Collegeaantekeningen en Oefenvragen Cultuur & Lichaam

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoorcollege 1 Culture and Development

Hoofdlijn van het boek is hoe wij ons als individu ontwikkelen in culturele context. In de ontwikkelingspsychologie ligt de nadruk sterk op het individu. In deze cursus zeggen ze dat ontwikkeling plaatsvindt in een culturele context.

Doel van de cursus:

Het begrijpen van de ontwikkeling in culturele context. Je moet belangrijke ontwikkelingstheorieën kennen, belangrijke denkers. Culturele inbedding van de ontwikkeling kunnen aanwijzen. De geconstrueerdheid van het subject, het individu in de maatschappij. Je bent niet alleen, je identiteit wordt vormgegeven. Je moet kunnen aanwijzen hoe dat werkt. Hoe wordt een kind hoe hij is?

Die theorie moet je kunnen toepassen op een case study. Je gaat je eigen autobiografie schrijven, je bent je eigen case study. Je ontwikkelt je ‘writing skills’ voor je essayopdracht. Je moet goed kunnen formuleren, je kunt een lopend betoog schrijven. Je moet werken met peer-feedback, het is een belangrijk instrument in het vormgeven van je paper. Je verteld in je biografie over je leven van geboorte tot nu. Je schrijft niet over de feiten maar over hoe je het interpreteert (beschrijvend). Je bekijkt zelf welke schrijfstijl past bij jou verhaal. Je kunt chronologisch schrijven of zoals Steve Job schrijven vanuit een bepaald belangrijk punt in je leven, en daar omheen je verhaal opbouwen. Je moet je afvragen of je alles opschrijft of alleen wat belangrijk is, en wat is er dan belangrijk?

Er bestaat niet zoiets als een objectieve biografie. Elke biografie gaat altijd net zoveel over de auteur als over het onderwerp van de biografie zelf. De biografie is een bewustmakend instrument dat de constructie van de identiteit bevestigd. Alles wat je in je autobiografie schrijft zit een eigen mening in, een eigen opvatting, omdat jij de enige bent die de ervaringen heeft gehad die je in je biografie verteld. Van je vroegere leven kun je alleen dingen weten die anderen je verteld hebben, je bent dus niet de enige auteur van je biografie. Ook deze ervaringen bevatten meningen en zijn niet objectief. De autobiografie is ook een instrument om even je leven te onderbreken en er op terug te kijken.

Beeld van het kind door de eeuwen heen:

St. Augustin schreef in Confessiones (397-398) de aller eerste autobiografie, de autobiografie bestond uit een collectie van religieuze ervaringen. Daarna schreef Rousseau in 1782 de eerste grote persoonlijke autobiografie. De eerste biografie werd een paar jaar later in 1791 geschreven door James Boswell, de biografie heette ‘The Life and Times of Samuel Johnson’. De eerste mix van autobiografie met biografie werd door Johan Peter Eckermann geschreven, het heette ‘Gespräche mit Goethe’ (1836-1848). Sigmund Freud schreef de eerste psycho-biografie in 1910, ‘Eine Kindheitserinnerung’.

Een autobiografie is een verhaal over je eigen leven en een biografie is een verhaal over iemand anders levensloop. In een psycho-biografie probeert men historische personen zoals kunstenaars of politiek leiders te begrijpen door middel van een psychologische theorie en onderzoek, dit is een vorm van casestudy.

 

Tot 1800 werd er in autobiografieën alleen nog geschreven over religieuze opvattingen. Na 1800 ging men meer schrijven over belangrijke personen en echt hun levensloop opschrijven. Na de 19e eeuw begon het schrijven van biografieën, het schrijven over het eigen leven, dit gebeurde vooral door middel van dagboeken. In de 20e eeuw werd er meer geschreven over de betekenissen van (culturele) expressies. Dit was deel van het ‘Identity Project’. Vooral de sociale media heeft daar voor een groot deel aan bijgedragen. Op facebook schrijven jongeren over hun eigen leven en laten delen daarvan aan de hele wereld zien, je bepaald zelf wat je schrijft en wat je wilt laten zien.

Charles Taylor zegt dat het modern ideaal is dat we een ‘individu’ willen zijn, te begrijpen vanuit de waarde die het individu daar zelf aan geeft en hecht. Het moderne individualisme is veel meer dan alleen een reflex op uitwendige omstandigheden van massaliteit en anonimiteit. Volgens Taylor betekent het ook een streven: de hedendaagse mens voelt zich innerlijk geroepen een persoon te zijn. Hij ziet het 'zichzelf zijn' als een morele plicht. Dit verwijst naar de waarde van authenticiteit die centraal staat in zijn denken.

De moderne autobiografie is volgens Habermas een verhaal dat het verleden, het heden en de toekomst verbindt volgens culturele waarden, specifieke tijdelijke volgorde (chronologie), motiverende criteria en thematische criteria. De constructie van de ontwikkeling gaat via continuïteit en verandering.

De film Être et avoir gaat over een Franse plattelandsschool, gedurende een heel schooljaar wordt een basisschooltje in de Auvergne gevolgd. De school bestaat slechts uit een klas, met kinderen van de leeftijden 4 tot 11, de schoolmeester heet Georges Lopez. Het is het laatste schooljaar van Lopez, die daarna met pensioen zou gaan. Alle facetten van het lesgeven komen aan bod. De meester heeft aandacht voor iedere leerling, en ook voor de onderlinge relaties. Zo worden beginnende ruzies snel in de kiem gesmoord, en wordt een meisje dat achter dreigt te komen extra aandacht gegeven.

Hoorcollege 2 Culture and Development

Er zijn velen verschillen tussen culturen, verschillen in hoe de kinderen worden opgevoed en hoe je je gedraagt. Hoe grijpen cultuur en ontwikkeling in elkaar in? Menselijke ontwikkeling is de sleutel om menselijke cultuur te begrijpen. Er is geen unilineair verband tussen cultuur en ontwikkeling, ze beïnvloeden elkaar. Er is een samenspel tussen cultuur en het subject dat je bent. Onze ideeën over ontwikkeling zijn ook in deze culturele context geplaatst. Ons beeld van wat een zich ontwikkelend kind is, is een reflectie van onze eigen cultuur. Er zit een historische dimensie in, het heeft zich vanaf de Verlichting sterk ontwikkeld. Eerst hadden kinderen geen plek in de samenleving, tegenwoordig heeft het kind een belachelijk beschermde positie. Ons beeld van wat een kind kan en hoe hij is, is een cultureel beeld.

De ontwikkeling van de mens is de sleutel om de menselijke cultuur te begrijpen. De menselijke cultuur is de wisselwerking tussen cultuur en onderwerp. De theorieën over menselijke ontwikkeling weerspiegelen de cultuur. Het kind is als een weerspiegeling van de maatschappij.

Antropologie; strategieën om kennis te verkrijgen:

Emic: Je bent deel van een gemeenschap en vanuit die gemeenschap begrijp je het. Dit is de insiders benadering. Onderzoeker participeert in de gemeenschap, ze spreken met iedereen, gaan naar feestjes etc. Participerende observatie.

Etic: meer afstandelijke houding. Het is een vergelijkende benadering, de patronen bekijk je met meer afstand, door de gemeenschap te vergelijken met andere gemeenschappen. Het is meer theoretisch georiënteerd.

Rogoff:

Zowel de biologie als de cultuur is het uitgangspunt. Hoe grijpen ze op elkaar in? Welke patronen van ontwikkeling zijn er in gemeenschappen? Hoe krijgen die een plek als tradities? Het vat krijgen daarop vergt een antropologische blik, insiders en outsiders.

