dat bijna tweederde van de lidstaten over pre-insolventie- of hybride procedures (schuldenaar die zijn goederen in
bezit houdt) beschikt …Deze procedures hebben tot doel gezonde ondernemingen te redden en banen te behouden en de economische voordelen ervan worden algemeen erkend.”
a) Adriaanse maakt in zijn artikel “Mediation bij reddingsoperaties van bedrijven in financiële moeilijkheden?” een onderscheid tussen een tweetal vormen van reorganiseren. Benoem deze twee vormen van reorganiseren en geef daarbij de verschillen tussen beide vormen aan.
b) Kunnen de binnen Europa geïntroduceerde pre-insolventie- of hybride procedures worden ingedeeld
bij een van de door Adriaanse genoemde vormen van reorganiseren? Licht uw antwoord toe.
STANDAARDANTWOORDEN HERTENTAMEN RECHT EN BEDRIJF MAART 2013
versie 1 versie 2 versie 3 versie 4 antwoordsleutel
1 4 6 3 b
2 5 4 1 d
3 6 5 2 a
4 1 3 6 c
5 2 1 4 a
6 3 2 5 c
7 10 12 9 a
8 11 10 7 d
9 12 11 8 d
10 7 9 12 a
11 8 7 10 c
12 9 8 11 b
13 17 19 15 c
14 18 20 16 b
15 19 17 13 b
16 20 18 14 a
17 13 15 19 d
18 14 16 20 b
19 15 13 17 c
20 16 14 18 b
21 24 25 23 c
22 25 24 21 a
23 21 22 24 b
24 22 23 25 c
25 23 21 22 a
26 29 30 28 c
27 30 29 26 d b ook goedgerekend
28 26 27 29 c
29 27 28 30 b
30 28 26 27 b
Tentamen Recht en Bedrijf, Januari 2013
Versie 1
ONDERDEEL A: MEERKEUZEVRAGEN
Vraag 1
Welke van deze uitspraken is onjuist?
a) Tijdens een recessie is doorgaans sprake van een stijging van de lonen
b) Tijdens een recessie stijgt het overheidstekort automatisch
c) Tijdens een recessie neemt de inflatie doorgaans af
d) Recessies kunnen een negatieve invloed hebben op de economische groei op lange termijn
Vraag 2
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Wanneer het nominaal inkomen van mensen gelijk blijft terwijl sprake is van inflatie dan stijgt hun koopkracht.
II. Schommelingen in het nationaal inkomen, waarbij over- en onderbesteding elkaar afwisselen, worden tezamen aangeduid als de conjunctuurcyclus.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 3
Geen oorzaak van de kredietcrisis is:
a) Te risicovolle activiteiten van banken
b) Een slechte ontwikkeling van de export
c) Een slechte ontwikkeling van de woningmarkt in de Verenigde Staten
d) Te hoge private schulden
Vraag 4
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Het bedrijfsleven heeft volgens de Miljoenennota de crisis tot nu toe redelijk doorstaan.
II. De omvang van de investeringen van bedrijven is na 2008 ongeveer gelijk gebleven.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 5
De financiële steun aan eurolanden in problemen is bedoeld om:
a) De economie te hervormen
b) De koopkracht te ondersteunen
c) De schulden van de probleemlanden te financieren
d) De koers van de euro op peil te houden
Vraag 6
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Een Keynesiaans begrotingsbeleid kan de problemen met de overheidsfinanciën de komende jaren oplossen.
II. Nederland heeft afgelopen jaren voldaan aan de Europese eisen ten aanzien van het
overheidstekort en de overheidsschuld.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 7
Rechtspersoonlijkheid heeft tot gevolg dat:
a) De rechtspersoon niet aansprakelijk is voor de zaakschulden
b) De aandeelhouders aansprakelijk zijn voor de zaakschulden
c) De rechtspersoon zelfstandig drager van rechten en plichten is
d) De rechtspersoon niet zelfstandig drager van rechten en plichten is
Vraag 8
Wat is geen oprichtingseis voor de BV?
a) Een oprichtingshandeling van een of meer oprichters
b) Een overeenkomst tot duurzame samenwerking tussen oprichters
c) Een notariële oprichtingsakte
d) Deelname in het kapitaal door een of meer personen
Vraag 9
Patrick wil een onderneming starten gericht op het verkopen van winterbanden. Welke rechtsvorm kan Patrick niet gebruiken?
a) Een besloten vennootschap (BV)
b) Een eenmanszaak
c) Een naamloze vennootschap (NV)
d) Een maatscha
Vraag 10
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Bij de BV geldt het uitgangspunt dat het bestuur beslist over de verdeling van de uit te keren winst.
II. De winstbestemming kan vanuit fiscaal oogpunt in hoge mate bepalend zijn voor de
rechtsvormkeuze.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 11
Onder het aandachtspunt “The people” noemt Sahlman in zijn artikel “How to Write a Great Business Plan” een aantal elementen die mogelijk interessant zijn voor investeerders om te weten. Welk van de onderstaande antwoorden is het meest juist?
a) De ervaring van de ondernemer
b) De expertise van de ondernemer
c) De ervaring en expertise van adviseurs van de onderneming
d) Alle drie de bovenstaande elementen
Vraag 12
Sahlman benadrukt in zijn artikel “How to Write a Great Business Plan” het belang van risicomanagement. Waarom is risicomanagement van belang?
a) Risico’s worden onderschat door het fenomeen paddingeffect
b) Risico’s worden genegeerd doordat ondernemers van nature optimistisch zijn ingesteld
c) Risico’s zijn onvermijdelijk en moeilijk te voorkomen
d) Risico’s worden veelal niet meegewogen bij het schrijven van een businessplan
Vraag 13
Sahlman beschrijft in zijn artikel “How to Write a Great Business Plan” het zogeheten padding effect.
Waaruit blijkt in een opgesteld business plan dat het zogeheten padding effect is opgetreden?
a) Uit het optimistisch inschatten van risico’s in de verrichte risicoanalyse
b) Uit het optimistisch inschatten van toekomstige kosten en omzetten
c) Uit het optimistisch inschatten van de slagingskans van de onderneming
d) Uit geen van de bovengenoemde opties blijkt het zogeheten padding effec
Vraag 14
Sahlman bespreekt in zijn artikel “How to Write a Great Business Plan” het nut van het volgen van de door hem geformuleerde aandachtspunten binnen een bestaande onderneming. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Nieuwe projecten binnen bestaande ondernemingen hebben last van het streven naar consensus.
II. Nieuwe projecten binnen bestaande ondernemingen vereisen dezelfde analyse als bij het starten van een nieuwe onderneming.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 15
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Bij het grootbedrijf is het gebruikelijk dat de raad van commissarissen toezicht houdt op de raad van bestuur.
II Bij het midden- en kleinbedrijf (MKB) is altijd een toezichthoudende instantie aanwezig, bijvoorbeeld in de vorm van een raad van commissarissen.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 16
Welke rol van intern toezicht wordt niet onderscheiden in het artikel over Small Business Governance?
a) De rol van adviseur en klankbord
b) De rol van werknemer
c) De rol van toezichthouder
d) De rol van werkgever
Vraag 17
Een ondernemer met 45 werknemers:
a) Kan geen ondernemingsraad instellen
b) Is verplicht om een ondernemingsraad in te stellen
c) Kan vrijwillig een ondernemingsraad instellen
d) Is niet verplicht om zich op enigerlei wijze bezig te houden met zijn personen
Vraag 18
Welke van de onderstaande motieven om te streven naar Small Business Governance speelt geen rol in het MKB?
a) Intern draagvlak: dit zorgt voor een grotere kans op succesvol ondernemen
b) Goede reputatie: dit zorgt voor betrouwbaarheid bij verschillende externe belanghebbenden
c) Verantwoording: het is verplicht om in het jaarverslag uit te leggen of de ondernemer goed ondernemingsbestuur toepast
d) Continuïteit: dit maakt externe financiering makkelijker
Vraag 19
Welke van de onderstaande uitspraken over (het proces van) strategieformulering is onjuist?
a) Strategieformulering is gericht op het nemen van beslissingen
b) Strategieformulering betreft een eenmalige exercitie
c) Strategieformulering houdt rekening met de omgeving
d) Strategieformulering betreft de organisatie als geheel
Vraag 20
Volgens Porter wordt strategie vaak verward met het streven naar operationele effectiviteit. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Operationele effectiviteit kan worden nagelaten bij een unieke positionering van de onderneming.
II. Het enkel nastreven van operationele effectiviteit leidt niet tot een superieure concurrentiepositie.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 21
Volgens Porter is de essentie van strategie om bepaalde zaken na te laten. Welke noodzaak daartoe geeft Porter aan?
a) De noodzaak van kiezen is ingegeven door concurrentieoverwegingen
b) De noodzaak van kiezen is ingegeven door trends en ontwikkelingen in de branche
c) De noodzaak van kiezen is ingegeven door de stakeholders van de onderneming
d) De noodzaak van kiezen is ingegeven door de beperkingen van het management zelf
Vraag 22
Een strategisch plan bestaat uit drie onderdelen, te weten: visie en doelstellingen, een interne analyse en tot slot een externe analyse. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Een externe analyse betreft een inschatting van zowel de betrokken directe stakeholders als de macro-omgeving van de onderneming.
II. Een interne analyse van sterkten en zwaktes is enkel gericht op de onderneming zelf.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 23
Er zijn verschillende categorieën van oorzaken van financiële moeilijkheden te benoemen. Welk onderstaand voorbeeld valt onder de categorie Marketing & Strategie op basis van het onderzoek van Adriaanse?
a) Strategische missers of fraude
b) Stelselmatig onvoldoende reactie op ontwikkelingen in de branche
c) Te hoge en inflexibele kostenstructuur
d) Onvoldoende onderscheidend vermogen en “begeerlijkheid”
Vraag 24
Het Harvard Negotiation Model bestaat uit vier elementen, te weten: emoties de ruimte laten, de belangen van stakeholders in kaart brengen, opties formuleren en een besluit nemen op basis van objectieve rationele overwegingen. Wat zorgt er het meest voor dat informele reorganisaties [turnarounds] falen?
a) De emoties van stakeholders van de onderneming
b) De achterliggende belangen van betrokken stakeholders
c) De noodzaak tot het formuleren van zoveel mogelijk opties
d) Het streven naar een zo best mogelijk oplossing op basis van gedegen overwegingen
Vraag 25
Adriaanse heeft in zijn artikel “Mediation bij reddingsoperaties van bedrijven in financiële
moeilijkheden?” verschillende succes- en faalfactoren van reorganisaties in kaart gebracht. Eén van de
faalfactoren is ‘geen snelle en adequate reorganisatie bewerkstelligen’. Welke van de onderstaande
voorbeelden valt niet onder deze faalfactor?
a) Eenzijdige focus op kosten in plaats van omzet
b) Onvoldoende ingrijpende maatregelen invoeren
c) Te laat ingrijpen
d) Geen integrale lange termijnvisie
Vraag 26
Turnaround Management bestaat uit twee hoofdactiviteiten, te weten: operationeel en financieel herstructureren. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Bij het verhelpen van financiële moeilijkheden wordt veelal enkel teruggegrepen op financieel herstructureren.
