Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
1. Cultuur en handel
Rond 1500 waren de meest dynamische culturen gesitueerd in Azië, waar ze konden profiteren van de handelsnetwerken op de Indische Oceaan en de Chinese zee. In China en de Islamitische wereld hadden heersers politieke stabiliteit gecreëerd en de controle over de belasting, wetgeving en het leger gecentraliseerd. Zowel deze vorming van rijken als de handel droegen bij aan de schaalvergroting van de verspreiding van kennis over mensen en culturen.
Sommige samenlevingen zagen dit als een ondermijning van de inheemse cultuur en moedigden het niet aan. Het was namelijk niet altijd een gelijke uitwisseling van kennis tussen Europeanen en inheemse volkeren, aangezien Europeanen hun eigen cultuur vaak aan andere volkeren opdrongen.
Sommige leiders werden erg rijk en machtig door de inkomsten die de bloeiende handel hen opbracht. Zij patroniseerden enthousiast de kunsten om hun macht te legitimeren en hun culturele ontwikkeling te kunnen tonen. Europese monarchen, Verlichte absolutisten, beperkten de macht van de adel en geestelijkheid en huurden bureaucraten in die opkwamen voor nieuwe kennis. Ook Islamitische en Aziatische heersers brachten artiesten en ambachtslieden aan hun hoven.
Ondanks de wereldhandel behield elke samenleving eigen individuele kenmerken. Samenlevingen vierden hun eigen successen in de economie, cultuur en politiek met trots.
2. Islamitische wereld
2.1 Ottomaanse rijk
In de zestiende eeuw reflecteerde de rijke Ottomaanse cultuur een mix van verschillende invloeden. In deze Ottomaanse culturele synthese was plaats voor soefisten (mystici die muziek, dans en gedichten spiritueel gebruikten) en oelama (ultraorthodoxe islamitische geleerden). Ook was er een balans tussen de belangens van enerzijds militairen en administratoren en anderzijds geestelijken. Ook het christendom en judaïsme hadden een zekere mate van autonomie binnen het rijk.
De culturele eenheid van het Ottomaanse rijk werd bewerkstelligd door haar buitengewoon intellectuele systeem van administratieve wetgeving. De sultans realiseerden zich dat de sharia niet voldoende was om de orde te kunnen bewaken. Er was een systeem nodig dat de verschillende sociale en wettelijke systemen binnen het rijk zou kunnen overbruggen. Mehmed II begon de hervorming door een professionele bureaucratie op te zetten met een grote mate van trouw aan de sultan. Zijn opvolger Süleyman I ging hierop door met het ontwikkelen van een ingewikkelde wettelijke code.
Voor religieuze en intellectuele integratie en voor culturele prestaties was een ontwikkeld onderwijssysteem nodig. De Ottomanen bevorderden drie verschillende onderwijssystemen die drie beroepsgroepen produceerden: bureaucraten, oelama en soefisten.
De Ottomaanse intellectuelen raakten geïnteresseerd in Europese wetenschappelijke werken, die soms in het Turks werden vertaald. Zowel in de wetenschap als in de kunsten combineerden ze tradities met nieuwe elementen. Met rijkdom kwam ook een grote interesse voor wereldlijke zaken, wat werd bevorderd door de leiders van het rijk.
2.2 Safavidenrijk
Het Safavidenrijk functioneerde als de thuisbasis van de sjiitische cultuur. Het was moeilijk voor de Safaviden om de macht te behouden, want daarvoor moesten ze machtige en conservatieve elementen van de Iraanse samenleving behouden, zoals Perzisch-sprekende landbezitters en orthodoxe oelama. Daarom bouwden ze een sjiitisch politiek en religieus systeem op de basis van de Perzische keizerlijke tradities. Het succes van het Safavidenrijk was gebaseerd op dit gemengde politieke en religieuze systeem gebaseerd op sjiisme en loyaliteit aan de sjah.
De Safavidische sjahs waren uniek onder de Afro-Euraziatische heersers in die tijd, omdat ze zowel absolutistische autoriteit en toegankelijkheid wilden behouden. De gebouwen van de sjah waren open voor bezoek. Er waren verschillende manieren waarop de elites hun ambities, rijkdom en toewijding aan sjiitische principes toonden, zoals in literatuur en kunst.
2.3 Mogolrijk
Ook de Mogols hadden een bloeiende hofcultuur in deze periode. Omdat een groot gedeelte van de onderdanen niet islamitisch was, was de cultuur die ze ontwikkelden breed en open. Ook niet-moslims waren welkom aan het hof om hun kunst en wetenschap te laten zien. Onder keizer Akbar (r. 1556-1605) was de open hoge cultuur op zijn hoogtepunt. Hij wilde universele waarheden vinden buiten de sharia en daarom ontwikkelde hij zijn eigen religie. Ook in de architectuur creëerden de Mogols meesterwerken waarin verschillende stijlen samenkwamen. De keizers waren belangrijke patronen voor de kunsten. Zo liet Sjah Jahan in 1630 de Taj Mahal bouwen.
Onder latere keizers werd de Mogolcultuur wat minder briljant. De sjahs werden minder tolerant ten opzichte van andere religies dan de islam. Tot in de achttiende eeuw, echter, bleven de Mogol-edelen zich in ongekende luxe bevinden. Ze consumeerden producten uit de hele wereld, maar de belangstelling van de edelen voor andere culturen bleef beperkt.
3. Oost-Azië
3.1 China
China raakte steeds meer verbonden met de buitenwereld in de zestiende en zeventiende eeuw, maar de oorzaken voor haar culturele bloei kwamen vooral uit China zelf. Dat ideeën meer circuleerden kwam door de decentralisering van de boekenproductie. Er was geen gecentraliseerde censuur, waardoor ongeautoriseerde meningen vrijelijk de ronde deden. In het late Ming-tijdperk waren boeken en andere luxegoederen steeds beter te betalen. Boeken die nodig waren om het overheidsexamen te halen, waren vooral populair. Bovendien was er voor vrouwen ook steeds meer plaats binnen de boekenwereld, als lezers, schrijvers en redacteurs. Toch werd het leven van vrouwen meer beperkt, aangezien seks voor het huwelijk en het hertrouwen van weduwen not done waren.
De boekenhandel had weinig invloed op het leven van de meeste gewone Chinezen, gezien hun ongeletterdheid. Zij moesten het vooral hebben van orale communicatie, rituelen en dagelijkse praktijken. De Ming-regering probeerde ook deze kanalen te beheersen door dorpsoudsten aan te wijzen als bewakers van de lokale gemeenschappen. Plattelandsbewoners namen regelmatig deel aan het vereren van lokale beschermgeesten en aan pelgrimstochten. Binnen de Chinese samenleving geloofde men dat de keizer het Hemels Mandaat had en niet één bepaalde religieuze groepering.
Het geloof in kosmische eenheid weerhield de Chinezen er niet van om technologieën te ontwikkelen om de natuur in de wereld te beheersen. Zo ontwikkelden ze het kompas, de boekdrukkunst en buskruit. Astronomen maakten nauwkeurige berekeningen over fenomenen in de ruimte. Europese missionarissen en handelaren in China waren overdonderd door de Chinese technologische expertise en artistieke verfijning. Ze probeerden om hun eigen kennis over astronomie en cartografie te promoten, maar de Chinezen waren niet bereid alles aan te nemen. Tot de negentiende eeuw hadden de Chinezen beperkte kennis over buitenlanden, omdat ze hun eigen rijk als superieur zagen.
3.2 Japan
Tot de zestiende en zeventiende eeuw werd de Japanse cultuur vooral gesponsord door het keizerlijk hof in Kyoto, religieuze instituties, de shoguns en een kleine bovenklasse. Zo ontwikkelde zich een hoge cultuur van theater en schilderkunst. Naast de elitecultuur ontstond een stedelijke cultuur die gepatroniseerd werd door handelaren en ambachtslieden. Veel van het populaire entertainment vertelde over de wereld van de gewone mensen in plaats van over de elites en politiek. Het waren vooral de mannen die geletterd waren.
China was van grote invloed op de Japanse hoge cultuur. Het aantal boeddhistische tempels in Japan nam wel toe, maar ze vervingen niet de Japanse praktijken van het vereren van goden in de natuur, Shinto. Een concurrent van Shinto was het neo-Confucianisme, dat richtlijnen verschafte op het gebied van moraal en gedrag. In de vroege achttiende eeuw werd het neo-Confucianisme het officiële staatsgeloof. Deze filosofie legitimeerde de sociale hiërarchie en het absolutisme van politieke autoriteiten, maar het adviseerde tegelijkertijd de heersers om rekening te houden met zijn onderdanen. In reactie op deze ontwikkelingen ontstond een intellectuele stroming die terug wilde gaan naar Japanse oude tradities, en die het Confucianisme en het boeddhisme betitelde als buitenlandse verontreinigingen.
Tegelijkertijd werd Japan ook beïnvloed door de Europese culturen. In deze periode was het Portugees de meest gesproken taal in Oost-Azië en de Nederlanders gebruikten het om contacten te leggen met de Japanners. Sommige Japanners leerden echter Nederlands om de handelaren te begeleiden in hun bezoeken aan het land. Europese kennis verspreidde zich zo door de hoge klassen van de Japanse samenleving. Net als op de Chinese invloeden kwam kritiek op de Nederlandse/Europese invloeden op de Japanse cultuur. In de achttiende eeuw werd het echter wenselijk om buitenlandse ideeën over te nemen, om zo deel te namen aan het mondiale handelsnetwerk.
4. Europa
Ook in Europa vond een buitengewone culturele bloei plaats in de zeventiende en achttiende eeuw, in de vorm van de Verlichting. In intellectuele begrippen wordt dit fenomeen gedefinieerd als de verspreiding van het geloof in de rede en in universele rechten en wetten. Breder gezien omvat het ontwikkelingen zoals de uitbreiding van de geletterdheid, verspreiding van het kritische denken en de afname van religieuze vervolging. Verlichtingsdenkers wilden niet alleen nieuwe ideeën onder de elite verspreiding, maar onder de hele bevolking. Hiermee wilden ze het wereldbeeld van hun tijdgenoten en politieke en sociale instituties veranderen. Niet alleen de elite, maar ook de lagere aristocratie en commerciële en bureaucratische elites speelden een rol in de patronage van wetenschap en kunst.