Zij combineert het unieke en de patronen in ontwikkeling, dus zowel emic als etic. Er is geen ‘single best outcome’ van ontwikkeling. Verschillende paden leiden tot verschillende mogelijkheden. In gemeenschappen zijn er altijd meerdere manieren om te komen tot ontwikkelingen. Dit in tegenstelling tot de gedachten van Freud en Piaget, met vaste ontwikkelingsfasen. Bij Piaget is het eindpunt vooraf gegeven, als het kind dat einddoel niet bereikt, kun je terugredeneren waar het fout ging. Rogoff ziet meerdere manieren die tot meerdere einddoelen leiden.

Insiders en outsiders:

Outsiders staan los van de gemeenschap, hun gezichtspunt is niet betrokken, ze hebben algemene kennis. Insiders zijn wel betrokken bij de culturele context. Ze hebben lokale kennis. Beide benaderingen zijn niet neutraal, je laat je leiden door de heersende vanzelfsprekendheden (insider), bij de outsider ontwikkel je abstracte ideeën die niet gaan over het individu. De problemen van die twee moeten buiten boord gehouden worden, er is een plek tussen algemeen en lokaal in, namelijk derived etic.

Derived etic is een vergelijkende en kritische benadering. Je legt geen categorieën op aan je gemeenschap, en toch probeer je te komen tot kennisverwerving. Je vergelijkt betekenissen. Als je snapt wat actoren willen bereiken, als je je in hun situatie kunt verplaatsen, kun je daarin patronen herkennen. Dit is de strategie van Rogoff.

Je maakt een vertaalslag, gedrag van mensen is nooit helemaal identiek. Mensen willen verschillende dingen. Het gedrag van anderen moeten vertaald worden in meaningful behaviour. De verschillen zijn niet zo erg, zolang je het betekenisvol vertaald.

Er treden twee problemen op: Geen enkele vertaling is perfect. Alles kan op meerdere manieren vertaald worden. Er is verlies van betekenis of extra betekenis toevoegen, wat een eigen leven gaat leiden. Daarnaast: Wiens stem ga je in je culturele autobiografie vertalen? Je ouders, je broers en zussen, je grootouders? Die keuze is belangrijk, die mensen gaan jouw verhaal vormgeven.

Sameroff en Mackenzie; the transactional model:

Ontwikkeling als een samenspel tussen individu en de context. Rogoff heeft een andere rol voor de wetenschapper, anders dan gebruikelijk. De wetenschapper staat op een afstand en onderzoekt variabelen. Bij Rogoff is dat niet het geval, het is ook deelnemen aan een gemeenschap en die kennis is niet onfeilbaar.

Sameroff en Mackenzie gaan in op de onderzoekbaarheid van het transactionele model. Die rol is niet hetzelfde als Rogoff. De kern van hun artikel is het transactionele model, waarbij de relatie tussen subject en context centraal staat, zij interacteren wederzijds op elkaar. Ontwikkeling is een samenspel.

Dynamische interactie:

Ieder zich ontwikkelend subject begeeft zich altijd in een interactie met anderen, met verzorgers, leeftijdsgenoten en instituties en autoriteiten (docenten, politie). Die contacten zijn constructief voor je ontwikkeling, ze dragen bij aan jouw ontwikkeling. Jouw zelfconceptie, wie je bent, wordt niet beantwoord in termen van de Big 5. Om te snappen wie je zelf bent, heb je een ander nodig. Wie jij bent en wie anderen zijn is een recursieve relatie. Depressie is een interactioneel vraagstuk. Mackenzie en Sameroff zien dit als een vraagstuk dat je moet begrijpen in termen van dynamische interactie.

Dialectiek:

Twee zaken bestaan onafhankelijk van elkaar, maar ze zijn ten opzichte van elkaar gedefinieerd. Individu en samenleving zijn een voorbeeld, het zijn twee verschillende begrippen, maar ze bestaan niet zonder elkaar. Individu en samenleving hebben ook tegengestelde belangen. Invloeden die het individu ondergaat, komen uit de maatschappij. Individu reageert op conflicterende belangen, waar ook de ander op reageert. Veranderingen in de maatschappij hebben consequenties voor mij en vice versa.

Bidirectionaliteit:

Het feit dat twee zaken een relatie van tweerichtingsverkeer vormen, je moet in ontwikkeling niet uitgaan van een eenweg-relatie. Bidirectionaliteit gaat uit van een recursief belang, moeder en kind reageren op elkaar en beïnvloeden elkaar. Het gaat hierbij niet alleen om sociale constructies, maar ook om biologische constructies. Hoe je je gedraagt, heeft consequenties voor je lichaam.

 

 

 

Suïcide-onderzoek:

Dit onderzoek gaat over zelfmoord bij adolescenten. Zelfmoord bij Native Amerikanen was enorm hoog. Continuïteit is een prestatie; ondanks alle veranderingen in je leven, heb je nog steeds het idee dat je jezelf bent. Chandler veronderstelt dat mensen die zelfmoord plegen een gebrek aan vermogen hebben om die continuïteit te waarborgen. Ze kunnen moeilijker continuïteit aanbrengen tussen hun verleden, heden en hun toekomst.

Ideeën over zelfmoord zijn moeilijk te onderzoeken, interviews zijn geen goede methode. Ze gebruikten daarom geen klassieke vragenlijsten, maar zochten verhalen die in hun cultuur belangrijk zijn, en gaven die verhalen aan de adolescenten. Als ze dat lazen, konden ze zich identificeren met die hoofdpersonen, werd ze daarna gevraagd naar het continuïteitsbesef van de hoofdpersoon. Daaraan werden vragen gekoppeld over hun eigen leven.

Er was een groot verschil tussen essentialistische en narratieve frames die ze gebruikten om over de hoofdpersoon te vertellen. Bij essentialistische ideeën moet je denken als: die persoon was altijd al zo, het was alleen van buiten nog niet zichtbaar. Zij koppelen veranderingen aan iets dat in wezen onveranderbaar is. Bij narratieve frames wordt juist de verandering benadrukt, meer dan de continuïteit.

Het aantal suïcides is in de adolescentie veel hoger dan in totaal. In elke cultuur is de adolescentie een moeilijke, onzekere fase, waarin de continuïteit minder sterk is, maar vooral bij de indianen is het extreem. Het blijkt dat wanneer de indianen hun eigen culturele gebruiken hebben kunnen behouden, dat er nog maar weinig zelfmoord voorkomt. Wanneer er helemaal geen culturele gebruiken meer te herkennen zijn, is het zelfmoordcijfer het hoogst. Zelfmoord is dus geen puur psychologisch proces, het vindt plaats tegen een achtergrond met de beschikbare culturele middelen. Wanneer culturele middelen ontbreken, is er een grotere kans op zelfmoord.

De verschillende overgangen in je leven zijn de gevaarlijke momenten, de momenten waarop een beroep wordt gedaan op het vermogen om continuïteit te scheppen. In de adolescentie zijn er meer van dit soort momenten dan in de volwassenheid. Continuïteit is belangrijk: als mensen niet in staat zijn om na te denken wie ze vandaag zijn en wie ze gister waren, kun je ze ook niet verantwoordelijk stellen voor hun eigen gedrag. Verantwoordelijkheid nemen kan niet zonder continuïteit. Als die mensen niet in staat zijn om een beeld te maken hoe zij zichzelf gaan ontwikkelen in de toekomst, hebben ze geen idee over hoe ze als persoon zullen zijn in de toekomst. Dan is het makkelijker om de relativiteit van het leven te zien, wat eerder zal leiden tot zelfmoord.