II. Het sluiten van onrendabele bedrijfsonderdelen is een vorm van operationeel herstructureren.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 27
Een bestuurder kan op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk zijn indien:
a) Er sprake is van ernstige verwijtbaarheid
b) Er sprake is van geringe verwijtbaarheid
c) Er sprake is van behoorlijk bestuur
d) Geen van bovenstaande antwoorden is juist
Vraag 28
Marco Borsato is door het faillissement van The Entertainment Group BV (‘TEG’) vermogen kwijtgeraakt doordat:
a) Hij bestuurder was van TEG en aansprakelijk is gesteld door de curator op grond van artikel 2:9 BW
b) Hij aandeelhouder was van TEG en aansprakelijk is gesteld door de curator op grond van artikel 2:162 BW
c) Hij feitelijk leidinggevende was van TEG en aansprakelijk is gesteld door de curator op grond van artikel 2:248 BW
d) Hij borg stond voor enkele grote leningen die door diverse banken zijn verstrekt aan TEG
Vraag 29
De voorlopige surséance van betaling kan alleen worden verleend:
a) Op verzoek van de vennootschap
b) Op verzoek van een schuldeiser
c) Na een gegrondheidsonderzoek van de rechter
d) Na het horen van alle betrokkenen door de bewindvoerde
Vraag 30
Homologatie van een akkoord betekent:
a) De rechter verwerpt het akkoord
b) De rechter bekrachtigt het akkoord
c) De schuldeisers aanvaarden het akkoord
d) De schuldeisers verwerpen het akkoord
ONDERDEEL B: OPEN VRAGEN TENTAMEN RECHT EN BEDRIJF
Open vraag 1
Leg op hoofdlijnen uit wat de gevolgen van de vergrijzing zijn voor de arbeidsmarkt, de economische groei en de overheidsfinanciën.
Open vraag 2
Welke rol speelt de levenscyclus van een onderneming in het kader van corporate governance-vraagstukken? Maak bij de beantwoording van uw vraag gebruik van de verschillen tussen het Grootbedrijf en het Midden- en Kleinbedrijf (MKB), motieven voor het streven naar goed ondernemingsbestuur en de Nederlandse Corporate Governance Code.
Open vraag 3
Uit het krantenartikel “Hans Breukhoven van Free Record Shop heeft geen zin in volgende saneringsronde bij zijn bedrijf” uit Het Financieele Dagblad van woensdag 14 november 2012 komt het volgende citaat:
“In het verleden heeft Breukhoven diverse pogingen ondernomen het tij te keren. In eerste instantie werden speelfilms en spelletjes toegevoegd aan het assortiment, een succesvolle strategie, maar onvoldoende om afgenomen belangstelling voor cd’s te compenseren. Dus werd bij sommige vestigingen een deel van de winkelvloer ingeruimd voor cadeauartikelen. De aankoop van Expo moest daar een bijdrage aan leveren, maar helaas moest dit jaar voor deze formule het faillissement worden aangevraagd”.
Lees het bovenstaande citaat over Free Record Shop aandachtig. Beoordeel [enkel op basis van dit citaat] de aankoop van Expo in het kader van de door Porter genoemde “Growth Trap”, en geef twee onderbouwde argumenten waarom Free Record Shop van de aankoop van Expo had moeten afzien.
TENTAMEN RECHT EN BEDRIJF 11 JANUARI 2013
ANTWOORDEN MEERKEUZEVRAGEN PER VERSIE OP VRAAGVOLGORDE
versie 1 versie 2 versie 3 versie 4
1a 1b 1b 1d
2c 2c 2a 2b
3b 3d 3c 3c
4b 4a 4d 4b
5c 5c 5b 5a
6d 6b 6c 6c
7c 7d 7c 7a
8b 8c 8d 8b
9d 9b 9b 9c
10c 10a 10c 10d
11d 11c 11a 11c
12c 12b 12b 12d
13b 13d 13c 13b
14a 14c 14d 14c
15b 15b 15c 15b
16b 16c 16c 16d
17c 17d 17b 17c
18c 18b 18b 18b
19b 19b 19b 19c
20c 20b 20d 20c
21d 21c 21c 21b
22b 22c 22b 22b
23d 23c 23a 23b
24b 24a 24c 24d
25c 25d 25b 25a
26a 26b 26d 26c
27a 27a 27b 27d
28d 28b 28a 28a
29a 29a 29d 29b
30b 30d 30a 30
PROEFTENTAMEN RECHT EN BEDRIJF, DECEMBER 2012
Vraag 1
Een belangrijk onderdeel van de theorie van Keynes is:
a) Het is in een recessie voor een overheid niet erg om schulden te maken, omdat op nationaal niveau tegenover elke euro schuld van de overheid altijd een even grote vordering van iemand anders staat
b) Het is in een recessie voor een overheid onverstandig om schulden te maken, omdat dan de rentelasten extra sterk gaan toenemen
c) Een recessie houdt niet vanzelf op en kan daarom het beste worden bestreden door hogere overheidsuitgaven en/of lagere belastingen
d) Een recessie houdt niet vanzelf op en kan daarom het beste worden bestreden door een hogere rente
Vraag 2
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. In de conjunctuurcyclus bewegen het niveau van de productie (het BBP) en het
werkloosheidspercentage zich in tegengestelde richting.
II. Inflatie leidt ertoe dat mensen met hun geld meer kunnen kopen.
a) beide stellingen zijn juist
b) stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) beide stellingen zijn onjuist
Vraag 3
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Zwakke overheidsfinanciën en problemen bij banken kunnen elkaar negatief beïnvloeden.
II. Als gevolg van de vergrijzing zal de werkloosheid in de toekomst stijgen.
a) beide stellingen zijn juist
b) stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) beide stellingen zijn onjuist
Vraag 4
Welke van de volgende mogelijke maatregelen biedt geen oplossing voor de stijging van de vergrijzingskosten?
a) Verhoging van de pensioenleeftijd
b) Verhoging van de AOW-uitkeringen
c) Verhoging van het geboortecijfer
d) Verhoging van de productiviteit
Vraag 5
Het schrijven van een businessplan is om meerdere redenen van belang voor een startende onderneming. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. In veel businessplannen worden de rol en competenties van de oprichters onderbelicht.
II. Een businessplan is alleen nodig om financiers te overtuigen.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist; stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 6
Sahlman beschrijft in zijn artikel “How to Write a Great Business Plan” het zogenoemde “paddingeffect”.
Wat wordt hieronder verstaan?
a) Het paddingeffect is het uitgebreid onderbouwen van aannames door middel van cijfers
b) Het paddingeffect is het te optimistisch inschatten van het concept van de onderneming
c) Het paddingeffect is het te optimistisch inschatten van toekomstige kosten en omzetten
d) Geen van de bovengenoemde opties is een omschrijving van het paddingeffect
Vraag 7
De winst uit onderneming van een vennootschap onder firma (VOF) wordt belast volgens de:
a) Vennootschapsbelasting (Vpb)
b) Inkomstenbelasting (IB) en Vennootschapsbelasting (Vpb)
c) Inkomstenbelasting (IB)
d) Over de winst hoeft geen belasting te worden betaald
Vraag 8
Welke rechtsvorm heeft geen rechtspersoonlijkheid?
a) Een besloten vennootschap (BV)
b) Een coöperatie
c) Een stichting
d) Een vennootschap onder firma (VOF)
Vraag 9
Porter benoemt in zijn artikel een aantal stappen ten aanzien van het formuleren van een strategie. Welke stap wordt door Porter benoemd?
a) Operationele effectiviteit of efficiëntie is geen strategie
b) Strategie berust op een keuze van activiteiten die tot een unieke positionering leidt
c) Strategie is het maken van keuzes
d) Alle drie de bovengenoemde stappen worden door Porter benoemd
Vraag 10
Bij strategisch ondernemerschap zijn drie elementen continue van belang: visie/missie, externe analyse en interne analyse. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Bij externe analyse gaat het om wat een onderneming kan.
II. Bij interne analyse gaat het om wat een onderneming moet.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist; stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 11
Corporate governance wordt gezien als een antwoord op het agency-probleem dat inhoudt dat de belangen van de principals en agents niet overeenkomen en dat de agents daarom niet handelen naar de wensen van de principals. Wie zijn deze principals en agents?
a) De aandeelhouders zijn de principals en de werknemers de agents
b) De bestuurders zijn de principals en de commissarissen de agents
c) De bestuurders zijn de principals en de aandeelhouders de agents
d) De aandeelhouders zijn de principals en de bestuurders de agents
Vraag 12
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. De Ondernemingsraad (OR) heeft op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) een adviesrecht bij besluiten over bedrijfseconomische, bedrijfsfinanciële en bedrijfsorganisatorische aangelegenheden.
II. De Ondernemingsraad (OR) heeft op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) een adviesrecht bij besluiten over arbeidsvoorwaarden, het sociaal beleid en privacy.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 13
Turnaround Management bestaat uit twee elementen, te weten: operationeel herstructureren en financieel herstructureren. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Bij operationeel herstructureren kan onder meer worden gedacht aan het veranderen van het bedrijfsmodel.
II. Bij het enkel toepassen van financieel herstructureren is de kans op nieuwe toekomstige financiële moeilijkheden groter.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist; stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 14
Het MMIEE-model van Adriaanse bestaat uit de categorieën Marketing & Strategie, Management, Informatie, Efficiëntie en Economie. Wat is de belangrijkste categorie van oorzaken van financiële moeilijkheden?
a) Management
b) Marketing & Strategie
c) Economie
d) Er kan geen belangrijkste categorie worden aangewezen. Financiële moeilijkheden kunnen het beste worden bestempeld als een samenloop van omstandigheden en daarmee verschillende oorzaken
Vraag 15
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Zowel rechtspersonen als natuurlijke personen kunnen failliet worden verklaard.
II. Alleen de vennoten van een vennootschap onder firma kunnen failliet worden verklaard, de vennootschap zelf niet.
a) beide stellingen zijn juist
b) stelling I is juist, stelling II is onjuist
c) stelling I is onjuist, stelling II is juist
d) beide stellingen zijn onjuist
Vraag 16
De curator kan de een (mede-)beleidsbepaler van een besloten vennootschap (BV) aansprakelijk stellen op grond van:
a) art. 2:9 en art. 6:162 BW
b) art. 2:9 BW en art. 2:248 BW
c) art. 2:248 BW en art. 6:162 BW
d) Op grond van alle bovengenoemde artikelen
OPEN VRAGEN
Vraag 1
De Nederlandse economie zit op dit moment in een recessie. Bespreek twee belangrijke oorzaken hiervoor.