4.1 Oorsprong van de Verlichting
In de zeventiende eeuw waren er veel religieuze oorlogen en burgeroorlogen, dynastieke conflicten en hongersnoden in Europa. Hierdoor verschoof de machtsbalans en verspreidde het protestantisme zich over Europa. Tegelijkertijd wilden sommige intellectuelen zich distantiëren van de wereld en zochten ze naar ideeën om de wereld te verbeteren. De Reformatie en Contrareformatie waren belangrijke factoren in de verbetering van de geletterdheid en de opkomst van nieuwe wetenschappen. Daarnaast waren er meer contacten tussen Europa en de rest van de wereld. Europese intellectuelen werden kritisch tegenover andere culturen en zagen hun eigen cultuur steeds meer als uniek en superieur.
4.2 Nieuwe wetenschap
De nieuwe wetenschap begon met mannen als Copernicus en Galilei die de wereld op een andere manier begrepen als hun voorgangers. De aarde draaide rond de zon, en die aanname stond haaks tegenover die van de gevestigde (religieuze) orde. In de zeventiende eeuw ontwikkelde een kleine, maar invloedrijke groep wetenschappers een nieuwe wetenschappelijke methode gebaseerd op experimenten en observaties. Wetenschappers zoals Newton definieerden wat zij als universele natuurwetten zagen. Het is niet langer verantwoord om deze ontwikkelingen een wetenschappelijke revolutie te noemen, aangezien het Europese denken niet in één keer veranderde.
In de late zeventiende eeuw hadden vele heersers echter interesse ontwikkeld in de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen, en besloten hierin te investeren. Dit had een politieke functie, namelijk om te laten zien hoeveel geleerden een bepaald land voortbracht. Geleidelijk aan verspreidde de nieuwe wetenschap zich onder de elite. Het wetenschappelijke wereldbeeld domineerde het Europese denken echter niet, want de meeste mensen begrepen de wereld door middel van christelijke doctrines en lokale gebruiken.
4.3 Verlichtingsdenkers
Verlichtingsdenkers geloofden in de kracht van de menselijke rede en de positieve ontwikkeling van de mensheid. Voltaire, Diderot, Smith en Rousseau zijn voorbeelden. Over het algemeen vertrouwden ze de natuur en de menselijke rede en wantrouwden ze instituties en tradities. De Verlichting raakte heel Europa, maar in Frankrijk en Groot-Brittannië was haar invloed het grootst. Ook in handelscentra zoals Amsterdam en Edinburgh kwam de Verlichting tot bloei, aangezien de geletterdheid en onderwijs in deze steden hoger was.
Sommige populaire boeken waren niet van hoge intellectuelen, maar van meer sensationele schrijvers. Pamfletten over seks, corruptie, de Koninklijke families en frauduleuze handelsspeculaties waren erg populair. Het lezerspubliek zelf zorgde voor de opkomst van nieuwe culturele instituties en praktijken, zoals boekenclubs in koffiehuizen en salons.
Vele Verlichtingsdenkers gebruikten het geld van de aristocratie om de statusverschillen in de Europese samenlevingen te bekritiseren. Geïnspireerd door de nieuwe wetenschap probeerden de denkers ook wetten in het menselijk gedrag te vinden. Adam Smith ontwikkelde het idee van de laissez-faire-politiek, waarbij de economie het beste werkt als de staat zich er zo min mogelijk mee bemoeit. Daarnaast riepen de meeste Verlichtingsdenkers op tot religieuze tolerantie, en hadden ze controversiële kritiek op de kerkautoriteiten en -praktijken.
Er werden veel werken geschreven over universele kennis, zoals de Franse Encyclopedia. Verlichtingsdenkers hechtten veel waarde aan handel en rationaliteit, dus ze hadden veel kritiek op culturen waar deze ingrediënten nauwelijks aanwezig waren. Ze dachten dat Europa vooropliep in de wereld op het gebied van handel en universele kennis.
Absolutistische regeringen verwierpen de Verlichtingsideeën niet helemaal. Sociale mobiliteit, handel en kennisvermeerdering waren alleen maar goed voor de staat, dat zagen de heersers ook wel. Tegelijkertijd waren de Verlichtingsdenkers wel voor gelijkheid en vrijheid, maar vonden ze dat dit niet voor iedereen zou moeten gelden.
5. Afrika
Rijkdom vergaard met de slavenhandel zorgde ervoor dat ook Afrikaanse rijken een periode van bloei doormaakten. De culturele tradities in Afrika varieerden, maar er waren ook overeenkomsten. Alle elites moedigden lokale ambachtslieden om kunstobjecten te maken die hun macht en successen zou reflecteren. Men geloofde ook dat de heersende familie hun macht te danken had aan een zegen van de goden.
Het koninkrijk van de Ashanti was rijk geworden door de slavenhandel en leidde de weg wat betreft de culturele bloei. De heersers gereergden over het grote rijk vanuit de hoofdstad Kumasi. Net zo welvarend waren de heersers van het Oyo-rijk en Benin, die zich bevonden in het hedendaagse Nigeria.
6. Amerika
In Amerika werden tussen Europese kolonisten en inheemse volkeren hybride culturen gecreëerd. Deze vermenging van culturen raakte steeds meer uit balans naar gelang de Europeanen de inheemse indianen begonnen te overheersen. Inheemse Amerikanen moesten zich meer en meer aanpassen aan de kolonisten.
6.1 Spirituele ontmoetingen
De kolonisten hadden de militaire en economische kracht om hun cultuur, vooral hun religie, op te dringen aan inheemse volkeren. Europese missionarissen hadden verschillende tactieken om de indianen christenen te maken. Katholieke ordes probeerden van de indianen te leren wat ze konden om dit te gebruiken voor hun bekeringen. Zo werden lokale goden gedemoniseerd en werd indiaanse iconografie omgevormd naar christelijke symbolen. Zowel voorzichtige overtuiging als gewelddadige dwang hadden niet de gewenste resultaten tot gevolg. Waar bekeringen plaatsvonden, was het eerder een hybride vorm waarin de inheemse rituelen samengingen met de christelijke gebruiken.
Wat de missionarissen meer zorgen baarde was het succes van de indianen om gevangengenomen kolonisten te bekeren. Andere Europeanen kozen er vrijwillig voor om te leven onder de indianen. Daarnaast mengden de Europeanen zich met indianen omdat er meer mannelijke kolonisten dan vrouwelijke waren. Het toenemende aantal Afrikaanse slaven in de Amerikaanse kolonies compliceerde de zaak verder. Waar relaties tussen indiaanse vrouwen en Europeaanse mannen nog enigszins gelijkwaardig konden zijn, was er bij geslachtsgemeenschap tussen Europeaanse mannen en Afrikaanse slavenvrouwen vrijwel altijd sprake van dwang. Katholieke priesters werden er door de paus op uitgestuurd om slavengemeenschappen te bekeren. Ook hier waren de resultaten niet altijd zo succesvol als men hoopte. Bepaalde elementen van de Afrikaanse cultuur werden behouden. En de slavenhouders vreesden terecht dat het christendom een inspiratie kon zijn voor verzet en zelfs opstand onder de slaven. Sommige christelijke (ex)slaven beweerden dat slavernij onrechtvaardig was en niet samenging met het christelijke idee van broederschap.
6.2 Koloniale cultuur
De Europese kolonisten waren ook niet immuun voor invloeden vanuit de inheemse culturen. Na verloop van tijd ontstond een distinctieve koloniale cultuur en identiteit. In Spaans Amerika produceerde de etnische en culturele vermenging een machtige nieuwe klasse, de creolen. In de late achttiende eeuw kwamen de creolen steeds meer in opstand tegen de overheersing van de mannen en vrouwen die in Spanje en Portugal waren geboren, de peninsulars. De groeiende creoolse identiteit werd sterker door nieuwe Verlichtingsideeën die zich verspreidden over de kolonies.
Ook de rijke kolonisten in Brits Amerika kopieerden de Europese manieren. Ook intellectueel was het Britse Amerika verbonden met Europa, door middel van de import van boeken en kranten. Amerikaanse intellectuelen creëerden ook hun eigen Verlichte werken, met als het bekendste Verlichte document de Declaration of Independance. Deze Amerikanen toonden zichzelf, net zoals de creolen, als het product van zowel Europese als Amerikaanse culturele ontmoetingen.
7. Oceanië
In de jaren na 1770 begonnen de Europeanen verder te kijken dan Azië en ze verkenden Oceanië (Nieuw-Zeeland, Australië en eilanden in het zuiden van de Stille Oceaan). Tot dan toe was Australië min of meer geïsoleerd geweest van de rest van de wereld.
7.1 Kapitein Cook
In Oceanië experimenteerden de Europeanen met een wetenschappelijke vorm van imperialisme. De reizen van kapitein Cook laten dit zien, en waren de eerste stap in het koloniseren van het nieuwe continent. Cook was gekozen om de eerste expeditie te leiden vanwege zijn wetenschappelijke vaardigheden en interesses. Hij ging op pad met ingewikkelde instrumenten en de opdracht om zorgvuldige dagboeken bij te houden. Australië moest echter uiteindelijk vooral een bron voor ruwe materialen zijn, en omdat ook hier de inheemse bevolking snel uitstierf door geïmporteerde ziektes, waren nieuwe arbeidskrachten nodig. In 1788 werd de oostelijke helft van Australië officieel door Groot-Brittannië geclaimd. Het doel was deels om een kolonie te creëren waar alle criminelen naartoe gestuurd konden worden. Verder moest Australië een bron zijn voor vlas en hout, en moest het dienen als een strategische basis tegen de Franse en Nederlandse expansie.