Hoorcollege 3 Culture and Development

Individuele ontwikkeling in culturele gemeenschappen, Freud en sociaal constructivisme.

Hoofdstuk drie in het boek gaat over individuen, generaties en dynamische culturele gemeenschappen. Rogoff zegt dat er twee uitdagingen zijn:

  • Verder kijken dan de nature-nurture dichotomie. Hoe kom je hier voorbij?

  • Culturele processen begrijpen als dynamische eigenschappen van menselijke gemeenschappen.

Nature nurture debat:

Nature-nurture debat is het beginpunt van de zoektocht naar een nieuwe manier van begrijpen, het kind als een actieve participant. Het debat wordt nu beperkt tot ontwikkelingsvraagstukken. Hoe ontwikkelen mensen? Hoe komt kennis bij ons tot stand, waar komen ideeën vandaan? Wat is er nodig om te leren? Er is hierbij iets actiefs nodig, een actieve rol als student.

De klassieke dichotomie van het nature-nurture debat zegt dat iets ofwel puur in de natuur zit of dat alles is aangeleerd door ervaring. Als ontwikkeling alleen ‘nature’ is, hebben we van nature genoeg meegekregen om ons te ontwikkelen. Dieren ontwikkelen immers ook. De ‘nurture’ kant zegt dat mensen leren, een pasgeborene is een onbeschreven blad. Dieren leren ook.

Nature:
Menselijke cognities en acties zijn gedetermineerd door aangeboren mogelijkheden, biologie en genen zijn de drijvende motieven. Een wetenschappelijke visie, het rationalisme, is hiervoor te gebruiken. René Descartes is een rationalist: “Human are born with the ability to learn the (God-given) truth.”

Nurture:
Wij mensen leren in de cultuur, in plaats van via instincten. Alles wat wij weten is aangeleerd. De empiristische benadering is geschikt om dit te onderzoeken. John Lo >

Ontwikkeling van het individu is zowel cultuur als natuur

  • Actieve participatie in de gemeenschap is een voorwaarde voor sociale betrokkenheid. Onze actieve betrokkenheid is een conditie voor ontwikkeling.

  • De psychologie van het onbewuste moet als een dynamische variabele worden gezien, die ons in staat stelt om te ontwikkelen. De karakterformatie van ons hebben we te danken aan conflicten.

  • In de discourse zijn er zowel handelingsmogelijkheden als beperkingen. Als wij optreden in taal moeten we met zowel de mogelijkheden als de beperkingen rekening houden.

Hoorcollege 4 Culture and Development

Vygotsky werd geboren in Wit Rusland in 1896. Zijn passie is altijd literatuur geweest. Hij had zich ingeschreven voor geneeskunde maar wisselde meteen naar rechten. Hij studeerde ook nog literatuur. Hij begon zich pas in psychologie te interesseren op zijn 28ste. Hij heeft een paar psychologie lezingen gegeven op een docentenopleiding en heeft vervolgens van 1924 tot 1934 gewerkt op het instituut van psychologie in Moskou. Hij is in 1934, op 38 jarige leeftijd, gestorven aan tuberculose.

Vygotsky wilde de mensenwetenschappen herconstrueren. Hij wilde met zijn nieuwe theorie de sociale en educatieve problemen uit zijn tijd uitleggen en voor deze problemen praktische oplossingen bieden. Zijn aandacht en interesse lagen vooral bij het verband tussen denken en taal en hij was meer geïnteresseerd in intellectuele ontwikkeling dan in kennis.
Zijn idee was: ‘We do not learn because we have developed, but we develop because we have learned’ We leren niet omdat we ontwikkelen maar we ontwikkelen omdat we geleerd hebben.
Vygotsky gaat ervan uit dat individuele ontwikkeling (vooral de mentale ontwikkeling) van een kind het resultaat zijn van het milieu en de cultuur waarin het opgroeit. De cultuur verzorgt namelijk de kennis van het kind, maar het kind neemt ook de manier van denken over uit de maatschappij. Deze gedachtegang kwam in Vygotsky’s geval ook door zijn cultuur: deze ideeën komen namelijk uit de tijd na de Russische revolutie. De filosofie van de Marxisten was er een van socialisme en de vooruitgang van een individu werd gezien als een weerspiegeling van de vooruitgang in de maatschappij. Vygotsky dacht dat de vaardigheden van een kind voortkwamen uit sociale interacties met bijvoorbeeld ouders en leerkrachten.
Dit betekende volgens hem dat deze vaardigheden de vaardigheden van de maatschappij weerspiegelden. Dit is ook meteen een verschil tussen Vygotsky en Piaget: Piaget geloofde dat elk kind een min of meer identiek ontwikkelingspatroon had, terwijl Vygotsky dus gelooft dat de ontwikkeling afhankelijk is van de cultuur.
Volgens Vygotsky leren kinderen door probleem oplossen. Hij maakt hierbij onderscheid tussen problemen die het kind zelf kan oplossen (niveau van eigenlijke ontwikkeling) en problemen die het kind met behulp van iemand anders kan oplossen (potentiële ontwikkeling). Er zit namelijk een gat tussen deze twee niveaus wat hij de ‘zone of proximal development’ (de zone van naastgelegen ontwikkeling) noemt. Om deze reden moet de helper van het kind eerst de bijna volledige verantwoordelijkheid hebben over het oplossen en vervolgens langzaamaan steeds meer verantwoordelijkheid afstaan aan het kind. De ‘Zone of proximal development’ is de afstand tussen het werkelijke niveau van de ontwikkeling van het kind en het potentiele niveau, dus het niveau wat het kind kan behalen met hulp.
Hij benadrukt dat het gebruik van taal hierbij erg belangrijk is. Het is namelijk door taal dat ouders en leerkrachten hun kennis kunnen overbrengen aan het kind. Het kind leert de wereld begrijpen door middel van taal. Volgens Vygotsky zorgde het eigen maken van vaardigheden, door taal, ervoor dat het kind zich aan ging passen aan de maatschappij. Het kind neemt namelijk het gedrag en de taal dat tegen hem wordt gebruikt over. Vygotsky is waarschijnlijk met zijn ideeën over het belang van taal gekomen omdat hij kinderen had geobserveerd die tegen zichzelf spraken als ze aan een probleem werkten. Hier is nog een verschil tussen Piaget en Vygotsky: Piaget vond dat dit tegen zichzelf praten van een kind egocentrisch was en hechte er geen waarde aan, maar Vygotsky dacht dat het ontstond door interactie met anderen en dat het kind het zich zo eigen maakte en er zijn eigen gedrag mee stuurde.
Ontwikkeling is wel degelijk te plaatsen in wat individuen zich eigen maken, maar ook in wat door de omgeving mogelijk wordt gemaakt. Vygotsky probeerde de psychoanalyse en het marxisme te verenigen. Zijn theorie staat ook bekend als de cultuurhistorische school. Het gaat om de interactie tussen lage (biologische evolutie) en hoge psychische processen (de sociaal culturele oorsprong). Deze beide lijnen ontwikkelen in het begin van het leven van mensen naast elkaar, als onafhankelijk van elkaar. Uiteindelijk zullen ze gecombineerd worden, ze gaan op een hoger niveau in elkaar grijpen. Hogere mentale processen zijn vooral cognitief te verklaren en minder op lichamelijk niveau.