Vraag 2
Uit het krantenartikel “HP staakt strijd met de iPad” uit het NRC Handelsblad van vrijdag 19 Augustus 2011 komt het volgende citaat:
“ De iPad-rage maakt een nieuw slachtoffer: HP (voorheen Hewlett-Packard). Door de dalende belangstelling voor computers in de westerse wereld wil de grootste computerfabrikant ter wereld af van zijn pc-divisie. Pogingen om in het kielzog van Apple en Google smartphones en tablet pc’s met aanraakbesturing te maken, worden gestaakt. …Tien jaar geleden betaalde HP nog 25 miljard dollar voor de concurrende pc-fabrikant Compaq. Dat was een omstreden beslissing omdat de oprichters van het
bedrijf er niets voor voelden. Na een moeizaam integratieproces werd HP de nummer één in personal computers. Maar consumenten kopen liever handzame mobiele apparaten waarop ze hun digitale media bekijken, sociale netwerken onderhouden en onderweg werken. Zo verdringen tablets en telefoons de gewone pc weer naar werkkamer en kantoor.”
a) Lees het bovenstaande citaat over HP. Stel een beknopte externe analyse voor HP op naar aanleiding van het bovenstaande citaat
Van Nu.nl komt uit het artikel “HP komt terug op plan afstoting pc-tak” van vrijdag 28 Oktober 2011 het volgende citaat:
“Hewlett-Packard (HP) heeft besloten af te zien van de geplande verkoop of verzelfstandiging van zijn divisie die personal computers maakt. Bij de presentatie van de laatste kwartaalcijfers in augustus liet HP nog weten dat het af wilde van zijn pc-tak omdat die te weinig winst opleverde. Sindsdien heeft evenwel een wisseling van de wacht plaatsgehad. Topman Leo Apotheker stapte vorige maand op en werd opgevolgd door Meg Whitman. “HP heeft op objectieve wijze de strategische, financiële en
operationele gevolgen bestudeerd van afstoting van de pc-divisie”, aldus de kersverse topvrouw in een verklaring. “Het is nu duidelijk dat behoud van de pc-tak binnen HP goed is voor onze klanten, partners, aandeelhouders en werknemers.” Eerder had het bedrijf nog verklaard dat het onder Whitmans leiding de strategie die Apotheker had ingezet zou voorzetten.”
b) Binnen HP heeft er een herziening van de eerder aangekondigde heroverwogen strategie plaatsgevonden. Welk onderdeel van het continue proces van strategisch ondernemerschap lijkt bij HP te ontbreken? Licht uw antwoord beknopt toe.
Vraag 3
In de literatuur wordt gesproken over twee verschillende ‘corporate governance-culturen’. Welke twee culturen of modellen zijn dit en wat houden deze modellen in? Denk hierbij aan de belangen die een rol spelen bij een onderneming en de doelstelling van een onderneming.
ANTWOORDEN PROEFTENTAMEN
Antwoorden meerkeuzevragen
1. C Bron: Krugman e.a., college
2. B Bron: Krugman e.a., college
3. B Bron: De Kam e.a., Centraal Planbureau, Miljoenennota, Goudswaard, college
4. B Bron: Goudswaard, college
5. B
6. C
7. C
8. D
9. D
10. D
11. D
12. B
13. A
14. D
15. B
16. C
Antwoorden open vragen
antwoord vraag 1
Sinds de kredietcrisis in 2008 is losgebarsten is wereldwijd de economische groei ingezakt. In Europa zijn de economische problemen de laatste paar jaar verergerd door de eurocrisis. De Nederlandse economie heeft daar veel last van, want Nederland is sterk afhankelijk van de export en een groot deel van de Nederlandse export gaat naar andere Europese landen. Verder neemt als gevolg van de crisis het vertrouwen van consumenten en bedrijven af. Dat leidt tot minder consumptie en investeringen en
daardoor minder economische activiteit. Ten slotte voert de overheid bezuinigingen en
lastenverzwaringen door om de opgelopen tekorten en schulden te drukken. Ook dat heeft een negatief effect op de economie.
Bron: Centraal Planbureau, Miljoenennota, college
antwoord vraag 2a
Een beknopte externe analyse kan het beste worden opgesteld aan de hand van de onderdelen Threaths en Opportunity’s van de SWOT-analyse en moet op basis van het citaat. Drie elementen zijn uit het bovenstaande citaat te halen.
Krachten/Threaths:
De computer- en softwarebranche waarin HP zich begeeft kenmerkt zich door snelle technologische en sociale ontwikkelingen die de wensen van de consumenten beïnvloeden en een grote rol spelen voor de verdere toekomst van de computer- en softwarebranche.
• Technologische ontwikkelingen i.v.m. de opkomst van mobiele computerapparatuur zoals tablets en smartphones waardoor er substituten zijn ontstaan die concurreren met Personal Computers (PC). De PC wordt door de smartphones en tablets naar de werkkamer en kantoor verdrongen.
• Sociale ontwikkelingen i.v.m. de omarming van consumenten van digitale (sociale media). De behoeften van mensen zijn anders geworden. Dit heeft effecten op de wensen van consumenten.
Trends/Opportunity’s:
Binnen deze branche is de ontwikkeling gaande dat consumenten liever handzame mobiele apparaten willen hebben om digitale (sociale) media te bekijken en of te werken. Deze ontwikkeling biedt een mogelijkheid voor zowel bestaande ondernemingen (HP) als nieuwe ondernemingen om op in te spelen.
Antwoord vraag 2b
Het onderdeel visie/missie van strategisch ondernemerschap lijkt te ontbreken bij HP. Binnen een half jaar nadat een grote strategiewijziging was aangekondigd door de voormalige topman Apotheker trekt HP het strategische besluit in. Ondanks dat na de aanstelling van de huidige bestuursvoorzitter Whitman in eerste instantie was verkondigd dat de rigoureuze strategiewijziging zou worden voortgezet.
HP lijkt daardoor op zoek te zijn naar haar bestaansrecht. Met andere woorden: wat is toevoegde waarde van HP voor de markt en waarmee kan HP zo goed mogelijk de wensen van zijn potentiële klanten bedienen? Maar bovenal waar wil HP naar toe (doel) en hoe denkt men dit te bereiken? HP lijkt daarbij derhalve niet te beschikken over een duidelijk doel en geen antwoord te hebben op de vraag waarom zij denkt binnen de computer- en softwarebranche een toegevoegde rol te kunnen spelen.
Antwoord vraag 3
Op pagina 214 van de reader wordt gesproken over de verschillende ‘corporate governance-culturen’.
Deze culturen zijn verbonden met de vraag of een smalle of brede opvatting van corporate governance wordt gehanteerd.
i) het shareholdermodel (een smalle opvatting van corporate goverance) gaat ervanuit dat aandeelhouders de belangrijkste belanghebbenden van de onderneming zijn. De belangen van deze aandeelhouders dienen voorop te staan in het handelen van de bestuurders. Het shareholdermodel is vooral een Angelsaksisch model. In dit model bestaat de belangrijkste doelstelling van de onderneming uit het creëren van aandeelhouderswaarde.
ii) het stakeholdermodel (een brede opvatting van corporate governance) heeft als kenmerk dat de onderneming zich richt op een brede groep belanghebbenden en niet voornamelijk op de aandeelhouders. Het bestuur dient te handelen in het belang van alle bij de onderneming betrokken stakeholders. In dit model bestaat de belangrijkste doelstelling van de onderneming uit het creëren van welvaart voor alle bij de onderneming betrokken stakeholders, zoals werknemers, schuldeisers,
toeleveranciers etc.
HERTENTAMEN RECHT EN BEDRIJF 9 maart 2012
DEEL BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
Open vragen (22 punten in totaal, 11 punten per vraag)
Vraag 1
In de colleges is gesproken over een drietal crises bij ondernemingen in financiële moeilijkheden, te weten: de strategische crisis, de winstcrisis en de liquiditeitscrisis.
a) Geef aan wat wordt bedoeld met een liquiditeitscrisis en geef twee concrete voorbeelden waaruit blijkt dat een onderneming zich in een liquiditeitscrisis bevind.
In de literatuur ten aanzien van ondernemingen in financiële moeilijkheden wordt door een aantal schrijvers gewezen op de aanwezigheid van een vierde crisis, die voorafgaat aan de strategische crisis, te weten: de governance crisis. Onder deze crisis verstaan zij onder meer een gebrek aan toezicht op de dagelijkse bestuurders van een onderneming in financiële moeilijkheden en/of een gebrekkige samenstelling van het management van een onderneming.
b) Wat zou de mogelijke relatie tussen de governance crisis en de strategische crisis zijn? Licht uw antwoord toe aan de hand van een concreet voorbeeld waaruit de relatie tussen deze twee crises naar voren komt.
Vraag 2
Hessing, importeur van exclusieve bolides van merken als Rolls-Royce, Bentley, Maserati en Lamborghini, werd begin 2012 failliet verklaard. Lees de onderstaande citaten naar aanleiding van het faillissement en beantwoord naar aanleiding hiervan de bijbehorende vragen.
Uit het krantenartikel “Vastgoedproject nekt dealer luxe auto’s” uit het NRC Handelsblad van 11 januari 2012 komt het volgende citaat:
“De problemen voor Hessing ontstonden niet zozeer door een terugvallende vraag naar luxe auto's, maar door al even kostbare nevenactiviteiten van de enig aandeelhouder. Na verhuizing van zijn hoofdkantoor naar Utrecht in 2005, startte Hessing een megalomaan vastgoedproject op zijn oude stek in De Bilt. Daar wilde hij een comfortabel, maar omstreden resort neerzetten met 66 villa's en 34 appartementen voor dezelfde doelgroep als die in zijn showroom. … Om het park van de grond te krijgen - na de nodige vertraging zou de eerste schop komend voorjaar de grond in gaan - had Hessing zich diep in de schulden gestoken. Een lening van de vastgoedtak van SNS Reaal van ruim 20 miljoen euro werd in 2008 aangevuld met een lening van 10 miljoen bij collega-autohandelaar Evert Louwman uit Wassenaar. Het project haperde door tegenvallende voorverkoop van de kavels.”
a) Welke door Slatter & Lovett genoemde hoofdoorzaak van financiële moeilijkheden is van toepassing op Hessing? Licht uw antwoord beknopt toe.
Uit het krantenartikel “Hessing bleef niet bij z’n leest” uit het Algemeen Dagblad van 11 januari 2012 komt het volgende citaat:
“Hessing zag een omheinde wijk voor zich, uitsluitend voor de welgestelden, waar kinderen veilig konden buitenspelen zonder zich druk te hoeven maken over scooters en auto’s. … Toen de plannen de afgelopen jaren concreter werden, nam de kritiek toe. Omwonenden en natuurorganisaties maakten bezwaar. Makelaars uitten hun twijfels over de succeskansen. Nederland zou nog niet klaar zijn voor zo‘n beveiligd villapark. Ook vonden ze de locatie, ingeklemd tussen drukke wegen, niet geschikt.