Een manier om inheemse volkeren te onderzoeken was door enkele van hen mee te nemen naar Europa, en dat is ook wat Cook deed. Voor volkeren die werden beschouwd als beschaafd, werd dit niet gedaan; daarvoor waren teksten voldoende.
7.2 Classificeren
Het concept “ras” werd nu door Europeanen gebruikt om zichzelf te onderscheiden van andere volkeren in de wereld. Het kwam voort uit de pogingen van naturalisten om de planten- en dierenwereld te categoriseren. Carolus Linnaeus paste dit toe op de mens, waarbij hij lette op uiterlijke kenmerken en sociale kwaliteiten. De oude Griekse naakte beelden werden beschouwd als het summum van schoonheid en beschaving.
8. Conclusie
De nieuwe rijkdom die voortkwam uit handel en staatsvorming zorgde voor een culturele renaissance die bijna overal in de wereld voorkwam in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Een belangrijk element van deze renaissance was de ongelijkheid. De elites profiteerden, maar de armen niet. Ook tussen staten was veel culturele ongelijkheid. Wat betreft handel werd de wereld steeds meer geïntegreerd.
1. Revolutionaire ideeën
De constante verplaatsing van goederen, mensen en ideeën in de achttiende-eeuwse Atlantische wereld zorgde voor een groeiend verlangen naar hervormingen. Veel mensen voelden zich gevangen in de mercantilistische economie en geletterden riepen de staat op om meer gerechtigheid te tonen. Hervormers wilde volkssoevereiniteit en beargumenteerden dat economieën niet beheerst moesten worden door de staat. Drie aspecten waren hierbij van belang:
Vrije handel
Vrije markten
Vrije arbeid
Twee nieuwe ideeën kwamen op: nationalisme (het idee dat leden van een gemeenschap die een “natie” wordt genoemd, soevereiniteit zouden moeten hebben binnen de grenzen van hun staat) en democratie (het idee dat deze mensen hun eigen vertegenwoordigers mogen kiezen die het land zullen regeren).
Er kwamen ook vragen op over hoe ver de vrijheid zou moeten rijken. Dezelfde elites die pleitten voor een vrijere wereld, waren veelal terughouden wat betreft de rechten van vrouwen en slaven, beperkte koloniale economieën en het Europese imperialisme.
2. Politieke veranderingen
In de late achttiende eeuw kwamen revolutionaire ideeën op als gevolg van de Verlichtingsideeën. Mensen begonnen te denken dat ze het recht hadden om deel te nemen aan de regering. In deze periode vond ook de opkomst van de notie van de natiestaat plaats.
2.1 1776-1783: Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog
In het midden van de achttiende eeuw was er veel voorspoed in de dichtbevolkte Britse kolonies in Noord-Amerika. Rijke handelaren en plantagehouders domineerden de koloniale zaken. Land was een constante bron van onenigheid tussen plantagehouders en onafhankelijke boeren. Die laatsten verhuisden steeds meer naar het westen, waar ze in conflict kwamen met de overgebleven indianen. Die indianen sloten zich in hun verdediging vaak aan bij de Fransen, maar toen de Fransen Canada moesten opgeven na het verlies van de Zevenjarige Oorlog, hadden de indianen geen andere keus dan om hulp te vragen bij Groot-Brittannië. De Britten hadden echter weinig kracht om de kolonisten in de hand te houden.
In het midden van de jaren 1760 waren de Britten nog erg machtig en was er nog geen angst voor een revolutie. Dit sloeg om toen koning George III erop stond dat de kolonisten financieel bijdroegen aan de oorlog met Frankrijk. De kolonisten weigerden echter om belastingen te betalen wanneer ze geen politieke representatie hadden in het Britse parlement. In 1775 veranderde dit in een oorlog tussen de koloniale militie en Britse troepen in Massachusetts. In 1776 werd de Declaration of Independance opgesteld, dat voortbouwde op Verlichtingsthema’s zoals het idee dat de regering gebaseerd moest zijn op een sociaal contract tussen heersers en onderdanen. Al snel werd de oproer een ware revolutie.
Gedurende de onafhankelijkheidsoorlog ontwierpen de Amerikanen twee nieuwe politieke regelingen:
Gekozen delegaties uit de verschillende staten vormden samen de regering en maakten geschreven grondwetten voor elke staat.
Door het ontbreken van een monarch kregen de wetgevende, verkozen organen veel macht.
Het stemrecht was nog wel erg beperkt, maar de notie dat alle mensen gelijk geschapen waren veranderde wel de sociale hiërarchie. Ondertussen wonnen de Britten vele veldslagen, maar ze waren er uiteindelijk niet toe in staat om het Amerikaanse leger onder generaal George Washington definitief te verslaan. Met het Verdrag van Parijs in 1783 verkregen de Verenigde Staten hun onafhankelijkheid.
Nu begon het ingewikkelde proces van het opbouwen van de nieuwe staat. Iedereen was het erover eens dat het geen monarchie zou worden, maar over de rest bestond veel discussie. Uiteindelijk besloot men om een republikeinse regering in te stellen, waarin de macht zou liggen bij de vertegenwoordigers van het volk. Met een Bill of Rights werden de individuele vrijheden van de onderdanen beschermd. Hierna ontstond het debat over het toestaan van de slavernij binnen de verschillende staten.
2.2 1789-1799: Franse revolutie
Franse mannen en vrouwen waren gedeeltelijk geïnspireerd door de Amerikaanse revolutie toen ze zelf voor vrijheid gingen pleiten. In het midden van de achttiende eeuw hadden de Verlichtingsideeën zich verspreid over Frankrijk en het gewone volk op het platteland was erg ontevreden over het feit dat zij veel belasting moesten betalen en de edelen niet. Koning Lodewijk XVI steunde de Amerikaanse rebellen en creëerde een grote staatsschuld, waarna de belastingdruk nog hoger werd. Hij riep in 1788 de Statengeneraal bij elkaar, met afgevaardigden van de geestelijkheid, de adel en de rest van de bevolking. De bevolking had binnen deze vergadering maar weinig te zeggen, maar weigerde zich te laten wegstemmen. Hierna riep ze de Nationale Vergadering uit. Op 14 juli 1789 bestormde een Parijse menigte de gevangenis de Bastille, en dit betekende het begin van de Franse revolutie. De Nationale Vergadering greep de macht.
Hierna werd de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger uitgebracht, wat de Franse burger bepaalde rechten beloofde. De relaties binnen de sociale hiërarchieën veranderden ook, want vrouwen vonden dat ze ook rechten hadden. In 1791 werd daarop de Verklaring van de Rechten van de Vrouw en de Burger opgesteld.
Veel edelen vluchtten het land uit, geestelijken moesten trouw zweren aan de nieuwe staat en de revolutionaire achterban raakte verdeeld. Men was het niet eens over de juist doelen van de revolutie. In 1792 werd desalniettemin de Franse Republiek verklaard en in 1793 werd de voormalige koning onthoofd. Ondertussen was de republiek in oorlog met de meeste buurlanden. Na de executie van de koning brak een periode van terreur aan, waarin de regerende Jakobijnen onder leiding van Robespierre de jacht opende op antirevolutionairen. Alle symbolen van het oude regime werden vernietigd. In 1794 was men niet meer zo enthousiast over Robespierre’s maatregelen en werd hij zelf geëxecuteerd.
Enkele jaren later greep Napoleon Bonaparte de macht. Hij behield veel van de revolutionaire veranderingen maar herstelde de orde. Enkele jaren later riep hij zichzelf uit tot Keizer van de Fransen. Hij creëerde een wetcode die hij toepaste in heel Frankrijk, en centraliseerde de regering.
2.3 1799-1815: Napoleon
Napoleon was erop uit het Franse rijk uit te breiden en in veel van de veroverde landen werd hij met open armen ontvangen. Maar niet overal, want in Egypte brak al snel een opstand uit tegen zijn overheersing. Ook in Portugal, Spanje en Rusland was grote weerstand. In Duitsland en Italië vonden de burgers in hun weerstand tegen de Fransen een gemeenschappelijk kenmerk: nationale grenzen en tradities. Zodoende droeg de Franse overheersing bij aan de uiteindelijke eenwording van Duitsland en Italië.
In 1812 vielen de Fransen Rusland binnen, maar ze konden geen weerstand bieden tegen de koude en uitputting, en trokken zich uiteindelijk terug. De Europese machten verbanden Napoleon, maar hij wist terug te keren. Bij de Slag bij Waterloo in 1815 werd Napoleon verslagen door geallieerde troepen van Pruisen, Oostenrijk, Rusland en Groot-Brittannië. Met het Congres van Wenen werd de nieuwe Europese machtsbalans opgebouwd. De macht van Frankrijk werd beperkt.
De impact van de Franse revolutie en Napoleon was groot. Er volgde een periode van strijd tussen degenen die de prerevolutionaire orde wilden herstellen en degenen die opriepen tot verandering.
2.4 Zuid-Amerikaanse en Caribische revoluties
Geïnspireerd door Noord-Amerika en Frankrijk braken er nu ook revoluties uit in de Cariben en Zuid-Amerika, echter vooral door gekleurde mensen. Al in de jaren 1780 kwamen de Indianen van het Andesgebied in opstand tegen de Spaanse koloniale overheersing. De Spanjaarden wisten dit neer te slaan, maar de Zuid-Amerikaanse elites begonnen wel na te denken over meer autonomie.
In de Franse kolonie van Sint Dominique (Haïti) kwamen de slaven succesvol in opstand. De slavengemeenschap was namelijk een boze meerderheid. Uiteindelijk werd in 1793 slavenarbeid afgeschaft in het Franse rijk. Het argument won dat de revolutionaire principes ook golden voor de kolonies van Frankrijk. Na de bevrijding van de slaven namen ze het eiland over, maar ze moesten hierna wel vechten met Engelse en Spaanse legers. Toen Napoleon aan de macht kwam, herstelde hij de slavernij en probeerde hij de orde op Sint Dominique te herstellen. In 1804 verklaarde het eiland zich als Haïti desalniettemin onafhankelijk. Andere landen weigerden voor lange tijd het land te erkennen.