De zone van de naaste ontwikkeling is een veel gebruikt begrip in Vygotsky’s theorie. De zone van de actuele ontwikkeling is wat een kind zonder de hulp van andere mensen kan presteren, hoe hij zich gedraagt zonder hulp. In de zone van de naaste ontwikkeling kan een kind veel meer.

Voorbeeld is een legpuzzel. Een kind kan samen met de moeder een legpuzzel goed maken, maar alleen nog niet. De moeder helpt het kind om het te ordenen. In de eerste fase is een kind nog met andere dingen bezig, de moeder doet het voor. In de tweede fase is het niet alleen een cognitieve handeling, maar de moeder zegt ‘eerst de hoekjes en de randjes’ om het kind te helpen. De derde fase is dat een kind zelf vertelt ‘eerst de hoekjes en de randjes’, waar de ouder nog bij is. Het kind is zelf actief, maar heeft de bevestiging van de ouder nodig. In de vierde fase hoeft de ouder niet meer aanwezig te zijn wanneer het kind zegt ‘eerst de hoekjes en de randjes’, het kind kan dat zelfstandig. Later zegt het kind niet meer hardop, maar denkt het alleen.

Eerst vindt ontwikkeling plaats op interactieniveau en later wordt dat geïnternaliseerd. Het is een proces van anderen regulatie naar zelfregulatie.

Scaffolding: verschillende manieren waarop kinderen door ouders of volwassenen worden geholpen om taken uit te voeren. Taken worden uiteengerafeld in verschillende stappen of ouders attenderen kinderen op belangrijke dingen. Scaffolding is responsief, de reactie van het kind is belangrijk, het gaat erom dat er overdracht van kennis en vaardigheid plaatsvindt tijdens de interactie. Door die overdracht wordt de rol van de tutor minder belangrijk, verdwijnt naar de achtergrond, het kind kan steeds meer. Belangrijk is dat scaffolding niet alleen als een eigenschap van de instructor wordt gezien, maar dat er nadruk ligt op de interactie.

De kern van Vygotsky’s theorie:

Bij Vygotsky komt de ontwikkeling niet alleen tot stand door innerlijke drijfveren van een kind en ook niet alleen maar een resultant is van omgevingsfactoren, maar dat het een interactie van die twee factoren is. Hierin speelt taal een belangrijke rol. Het is dus een interactie tussen hoge en lage processen.

Drie basismechanismen:

  • Interiorisatie, internalisatie.

  • Zone van de naaste ontwikkeling, hetgeen dat je in interactie met meer ervaren mensen kunt oplossen, wat je in de zone van actuele ontwikkeling nog niet kan.

  • Mediatie. Ontwikkeling komt niet tot stand tot door strikt persoonlijke factoren, maar ook door sociale factoren. Het kind heeft een meer actieve rol in de theorie.

Cultuur is voorwaarde en een effect van individueel gedrag. Kinderen manifesteren hun ontwikkeling in een culturele context, maar door hun gedrag dragen ze ook bij tot een ontwikkeling van de cultuur.

De menselijke ontwikkeling is gebaseerd op interacties met anderen. Menselijke gedrag komt naar voren in sociale contexten in welke de acties van het kind en de acties van anderen van waarde zijn. Denken en doen bestaat door externe gebruiken (symbolen en uitdrukkingen) die tastbaar zijn.

HOorcollege 6 Culture and Development

Gender als culturele praktijk:

Gender is iets wat je je eigen maakt in de cultuur. In de traditionele psychologie wordt er onderscheid gemaakt tussen genderidentiteit, genderrollen en genderschema’s.

Genderidentiteit is je individuele idee van wat je een man of een vrouw maakt.

Genderrol is het gedrag dat in een bepaalde cultuur wordt verwacht van een bepaalde sekse. Genderschema’s zijn de cognitieve voorstellingen van gender, waarin individuele kennis is georganiseerd met betrekking tot de culturele normen van genderspecifiek gedrag.

 

Cultureel constructionist kritiek:

Gedragspatronen heb je je niet uitsluitend eigen gemaakt, maar ze zijn gevormd door culturele praktijken. Hoe krijg je zo’n schema? De (re)productie van genderrollen worden getraind en kunnen worden onderhandeld. Er is niet één script dat klaarligt, er is veel variatie, zeker in verschillende culturen. Door er met elkaar over te spreken, worden de rollen geherconstrueerd. Ze ‘zijn’ er niet gewoon.

 

Feminisme:

Genderopvatting in de cultuur is geworteld in economische en sociale ongelijkheid. Er is sprake van een systematische onderdrukking van vrouwen. Inmiddels zijn we verder dan in de jaren 1950. Gender wordt vergeleken met klassen, de ene onderdrukt de ander. Simone de Beauvoir: “Men wordt vrouw gemaakt, niet als vrouw geboren”. Masculine ideologie buit de seksuele verschillen uit.

 

Gender als seksuele praktijk:

Gender als een handeling, het komt tot uiting in gedrag en het ontstaat in gedrag, maar het is niet de oorzaak van gedrag. Het is onmogelijk om eraan te ontkomen. Je wilt gelijk vast kunnen stellen of iemand een man of een vrouw is, we willen genderidentiteit terug zien. Judith Butler: Genderidentiteit wordt geuit in seksuele regimes, het wordt gecreëerd in culturele discours. Hierin herkennen we gender. Er is ook een normatief aspect: mensen moeten zich volgens die norm gedragen. Het regime vertelt wat acceptabel is en wat niet, en wordt als een spiegel gebruikt.

Kenmerken seksuele regimes:

Beelden en representaties van de seksen in reclames.

Gender en discours.

Segregatie van de seksen.

Eer als specifiek middel voor dominantie.

 

In het eerste punt zit een politieke veronderstelling, de maatschappij heeft een normatieve werking. Anorexia als het resultaat van ideaaltypische voorstellingen uit de samenleving. Het leidt tot objectificatie van het lichaam, het lichaam als een op zichzelf staand object.

 

Foucault:

Het tweede punt, gender en discours, past in de theorie van Foucault, dat kennis en macht synoniem aan elkaar zijn. In alle vorm van taal is macht te onderscheiden. Onze kennis is geladen met assumpties van machtsposities. In taal zit onderscheid tussen normaal en abnormaal. Het individu als instrument van taal. Kennis en macht aan de hand van classificatie: hoe medicaliseer je pervers gedrag in taal? In taal is afwijkend gedrag verweven. Ook blikken zijn niet onschuldig, in blikken zijn veronderstellingen aanwezig, de blik onderwerpt de ander aan een inspectie

 

Deborah Tannen:

Wat gebeurt er in taal, hoe creëer je genderidentiteit? Zij onderzoekt de dynamiek in conversaties, een conversatieanalyse van patronen. Conversatie is een systematisch geheel, er zijn patronen te ontdekken. Er is een voorspelbare logica in conversatie, bijvoorbeeld in de beurten. Mannen en vrouwen hebben een verschillende logica, wat soms leidt tot misverstanden.

 

Conclusies:

Gender is een specifieke dimensie van ontwikkeling. Het is een culturele constructie.

Gender is gekoppeld aan disciplinerende technieken.

Gender is gekoppeld aan discours.

Gender is gekoppeld aan macht.

 

Hoorcollege 7 Culture and Development

 

Als er iets gebeurd binnen de maatschappij met kinderen wordt er altijd met de beschuldigende vinger naar de overheid gewezen, het is de schuld van de kinderbescherming dat het mis is gegaan.