Hessing … hoorde die kritiek geërgerd aan. De nieuwbakken projectontwikkelaar twijfelde niet aan het succes van Park Bloeyendael, zei hij vorig jaar nog: Pertinente onzin, wat die makelaars zeggen. Wat ze niet kennen, dat eten ze niet. De mensen komen juist daarvoor naar ons toe. Ik weet nu zeker dat er over een jaar of vijf een wachtlijst zal zijn om in het park te wonen. Dat is mijn trots.”
b) Welke door Carroll & Mui genoemde falingsstrategie kan worden aangewezen als mogelijke verklaring van het faillissement van Hessing? Licht uw antwoord beknopt toe.
Meerkeuzevragen (18 punten in totaal, 3 punten per vraag)
Vraag 3
Het Turnaround Assessment bestaat uit verschillende kritische vragen die kunnen worden ondergebracht in een vijftiental aandachtsgebieden. Bij welk aandachtsgebied kan de volgende vraag onder worden gebracht: “Heeft u wel eens het gevoel dat binnen de onderneming geld over de balk wordt gesmeten?”
a) Management
b) Financieel management
c) Aandeelhouders & governance
d) Werknemers & medezeggenschap
Vraag 4
Het MMIEE-model van Adriaanse bestaat uit de categorieën marketing & strategie, management, informatie, efficiëntie en economie. Wat is de meest belangrijke categorie van oorzaken van financiële moeilijkheden?
a) Management
b) Marketing & strategie
c) Economie
d) Er kan geen meest belangrijke categorie worden aangewezen. Financiële moeilijkheden ontstaan door een samenloop van omstandigheden en verschillende oorzaken
Vraag 5
Carroll & Mui belichten in hun artikel “7 Ways to Fail Big” zeven strategieën waardoor ondernemingen in financiële moeilijkheden komen. Eén van deze strategieën, die kan leiden tot financiële moeilijkheden, is pseudo-aangrenzende markten. Welk onderstaand voorbeeld kan niet tot het juiste antwoord worden gerekend?
a) Een overname van een onderneming vanwege synergieoverwegingen is de drijvende kracht achter deze strategie
b) Een verandering in de kernactiviteiten van de onderneming is de drijvende kracht achter deze strategie
c) Een verkeerde inschatting van de deskundigheid en competenties is de drijvende kracht achter deze strategie
d) Een overschatting van de klanten van de onderneming is de drijvende kracht achter deze strategie
Vraag 6
Adriaanse heeft in zijn artikel “Mediation bij reddingsoperaties van bedrijven in financiële moeilijkheden?” meerdere succes- en faalfactoren van reorganisaties in kaart gebracht. Eén van de succesfactoren is het snel en adequaat reorganiseren van de bedrijfsactiviteiten. Welk onderstaand voorbeeld valt niet onder deze succesfactor?
a) Bewustzijn bij het management van de situatie en problemen van de onderneming
b) Het inhuren van adviseurs met verschillende expertises
c) Belangrijke belanghebbenden betrekken in het reorganisatieproces
d) Gedegen operationeel en financieel plan van aanpak op basis van een lange termijn visie
Vraag 7
Er zijn meerdere categorieën van oorzaken van financiële moeilijkheden te benoemen. Welk onderstaand voorbeeld valt onder de categorie informatie op basis van het model van Adriaanse?
a. Te hoge en inflexibele kostenstructuur
b. Onvoldoende sturing op cijfers, trends en marktgegevens
c. Onvoldoende toezicht
d. Onvoldoende managementvaardigheden
Vraag 8
Rosabeth Moss Kanter noemt in haar artikel “Leadership and the Psychology of Turnarounds” vier elementen die de neerwaartse spiraal van ondernemingen in financiële moeilijkheden tegengaan, te weten: het bevorderen van de dialoog, het creëren van respect, het initiëren van samenwerking en het stimuleren van initiatieven. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Door het creëren van respect wordt voorkomen dat medewerkers elkaar ontwijken en ten koste van anderen hun baan willen veiligstellen.
II. Door het stimuleren van initiatieven worden passiviteit en het gevoel van hulpeloosheid bij medewerkers doorbroken.
a. Beide stellingen zijn juist
b. Stelling I is juist; stelling II is onjuist
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
DEEL INTERNATIONAL BUSINESS LAW
Open vraag (11 punten)
Vraag 9
Deze vraag ziet op de annotatie van Prof. mr. S.M. Bartman bij het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2010 (Zandvliet/ING) in Ars Aequi, februari 2011, afl. 02, pag. 126-130, onder de titel Bestuurdersaansprakelijkheid wegens selectieve (wan)betaling. Een klusje voor de Business Judgment Rule?
Selectieve betaling van schuldeisers door de bestuurder kan leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van deze bestuurder tegenover een schuldeiser van de rechtspersoon voor de schade die deze lijdt doordat zijn vordering niet wordt voldaan.
a) Wat is de juridische grondslag voor deze persoonlijke aansprakelijkheidsstelling en hoe wordt deze grondslag ingevuld? Noem hierbij ook het relevante wetsartikel.
b) In deze annotatie wordt er op gewezen dat men in plaats van “selectieve betaling” beter zou kunnen spreken van “selectieve wanbetaling.” Licht toe waarom.
Meerkeuzevragen (9 punten in totaal, 3 punten per vraag)
Vraag 10
Als gevolg van het faillissement
a. is de failliet handelingsonbekwaam geworden
b. verliest de failliet al zijn eigendommen
c. vervallen alle op het vermogen van de failliet gelegde beslagen
d. wordt een rechtspersoon ontbonden
Vraag 11
Het schone-lei-principe achter de schuldsaneringsregeling houdt in dat
a. de toepassing ervan wordt gepubliceerd in een speciaal openbaar register
b. de schuldenaar al zijn schulden binnen drie jaar moet voldoen
c. de resterende schulden na drie jaar niet meer afdwingbaar zijn
d. de resterende schulden na drie jaar worden kwijtgescholden
Vraag 12
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I Zowel rechtspersonen als natuurlijke personen kunnen failliet worden verklaard.
II Alleen de vennoten van een vennootschap onder firma kunnen failliet worden verklaard, de vennootschap zelf niet.
a. beide stellingen zijn juist
b. stelling 1 is juist; stelling II is onjuist
c. stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. beide stellingen zijn onjuist
DEEL ECONOMIE
Open vragen (22 punten in totaal, 11 punten per vraag)
Vraag 13
Leg uit hoe de financiële crisis die in 2008 in de Verenigde Staten is ontstaan de reële economieën van Europese landen heeft beïnvloed.
Vraag 14
a) Beschrijf kort de belangrijkste economische gevolgen van de vergrijzing.
b) Noem en omschrijf kort twee maatregelen die de overheid kan nemen om deze gevolgen op te vangen.
Meerkeuzevragen (18 punten in totaal, 3 punten per vraag)
Vraag 15
Van reële groei van het bruto binnenlands product (bbp) wordt gesproken als:
a) de groei van het bbp in euro’s wordt gecorrigeerd voor de marktrente
b) de groei van het bbp in euro’s wordt gecorrigeerd voor de inflatie
c) de groei van het bbp in euro’s wordt gecorrigeerd voor de vergrijzing
d) de groei van het bbp in euro’s wordt gecorrigeerd voor de werkloosheid
Vraag 16
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
Doordat de Europese Centrale Bank de staatsobligaties van probleemlanden opkoopt, wordt er meer geld gedrukt, wat leidt tot minder inflatie.
Doordat de Europese Centrale Bank staatsobligaties van probleemlanden opkoopt, wordt de prikkel voor Euro-landen om zelf de overheidsfinanciën op orde te brengen kleiner.
a) beide stellingen zijn juist
b) stelling I is juist; stelling II is onjuist
c) stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) beide stellingen zijn onjuist
Vraag 17
De structurele problemen van de Zuideuropese economieën zijn onder andere te zien aan:
a) een voortdurend hogere import dan export
b) een te lage particuliere consumptie
c) te lage lonen
d) een te hoge koers van de euro
Vraag 18
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
De overheid kan de kosten die gepaard gaan met de toename van het aantal ouderen in de komende dertig jaar goed opvangen, omdat naar verwachting de omvang van de beroepsbevolking ook zal blijven groeien.
Door het verlagen van de pensioenleeftijd gaan mensen eerder met pensioen waardoor er meer banen beschikbaar komen voor jongeren. Daardoor dalen de werkloosheid en de uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen, wat helpt om het begrotingstekort te verlagen.
a) beide stellingen zijn juist
b) stelling I is juist; stelling II is onjuist
c) stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) beide stellingen zijn onjuist
Vraag 19
Tijdens de kredietcrisis van 2008-2009 in Nederland
a) daalde het algemene prijspeil
b) stegen de investeringen van bedrijven
c) daalde de export
d) steeg de rente op de kapitaalmarkt
Vraag 20
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. In een recessie neemt het tekort van een overheid automatisch toe.
II. Als Griekenland uit de euro stapt en de drachme weer invoert, zal deze munt waarschijnlijk regelmatig in waarde stijgen.
a) beide stellingen zijn juist
b) stelling I is juist; stelling II is onjuist
c) stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) beide stellingen zijn onjuist
ANTWOORDEN HERTENTAMEN RECHT EN BEDRIJF MAART 2012
ANTWOORDEN ONDERDEEL BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
Vraag 1a (5 punten)
Met een liquiditeitscrisis wordt bedoeld: de laatste fase van de neerwaartse spiraal van financiële moeilijkheden waarin een onderneming zich kan bevinden. Binnen de onderneming is er dan sprake van een acuut gebrek aan liquide middelen (cash) om aan de verplichtingen van de ondernemingen te voldoen. (3 punten)
Concrete voorbeelden (2 punten):
* Crediteuren van de onderneming hebben beslag gelegd op de betaalrekening van de onderneming.
Crediteuren dreigen het faillissement aan te vragen.
* De bank dreigt het vertrouwen en daarmee de kredietruimte in te trekken.
* Leveranciers willen direct betaald worden en leveren geen krediet.
*Schuldeisers/crediteuren kunnen niet betaald worden.
* Werknemers krijgen hun lonen later uitbetaald.
* Belastingverplichtingen worden uitgesteld.
* Er is geen geld om te investeren.
* Er is een buitensporige wanverhouding tussen VV en EV (ratio’s).