Toen Franse troepen Lissabon binnenstormden in 1807 vluchtten de Portugese koninklijke familieleden naar Rio de Janeiro, de hoofdstad van Brazilië. Daar voerden ze de nodige hervormingen door in administratie, landbouw en productie, waardoor er weinig behoefte was voor autonomie. In 1821 keerde de Portugese koning terug naar Lissabon en de Braziliaanse elites begonnen te denken aan onafhankelijkheid. In 1822 was het zover en verklaarde Brazilië zich onafhankelijk als constitutionele monarchie. Lokale opstanden werden hardhandig neergeslagen door de nieuwe regering. Het land breidde haar landbouwgronden uit, met drastische gevolgen voor het milieu.
Toen Napoleon het Spaanse rijk overnam, genoot de Mexicaanse elite een grote mate van zelfheerschappij. Toen de Bourbonse koninklijke familie weer terugkeerde in Spanje in 1814 werden revolutionaire gevoelens in Mexico aangewakkerd. Tussen 1810 en 1813 was er een grote opstand in Mexico-stad, die uiteindelijk door het Spaanse leger werd neergeslagen. De greep van Spanje op haar kolonie was echter verzwakt en in 1821 verklaarde Mexico zich uiteindelijk onafhankelijk.
In Spanje’s Venezuela ontwikkelde Simón Bolívar dromen over een land dat geregeerd werd door de reden. De Argentijnse leider José de San Martín deed hetzelfde. Beide voerden oorlog tegen de Spaanse overheersing en voor de onafhankelijkheid van hun land. Wat in Zuid-Amerika begon als een politieke revolutie tegen Spanje, leidde uiteindelijk tot een sociale strijd tussen slaven, witten, mestizos en indianen. Er ontstonden nieuwe staten en nationale identiteiten, maar de elites wilden vooral hun eigen macht uitbreiden.
3. Afrika
3.1 Afschaffen van de slavenhandel
Er kwam in de late achttiende eeuw veel kritiek op de slavenhandel. Sommige revolutionairen stelden dat de slavenarbeid minder productief was dan vrije arbeid en dat het daarom afgeschaft moest worden, anderen stelden dat het vooral immoreel was. In het begin van de negentiende eeuw schaftten de eerste Noord-Atlantische landen de slavenhandel af. Tot in de jaren 1860 zou er echter illegale slavenhandel plaatsvinden.
3.2 Nieuwe handel met Afrika
De handel met Afrika hield niet op met het ophouden van de slavenhandel. Nu waren het vooral ruwe producten die geëxporteerd werden. Er werden palm- en nootplantages aangelegd. Legitieme commercie leidde tot de opkomst van een nieuwe generatie succesvolle West-Afrikaanse handelaren.
Het verdwijnen van de slavenhandel had grote effecten voor de Afrikaanse bevolking. Voor sommige was het positief, maar voor anderen betekende het een einde van de welvaart. Bovendien groeide de slavernij binnen Afrika zelf.
4. Economische veranderingen
Tot de achttiende eeuw had de wereldhandel alleen de randen van de samenlevingen geraakt, maar nu zouden hele samenlevingen betrokken raken bij de globale handelsnetwerken.
4.1 Aanloop naar de Industriële revolutie
De eerste ontwikkelingen vonden plaats in Noordwest-Europa en Noord-Amerika. Families besloten harder en meer te gaan werden om meer te kunnen produceren voor de markt. Boeren begonnen zich te specialiseren in bepaalde producten. Deze ontwikkelingen worden de industrious revolution genoemd, en het begon in de tweede helft van de zeventiende eeuw en legde de basis voor de industriële revolutie in de late achttiende en negentiende eeuw. Het leidde tot een grote toename van de interculturele handel en specialisatie. Zelfs gewone mensen konden nu geïmporteerde producten kopen, zoals koffie, thee, suiker en zeep.
Dit had grote sociale en politieke consequenties. Handelaren konden immens rijk worden en om hun kapitaal te beschermen werden verzekeringen en contracten ontwikkeld. Er ontstond een nieuwe klasse intellectuelen met accountants en rechters. Deze nieuwe klasse wordt de bourgeoisie genoemd. Europa bewoog zich naar het centrum van de nieuwe economische orde.
4.2 Industriële revolutie
In Europa en Noord-Amerika ontwikkelden zich langzamerhand nieuwe technologische kennis en praktijken, die samen de industriële revolutie worden genoemd. Nergens was die revolutie zo aanwezig als in Groot-Brittannië, een land dat een aantal voordelen had ten opzichte van andere landen. Er waren grote hoeveelheden steenkool en ijzer aanwezig, en het politieke en sociale klimaat stond handelaren en industriëlen toe te investeren in nieuwe uitvindingen. De industriële revolutie leidde niet tot industrieën op grote schaal, want grote fabrieken waren nog erg ongewoon. Massaproductie was nog een uitzondering.
Waarom werd China niet het centrum van industriële ontwikkelingen?
Experimenten waren vooral een Atlantisch fenomeen. In China waren de slimste mensen vooral bezig met bureaucratie en de landbouwsector.
Chinese heersers steunden overzeese expansie en handel niet, waardoor ze geen commerciële revolutie hadden zoals in de Atlantische wereld.
4.3 Dagelijks leven
Europese arbeiders gingen steeds meer in de steden wonen, die dan ook sterk groeiden. De stedelijke woon- en werkomgeving was niet gezond. De arbeiderslonen zorgden er wel voor dat het familie-inkomen steeg, zeker wanneer ook de kinderen en de vrouwen gingen werken. Veranderingen in werk maakten dat mensen anders met tijd omgingen. Werkdiscipline werd nu erg afhankelijk van precieze tijdsbepalingen, dus klokken werden belangrijker in het dagelijks leven. Arbeiders waren erg kwetsbaar voor schommelingen in de economie, omdat ze zomaar op straat gezet konden worden wanneer het slechter ging met de fabriek.
De effecten van de industriële revolutie op de arbeidersklasse zorgde voor wijdverspreide bezorgdheid. Sommige mensen riepen op tot wetshervormingen zodat ze arbeidsomstandigheden verbeterd zouden worden en de arbeiders meer beschermd zouden zijn. Sommigen konden hier niet op wachten en zochten hun heil in Amerika, Canada en Australië.
5. Verandering en continuïteit in Afro-Eurazië
De militaire macht, technologische successen en economische sterkte van West-Europa vormden een bedreiging voor de rest van de Afro-Euraziatische rijken.
5.1 Rusland
Sommige Oost-Europese heersers reageerden hierop door hun traditionele politieke stelsel te versterken en tegelijkertijd enkele gematigde hervormingen door te voeren. Tsaar Alexander I had Napoleon verslagen, maar de revolutionaire ideeën hadden geleid tot onrust in het Russische feodale stelsel. De tsaar realiseerde zich dat hij zijn absolutisme niet langer kon rechtvaardigen met het Verlicht despotisme, maar dat hij zich moest beroepen op erfgoed dat het Russische volk verenigde. Toen in 1825 Alexander kinderloos stierf, was er onenigheid rond de opvolging. De zogenaamde Decembristen wilden een constitutionele monarchie instellen, maar Nicolaas claimde de troon en onderdrukte de oppositie. De revolutionaire ideeën waren echter niet weggevaagd.
5.2 Egypte en het Ottomaanse rijk
Het Ottomaanse rijk was nooit serieus bedreigd geweest door Napoleon, maar de inval in Egypte leidde er wel toe dat Europese handelaren de Ottomaanse heersers dwongen om meer commerciële concessies te doen. Daarbij wilden vele niet-islamitische religieuze gemeenschappen binnen het rijk een uitbreiding van de aanwezigheid van de Europese machten.
In Egypte kwamen de hervormingen met Muhammed Ali, die in 1801 de macht greep en zich verbond met invloedrijke Europese families. Hij moderniseerde het leger, zette nieuwe scholen op en hervormde de landbouw. Zo maakte hij Egypte tot een machtige staat, waarmee hij het Ottomaanse rijk (dat Egypte nog steeds beheerste) en de Europese machten alarmeerde. Tegenstand onder de boeren en arbeiders, alsook externe krachten, beperkten de hervormingen van Muhammed Ali. De Europese machten versloegen het Egyptische leger toen die probeerde Syrië te veroveren.
Ook de Ottomanen voerden hervormingen door, bijvoorbeeld in het leger. Deze werden echter sterk afgeremd door conservatieven. Mahmud II wist deze conservatieven uiteindelijk te overtuigen van het belang van hervormingen, waarmee hij een leger in Europese stijl kon vormen. Er werden nieuwe scholen opgericht, ook naar het voorbeeld van West-Europese hogere scholen. De hervormingen waren echter nooit revolutionair omdat ze teveel gericht waren op persoonlijke winst voor de heersers, en tegengewerkt werden door grootgrondbezitters en rijke handelaren. Dit zorgde ervoor dat het Ottomaanse rijk minder machtig werd dan haar West-Europese collega’s.
5.3 India
India was de belangrijkste Engelse kolonie in Azië tussen 1750 en 1850. Het land werd steeds meer gedomineerd door de Oost-Indische Compagnie. Aanvankelijk had die alleen controle over de handelsposten aan de kust, maar langzamerhand breidde het bedrijf haar gebieden uit. In de vroege negentiende eeuw was het meeste van India onder Britse heerschappij gebracht. Er werd een civiele administratie opgezet die bezet werd door belangrijke inheemse prinsen en koningen, waarmee ze privileges kregen in ruil voor hun autonomie.
Om een leger en bureaucratie in stand te houden was belasting nodig. Landbezitters in India moesten dit betalen aan de compagnie. Grootgrondbezitters kregen hierdoor meer macht binnen de compagnie. Koloniale steden werden nu belangrijker dan de oude Mogolsteden. In Groot-Brittannië ontstond discussie over het handelsmonopolie van de compagnie, dat in 1813 werd afgeschaft. India moest nu de behoeftes van het geïndustrialiseerde Groot-Brittannië dienen, als afzetmarkt en als producent van ruwe katoen.