Kind-zijn in het verleden:

 

Kind-zijn moet worden opgevat als sociaal construct, in de Middeleeuwen was er geen aparte categorie voor kinderen tegenover volwassenen. Kind-zijn werd niet gezien als een aparte klasse met een aparte natuur. Kinderen werden wel onderscheiden van volwassenen, maar werden niet essentieel anders gezien.

Kinderen werden door hun ouders opgevoed, de vader van de familie had deze power van god gekregen. Familie en staat was strikt gescheiden. In de 19e en 20e eeuw kwam de industrialisatie op en kwamen er wetten voor kinderen en de kinderbescherming ontstond. Er was veel armoede en er waren economische problemen in die tijd.

 

De kinderwetten waren er zodat de kinderen niet meer mochten werken voor hun 12e, dit was goed voor de economie want anders zou de komende generatie te uitgeput zijn om nog goed te werken, en te ongeschoold. (Childrens act van houten). Als de ouders zich niet goed gedragen krijgen ze te maken met ingrijpen van de staat. De kinderen konden weggehaald worden bij de ouders,

en als een kind crimineel was onder de 12 jaar werden de ouders aansprakelijk gesteld.

 

In Nederland van deze tijd moet een kind vanaf vier jaar verplicht naar school, maar de ouders mogen wel zelf kiezen welke school. De organisaties helpen de ouders bij het opvoeden. De vrijheid met opvoeden is wel belangrijk.

 

Diana Baumrind:

Baumrind onderscheidt drie opvoedingsstijlen van ouders: de autoritaire opvoedingsstijl, de permissieve opvoedingsstijl en de autoritatieve opvoedingsstijl.

De autoritatieve opvoedingsstijl is de opvoedingsstijl waarbij de opvoeders zeer betrokken zijn maar de individuele ontplooiing van het kind centraal staat. Er zijn duidelijke grenzen gesteld met daarbij wel aandacht en acceptatie van het kind. De opvoeders steunen het kind en kenmerkend is dat er veel gepraat wordt. De opvoeders bepalen de regels, maar de kinderen hebben wel de mogelijkheid om daar hun mening over te geven, dus er wordt ook gediscussieerd. De inbreng van kinderen wordt dus serieus genomen. Kinderen die zo zijn opgevoed kunnen samenwerken en zijn betrokken op andere kinderen. Ze zijn zelfstandig en hulpvaardig. Ze zijn sociaal voelen en hebben persoonlijkheid goed ontwikkeld. Ze hebben ook een goed inlevingsvermogen. Deze opvoedingsstijl stimuleert het zelfvertrouwen en zelfstandigheid van het kind.

De autoritaire opvoedingsstijl is gebaseerd op een machtsstructuur, de opvoeders hebben de macht over de kinderen en laten dit merken doordat het kind altijd moet gehoorzamen en zich moet aanpassen. Gevolgen van deze opvoeding zij dat kinderen aan zichzelf gaan twijfelen en minder initiatief zullen tonen. In gezelschap trekken zij zich terug. Een persoonlijke ontwikkeling is er dus niet, ze leren niet ontwikkelen en hebben geen eigen identiteit, ook ontbreekt er een verantwoordelijkheidsgevoel. Kinderen kunnen hierdoor ook opstandig en agressief zijn.

 

De permissieve opvoedingsstijl is de opvoedingsstijl waarbij de kinderen heel erg vrij worden gelaten. Er worden weinig eisen en grenzen gesteld aan het gedrag, weinig controle en kinderen worden weinig gestraft. Kinderen die zo zijn opgevoed vertonen nogal eens ongedisciplineerd gedrag en zijn onzeker. Zij zijn vaak egoïstisch en weinig betrokken op andere kinderen. Deze kinderen voelen zich dan ook eenzaam en in de steek gelaten.

 

Hoorcollege 8 Culture and Development

Philippe Ariès (1962) schreef als eerst over kinderen. Hiervoor waren het vooral belangrijke mensen waarover geschreven werd, zoals koninginnen. De gewone mensen die een gewoon leven leiden werden totaal niet beschreven en zelf deden ze dit ook niet bijvoorbeeld door middel van dagboeken. Een kind werd gezien als een kleine volwassenen. Ze werden op schilderijen ook nooit afgebeeld als kind maar als een jong volwassene.

Dasberg (1975) In de jaren 20 was er een geromantiseerd idee over de jeugd, een kind werd gezien als iets heel speciaals wat zich het best geïsoleerd kon ontwikkelen, weg van de problemen in de volwassen wereld. Lea Dasberg bekritiseert de idealen die hebben geleid tot de ontdekking van het kind als een aparte categorie. Dat heeft geleid tot isolatie van kinderen in een aparte wereld. Als kinderen voortdurend worden geïsoleerd van de volwassen wereld, raken die kinderen er minder goed op voorbereid om met moeilijke situaties zoals oorlog en dood om te gaan.

 

Pricing the priceless child:

Als je de geschiedenis van kinderen bekijkt, kun je er ook een economische geschiedenis van schrijven. Kinderen zijn op allerlei manieren van economische waarde geweest. Zij onderzoekt de steeds veranderende sociale waarde van kinderen. Dit doet ze op verschillende terreinen. Het eerste is verkeersongelukken. Hoe werd er gereageerd op het overlijden van een kind door een verkeersongeluk? Zo kun je zien hoe er tegen kinderen wordt aan gekeken.

In 1912 werd in Amerika het Children’s office opgericht, waar de kindersterfte ook werd bijgehouden. De kindersterfte bleek af te nemen in de loop van de tijd. Doordat de kans op kindersterfte afnam, werden ouders er zekerder van dat ze een lang leven met hun kinderen tegemoet konden zien, en werd de band beter. Maar kindsterfte door verkeersongevallen neemt toe, waardoor kinderen uit de straten werden gehouden.

 

Kinderen werden ook als arbeidskracht gezien. Als een kind werd aangereden en overleed, werd de economische waarde van het kind bepaald in procedures. Het inkomen van het gezin werd verminderd door het wegvallen van het kind. Later verminderde ook het aantal kinderen die als arbeidskracht werden ingezet, vooral na het Kinderwetje van Van Houten. Het waren vooral economische argumenten die hebben geleid tot die kinderwet. Als het kind niet meer als arbeidskracht wordt ingezet, worden er alsnog in smartengeldprocedures vergoedingen gegeven.

Tegenwoordig worden kinderen besteld bij draagmoeders, voor geld. Er is een zwarte handel in kinderen. Door de tijd heen is de waarde van kinderen inzet geweest in rechtszaken.

 

Het vroeg autonome (westerse) kind:

Kinderen krijgen op steeds jongere leeftijd beheer over hun eigen geld. Kinderen zijn consumenten. Ze leren op jongere leeftijd om de complexiteit van de samenleving te begrijpen, bijvoorbeeld in het verkeer. De positie van kinderen is veranderd. Rondom het gezin zijn er steeds meer sociale voorzieningen gekomen. Die voorzieningen zijn niet gericht op het hele gezin, maar op de aparte leden van het gezin, dus ook het kind.

Het kinderrecht heeft het mogelijk gemaakt om in te grijpen in het ouderlijk gezag. Of kinderen of ouders het willen of niet, uit huis plaatsing kan een consequentie hiervan zijn. Kinderen zijn meer een deel van de volwassen samenleving. Voor een deel is het onderscheid tussen kinderen en volwassenen weer weggevaagd. Er is tegelijk ook een differentiatie tussen kinderen in verschillende sociale categorieën: baby’s, peuters, kleuters, tieners, pubers, adolescenten.