Vraag 1b (6 punten)
De relatie tussen de governance crisis en de strategische crisis is alsvolgt: wanneer een onderneming een slechte governancestructuur heeft waardoor checks and balances ontbreken door bijvoorbeeld een gebrek aan toezicht op de dagelijks bestuurders of een gebrekkige samenstelling van het management kunnen bestuurders/managers rustig hun gang gaan en daarmee mogelijk onverantwoorde risico’s nemen t.o.v. de marktomstandigheden en de ontwikkelingen in de branche of onvoldoende kritisch worden gehouden t.o.v. de marktomstandigheden en de ontwikkelingen. (2 punten)
Wanneer dit gebeurt vervalt een onderneming vanuit de governance crisis in een strategische crisis waarbij men onvoldoende bezig is met strategisch ondernemerschap (denk hierbij o.a. visie/missie, externe analyse en interne analyse) de onderneming niet voorbereid is op toekomstige ontwikkelingen. (2 punten)
Concrete voorbeelden (2 punten):
* Een niet functionerende toezichtsorgaan zoals de RvC of een Raad van Toezicht (Kroymans) zoals beschreven in Slatter & Lovett pag. 23
* Slechte samenstelling managementteam waardoor enkele managers de macht naar zich toe kunnen trekken (autocratic rule en combining chairman and chief executive)
Vraag 2a (5 punten)
MODELANTWOORD (5 punten in totaal):
De door Slatter & Lovett genoemde hoofdoorzaak die van toepassing is op Hessing is: het uitvoeren van grote projecten (big projects) waarbij de ondernemingen verplichtingen aangaat die mogelijk tot de ondergang van de onderneming kunnen leiden waarbij kosten worden onderschat en mogelijke inkomsten te gunstig worden ingeschat. (2 punten)
In het geval van Hessing blijkt duidelijk dat men de benodigde financiering heeft onderschat (underestimating capital requirements), niet rekening heeft gehouden met opstartproblemen (start-up difficulties) en grote contracten c.q. leningen heeft afgesloten om het vastgoedproject te laten slagen (major contracts). (3 punten)
ALTERNATIEF ANTWOORD (3 punten in totaal):
Eveneens van toepassing kan zijn: het negeren door het management (zwak management) van de kernactiviteiten van de ondernemingen door een diversificatieproces in te zetten en een nieuwe branche te betreden ondanks dat dit andere competenties vraagt. (3 punten)
Vraag 2b (6 punten)
MODELANTWOORD ( 6 punten)
De falingsstrategie die als een mogelijke verklaring voor het faillissement van Hessing kan worden aangewezen is: koppig vasthouden aan de ingeslagen koers (stubbornly staying the course) waarbij bestuurders van ondernemingen zichzelf te vaak voor de gek houden door te denken dat het wel meevalt met een probleem of door te wachten met reageren totdat het te laat is. (3 punten)
In het geval van Hessing blijkt dat Hessing zelf de bezwaren van omwonenden en natuurorganisaties als de kritiek van makelaars volledig links liet liggen. Hessing was heilig overtuigd dat zijn vastgoedproject zou slagen en dat over vijf jaar een wachtlijst zou zijn. Hierdoor geeft Hessing blijk van een ongebreideld vertrouwen dat het vastgoedproject hoe dan ook zou slagen. Hessing stond dan ook niet open voor de gedachte dat de bezwaren van omwonenden en natuurorganisaties en de mogelijk terechte kritiek van makelaars hem zouden opbreken. (3 punten)
ALTERNATIEF ANTWOORD (3 punten)
Een andere verklaring zou kunnen zijn: pseudo-aangrenzende markten aangezien Hessing nieuwe dinesten/producten gaat aanbieden voor zijn bestaande klanten, te weten luxe woningen ipv luxe auto’s terwijl bij het betreden van een nieuwe branche andere competenties vraagt. (3 punten)
Meerkeuzevragen (18 punten in totaal, 3 punten per vraag)
Vraag 3
Het Turnaround Assessment bestaat uit verschillende kritische vragen die kunnen worden ondergebracht in een vijftiental aandachtsgebieden. Bij welk aandachtsgebied kan de volgende vraag onder worden gebracht: “Heeft u wel eens het gevoel dat binnen de onderneming geld over de balk wordt gesmeten?”
a) Management
b) Financieel management
c) Aandeelhouders & governance
d) Werknemers & medezeggenschap
Vraag 4
Het MMIEE-model van Adriaanse bestaat uit de categorieën marketing & strategie, management, informatie, efficiëntie en economie. Wat is de meest belangrijke categorie van oorzaken van financiële moeilijkheden?
a) Management
b) Marketing & strategie
c) Economie
d) Er kan geen meest belangrijke categorie worden aangewezen. Financiële moeilijkheden ontstaan door een samenloop van omstandigheden en verschillende oorzaken
Vraag 5
Carroll & Mui belichten in hun artikel “7 Ways to Fail Big” zeven strategieën waardoor ondernemingen in financiële moeilijkheden komen. Eén van deze strategieën, die kan leiden tot financiële moeilijkheden, is pseudo-aangrenzende markten. Welk onderstaand voorbeeld kan niet tot het juiste antwoord worden gerekend?
a) Een overname van een onderneming vanwege synergieoverwegingen is de drijvende kracht achter deze strategie
b) Een verandering in de kernactiviteiten van de onderneming is de drijvende kracht achter deze strategie
c) Een verkeerde inschatting van de deskundigheid en competenties is de drijvende kracht achter deze strategie
d) Een overschatting van de klanten van de onderneming is de drijvende kracht achter deze strategie
Vraag 6
Adriaanse heeft in zijn artikel “Mediation bij reddingsoperaties van bedrijven in financiële moeilijkheden?” meerdere succes- en faalfactoren van reorganisaties in kaart gebracht. Eén van de succesfactoren is het snel en adequaat reorganiseren van de bedrijfsactiviteiten. Welk onderstaand voorbeeld valt niet onder deze succesfactor?
a) Bewustzijn bij het management van de situatie en problemen van de onderneming
b) Het inhuren van adviseurs met verschillende expertises
c) Belangrijke belanghebbenden betrekken in het reorganisatieproces
d) Gedegen operationeel en financieel plan van aanpak op basis van een lange termijn visie
Vraag 7
Er zijn meerdere categorieën van oorzaken van financiële moeilijkheden te benoemen. Welk onderstaand voorbeeld valt onder de categorie informatie op basis van het model van Adriaanse?
a. Te hoge en inflexibele kostenstructuur
b. Onvoldoende sturing op cijfers, trends en marktgegevens
c. Onvoldoende toezicht
d. Onvoldoende managementvaardigheden
Vraag 8
Rosabeth Moss Kanter noemt in haar artikel “Leadership and the Psychology of Turnarounds” vier elementen die de neerwaartse spiraal van ondernemingen in financiële moeilijkheden tegengaan, te weten: het bevorderen van de dialoog, het creëren van respect, het initiëren van samenwerking en het stimuleren van initiatieven. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Door het creëren van respect wordt voorkomen dat medewerkers elkaar ontwijken en ten koste van anderen hun baan willen veiligstellen.
II. Door het stimuleren van initiatieven worden passiviteit en het gevoel van hulpeloosheid bij medewerkers doorbroken.
a. Beide stellingen zijn juist
b. Stelling I is juist; stelling II is onjuist
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
ANTWOORDEN ONDERDEEL IBL
Vraag 9
Deze vraag ziet op de annotatie van Prof. mr. S.M. Bartman bij het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2010 (Zandvliet/ING) in Ars Aequi, februari 2011, afl. 02, pag. 126-130, onder de titel Bestuurdersaansprakelijkheid wegens selectieve (wan)betaling. Een klusje voor de Business Judgment Rule?
Selectieve betaling van schuldeisers door de bestuurder kan leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van deze bestuurder tegenover een schuldeiser van de rechtspersoon voor de schade die deze lijdt doordat zijn vordering niet wordt voldaan.
a) Wat is de juridische grondslag voor deze persoonlijke aansprakelijkheidsstelling en hoe wordt deze grondslag ingevuld? Noem hierbij ook het relevante wetsartikel (5 pnt.)
b) In deze annotatie wordt er op gewezen dat men in plaats van “selectieve betaling” beter zou kunnen spreken van “selectieve wanbetaling.” Kunt u dit verklaren? (6 pnt.)
Antwoordmodel open vraag
Opgave a)
De juridische grondslag is dan onrechtmatige daad ex 6:162 BW. Het gaat dan om een de schending van de maatschappelijke zorgvuldigheid die tegenover die specifieke schuldeiser geboden is.
2 punten voor het noemen van onrechtmatige daad
1 punt voor het noemen van art. 6:162 BW
2 punten voor de invulling van de grondslag
Opgave b)
Selectieve betaling van één of enkele schuldeisers is dus niet zozeer het probleem, maar veeleer selectieve - d.w.z. op één of enkele specifieke schuldeisers gerichte – wanbetaling kan onrechtmatig zijn. Zie annotatie in AA, 2011, p. 127, alinea 2. “Het gaat er immers om het omslagpunt te bepalen tussen selectieve betaling als gerechtvaardigd generiek ondernemingsbeleid en onrechtmatige, selectieve (wan)betaling ten opzichte van een of enkele specifieke schuldeisers van de vennootschap”.
3 punten voor het aangeven dat selectieve betaling van schuldeisers door de bestuurder van een rechtspersoon in financiële moeilijkheden soms onontkoombaar is om de continuïteit van (de onderneming van) de rechtspersoon (zo lang mogelijk) te waarborgen.
3 punten voor het aangeven van het bestaan van het omslagpunt (of iets soortgelijks) en bespreken waarom er dan sprake kan zijn van selectieve wanbetaling aan een of enkele specifieke schuldeisers.
Vraag 10
Als gevolg van het faillissement
a. is de failliet handelingsonbekwaam geworden
b. verliest de failliet al zijn eigendommen
c. vervallen alle op het vermogen van de failliet gelegde beslagen
d. wordt een rechtspersoon ontbonden
Antwoord: C, zie pagina’s 105-106 Reader Recht en Bedrijf.
Vraag 11
Het schone-lei-principe achter de schuldsaneringsregeling houdt in dat
a. de toepassing ervan wordt gepubliceerd in een speciaal openbaar register
b. de schuldenaar al zijn schulden binnen drie jaar moet voldoen
c. de resterende schulden na drie jaar niet meer afdwingbaar zijn
d. de resterende schulden na drie jaar worden kwijtgescholden
Antwoord: C, zie pagina’s 111 Reader Recht en Bedrijf.
Vraag 12
Lees onderstaande stellingen aandachtig.
I Zowel rechtspersonen als natuurlijke personen kunnen failliet worden verklaard.
II Alleen de vennoten van een vennootschap onder firma kunnen failliet worden verklaard, de vennootschap zelf niet.
a. beide stellingen zijn juist
b. stelling 1 is juist, stelling II is onjuist
c. stelling I is onjuist, stelling II is juist
d. beide stellingen zijn onjuist
Antwoord: B, zie pagina 105 Reader Recht en Bedrijf.
Beknopte antwoorden open vragen onderdeel Economie
13. Leg uit hoe de financiële crisis die in 2008 in de Verenigde Staten is ontstaan de reële economieën van Europese landen heeft beïnvloed.