De Britten veranderden niet alleen de Indiase economie, maar ze wilden ook de cultuur veranderen zodat Indiase mensen de Britse goederen en cultuur meer zouden waarderen. Evangelisten en liberale hervormers probeerden ook de sociale praktijken van hindoes en moslims te veranderen door middel van wetgeving en onderwijs in Europese stijl. Zo ontstond een instabiele nieuwe koloniale orde. Rijke grootgrondbezitters waren ontevreden over het verlies van hun autonomie, boeren en landheren kwamen in opstand. Groot-Brittannië wist de kolonie echter te behouden.
5.4 China
De Chinezen onder leiding van de Qing-dynastie waren zich grotendeels niet bewust van de revoluties in de rest van de wereld. De Chinese politiek was nog steeds vrij traditioneel en de elites betwistten de autoriteit van de keizers niet. De Qing breidden het grondgebied van China verder uit. Door de groei van de landbouwproductiviteit en de bevolking werd het plattelandsleven commerciëler en groeiden de staatsinkomsten. Ook in China was er sprake van veel migratie, maar om andere redenen dan in Europa. De staat bevorderde de migratie naar het westen om een de orde aan de grens te herstellen. Andere boeren verhuisden vanwege de grote concurrentie om land.
De Qing hadden ook te maken met problemen. Ze hadden een conservatieve houding ten opzichte van innovatie. Daarnaast hadden ze te maken met een grote bevolkingsgroei in de late achttiende eeuw en dat vergrootte de druk op de landbouw en grondstoffen. Toen de Europese machten groter werden in de negentiende eeuw, konden de Qing zich niet langer afstandelijk opstellen. De Opiumoorlog was het bewijs van de kwetsbaarheid van China.
Tabak was erg populair geworden in China, en dat was een product dat uit de Nieuwe Wereld werd geïmporteerd. Opium werd gemixt met tabak en zo gerookt. Dit was zeer verslavend. In 1729 werd de opiumimport verboden, maar de opiumsmokkel ging door. De Oost-Indische Compagnie wist het monopolie op de opiumhandel te krijgen in 1773, zodat ze het konden verhandelen met China. Nu begon het zilver uit China te vloeien, in plaats van andersom. Hiermee kwamen zilvertekorten, waardoor de belastingdruk op de boeren hoger werd. Om de opiumhandel te stoppen, eiste de Chinese regering dat de buitenlandse gemeenschappen in Canton hun opiumvoorraad over zouden dragen. De handelaren weigerden aanvankelijk, maar gaven later toe. Hierop was de rust niet wedergekeerd, want de Britse vloot ging over tot een aanval. De Britten wonnen de Opiumoorlog en kregen het eiland Hong Kong en het recht om in vijf havens te handelen.
6. Conclusie
In de periode 1750-1850 veranderde er veel in de handel, technologie, industrie en politiek, en werd Europa steeds meer het centrum van de wereld. Er was veel onrust in de Europa en Amerika, en soms leidde dat tot revolutie of burgeroorlog.
In dit hoofdstuk komen visies aan bod die ingingen tegen de negentiende-eeuwse wereld waarin kolonialisme, natiestaten en kapitalisme centraal stonden.
Verschillende visies
In de hele wereld was de politiek en economie veranderd door gebeurtenissen in de achttiende en negentiende eeuw. De alternatieven voor de dominante trends varieerden van sommige rebellen die opriepen tot de revitalisering van traditionele religies, tot het versterken van lokale verbanden, tot een samenleving waarin alles gelijkwaardig verdeeld was. In deze periode van snelle sociale veranderingen hebben we de kans om de stemmen te horen van de lagere klassen van de samenleving.
De islamitische wereld en Afrika
In regio’s waar de Europese en Noord-Amerikaanse invloed aanwezig was waren de alternatieve visies het sterkst in gebieden waar geen belangrijke commerciële en culturele routes lagen. Dit was vooral het geval in de Islamitische wereld, buiten de gebieden waar heersers hun rijk naar Europees model wilden indelen (het Ottomaanse rijk en Zuidwest-Afrika).
In de late achttiende eeuw was de islamitische expansie en de bloei van de Mogols, Safaviden en Ottomanen voorbij. De angst voor de groei van de macht van christelijk Europa was daarom des te groter. Dit motiveerde Ottomaanse sultans en Egyptische militaire mannen om hun staten te moderniseren en creëerde religieuze revitalisatiebewegingen. Ook in niet-islamitisch Afrika keek men naar charismatische leiders die aan macht wonnen doordat ze in staat waren lokale crises op te lossen.
Islamitische bewegingen
Bewegingen die de islam wilden revitaliseren vonden vooral plaats in de periferieën, waar de wereldeconomie nog weinig invloed op had. In plaats van naar het westen keken deze bewegingen naar islamitische tradities. Tegelijkertijd wilden ze ook iets helemaal nieuws creëren, namelijk theocratische staten.
Een van de machtigste bewegingen kwam op in hedendaags Saoedi-Arabië, waar de geestelijke Muhammed Ibn abd al-Wahhab de bevolking achter zich schaarde met zijn aanvallen op wat hij beschouwde als lakse religieuze praktijken. Hij pleitte voor een terugkeer naar de ware islam. Het Wahhabisme verspreidde zich over het Arabische schiereiland en vormde een bedreiging voor het sjiitische Ottomaanse rijk. In 1803 richtten de wahhabisten veel schade aan in Mekka en Medina.
In West-Afrika begonnen de Fulani een beweging die wilde terugkeren naar een pure vorm van de islam, omdat ze vonden dat West-Afrikaanse mensen het islamitische geloof schaadden en er irreligieuze praktijken op nahielden. De leider van de machtigste hervormingsbeweging was Usman dan Fodio. De beweging viel vals geloof aan en riep volgers op tot een heilige oorlog (jihad) tegen ongelovigen. Dan Fodio won de steun van toegewijde moslims in hedendaags Noord-Nigeria en in samenwerking met zijn Fulani-stammen kwam hij in 1804 in opstand. Uiteindelijk werden de Hausa-heersers afgezet en werd een confederatie van islamitische emiraten gecreëerd. Vrouwen speelden ook een belangrijke rol in de opstand. Ze moesten zich dan wel aan de sharia houden, maar van hen werd verwacht dat ze de militaire en religieuze inspanningen steunden. De gecentraliseerde staatsstructuur van wat bekend kwam te staan als het Sokoto-kalifaat, ontwikkelde zich tot een stabiel rijk dat de islam verder verspreidde over het gebied.
Niet-islamitische Afrika
Ook in niet-islamitische delen van Afrika keken lokale gemeenschappen naar hun religieuze tradities en verwachtten ze van “grote mannen” dat die het politieke leiderschap op zich zouden nemen.
In zuidelijk Afrika kwam de Mfecane-beweging op in het gebied waar Europese handelaren de traditionele sociale orde hadden verstoord. Aan het einde van de achttiende eeuw functioneerden de politieke organisaties van de Bantu-sprekende volkeren nog steeds op kleine schaal. Deze kleine gemeenschappen konden niet omgaan met overbevolking en de concurrentie om land. De krijgsheer Shaka vormde een krijgsstaat en dreef andere volkeren de regio uit. Hierdoor ontstonden gecentraliseerde monarchieën in Zuid- en Centraal-Afrika.
China
China was niet langer een geïsoleerd gebied en dreef handel in opium met Europa. Tot 1842 wisten de Chinezen die handel te beperken tot de haven van Kanton, maar na de Opiumoorlog werden de Qing-heersers gedwongen om meerdere havens open te stellen. De westerse invloed bleef wel beperkt tot een kleine groep handelaren, maar de aanwezigheid van de Europeanen herinnerde de Chinezen wel dat de macht van het Westen aan het groeien was.
In China verhoogde de groeiende bevolking de druk op land en andere hulpbronnen. Het toenemende opiumgebruik zorgde voor sociale instabiliteit en financiële crisis. De Qing-heersers waren genoodzaakt hulp te zoeken bij de adel op het platteland om de onrust en criminaliteit onder controle te houden. De Qing-dynastie was al verzwakt door het vernederende Verdrag van Nanjing na de Opiumoorlog, maar verzwakte nu verder. Begin 1850 verzwamelden honderdduizenden boeren zich in wat bekend kwam te staan als de Taiping-opstand. Deze rebellie kwam voort uit een lange traditie van opstanden, die samenhingen met religieuze sektes die millennialistisch waren, oftewel overtuigd van de komst van een ideale rechtvaardige samenleving.
Voor de rebellie
De rebellie begon bij Hong Xiuquan, die visioenen waarin hij door de “Oude Vader” werd opgeroepen de mensheid te bevrijden van demonen. Hong zag zichzelf als de jongere broer van Jezus, dus de andere zoon van God.
De rebellie
Toen hij eenmaal overtuigd was van deze feiten, begon hij zijn doctrines openlijk te verkondigen en confucianistische beelden te vernielen. Hongs boodschap van de terugkeer naar het koninkrijk van de hemel was erg aantrekkelijk voor de onderste klassen. De Taiping-opstand claimde dat er een nieuw tijdperk van economische en sociale rechtvaardigheid zou aanbreken. Veel van de volgers kwam uit de marges van de lokale gemeenschappen, en ze richtten hun woede niet op de Europeanen maar op de Qing-regering. De regerende Manchus werden gezien als demonen. In tegenstelling tot de gevestigde orde konden vrouwen dienen in de bureaucratie van de Taiping, waren examens gericht op kennis van de Bijbel en werd al het land gelijk verdeeld onder de families.