Freud: kindertijd is geen roze wolk, er is geen engelachtige kinderwereld. Toch is het ideaal van een aparte kinderwereld lang overeind gebleven. Kinderen moeten veilig worden opgeborgen op scholen, krijgen aparte kleding en speelgoed.

Het is vrij westers om kinderen zo apart te houden.

Dolto: Je moet altijd een kind in staat stellen om het leven te organiseren op basis van wat relevant is voor het kind. Ouders zitten aan de knoppen of kinderen bepaalde informatie wel of niet krijgen. Kinderen moeten de informatie wel krijgen.

 

 

Culturele waarden model:

De waarden van het individuele kind en de culturele ontwikkelingsdoelen worden gepresenteerd in de vorm van impliciete ethnotheorieën. Dit model kijkt vanuit de individuele cognitie naar de ontwikkeling van het kind. Het kind bereid zich voor op zijn rol als volwassene, maar heeft nog geen eigen verantwoordelijkheid. Kinderen worden in een aparte wereld gezet. De kindertijd wordt gezien als de voorbereiding op de volwassenheid. Een kritiekpunt is dat deze uitgestelde volwassenheid, waarbij het kind geen verantwoordelijkheid draagt, steeds langer wordt. Er zijn enorm lange scholingstrajecten, waardoor mensen later instromen op de arbeidsmarkt. School heeft een disciplinerende werking, waarbij de output wordt geanalyseerd (zoals cijfers).

 

Sociohistorisch model:

Dit model is het meest constructivistisch. Er ligt minder nadruk op instituten, ontwikkeling wordt gezien als een actieve constructie. Een hoofdrol is dus weggelegd voor activiteiten en culturele praktijken. Het model begint bij culturele artefacten, zoals boeken (dat zijn kleine dialogen met jou), geld, regels en spel.

Door middel van deze artefacten ontplooien culturele activiteiten zich, zoals wiskunde en lezen. School en schools gedrag komt als laatste in de reeks, wat wordt gezien als een culturele constructie.

Geletterdheid is in onze maatschappij erg belangrijk. Lezen en rekenen zijn belangrijke culturele activiteiten die kinderen zich eigen maken. Ook bij het eigen maken van de culturele identiteit, is het kind een actieve component.

Kind-zijn in historisch en cultureel perspectief. Nadenken en cognities zijn handelingen, Piagets theorie is een handelingstheorie.

 

Oefenvragen the cultural nature of human development

  1. Welke vier fases onderscheidt Piaget in de cognitieve ontwikkeling van kinderen?

  2. Noem de verschillen tussen de theorieën van Piaget en Vygotsky.

  3. Wat betekent emic, en wat betekent etic?

  4. Wat houdt het nature-nurture debat in?

  5. Het indelen van kinderen op basis van hun leeftijd ontstond in het Westen pas in de 20e eeuw. Waarom ontstond deze gewoonte toen?

  6. Welke vier grote leeftijdsindelingen gebruikt Margaret Mead in haar theorie over de fases van ontwikkeling?

  7. Hoe ontstaan culturele verschillen in de snelheid waarmee kinderen bepaalde mijlpalen in hun ontwikkeling bereiken?

  8. Waarom wordt de vraag hoe snel kinderen bepaalde mijlpalen in de ontwikkeling bereiken de ‘Amerikaanse vraag’ genoemd?

  9. Op wat voor manier hebben baby’s en kleuters in sommige culturen een unieke sociale status?

  10. Hoe wordt in het Westen de peuterpuberteit verklaard?

  11. Wat is de opvatting van de psycholoog Hall over adolescentie?

  12. Wat voor kritiek is er op Hall’s opvatting te geven?

  13. Waarom worden romantische liefde en een intense emotionele band tussen partners soms gezien als een bedreiging voor de familiestructuur?

  14. Wanneer ontstond de arbeidsdeling op basis van geslacht en waarom?

  15. Waarom vinden Amerikaanse middenklasse gezinnen het belangrijk dat kinderen apart slapen van de ouders?

  16. Waarom zijn er in gemeenschappen waarin kinderen samen met hun familie slapen geen routines voor het slapen gaan, zoals voorlezen?

  17. Waarom is het onjuist om samenwerken met anderen en autonoom handelen als dichotomie te beschouwen?

  18. Op wat voor manier is individuele autonomie een sociaal product?

  19. Waarom wordt in sommige gemeenschappen gebruik gemaakt van non-interventie, waarbij ouders niet ingrijpen in het gedrag van hun kinderen, tenzij die tot ernstig letsel leiden?

  20. In de westerse cultuur worden kleuters vaak gezien als koppige, onafhankelijke personen met wie de ouders touwtrekken en onderhandelen, waarbij de ouders de angst hebben om de autoriteit te verliezen als ze toegeven aan de wil van het kind. Waar komt dit idee vandaan?

  21. Wat was John Dewey’s visie op autoriteit en gezag van de ouders?

  22. Welke drie opvoedingsstijlen onderscheidt Diana Baumrind?

  23. Wat voor probleem noemt Lisa Delpit met het gebruik van milde instructies van docenten tegen leerlingen?

  24. Met wat voor doel worden kinderen uit bepaalde gemeenschappen geplaagd door leeftijdsgenoten en volwassenen?

  25. Op wat voor manier draagt de Amerikaanse scholing bij in het aanmoedigen van competitie tussen leeftijdsgenoten?

  26. Op wat voor manier is de theorie van Vygotsky een goede inspiratiebron om te begrijpen hoe mensen denken in relatie met cultuur?

  27. Er is in verschillende culturen een enorme variatie in de leeftijden waarop de verschillende stadia uit Piaget’s theorie werden behaald. Welke verklaringen voor deze variatie in scores op traditionele tests noemt Rogoff?

  28. Wat voor verschil in manier van classificeren is er tussen westerse (geschoolde) mensen en niet-westerse (ongeschoolde) mensen?

  29. Op wat voor manier kunnen verschillen in wat cultureel gepast gedrag is een verschil opleveren in de score op cognitieve tests?

  30. Uit cross-cultureel onderzoek bleek dat scholing, en specifiek geletterdheid, samenhangt met de prestatie op cognitieve tests. Hoe zit deze relatie in elkaar?

  31. Hoe worden de grote verschillen in prestatie op wiskundige tests tussen verschillende landen verklaard?

  32. Wat probeert James Wertsch duidelijk te maken met zijn voorbeeld van het ‘vermenigvuldigingsprobleem’?

  33. Op wat voor manier gaat het concept van ‘guided participation’ verder dan Vygotsky’s theorie over interactioneel leren?

  34. Welke twee basisprocessen van ‘guided participation’ noemt Rogoff?

  35. Wat voor belangrijke functie heeft het vertellen van verhalen in bepaalde culturen?

  36. Wat is volgens Vygotsky het belang van spel?

  37. Waarom worden kinderen in sommige culturele gemeenschappen niet geprezen voor het goed uitvoeren van bepaalde activiteiten?

  38. Waarom spreken middenklasse Europese Amerikanen veel, volgens Mary Martini?

  39. Immigrantenfamilies vertrouwen vaak op hun kinderen om op te treden als vertalers en als ‘cultuurbemiddelaars’. Welk voordeel en welk nadeel noemt Rogoff hiervan?

  40. In een naturalistische studie op een zomerkamp werd het vormen van groepen en rivaliteit en vijandigheid onderzocht. Het bleek erg makkelijk om vijandigheid te creëren, maar het was erg lastig om het conflict te sussen. Welke strategie werkte uiteindelijk wel?