Elementen die genoemd dienen te worden:
Financiële crisis VS sloeg over op mondiale financiële systeem (internationale verwevenheid; besmetting); dus ook op het Europese
Overal verdween het vertrouwen in de economie
Mede daardoor: kredietverstrekking sterk gekrompen
Gevolgen o.a.:
Wereldhandel zakte sterk in
Consumptie nam af
Investeringen sterk gekrompen
In de meeste Europese landen (niet erg in NL): sterk oplopende werkloosheid
Waardering: 2 punten per onderdeel, met een maximum van 11
14a. Beschrijf kort de belangrijkste economische gevolgen van de vergrijzing
- Beroepsbevolking neemt af
- Vraag naar arbeid wordt groter (o.a. in de zorg, in mindere mate in onderwijs)
- Dus: personeelstekorten
- Mogelijk gevolg: minder economische dynamiek
- Forse kostenstijging AOW en zorg
- Kleiner draagvlak voor belastingen en premies
- Gevolg: aanslag op overheidsfinanciën
Waardering: maximaal 6 punten; 1 per genoemd en beschreven onderdeel
14b. Noem en omschrijf kort twee maatregelen die de overheid kan nemen om deze gevolgen op te vangen.
Mogelijkheden:
- Hogere arbeidsparticipatie (met name vrouwen en oudere werknemers)
- Vergroting productiviteit (onderwijs!)
- Beperking uitgaven AOW
- Beperken uitgaven zorg
- Verhoging pensioenleeftijd
- Fiscalisering AOW
- Beïnvloeding demografische ontwikkeling (geboortecijfer omhoog)
- Elke andere plausibele en onderbouwde maatregel
Waardering: maximaal 5 punten. Per genoemde en correct omschreven maatregel 3 c.q. 2 punten.
Goede antwoorden meerkeuzevragen
15 B
16 C
17 A
18 D
19 C
20 B
TENTAMEN RECHT EN BEDRIJF JANUARI 2012
DEEL BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
Open vragen (22 punten in totaal, 11 punten per vraag)
Vraag 1
In de colleges is gesproken over een drietal fasen van crises bij ondernemingen in financiële moeilijkheden, te weten: de strategische crisis, de winstcrisis en de liquiditeitscrisis.
a) Welke fase vormt de basis voor financiële moeilijkheden? Licht dit beknopt toe.
b) Wat is de relatie tussen de strategische crisis en de winstcrisis?
Vraag 2
Uit het krantenartikel “HP staakt strijd met de iPad” uit het NRC Handelsblad van vrijdag 19 augustus 2011 komt het volgende citaat:
“ De iPad-rage maakt een nieuw slachtoffer: HP (voorheen Hewlett Packard). Door de dalende belangstelling voor computers in de westerse wereld wil de grootste computerfabrikant ter wereld af van zijn pc-divisie. Pogingen om in het kielzog van Apple en Google smartphones en tablet pc’s met aanraakbesturing te maken, worden gestaakt. (…). Tien jaar geleden betaalde HP nog 25 miljard dollar voor de concurrerende pc-fabrikant Compaq. Dat was een omstreden beslissing omdat de oprichters van het bedrijf er niets voor voelden. Na een moeizaam integratieproces werd HP de nummer één in personal computers. Maar consumenten kopen liever handzame mobiele apparaten waarop ze hun digitale media bekijken, sociale netwerken onderhouden en onderweg werken. Zo verdringen tablets en telefoons de gewone pc weer naar werkkamer en kantoor.”
a) Lees het bovenstaande citaat over HP. Stel een externe analyse voor HP op naar aanleiding van het citaat.
Van Nu.nl komt uit het artikel “HP komt terug op plan afstoting pc-tak” van vrijdag 28 oktober 2011 het volgende citaat:
“Hewlett-Packard (HP) heeft besloten af te zien van de geplande verkoop of verzelfstandiging van zijn divisie die personal computers maakt. Bij de presentatie van de laatste kwartaalcijfers in augustus liet HP nog weten dat het af wilde van zijn pc-tak omdat die te weinig winst opleverde. Sindsdien heeft evenwel een wisseling van de wacht plaatsgehad. Topman Leo Apotheker stapte vorige maand op en werd opgevolgd door Meg Whitman. “HP heeft op objectieve wijze de strategische, financiële en operationele gevolgen bestudeerd van afstoting van de pc-divisie”, aldus de kersverse topvrouw in een verklaring. “Het is nu duidelijk dat behoud van de pc-tak binnen HP goed is voor onze klanten, partners, aandeelhouders en werknemers.” Eerder had het bedrijf nog verklaard dat het onder Whitmans leiding de strategie die Apotheker had ingezet zou voorzetten.”
b) HP heeft de eerder aangekondigde herziene strategie opnieuw herzien. Welk onderdeel van het continue proces van strategisch ondernemerschap lijkt bij HP te ontbreken? Licht dit beknopt toe.
c) In welke fase van de door Collins geformuleerde neerwaartse spiraal bevindt HP zich? Licht dit beknopt toe.
Meerkeuzevragen (18 punten in totaal, 3 punten per vraag)
Vraag 3
Bij strategisch ondernemerschap zijn drie elementen continu van belang: visie/missie, externe analyse en interne analyse. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Bij externe analyse gaat het om wat een onderneming kan.
II. Bij interne analyse gaat het om wat een onderneming moet.
a. Beide stellingen zijn juist.
b. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 4
Welk van de onderstaande elementen wordt niet gerekend tot het concept strategisch ondernemerschap?
a) Concurrentie (Competition).
b) Merkbekendheid (Branding).
c) Meerjarenplanning (Planning).
d) Klantentevredenheid (Customer Satisfaction).
Vraag 5
Turnaround Management bestaat uit twee elementen, te weten: operationeel herstructureren en financiële herstructurering. Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. Enkel het toepassen van financiële herstructurering bij ondernemingen in financiële moeilijkheden kan worden beschouwd als symptoombestrijding.
II. Enkel werknemers worden ontslagen in het kader van financieel herstructureren.
a. Beide stellingen zijn juist.
b. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 6
Het Turnaround Assessment bestaat uit verschillende kritische vragen die kunnen worden ondergebracht in een vijftiental aandachtsgebieden. Bij welk aandachtsgebied kan de volgende vraag onder worden gebracht: “Worden “worstcase” en “bestcase scenario’s gemaakt om toekomstige resultaten te voorspellen.
a) Technology road map
b) Financieel management
c) Externe omgeving
Buitenland
Vraag 7
Het Harvard Negotiation Model bestaat uit een viertal elementen, te weten emoties de ruimte laten, de belangen van stakeholders in kaart brengen, het formuleren van opties en besluitvorming op basis van objectieve rationele overwegingen. Welk element is het lastigste om te bewerkstelligen? Kies het meest juiste antwoord.
a) Emoties de ruimte laten.
b) Belangen van stakeholders in kaart brengen.
c) Formuleren van opties.
d) Besluitvorming op basis van objectieve rationele overwegingen.
Vraag 8
Slatter en Lovett (1999) hebben een dertiental hoofdoorzaken van financiële moeilijkheden benoemd. Eén daarvan is poor management. Welk onderstaand voorbeeld wordt hier niet toe gerekend?
a) Onvoldoende financiële kennis.
b) Autocratisch leiderschap.
c) Ineffectieve toezichtorganen zoals een Raad van Commissarissen of een Raad van Toezicht.
d) Negeren van de kernactiviteiten van een onderneming.
DEEL INTERNATIONAL BUSINESS LAW
Open vraag (11 punten)
Vraag 9
Tijdens het hoorcollege is het faillissement van The Entertainment Group BV behandeld. Blijkens zijn verslag overweegt de curator in dat faillissement de bestuurders van de BV aansprakelijk te stellen voor het boedeltekort op grond van de zogeheten anti-misbruikwetgeving. Hij kan daarbij gebruik maken van enkele wettelijke vermoedens die zijn bewijslast aanzienlijk verlichten.
Geef aan wat onder de anti-misbruikwetgeving wordt verstaan en welke bewijsvermoedens worden bedoeld.
Meerkeuzevragen (9 punten in totaal, 3 punten per vraag)
Vraag 10
Toepassing van de actio Pauliana in faillissement
a. leidt tot aansprakelijkheid van de bestuurder van een failliete rechtspersoon
b. leidt tot benadeling van schuldeisers
c. kan alleen op initiatief van de failliet
d. komt ten goede aan de gezamenlijke schuldeisers
Vraag 11
Vergeleken met een executoriaal beslag biedt het faillissement van een schuldenaar zijn schuldeiser in het algemeen het voordeel dat
a. slechts hij zich op het vermogen van de schuldenaar kan verhalen
b. een faillissementaanvraag minder kostbaar is
c. hij zijn vordering anoniem kan indienen
d. hij daarvoor niet naar de rechter hoeft
Vraag 12
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. In tegenstelling tot het faillissement kan alleen de schuldenaar zelf zijn surseance van betaling bewerkstelligen.
II. Surseance van betaling leidt altijd tot het faillissement.
a. beide stellingen zijn juist
b. stelling 1 is juist; stelling II is onjuist
c. stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. beide stellingen zijn onjuist
DEEL ECONOMIE
Open vragen (22 punten in totaal, 11 punten per vraag)
Vraag 13
a) De landen die meedoen aan de euro hebben met elkaar afgesproken dat er een maximumgrens wordt gesteld aan hun overheidstekort en aan hun overheidsschuld. Hoe luiden deze twee afspraken precies.
b) Leg uit waarom op dit moment voor Griekenland een tekort van x procent van het BBP een veel groter probleem is dan een tekort van x procent van het BBP voor Nederland.
c) Als oplossing voor het schuldenprobleem van Zuideuropese landen wordt soms genoemd het sterk vergroten van het Europese steunfonds. Noem en beschrijf kort twee problemen die kunnen worden veroorzaakt door zo’n groter steunfonds.
Vraag 14
Diverse economen hebben naar voren gebracht dat de overheid in de actuele situatie niet té veel moet bezuinigen, maar zou moeten kiezen voor hervormingen die op langere termijn vruchten afwerpen. Leg dit standpunt uit.
Meerkeuzevragen (18 punten in totaal, 3 punten per vraag)
Vraag 15
Een belangrijk onderdeel van de theorie van Keynes is:
a) Het is in een recessie voor een overheid niet erg om schulden te maken, omdat op nationaal niveau tegenover elke euro schuld van de overheid altijd een even grote vordering van iemand anders staat
b) Het is in een recessie voor een overheid onverstandig om schulden te maken, omdat dan de rentelasten extra sterk gaan toenemen
c) Een recessie houdt niet vanzelf op en kan het beste worden bestreden door hogere overheidsuitgaven en/of lagere belastingen
Een recessie houdt niet vanzelf op en kan het beste worden bestreden door een hogere rente
Vraag 16
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn:
I. Inflatie is nadelig en deflatie is voordelig voor de economische ontwikkeling.
II. Tijdelijke schokken in de economische ontwikkeling hebben per definitie geen noemenswaardige gevolgen voor de economisch groei op lange termijn.
a. beide stellingen zijn juist
b. stelling 1 is juist; stelling II is onjuist
c. stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. beide stellingen zijn onjuist
Vraag 17
Welke van de volgende maatregelen is geen mogelijke oplossing voor de Griekse schuldenproblemen?
a) Lagere kapitaalbuffers voor Griekse banken
b) Strenger toezicht op de overheidsfinanciën door de Europese Unie
c) Het (verder) opkopen van Griekse staatsobligaties door de Europese Centrale Bank
d) Lagere lonen in Griekenland
Vraag 18
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn:
I. Tijdens de kredietcrisis van 2008-2009 nam in Nederland de gemiddelde koopkracht van de burgers af, maar daarna is de koopkracht weer toegenomen.