Rond 1850 had Hongs beweging als een gevolg van twintigduizend mensen. De Qing stuurden troepen om Hong te arresteren, maar de Taiping-troepen wisten ze te verslaan. In 1851 riep Hong zichzelf uit tot Hemelse Koning van het “Taiping Hemelse Koninkrijk” en rond 1853 hadden de rebellen grote steden veroverd. Verschillende factoren leidden echter tot de val van het Hemelse Koninkrijk:
Strijd om het leiderschap.
Extreem stijve gedragscodes.
Het verenigen van de Manchu- en Han-elites rond de dynastie.
Om hun eigen landbezit te beschermen en uit onvrede over de aanvallen op het confucianisme vielen de edelen de Taiping aan.
Westerse regeringen stelden dat de Taiping een verkeerde versie van het christendom aanhingen en een huurleger hielp bij het onderdrukken van de opstand.
Het verse koninkrijk viel in 1864, maar weinig rebellen gaven zich over. Gevolg was een massale slachting, maar de wens om de Chinese samenleving en regering te veranderen bleef bestaan. Net zoals in de islamitische wereld en Afrika probeerden de rebellen in China een verloren harmonie te herstellen vanuit het idee dat de huidige wereld onrechtvaardig was. Door het mobiliseren van massa’s om terug te keren naar een verloren gouden tijdperk, gaven deze charismatische leiders een stem aan degenen die ontevreden waren over de veranderingen in de wereld.
Europa
Kolonialisme, de vorming van natiestaten en het kapitalisme vonden hun kern in Noord-Amerika en Europa. Maar er waren ook bewegingen die tegen deze ontwikkelingen ingingen.
Restoratie of niet?
De sociale en politieke kant van de periode van de Restauratie (1815-1848) had veel te danken aan de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen. Nu hadden staten en radicalen namelijk veel politieke opties om uit te kiezen. De poging van de revolutionairen om het christendom te vervangen door de reden, zorgde voor een verlies van eigendommen van de kerk, maar mensen bleven wel christelijk.
Europeanen konden zich ook beroepen op langere tradities van religieus radicalisme en gereformeerd gedachtegoed. Net zoals in China en de islamitische wereld werden radicalen gevoed door traditionele religieuze ideeën. Europeanen konden daarnaast ook kijken naar bepaalde Verlichte denkers die ervan overtuigd waren dat de mensheid onderweg was naar biologische, politieke en wetenschappelijke perfectie.
Er kwamen ook zelfbewuste “reactionairen” op, die niet alleen de macht van de koningen en edelen wilden herstellen, maar ook alle religieuze en democratische elementen van de revolutionaire en Napoleontische perioden wilden terugdraaien.
Liberalen wilden daarentegen dat hun staten de wettelijke en politieke hervormingen uit de revolutionaire periode zouden doorvoeren, behalve dan de economische nivellering. De wilden de beperkingen op de handel opheffen, het religieuze onderwijs schrappen en meer mensen het stemrecht geven. Volgens aanhangers van dit liberalisme was de enige taak van de regering om burgerlijke vrijheden en gelijkheid voor de wet te garanderen.
Radicalisme
Naast reactionairen en liberalen boden ook radicalen alternatieve visies. Over het algemeen deelden de radicalen een bittere haat voor de status quo en wilden ze volkssoevereiniteit. Sommige radicalen wilden de gelijkmaking of afschaffing van privébezit, terwijl anderen vooral geïnteresseerd waren in het omvergooien van de Ottomaanse of Oostenrijkse bezetter en het creëren van de eigen natiestaat.
Voor 1848 was het nationalisme een bedreiging voor de conservatieve machtsbalans die was geïntroduceerd met het Congres van Wenen in 1815. Het idee van volkssoevereiniteit verspreidde zich, en het “volk” werd vaak gezien als een groep mensen die een taal en geschiedenis deelden en die daarom hun eigen staat verdienden. Elke nationalistische beweging had zijn eigen kenmerken, maar kwamen allemaal voort uit de liberale aristocratie en middenklassen. De eerste nationalistische bewegingen waren nog zwak, maar de Grieken wisten na jarenlange strijd onafhankelijkheid te verkrijgen van de Ottomaanse Turken in 1829. De Griekse patriotten grepen terug o hun klassieke traditie en hun christelijke geloof, en hadden daarvoor de steun van de meeste Europeanen. Die steun kwam niet via de officiële weg, want Europese heersers vreesden dat openlijke steun revoluties in eigen land zou aanwakkeren. Griekenland verkreeg autonomie, maar onder het gezag van een koning. Andere nationalistische bewegingen werden onderdrukt of in ieder geval vertraagd. Sommige organisaties hadden weinig steun vanuit het volk of het buitenland, vanwege censuur en strategische executies. Echter, veel van deze bewegingen zouden uiteindelijk een halve eeuw later wel slagen.
Radicalen die geloofden dat de Franse Revolutie niet ver genoeg was gegaan, waren een veel grotere bedreiging voor de regerende elite. Ze wilden een grotere revolutie die de politieke en economische orde van de Restoratie-periode zou omgooien. De socialisten waren ontevreden over de arbeidsverdeling en de groeiende kloof tussen verarmde arbeiders en rijkere werkgevers. Na 1815 deden gewone arbeiders, ambachtslieden, huispersoneel en vrouwen mee aan opstanden in een poging de “sociale kwestie” op te lossen. In 1839 en 1842 deed bijna de helft van de Britse volwassen bevolking mee aan het Chartisme, een massabeweging die pleitte voor algemeen mannenkiesrecht.
Charles Fouriers utopisch socialisme was misschien het meest visionair en invloedrijk van alle alternatieve bewegingen in deze periode. In plaats van geweld introduceerde hij planning en hij wilde geen gelijke omstandigheden omdat dat de diversiteit zou schaden. Fourier geloofde dat hij de wetenschappelijke profeet was voor een nieuwe wereld. Hij was er van overtuigd dat de arbeidsdeling en onderdrukkende morele conventies de passies en talenten van de mens schaadden, en daarom was er een grotere revolutie nodig. Zijn gedroomde “systeem” bestond uit de organisatie van de menselijke gemeenschap in wat hij falanxen noemde, harmonieuze groepen met een diverse samenstelling. Voor leden van de middenklasse, zoals handelaren, was geen plaats. In de jaren 1830 het Fourierisme populair onder radicalen van verschillende pluimage.
Karl Marx werd de belangrijkste radicaal in de Restoratie-periode. Zijn begrip van het kapitalisme verdiepte zich door zijn samenwerking met Friedrich Engels. Samen ontwikkelden ze wat ze noemde “wetenschappelijk socialisme” als iets anders dan het utopisch socialisme. Het was gebaseerd op een materialistische theorie van de geschiedenis: wat er toe deed in de geschiedenis was de productie van materiële goederen en de manieren waarop de samenleving was georganiseerd in klassen van producenten en uitbaters. De geschiedenis bestond uit de strijd tussen die twee groepen. Marx en Engels waren ervan overtuigd dat botsingen tussen industriële arbeiders – proletariërs – en kapitalisten zou de samenleving veranderen in een wereld van echte vrijheid, gelijkheid en broederschap. Deze elementen vormden basis van het marxisme. De arbeidersklasse uit hun eigen tijd zou groeien en niet profiteren van de industrialisatie. Het zou leiden tot een proletarische revolutie en een einde aan het privébezit. In 1848 kwamen revoluties in Frankrijk, Oostenrijk, Rusland, Hongarije, Italië en de Duitse staten. Na de revolutie in Frankrijk publiceerden Marx en Engels hun Communistisch Manifest waarmee ze arbeiders in alle landen opriepen zich te verzamelen om het kapitalisme omver te werpen. Veel van de revoluties faalden, maar dat was geen ondermijning van de marxistische droom.
Opstanden tegen kolonisatie en centralisatie
Voor de indianen in Amerika en de Indiase bevolking was het kolonialisme veel schadelijker voor tradities dan kapitalisme of centralisatie.
Opstand in de VS
Rond 1805 groepten veel indianen rond een Shawnee-indiaan genaamd Tenskwatawa, die droomde van een wereld zonder kolonisatie. Diens visioenen en de antikoloniale opstand die daarop volgde waren gebaseerd op een lange traditie van visionaire leiders. Vele profeten hadden hun volgers aangezet tot gewelddadige, antikoloniale opstanden. Ondanks de verdere migratie van Amerikanen westwaarts, bleef de regio tussen de Appalachian-bergen en de Mississippi-rivier indiaans gebied. De visioenen van verschillende profeten bevorderden het zelfvertrouwen en de eenheid van de indiaanse strijders, die de Amerikaanse strijdmacht twee keer wist te weerhouden. De derde keer, in 1794, faalden ze, en hun leiders moesten het land wat nu de staat Ohio is opgeven.
De Shawnees hadden het meeste verloren en waren daarom het bitterst en verdeeld van alle indianen in de Ohio-vallei. Sommige leiders stelden dat het noodzakelijk was om met de Amerikanen samen te werken, maar dit zou wel leiden tot veranderingen in de Shawnee-cultuur. Jonge Shawnees werden steeds bozer en gefrustreerder, en Tenskwatawa was een van hen. Net als andere profeten wilde hij dat zijn mede-indianen minder afhankelijk waren van Europese goederen en dat zij hun connecties met christelijke missionarissen zouden verbreken. Aanvankelijk zagen de Amerikanen de profeet vooral als ongevaarlijk, maar hun zorgen groeiden toen de man meer en meer volgers vanuit verschillende indianenstammen kreeg. De Amerikanen probeerden Tenskwatawa eerst met geld stil te krijgen, maar dat lukte niet. Hierna probeerden ze vijanden van de profeet binnen de indianengemeenschap op om hem te doden. De profetische boodschap verspreidde zich onder de indianen met hulp van Tenskwatawa’s broer Tecumseh. Daarbij maakte hij de verschillende stammen warm voor een nieuwe indiaanse confederatie. Rond 1810 werd Tecumseh gevaarlijker gevonden door de Amerikaanse gezaghebbers dan zijn broer. In 1811 vielen William Harrison en zijn leger Tenskwatawa’s dorp aan en verbrandden het. Hierdoor werd het geloof in de profeet verminderd, omdat hij bescherming tegen de Amerikanen had beloofd. Ondertussen sloot Tecumseh een verbond met de Britten, maar stierf in de strijd in 1813.