  41. Hoe wordt het verschil in academisch succes tussen vrijwillige immigranten en onvrijwillige minderheden verklaard?

  42. Op wat voor manier werd westerse scholing ingezet als een hulpmiddel in het kolonialisme?

  43. Wat voor reden noemt Rogoff om af te sluiten met een herhaling van de ‘orienting concepts’ uit hoofdstuk 1?

 

Antwoorden:

  1. De senso-motorische fase, de pre-operationele fase, de concreet operationele fase en de formeel operationele fase.

  2. Piaget stelt dat doordat je je ontwikkelt, dat je leert. Vygotsky stelt dat doordat je leert, je je ontwikkelt. Daarnaast geloofde Piaget dat elk kind een min of meer identiek ontwikkelingspatroon heeft, terwijl Vygotsky gelooft dat de ontwikkeling afhankelijk is van de cultuur.  Piaget dacht dat de ontwikkeling van een kind door vier fases plaatvond en dat elke fase is gecompleteerd moest worden voordat het kind doorging naar de volgende fase. De theorie van Vygotsky was niet hiërarchisch. 

  3. Emic: Je bent deel van een gemeenschap en vanuit die gemeenschap begrijp je het. Dit is de insiders benadering. Onderzoeker participeert in de gemeenschap, ze spreken met iedereen, gaan naar feestjes etc. Participerende observatie.

Etic: meer afstandelijke houding. Het is een vergelijkende benadering, de patronen bekijk je met meer afstand, door de gemeenschap te vergelijken met andere gemeenschappen. Het is meer theoretisch georiënteerd.

  1. Het nature-nurture debat zegt dat iets ofwel puur in de natuur zit of dat alles is aangeleerd door ervaring. Als ontwikkeling alleen ‘nature’ is, hebben we van nature genoeg meegekregen om ons te ontwikkelen. De ‘nurture’ kant zegt dat mensen leren, een pasgeborene is een onbeschreven blad.

Nature:
Menselijke cognities en acties zijn gedetermineerd door aangeboren mogelijkheden, biologie en genen zijn de drijvende motieven. Een wetenschappelijke visie, het rationalisme, is hiervoor te gebruiken.

Nurture:
Wij mensen leren in de cultuur, in plaats van via instincten. Alles wat wij weten is aangeleerd. De empiristische benadering is geschikt om dit te onderzoeken

  1. De 20e eeuw is de tijd van de industrialisering en de vooruitgang in de wetenschap. Er kwam veel nadruk te liggen op efficiëntie en rationaliteit. Dit werd ook toegepast op scholing, waar na het invoeren van de leerplicht een efficiënt systeem werd gezocht om de grote stroom leerlingen goed te kunnen ordenen. Daarom ging men kinderen classificeren op basis van hun leeftijd.

  2. Schootkinderen, kniekinderen, tuinkinderen en gemeenschapskinderen.

  3. Verschillende culturele gemeenschappen hebben verschillende waarden en verwachtingen van de ontwikkeling van kinderen.

  4. In de theorie van Piaget wordt gekeken naar de volgorde van de fases, maar niet op welke leeftijd welke fase verwacht wordt. Maar in de Verenigde Staten is veel onderzoek gedaan hiernaar, omdat er daar sowieso veel nadruk ligt op of kinderen voor of achter lopen op leeftijdsgenoten. Leeftijd wordt daar sterk gekoppeld aan ontwikkeling, terwijl in veel andere culturen helemaal niet gekeken wordt naar leeftijd.

  1. In sommige gemeenschappen wordt van jonge kinderen verwacht dat ze nog niet in staat zijn om te begrijpen hoe je kunt samenwerken met de rest van de groep. Ze worden gezien als niet in staat om iemand met opzet pijn te doen of slecht te behandelen. Jonge kinderen hoeven zich niet aan de regels van de gemeenschap te houden en krijgen wat ze willen, tot ze oud genoeg zijn om de regels te begrijpen.

  2. De verandering van gedrag van tweejarigen wordt geïnterpreteerd als een wens om autonoom te handelen en het begin van afgescheidenheid van de ouders. Deze kinderen gedragen zich obstinaat omdat ze behoefte hebben aan zelfstandigheid.

  3. De adolescentie is een periode van storm en stress, het gaat gepaard met ernstige crises.

  4. Uit cross-cultureel onderzoek is gebleken dat in andere culturen de adolescentie helemaal geen fase vol crises is, of dat er zelfs nauwelijks sprake is van een aparte levensfase.

  5. In sommige culturen wordt het huwelijk gezien als een verbintenis tussen twee families, niet zozeer als een verbintenis tussen twee individuen. Door een huwelijk zijn de twee families verbonden, en daarom wordt het huwelijk gezien als een middel om banden te beschermen, versterken en ontwikkelen. Het huwelijk zou dan ook moeten plaatsvinden met een geschikt persoon, die de juiste kwaliteiten heeft. Romantische liefde, aantrekkingskracht en een intense emotionele band brengen het risico met zich mee dat iemand trouwt met een persoon die volgens de familie niet geschikt is, wat een bedreiging vormt voor de familiebanden.

  6. Arbeidsdeling op basis van geslacht ontstond toen mensen zich op één plek gingen vestigen. In een jagers-verzamelaars cultuur waren er meer flexibele en gelijkwaardige rollen voor mannen en vrouwen. Vrouwen zorgden vooral voor de kinderen en verzamelden voedsel, terwijl de mannen jaagden. De vrouwen hadden hiermee ook een belangrijke taak, want naast de zorg voor het nageslacht, brachten zij met het verzamelen ook het meeste voedsel binnen. Toen men overging naar een leven op één plek en landbouw gingen bedrijven, waren het vooral de mannen die zorgden voor de dieren en dus voor het meeste voedsel. De vrouwen waren beperkter in mobiliteit door de zorg voor de kinderen en er kwamen meer materiële bezittingen, waar op gelet moest worden. De vrouwen bleven daardoor meer thuis en de mannen gingen op pad.

  7. Alleen slapen zou de kinderen zelfstandiger maken en zelfvertrouwen geven. Ook zou de scheiding van de ouders tijdens de nacht scheidingen overdag makkelijker maken.

  8. Deze routines voor het slapengaan zijn in het Westen bedoeld om de scheiding tussen het kind en de verzorgers makkelijker te maken. Als er ’s nachts geen scheiding is, zijn deze routines onnodig.

  9. Veel gemeenschappen zijn gebaseerd op interdependentie waarin de autonomie van de individuen ook gerespecteerd worden. Om deel uit te maken van de groep, hebben mensen de verantwoordelijkheid om samen te werken met de groep, maar ook de vrijheid om het anders aan te pakken.

  10. De autonomie van een individu kan alleen maar worden bereikt tot het punt waarop anderen het toestaan. Alleen wanneer anderen jou niet beperken, kun je autonoom handelen.

  11. Ingrijpen in het gedrag wordt gezien als een gebrek aan respect voor de autonomie van het kind. In gemeenschappen waarin dit respect voor autonomie hoog in het vaandel staat, worden bijvoorbeeld kleine verwondingen als minder erg gezien dan het schenden van de autonomie van het kind.

  12. Dit idee is ontstaan uit de Puriteinse opvoedingsideeën van de 17e eeuw, waarin kinderen van nature als slecht werden gezien. Om op te groeien tot eerlijke en goede mensen hadden kinderen correctie van de ouders nodig. Als de ouders onvoldoende gezag hadden over hun kinderen, zou dat kind niet verlost worden.