II. De euro heeft Nederland een groter economisch voordeel opgeleverd dan de vorming van de interne Europese markt.
a. beide stellingen zijn juist
b. stelling 1 is juist; stelling II is onjuist
c. stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. beide stellingen zijn onjuist
Vraag 19
Welke van de volgende mogelijke maatregelen biedt geen oplossing voor de stijging van de vergrijzingskosten?
a) Verhoging van de pensioenleeftijd
b) Verhoging van de AOW-uitkeringen
c) Verhoging van het geboortecijfer
d) Verhoging van productiviteit
Vraag 20
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn:
I. Dankzij de hypotheekrenteaftrek heeft Nederland een internationaal gezien een relatief kleine hypotheekschuld
II. Als gevolg van de vergrijzing zal de werkloosheid in de toekomst stijgen
a. beide stellingen zijn juist
b. stelling 1 is juist; stelling II is onjuist
c. stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. beide stellingen zijn onjuist
STANDAARDANTWOORDEN TENTAMEN RECHT EN BEDRIJF JANUARI 2012
DEEL BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
Vraag 1a:
De strategische crisis vormt de basis van financiële moeilijkheden. De gedachte
hierachter is dat wanneer ondernemingen onvoldoende bezig zijn met strategisch
ondernemerschap (denk hierbij o.a. visie/missie, externe analyse en interne analyse) de
onderneming niet voorbereid is op toekomstige ontwikkelingen. Door het gebrek aan
strategisch ondernemerschap zijn ondernemingen derhalve dus niet continue bezig te
innoveren, verbeteren en versterken. Men gaat er in deze fase vanuit dat succes voor de
onderneming gewaarborgd blijft, terwijl het succes gisteren hoeft niet het succes van
vandaag laat staan van morgen te zijn. Vanuit de strategische crisis vervalt een
onderneming onherroepelijk in een winstcrisis of zelfs een liquiditeitscrisis.
Vraag 1b:
De relatie tussen de strategische crisis en de winstcrisis is alsvolgt: door de strategische
crisis is de onderneming onvoldoende bezig met strategisch ondernemerschap (denk
hierbij o.a. visie/missie, externe analyse en interne analyse) de onderneming niet
voorbereid is op toekomstige ontwikkelingen. Door niet continue te streven naar
verbetering/innovatie en minimaliseren van risico’s. Hierdoor bestaat het risico dat een
onderneming op een gegeven moment wordt voorbijgestreefd door concurrenten. Dit
leidt er toe dat concurrenten betere of nieuwe producten in de markt zetten waardoor het
marktaandeel (lagere omzet) en daarop volgend de winst van de onderneming onder
druk komt te staan. Zodoende veroorzaakt een strategische crisis een winstcrisis.
Vraag 2a:
De externe analyse moet worden opgesteld aan de hand van het citaat. Drie elementen
uit het citaat te halen; minimaal 2 elementen noemen, per element 2 punten toegekend.
De computer- en softwarebranche waarin HP zich begeeft kenmerkt zich door snelle
technologische ontwikkelingen die de wensen van de consumenten beïnvloeden. Met
name technologische, sociale spelen in de computer- en softwarebranche een grote rol.
Technologische krachten ivm de opkomst van mobiele computerapparatuur zoals tablets
en smartphones . Sociale krachten ivm de opkomst van digitale (sociale media). De
levenshouding van mensen wordt anders.
Beide krachten leiden ertoe dat deze branche is markveranderingen optreden omdat
consumenten liever handzame mobiele apparaten willen hebben om digitale (sociale)
media te bekijken en of te werken.
Vraag 2b:
Het onderdeel visie/missie van strategisch ondernemerschap lijkt te ontbreken bij HP.
Binnen een half jaar nadat een grote strategiewijziging was aangekondigd door de
voormalig topman Apotheker trekt HP het besluit in. Ondanks dat na de aanstelling van
de huidige bestuursvoorzitter Meg Whitman in eerste instantie was verkondigd dat de
rigoreuze strategiewijziging zou worden voorgezet.
HP lijkt daardoor te zoeken naar zijn bestaansrecht (allesomvattende verklaring waarom
de onderneming bestaat en waar ze naar toe wil of welk doel hebben ze voor ogen). HP
lijkt daarbij derhalve niet te beschikken over duidelijk doel en waarom het denkt binnen
de computer- en softwarebranche een toegevoegde waarde/rol te kunnen spelen.
Vraag 2c:
HP bevindt zich in fase 3 van de door Collins geformuleerde neerwaartse spiraal. Door
de technologische en sociale ontwikkelingen (o.a. veranderende consumentenwens ten
aanzien van het benutten van digitale (sociale) media) is HP achterop komen te liggen
op concurrenten zoals Apple, Google etc… Hierdoor is hun verdienmodel/bestaansrecht
van hun PC-divisie onder druk komen te staan.
Hoewel het speculeren is of de grote strategiewijziging ingezet door Apotheker het
bestaansrecht van HP in de toekomst had gewaarborgd, kan wel worden gesteld dat het
HP door de herziening verder gaat op eerder ingeslagen koers. Technologische en
sociale ontwikkelingen kunnen daarbij onvoldoende op waarde worden geschat en
daarmee hun impact op het bestaansrecht van HP in de toekomst. Men lijkt
ontwikkelingen te ontkennen.
Dit onderschatten van ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op het bestaansrecht
van HP komen overeen met fase 3 van Collins, te weten: “Denial of Risk and Peril”. HP
lijkt willens en wetens technologische en sociale ontwikkelingen onvoldoende op waarde
te schatten.
Indien fase 4 (Grasping for salvation) wordt benoemd kan de dubbele herziening en in
het korte tijd wisselen van de bestuursvoorzitter worden aangehaald als de laatste
rigoureuze maatregelen die werden genomen om het tij te keren.
Antwoorden meerkeuzevragen
3 d
4 d
5 b
6 b
7 d
8 a
DEEL INTERNATIONAL BUSINESS LAW
Vraag 9:
Het gaat hierbij (vooral) om de artikelen 2:138 (NV) en 2:248 BW (BV), op grond waarvan een bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schulden van de failliete rechtspersoon indien blijkt van kennelijk onbehoorlijk bestuur dat een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De curator wordt hierin geholpen door de bewijsvermoedens van het tweede lid van die bepaling(en). Kortweg geldt dat, indien de rechtspersoon in de afgelopen drie jaren voor het faillissement niet heeft voldaan aan zijn publicatieplicht (jaarrekening) of zijn administratieplicht, rechtens vaststaat dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en (weerlegbaar) vermoed wordt dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Antwoorden meerkeuzevragen:
Vraag 10: D
Vraag 11: B (zie pagina 100 van de reader)
Vraag 12: B (zie pagina 115 van de reader)
DEEL ECONOMIE
Beknopte antwoorden open vragen onderdeel Economie
Vraag 13a:
Overheidstekort: ten hoogste 3% van het BBP; overheidsschuld: ten hoogste 60% van het BBP.
Vraag 13 b:
Als beide landen een tekort hebben van x % van hun eigen BBP is dat voor Griekenland een veel groter probleem omdat het een veel hogere rente moet betalen.
Vraag 13c:
Problemen door een (veel) groter Europees steunfonds:
• Sterke landen kunnen er zelf door in de problemen komen
• Er is weinig electorale steun voor
Vraag 14:
Nu niet té veel bezuinigen, maar hervormingen die op langere termijn vruchten afwerpen: nu veel bezuinigen wakkert de recessie aan waarin we dreigen te vallen (“Keynes op zijn kop”). Dat kost economische groei en dus productie, inkomens en werkgelegenheid. Hervormingen: op het terrein van de arbeidsmarkt (ontslagbescherming, werkloosheidsuitkering, pensioenleeftijd), woningmarkt (hypotheekrente-aftrek!) en het pensioenstelsel. Deze zorgen voor hogere economische groei en verbeterde overheidsfinanciën.
Antwoorden meerkeuzevragen
15 C
16 D
17 A
18 D
19 B
20 D
PROEFTENTAMEN RECHT EN BEDRIJF DECEMBER 2011
DEEL 1 BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
Open vragen
Vraag 1
In de colleges is gesproken over een drietal fasen van crises bij ondernemingen in financiële moeilijkheden, te weten: de strategische crisis, de winstcrisis en de liquiditeitscrisis.
a) In een liquiditeitscrisis valt in het algemeen een paradox waar te nemen. Enerzijds biedt deze fase ondernemers/bestuurders maar beperkt de ruimte om in te grijpen, anderzijds biedt deze fase juist de gelegenheid om in te grijpen. Licht deze paradox toe.
b) Waarom wijzen ondernemers in het algemeen externe omstandigheden aan als de oorzaak van een faillissement?
Vraag 2
In het krantenartikel “Bedrijfsstrategie pakt heel vaak averechts uit” uit het NRC Handelsblad van dinsdag 13 december 2011 staan in het kader van ondernemingen in financiële moeilijkheden een tweetal relevante passages. Beantwoord de onderstaande vragen na het lezen van de passages.
Passage 1
“Uit wetenschappelijk oogpunt valt er volgens Vermeulen vaak wat af te dingen op downsizing. “Je krijgt geen betere organisaties door je aandeelhouders meer te gerieven. Je krijgt wel betere organisaties door je werknemers beter te maken. En dat doe je niet door ze weg te sturen.””
a) Ondernemingen in financiële moeilijkheden nemen in het algemeen als één van de eerste maatregelen het ontslaan van werknemers (downsizing). Waarom is een dergelijke maatregel niet de enige aanpak in het oplossen van financiële moeilijkheden?
Passage 2
“We weten uit onderzoek dat het vooral vaak misgaat als bedrijven te veel hooi op hun vork nemen, te veel verleidingen en groeimogelijkheden naast elkaar nastreven. Bijvoorbeeld tegelijk bezig zijn met een acquisitie, en een nieuwe markt, en nog een joint venture en dan ook nog eens innoveren. Dan lukt er meestal helemaal niets en duwt de innovatie het bedrijf juist in de problemen.”
b) Uit het bovenstaande citaat valt af te leiden dat ondernemingen die te veel hooi op hun vork nemen in problemen kunnen komen. In welke fase van de neerwaartse spiraal zoal beschreven door Collins zou u dit citaat onderbrengen? Licht dit beknopt toe.
Meerkeuzevragen
Vraag 3
Er zijn meerdere categorieën van oorzaken van financiële moeilijkheden te benoemen.