Het diskrediet van Tenskwatawa en de dood van Tecumseh beschadigde de indiaanse eenheid. Bovendien verraadden de Britten hun bondgenootschap met de indianen door ze in 1814 in de steek te laten. In 1815 waren er al meer Amerikaanse bewoners in het gebied dan indianen. In de jaren 1820 en 1830 werden de meeste indianenstammen gedood of verplaatst naar reservaten.
Opstand in Mexico
Ook in Mexico kwam de inheemse bevolking in opstand. De grootste was de Maya-opstand in de Yucatan, die begon in 1847 en pas stopte in 1901. Omdat in het zuiden van Mexico vrij weinig edelmetalen aanwezig waren, hadden de Spanjaarden weinig aandacht voor deze regio en ontsnapten de indianen aldaar aan slavernij. De ontmanteling van het Spaanse rijk in de vroege negentiende eeuw zorgde voor een eeuw lang politieke onrust in Latijns-Amerika. De Yucatan werd min of meer autonoom, waardoor de indianen op hun traditionele wijze konden doorleven.
Regionale witte elites streden echter om suprematie in de regio aangezien de centrale Mexicaanse regering erg zwak bleef. Tegelijkertijd kwam de suikerplantages naar de regio toe, wat de maïsproductie van de Maya’s bedreigde. Daarbovenop kwamen nog de kostbare oorlogen van Mexico, die ervoor zorgden dat belastinginners naar de afgelegen Maya-dorpen kwamen om geld en soldaten te eisen.
In 1847 kwam dit tot een opstand van een kleine bende Maya’s die vuurwapens gebruikten om de witte indringers weg te jagen. De lokale witte elites reageerden met onderdrukking, wat het begin betekende van de Kastenoorlog. In 1848 beheersten de indiaanse legers driekwart van Yucatan. Uiteindelijk keerden de strijders weer terug naar hun boerenland om hun werk weer op te pakken. Dit maakte ze echter kwetsbaar en de Mexicaanse regering zette met hulp van de VS een groot leger op om de Maya’s terug te drijven. Een derde van de Mayabevolking werd afgeslacht. Hele Maya-steden trokken zich terug in versterkte dorpen en de Maya’s namen een guerrilla-strategie aan.
De strijd die begonnen was vanuit het verlangen naar wettelijke gelijkheid en relatieve culturele autonomie werd een kruistocht voor spirituele verlossingen complete culturele scheiding van de Maya-indianen. José María Barrera zag in Chan Santa Cruz een kruis gekerfd in een boom en hij had een visioen van een goddelijke ontmoeting. De indiaanse rebellen groepeerden zich nu rond dit heiligdom en niet lang hierna regeerden de Maya’s hun eigen autonome domein in Yucatan afgesneden van de rest van Mexico.
De gemeenschap werd bedreigd door witte landeigenaren die steeds meer land opeisten voor hun plantages. Uiteindelijk stuurde de Mexicaanse regering generaal Porfirio Díaz naar Chan Santa Cruz om de gemeenschap te verwoesten en de Maya’s te dwingen henequen te gaan verbouwen. Honger en de militaire dreiging zorgden er uiteindelijk voor de Maya’s zich overgaven.
Opstand in India
Ook in India was er een lange traditie van opstand tegenover de kolonisten. Echter, de opstand van 1857 was groter dan ooit en vormde een grotere bedreiging dan elke eerdere opstand. Toen de rebellie uitbrak regeerde de Oost-Indische Compagnie van Groot-Brittannië India op zeer autocratische manier. Er waren eerst nog wel verscheidene prinselijke staten die binnen de Britse kolonie fiscale en juridische autoriteit hadden. Maar in de jaren 1840 vonden de Britten dit ouderwets en ze veranderden de administratie. Ze annexeerden de ene prinselijke staat na de andere. Ook besloot de regering belasting direct van de boeren te innen, zonder tussenkomst van inheemse edelen. Hiermee werden zowel de boeren als de inheemse aristocratie geraakt.
Wat de Britten nog wilde annexeren was het koninkrijk van Awadh in Noord-India. Ze hadden al grote controle in het gebied middels een verdrag, dat ze in 1856 schonden door troepen naar de regio te sturen. Met grote tegenzin tekende de koning van Awadh het verdrag tot overgave. Een jaar later sloeg de vlam in de pan, met de Opstand van 1857. In het Britse leger, waarin veel hindoes en moslims dienden, was een nieuw geweer geïntroduceerd. Om het geweer te laden, moesten de soldaten een patroon openbijten, en het gerucht verspreidde zich dat hierin koeien- en varkensvet was gebruikt. De hindoes en moslims waren woedend en een opstand verspreidde zich onder de Indiase soldaten, die de Britse soldaten gemakkelijk in aantal overtroffen. Snel breidde de opstand zich uit onder boeren, ambachtslieden, dagloners en religieuze leiders. Van Delhi verspreidde de rebellie naar andere delen van India. Leiders kwamen zowel uit de aristocratie als uit de onderklassen.
De opstand was echter beperkt in territoriale en ideologische zin. De oproer was vooral lokaal in schaal en visie. De boeren waren niet uit op veranderingen op grotere schaal dan hun eigen dorp. Ook wilden de militanten de traditionele kastenhiërarchie onderuithalen. De Britten reageerden op de oproer door gewelddadige onderdrukking. In juli 1858 was de opstand verslagen. De compagnie werd ontmanteld en de regering van India werd nu direct geregeld door de Engelse kroon. De Britten gingen hierna door met waar ze al voor de opstand mee waren begonnen: het transformeren van India in een moderne koloniale staat en economie.
Conclusie
Conventionele historische werken willen de alternatieve visies op het kapitalisme, kolonialisme en de vorming van natiestaten nog weleens negeren of ze falen om de ontwikkelingen als geheel te zien. De acties van opstandelingen waren geen uitzonderingen. Profeten en rebellenleiders waren meestal wel vooral lokaal gericht, en ze hadden vaak heel verschillende doelen. Wat de verschillende bewegingen wel gemeen hadden was het feit dat ze draaiden om de gewone mensen.
De vorming van naties en rijken
In de tweede helft van de negentiende eeuw verspreidde het idee van de natiestaat zich over de hele wereld. De achttiende-eeuwse oorlogen hadden de Europeanen heel bewust gemaakt van de culturele grenzen binnen hun continent. Verlichte denkers benadrukten het belang van naties als groepen mensen met een gedeeld verleden, cultuur en leefgebied. Voor veel mensen was het vanzelfsprekend dat, met de val van vele absolutistische vorsten, de staat nu geregeerd zou worden door de natie zelf.
Nationalisme
Naties kwamen meestal niet op vanuit het verlangen van mensen voor vrijheid en samenzijn, maar waren het de regerende elites die naties maakten door verschillende groepen in een gebied een “nationale” taal, nationale markten, een centrale administratie en een gezamenlijke wetten te laten accepteren. Om de regionale identiteiten te overkomen werd het publieke onderwijs in de nationale taal verbreed en werd dienstplicht ingevoerd.
De negentiende-eeuwse natiestaten waren echter niet allemaal hetzelfde. Sommige bestonden al jaren, andere waren helemaal nieuw. In de Balkan waren de natiestaten vooral een uitvinding van lokale elites. Op veel plekken waren de natiestaten het idee van intellectuelen die wilden breken met de bestaande rijken.
Imperialisme
Op veel plekken ging de vorming van de natiestaat hand in hand met de aanwinst van nieuwe gebieden, oftewel imperialisme. Aan het eind van de negentiende eeuw was het verkrijgen van nieuwe territoria zo belangrijk geworden dat de staten zich verdrongen om mensen over de hele wereld te koloniseren.
De transportkosten werden minder, waardoor arbeiders hun thuislanden konden verladen op zoek naar betere mogelijkheden. Tegelijkertijd werd Amerikaans kapitaal geïnvesteerd buiten de Verenigde Staten en met Brits geld werden spoorlijnen in India aangelegd. De grote rijken faciliteerden deze uitwisseling van arbeid, kapitaal, goederen en informatie. Gekleurde onderdanen hadden echter niet dezelfde rechten als witte burgers.
Amerika
Rond 1850 wilden de heersers in Noord- en Zuid-Amerika zowel wijdverspreide loyaliteit voor hun politieke instituties kweken alsook hun gebieden uitbreiden. Hiervoor moest de regering verfijnd worden met nationale wetten en rechtbanken, een nationale munt en nationale politieke partijen. Daarbij moesten ook de achterlanden bezet worden, die voorheen toebehoorden aan de inheemse volkeren. Die achterlanden werden geen kolonies, maar als provincies onderdeel van de natie.
De Verenigde Staten
De Verenigde Staten kon een natiestaat opbouwen die zich uitstrekte over een groot deel van Noord-Amerika door middel van militaire kracht, goede diplomatie en een grote bevolking. Maar na de onafhankelijkheid waren de Noord-Amerikaanse staten verre van een eenheid, en die eenheid werd verder bedreigd door een oorlog tussen de noordelijke en zuidelijke staten. Met het Manifest Destiny, dat verklaarde dat het Gods wil was dat de VS zich verspreidde over Noord-Amerika, verplaatsten de Amerikanen hun grens naar het westen. Na de Mexicaans-Amerikaanse oorlog (1846-1848) verkreeg de VS onder andere Californië, waar goud gevonden werd, met de beroemde goudkoorts tot gevolg.
De vraag was echter of de zuidelijke staten de slavernij zouden moeten verbieden of niet. Met de verkiezing van Abraham Lincoln tot president in 1860, die fel tegen slavenarbeid was, liep het conflict uit tot een bloederige Burgeroorlog tussen Noord en Zuid (1861-1865). Het zou uiteindelijk leiden tot de afschaffing van de slavernij in de VS. De bevrijde slaven zouden opgenomen worden als burgers in de VS. In de decennia na de burgeroorlog zorgde onder andere de Ku Klux Klan ervoor dat de zwarte bevolking niet mocht stemmen. Een ander gevolg van de burgeroorlog was dat de VS zich meer als één natie begon te gedragen. Bovendien beleefde de industriële productie na de oorlog een grote stijging.