  13. Dewey was van mening dat ouders de verplichting hebben om hun kinderen te begeleiden, maar dat dit niet betekent dat ouders over hen moeten heersen. Ouders en kinderen hoeven niet per se tegenover elkaar te staan, ze kunnen ook samenwerken als mensen met verschillende rollen en verantwoordelijkheden.

  14. De autoritaire opvoedingsstijl, de permissieve opvoedingsstijl en de autoritatieve opvoedingsstijl.

  15. Milde directieven zijn vaak indirect geformuleerd, bijvoorbeeld in de vorm van een hint of een vraag. Deze indirecte formuleringen worden vooral gebruikt in middenklasse gezinnen, terwijl de lagere klassen vooral directe instructies gebruiken. Kinderen uit lagere milieus begrijpen de hint of de vraag daarom vaak niet als een aanwijzing of een opdracht.

  16. Het plagen is een manier om iemand er indirect op te wijzen dat zijn gedrag over de schreef gaat en een juiste manier van handelen aan te geven. Het is een vorm van sociale controle, zonder mensen te dwingen zich aan te passen.

  17. Doordat er in het Amerikaanse schoolsysteem cijfers worden gegeven aan de hand van een curve, lijkend op de normaal curve, zullen er altijd mensen zakken, wat ervoor zorgt dat klasgenoten elkaars concurrenten zijn. Scholieren worden bovendien vaak een voor een gevraagd om klassikaal vragen van de docent te beantwoorden, waar ze ook publiekelijk beloond worden voor goede antwoorden.

  18. Volgens de theorie van Vygotsky ontwikkelen individuele cognitieve vaardigheden zich door de interactie met anderen in sociaal-culturele activiteiten. Cognitieve ontwikkeling vindt plaats wanneer mensen de culturele middelen voor denken in hun cultuur, zoals geletterdheid en wiskunde, leren door te interacteren met meer ervaren anderen, vaak in culturele instituties zoals school.

  19. Een verklaring is dat kinderen beter presteren wanneer ze een test deden met materialen waar ze vertrouwd mee waren. De traditionele tests waren vooral gericht op de materialen waar westerse kinderen vertrouwd mee waren. Ook het gebruik maken van lokale concepten waar kinderen vertrouwd mee zijn, maakte een groot verschil ten opzichte van de traditionele tests. De traditionele tests waren sterk in het voordeel van kinderen die bekend waren met westers onderwijs, zij doen hier ervaring op met dit soort tests.

  20. Geschoolde participanten classificeerden op basis van taxonomie, ongeschoolde participanten op basis van de functie van de items.

  21. Door verschillende opvattingen over wat gepast gedrag is, kan de bedoeling van de proefleider verkeerd worden opgevat, wat de resultaten van de tests kan beïnvloeden. In sommige culturen wordt het stellen van vragen waar diegene het antwoord al op weet, gezien als een agressieve uitdaging of een manier om de ander te misleiden.

  22. Scholing zorgt ervoor dat kinderen ervaring opdoen met het specifieke gebruik van geletterdheid zoals dat in cognitieve tests wordt gemeten. Door deze ervaring scoren geschoolde kinderen hoger dan ongeschoolde kinderen. Voorbeelden hiervan zijn syllogismen en het gebruik van essayistische teksten.

  23. Een deel van de verschillen hangt samen met hoe getallen worden weergegeven in taal. Landen met talen met een base-10 system scoren beter op wiskundige tests. Ook zijn er grote variaties in de schoolstructuur, zoals het aantal lesuren, het klimaat in de klas en de manier van uitleggen.

  24. Culturele instrumenten zijn cruciaal bij het oplossen van bepaalde problemen, het culturele instrument doet ook een deel van het denkwerk, hoewel dit vaak niet herkend wordt.

  25. De theorie van Vygotsky focust vooral op interactie die specifiek bedoeld is om het kind iets te leren. Het concept van ‘guided participation’ gaat verder dan dat, het gaat over de settingen waarin het kind participeert in de waarden, vaardigheden en praktijken van hun gemeenschap, zonder dat die specifiek gericht zijn op instructie. Het kind leert door mee te doen, niet omdat het iets actief geleerd wordt.

  26. Het eerste is het overbruggen van verschillen in betekenis, partners in de interactie zoeken een gemeenschappelijk perspectief waardoor ze hun ideeën en inspanningen op elkaar af kunnen stemmen. Het tweede is de structurering van elkaars betrokkenheid, bijvoorbeeld door het bepalen van de situaties waar kinderen toegang toe hebben.

  27. In sommige culturen is het vertellen van verhalen de meest centrale manier van instructie en leren. Verhalen vertellen wordt dus gebruikt als educatief hulpmiddel.

  28. Spel creëert zijn eigen zone van naaste ontwikkeling voor het kind, het kind kan in spel meer dan in zijn dagelijkse gedrag. Ze experimenteren met de betekenis en de regels van het echte leven, maar ze plaatsen in het spel deze betekenissen en regels in het centrum van de aandacht.

  29. Het prijzen van kinderen voor het volbrengen van een taak komt vooral voor in gemeenschappen waar kinderen voornamelijk leren op schoolse manieren. Het uitvoeren van oefeningen, bijvoorbeeld rekensommen, heeft geen direct zichtbaar resultaat. Om kinderen te motiveren, ondanks dat het resultaat niet zichtbaar is, worden complimenten gebruikt. In gemeenschappen waarin kinderen leren doordat ze meedraaien in hun gemeenschap, zien ze wel direct resultaat van het goed volbrengen van hun taken. De activiteiten die ze ondernemen, maken daadwerkelijk verschil. Prijzen is dus niet nodig om de kinderen gemotiveerd te houden.

  30. Met culturele praktijken benadrukken zijn hun individuele gescheidenheid. De kinderen spenderen zoveel tijd weg van hun familie, dat er veel ongedeelde ervaringen van de gezinsleden zijn. Door middel van zeer gedetailleerde verhalen, leggen ze deze belevenissen aan elkaar uit.

  31. Het voordeel is dat kinderen die deze rol op zich nemen, een zeer belangrijke rol spelen in hun familie. Deze kinderen zijn hiermee centrale participanten van hun gemeenschap geworden. Het nadeel is dat de autoriteit van de ouders hiermee kan worden aangetast, omdat de kinderen de nieuwe cultuur wel begrijpen en hun ouders niet.

  32. De enige effectieve manier om de vijandigheid tussen de groepen op te lossen, was door de groepen te laten samenwerken om hogere doelen te bereiken waar ze elkaar bij nodig hadden.

  1. Vrijwillige immigranten vergelijken hun situatie met de slechtere situatie in het land van herkomst. Ze zien discriminatie en andere moeilijkheden als tijdelijke barrières, die door middel van scholing en het aanpassen aan de cultuur van het nieuwe land kunnen worden overkomen. Onvrijwillige minderheden zien het aanpassen aan de cultuur van de meerderheid als een verlies van hun culturele identiteit. Hierdoor wordt hun deelname aan de scholing die gebaseerd is op de manieren van de middenklasse bemoeilijkt.

  2. De kolonialisten probeerden door middel van scholing de culturele praktijken van de volwassenen te veranderen. Kinderen zouden door het grote contrast tussen school en de gemeenschap gaan rebelleren tegen de praktijken van thuis, wat zou zorgen voor verandering.

  3. Deze orienting concepts zijn de basis om culturele processen in de menselijke ontwikkeling te begrijpen. Na het lezen van dit boek zal de betekenis en het belang van deze concepten waarschijnlijk duidelijker zijn.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
oneworld magazine
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.