Welk onderstaand voorbeeld valt onder de categorie marketing & strategie op basis van het model van Adriaanse?
a. Overmatige investeringen
b. Achterblijvende investeringen
c. Slecht accountmanagement
d. Conflicten in het management
Vraag 4
Turnaround Management bestaat uit twee elementen, te weten: operationeel herstructureren en financiële herstructurering. Geef van de volgende twee stellingen aan of ze juist of onjuist zijn.
I. Bij operationeel herstructureren kan onder meer worden gedacht aan het veranderen van het bedrijfsmodel.
II. Bij het enkel toepassen van financieel herstructureren is de kans op nieuwe toekomstige financiële moeilijkheden groter.
a. Beide stellingen zijn juist
b. Stelling I is juist; stelling II is onjuist
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 5
Turnaround Management kan als volgt worden gedefinieerd: “Het proces van het _____ implementeren van _____ maatregelen om teloorgang van ondernemingen op korte en lange termijn te voorkomen.” Vul de definitie aan met één van de onderstaande antwoorden.
a. Krachtdadig; snelle
b. Vastberaden; compromisloze
c. Direct; noodzakelijke
d. Snel; fundamentele
Vraag 6
Schendel, et al (1976) stellen over het belang van kennis over oorzaken van financiële moeilijkheden het volgende: “In order to assess the appropriateness of turnaround strategies the cause of the turnaround situation needs to be known”. Waarom is de stelling van Schendel, et al correct? Kies het meest juiste antwoord.
a) Kennis over de oorzaken van financiële moeilijkheden biedt een oriëntatie voor het formuleren van een overlevingsstrategie.
b) Kennis over de oorzaken van financiële moeilijkheden is alleen nuttig voor het analyseren van de problemen bij een onderneming.
c) Kennis over de oorzaken van financiële moeilijkheden biedt de mogelijkheid tot het formuleren van een compleet turnaround plan en voorkomt symptoombestrijding.
d) Alledrie de bovenstaande antwoorden zijn correct.
Vraag 7
Slatter en Lovett (1999) hebben een dertiental hoofdoorzaken van financiële moeilijkheden benoemd. Eén daarvan is organizational inertia and confusion. Welk onderstaand voorbeeld wordt hier niet toe gerekend?
a) Onduidelijke organisatiestructuren
b) Ongemotiveerd personeel
c) Integratie van verschillende bedrijfsonderdelen na een overname of acquisitie
d) Bestaande bedrijfscultuur
DEEL 2 INTERNATIONAL BUSINESS LAW
Open vragen
Vraag 8
Deze vraag ziet op de annotatie van Prof. mr. S.M. Bartman bij het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2010 (Zandvliet/ING) in Ars Aequi, februari 2011, afl. 02, pag. 126-130, onder de titel Bestuurdersaansprakelijkheid wegens selectieve (wan)betaling. Een klusje voor de Business Judgment Rule? In deze annotatie wordt er op gewezen dat men in plaats van “selectieve betaling” beter zou kunnen spreken van “selectieve wanbetaling.”
Kunt u dit verklaren?
Meerkeuzevragen
Vraag 9
Het faillissement vangt aan met
a. een executoriaal beslag
b. een rechterlijk vonnis
c. de surseance van betaling
d. een vordering van het openbaar ministerie
Vraag 10
Het schone-lei-principe achter de schuldsaneringsregeling houdt in dat
a. de toepassing ervan wordt gepubliceerd in een speciaal openbaar register
b. de schuldenaar al zijn schulden binnen drie jaar moet voldoen
c. de resterende schulden na drie jaar niet meer afdwingbaar zijn
d. de resterende schulden na drie jaar worden kwijtgescholden.
Vraag 11
Geef van de volgende twee stellingen aan of ze juist of onjuist zijn.
I. Een door de rechtbank gehomologeerd akkoord in faillissement is bindend voor alle schuldeisers.
II. Indien het faillissement van een rechtspersoon wordt opgeheven wegens gebrek aan baten is de rechtspersoon daarmee ontbonden.
a. Beide stellingen zijn juist
b. Stelling 1 is juist; stelling II is onjuist
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
DEEL 3 ECONOMIE
Open vragen
Vraag 12
Leg uit wat de belangrijkste oorzaken zijn van de Europese schuldencrisis (eurocrisis).
Meerkeuzevragen
Vraag 13
Een van de oorzaken van de kredietcrisis van 2008-2009 was:
a) Een forse daling van de huizenprijzen in de USA
b) Het onverantwoorde financiële gedrag van de Griekse overheid
c) Een bank run op enkele West-Europese banken
d) Een forse daling van de koers van de Amerikaanse dollar
Vraag 14
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. In de conjunctuurcyclus bewegen het niveau van de productie (het BBP) en het werkloosheidspercentage zich in tegengestelde richting.
II. Inflatie leidt ertoe dat mensen met hun geld meer kunnen kopen.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist; stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 15
In een recessie wordt het tekort van de overheid automatisch groter als gevolg van:
a) Een stijging van de rente die door de centrale bank wordt afgekondigd
b) Omvangrijkere belastingbetalingen door bedrijven
c) Meer investeringen door de overheid
d) Meer uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen
Vraag 16
Geef van de volgende twee stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.
I. De schuldencrisis is wat betreft Griekenland vooral het gevolg van overmatige kredietverlening aan de private sector.
II. Structurele aanpassing van de Griekse economie vereist volgens het Centraal Planbureau in elk geval een verlaging van de lonen.
a) Beide stellingen zijn juist
b) Stelling I is juist; stelling II is onjuist
c) Stelling I is onjuist; stelling II is juist
d) Beide stellingen zijn onjuist
Vraag 17
Als de economie in een recessie dreigt te raken, kan de overheid proberen door middel van begrotingsbeleid de schade te voorkomen. Dat kan onder andere op de volgende manier:
a) Het vergroten van de geldhoeveelheid in de economie
b) Het verkleinen van de geldhoeveelheid in de economie
c) Het verhogen van de uitgaven van de ministeries
d) Het verlagen van de uitgaven van de ministeries
ANTWOORDEN PROEFTENTAMEN RECHT EN BEDRIJF DECEMBER 2011
DEEL BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
Open vragen
Vraag 1
a.
Wanneer ondernemingen in financiële moeilijkheden vervallen tot de liquiditeitscrisis kunnen bestuurders van deze ondernemingen de problemen niet meer ontkennen. Hierdoor ontstaat er bewustwording van de problematiek bij bestuurders en zijn zij in tegenstelling tot eerdere fases bereid tot meedenken en coöperatief handelen. Wanneer een onderneming in een liquiditeitscrisis echter is aanbelandt, heeft de onderneming maar weinig middelen tot zijn beschikking en is het vertrouwen van direct betrokkenen (stakeholders) verminderd. De paradox slaat dus terug op het bewustwordingsproces bij bestuurders versus de verminderde ruimte tot handelen om financiële moeilijkheden aan te pakken.
b.
De perceptie van ondernemers is dat de meest recente feiten en omstandigheden verantwoordelijk zijn voor de financiële moeilijkheden bij een onderneming. Dit zijn in meeste gevallen externe omstandigheden die spreekwoordelijk de laatste druppel zijn die de emmer doen overlopen. Het fundament van de financiële moeilijkheden wordt echter gelegd binnenin de onderneming door interne omstandigheden of oorzaken.
Vraag 2
a.
Het ontslaan van werknemers (downsizing) kan worden geschaard tot mogelijkheden die behoren tot “financial restructuring” ook wel financieel herstructureren genoemd. Financieel herstructureren draait om het aanpakken van de kostenstructuur van de onderneming en creëren van een stabielere kaspositie (cash-flow). Naast financieel herstructureren is er ook operationeel herstructureren waarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om de omzet te verhogen door bijvoorbeeld te kiezen voor een nieuw bedrijfsmodel. Denk hierbij aan het voorbeeld dat is gegeven in het tweede hoorcollege van de onderneming naast het verkopen van speciale schroeven om dakbedekking vast te zetten eveneens zonnebrandcrème ging verkopen. Het ontslaan van mensen is dus niet de enige aanpak in het oplossen van financiële moeilijkheden en veelal erg kostbaar.
b.
In hun streven naar meer groei en succes gaan ondernemingen allerlei uitdagingen aan waardoor ze teveel hooi op hun vork nemen. Deze drang om te groeien komt overeen met stadium 2 “Undisciplined Pursuit of More” zoals beschreven door Collins. Succesvolle ondernemingen willen ten koste van alles groeien en meer succesvol zijn. Door te veel hooi op de vork te nemen en daarmee ongecontroleerd te groeien kunnen ondernemingen in financiële moeilijkheden komen.
Meerkeuzevragen
3: C
4: A
5: D
6: C
7: C
DEEL INTERNATIONAL BUSINESS LAW
Open vragen
Vraag 8
Selectieve betaling van schuldeisers door de bestuurder van een rechtspersoon in financiële moeilijkheden is soms onontkoombaar om de continuïteit van (de onderneming van) de rechtspersoon (zo lang mogelijk) te waarborgen. Niettemin kan het ook leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een schuldeiser van de rechtspersoon voor de schade die deze lijdt doordat zijn vordering niet wordt voldaan. De juridische grondslag is dan onrechtmatige daad. Het gaat dan om een de schending van de maatschappelijke zorgvuldigheid die tegenover die specifieke schuldeiser geboden is. Selectieve betaling van één of enkele schuldeisers is dus niet zozeer het probleem, maar veeleer selectieve - d.w.z. op één of enkele specifieke schuldeisers gerichte – wanbetaling kan onrechtmatig zijn. Zie annotatie in AA, 2011, p. 127, alinea 2.
Meerkeuzevragen
9: B
10: C
11: C
DEEL ECONOMIE
Open vragen
Vraag 12
De probleemlanden hadden al langere tijd te hoge overheidstekorten en –schulden. Dat werd nog aanzienlijk verergerd door de kredietcrisis en de zware recessie die daarna volgde. De grootste problemen met de overheidsfinanciën waren en zijn in Griekenland, maar geleidelijk aan kwamen steeds meer andere landen in de problemen (Portugal, Ierland, Spanje, Italië). Naast de problemen met de overheidsfinanciën is van belang dat de concurrentiepositie van diverse probleemlanden sinds de invoering van de euro is verslechterd. De lonen zijn te hard gestegen. Dat maakt de economie zwakker en verkleint de kans dat de schulden op termijn weer kunnen worden terugbetaald. De Europese schuldencrisis is verergerd door onvoldoende aanpak van de problemen in de landen zelf en een te aarzelend ingrijpen van de overige eurolanden (oa: veel gepraat over Europese steunfonds). Door het gebrek aan stevige maatregelen is het vertrouwen van de financiële markten in het oplossen van de crisis steeds kleiner geworden en dat leidt juist weer tot een verdere verslechtering.
Bronnen: De Kam e.a., Centraal Planbureau, Miljoenennota 2012, college
Meerkeuzevragen
13: A
14: B
15: D
16: C
17: C
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2161
- next ›
Add new contribution