De Amerikanen boekten zo’n grote industriële winst dat ze samen met Groot-Brittannië en Duitsland dé economische reuzen van dat moment waren. In deze periode ontstond de limited-liability joint-stock company. In die bedrijven werd kapitaal gehaal van aandeelhouders en ze werden geleid door betaalde managers. Door de gemechaniseerde productie produceerden boerenbedrijven en fabrieken meer dan de Amerikanen nodig hadden of konden aanschaffen. Door deze overproductie kwam de Amerikaanse economie in een depressie in de jaren 1890.
Ondertussen bleven de Amerikanen naar het westen verhuizen, waardoor nog meer oorlogen met de indianen volgden. Die eindigden met de opening van Oklahoma, een reservaat voor indianen.
Canada
Ook Canada bouwde een nieuwe natie op, met economische successen en expansie. De onafhankelijkheid van Canada van Groot-Brittannië verliep echter vredig, want van 1830 tot 1860 kreeg de kolonie steeds meer autonomie. Dit werd wel bemoeilijkt door de aanwezigheid van een grote Franse minderheid, die zich niet thuis voelden in de Canadese nationale gemeenschap. Ook de Engelsen waren niet enthousiast over het creëren van een onafhankelijk natie, omdat ze bang waren dat Canada bij de VS getrokken zou worden. In 1867 werd Canada uiteindelijk onafhankelijk, maar de Engelse bevolking bleef wel loyaal aan de Britse kroon.
Omdat er geen culturele en taalkundige eenheid bestond, gebruikten de Canadezen gebiedsuitbreiding als middel om een geïntegreerde staat op te bouwen. Om te voorkomen dat de westelijke gebieden door de VS geclaimd zouden worden, verhuisden Canadese en buitenlandse boeren met enige tegenzin naar het westen. De Canadese staat kreeg ook te maken met conflicten met de indianen. Om bloedvergieten te voorkomen, werden overeenkomsten getekend waarmee een strikte scheiding tussen indianen en nieuwkomers werd beloofd. Geweld werd toch niet helemaal voorkomen, omdat geen van beide kanten zich altijd aan de verdragen hield. De staat wilde de indianen namelijk opnemen in de samenleving als boeren.
Latijns-Amerika
In Latijns-Amerika zorgde expansie er niet altijd voor dat de natie uitgebreid kon worden. De landen werden getroffen door burgeroorlogen. De rijkste gebieden gingen niet naar kleine boeren, zoals in Canada en de VS, maar naar grootgrondbezitters die produceerden voor de export. Hierdoor werd de macht gemonopoliseerd door een kleine elite.
Opstanden onder boeren en indianen een grote zorg voor de nieuwe Latijns-Amerikaanse republieken. Daarom ontwikkelden de elites regeringen die privébezit en investeringen beschermden, maar die de politieke rechten van de armen beperkten. De elites dachten dat ze sterke naties konden ontwikkelen door grote groepen mensen elke macht te ontzien.
In Brazilië werd politieke onrust voorkomen door de plantagehouders veel macht te gunnen. Bovendien werd de slavenhandel wel afgeschaft in 1830, maar werden illegale slavenaanvoer voor twee decennia nog toegestaan. Het plantagesysteem werd aangetast doordat de prijzen voor slaven sterk omhoog gingen. Hierop vluchtten de slaven massaal weg op zoek naar een eigen stuk land. De elites hadden twee strategieën om meer arbeiders te creëren: sommige voormalige slaven werden behouden als dagloners en nieuwe (seizoens)arbeiders werden uit Japan, Spanje, Italië en Portugal aangetrokken. Het stemrecht was in Brazilië beperkt tot een kleine groep manne.
Ook Brazilië breidde haar territorium uit met nieuwe provincies. Het tropische regenwoud in het Amazonegebied werd de belangrijkste leverancier van rubber in de wereld. De bomen raakten al snel uitgeput en bovendien was het erg kostbaar om het rubber uit de onbegaanbare regenwouden te halen.
Europa
Wat is de natie?
Voor lange tijd bestond de natie alleen uit koningen, geestelijken, edelen en misschien rijke handelaren en rechters.. Pas in de late achttiende eeuw ontstond het echte Europese nationalisme pas. Intellectuelen legden de ideologische basis voor de natie. De natie zou bestaan uit iedereen die ervoor werkte om het te verrijken. De uitbreiding van de geletterdheid en de periodieke pers maakte het mogelijk dat veel meer mensen boeken en kranten in hun eigen taal konden lezen. Tegelijkertijd bracht de industriële economie mensen meer met elkaar in contact en wilden handelaren wetten, munten en meeteenheden standaardiseren. De ontwikkeling van de infrastructuur bracht mensen ook dichter bij elkaar.
Voor sommige mensen was de natie een verzameling van mensen met dezelfde taal, voor anderen de mensen die onder een bepaalde vorst leefden, en voor weer anderen was de religie de maatstaf. De revoluties van 1848 in heel Europa wilden dat “het volk” macht zou krijgen. Deze rebellen stonden vaak ook achter de ontwikkeling van natiestaten. Dit werd bemoeilijkt doordat er veel multi-etnische rijken in Europa bestonden en omdat men het niet eens kon worden over wie “het volk” was. Monarchen maakten gebruik van deze chaos om hun regimes weer te herstellen.
De eenwording van Italië en Duitsland
Deze problemen kwamen naar voren in de eenwording van respectievelijk Italië en Duitsland. Duitssprekende mensen waren verspreid over heel Centraal- en Oost-Europa. De Italianen hadden voor eeuwen gescheiden in stadsstaten en kleine koninkrijken geleefd. Liberale nationalisten vonden dat een gedeelde taal en literatuur echter alle verschillen te boven ging. Uiteindelijk zouden twee conservatieve leiders, Bismarck en Cavour, de nationalistische retoriek mengen met slimme diplomatie om de gebieden te verenigen. De noordelijke Duitse staten werden met oorlog verenigd en de eenwording van de Italiaanse staten was te danken aan kleine conflicten.
Deze “verenigde” staten verwierpen democratie. In Italië werd een constitutionele monarchie ingesteld, terwijl het nieuwe Duitse rijk geleid werd door een combinatie van aristocraten en bureaucraten onder een monarch. De nieuwe staten waren niet intern samenhangend. In Italië had men gehoopt dat de eenwording ervoor zou zorgen dat de zuidelijk staten zich net zo gingen ontwikkelen als de geïndustrialiseerde en welvarende noordelijke staten, maar dat gebeurde niet. In Duitsland bestonden veel minderheden en over hun rechten werd druk gediscussieerd.
Oostenrijk-Hongarije
Bismarcks eenwordingsoorlogen gingen ten koste van de macht van de Habsburgers in Centraal-Europa. In reactie op het verlies van het Oostenrijkse leger tegen de Duitsers in 1866 dwongen Hongaarse edelen de verzwakte Habsburgers om hen meer autonomie te geven. Met het Compromis van 1867 werd Oostenrijk-Hongarije gecreëerd, twee landen onder één monarch. Maar nu wilden de Tsjechische, Poolse en Slavische minderheden ook meer rechten. In de jaren 1880 verhuisden veel verarmde Oost-Europese joden en Slaven van het platteland naar de steden. Dit bevorderde antisemitische en racistische sentimenten.
Frankrijk en Groot-Brittannië
Hoewel Groot-Brittannië en Frankrijk al verenigd waren als natiestaten, kampten de landen nog wel met grote problemen. Met de Frans-Duitse oorlog in 1870-1871 werd niet alleen Duitsland verenigd, maar ook Frankrijk ernstig verzwakt. In Parijs vestigden woedende socialisten voor korte tijd een communistische bewind, die met veel geweld door de regering werd neergeslagen. Napoleon III’s regime werd vervangen door een “Derde Republiek”, met conservatieve leiders. Wat volgde was een scherp conflict tussen de klassen om de vorm die de republiek zou moeten aannemen, alsook de opkomst van anti-Duits nationalisme.
Groot-Brittannië bevatte Engeland, Wales, Schotland en Ierland, met inwoners met zeer verschillende achtergronden en omstandigheden. In de negentiende eeuw worstelden de Britse leiders vooral met onrust in de lagere klassen en Iers nationalisme. De regering installeerde een algemeen mannenkiesrecht en vrije handel en vooruitgang werden bevorderd. Arbeiders en werkgevers werden steeds meer gebonden aan de natie door de lange regeerperiode van koningin Victoria, de Engelse voorspoed, overzeese veroveringen en wereldmacht. In 1836 werden Ierse katholieken gelijk aan protestanten voor de wet, maar de economische en politieke omstandigheden van de twee gemeenschappen bleven ongelijk. Bovendien bleef het Iers nationalisme groeien.
Ontwikkelingen in wetenschap, industrie en technologie
Nieuwe technologieën, materialen en zakelijke praktijken
In de negentiende-eeuwse economische ontwikkeling waren nieuwe materialen en technologieën doorslaggevend. Staal werd essentieel voor verschillende industrieën. Daarnaast waren er innovaties op het gebied van chemicaliën, olie, medicijnen en vervoersmiddelen. De ontwikkeling van nieuwe energiebronnen zoals elektriciteit, maakte dat fabrieken konden worden gebouwd in gebieden met veel arbeiders. Ook gingen de productiekosten omlaag. De doorbraak van de tweede industriële revolutie kwam met nieuwe zakenpraktijken, vooral op het gebied van massaproductie en enorme firma’s. Grote banken investeerden in nieuwe bedrijven.
De wereldeconomie
De industriële veranderingen zorgden voor een concentratie van de macht in de Noord-Atlantische samenlevingen en voor een versterking van hun macht op het economische wereldtoneel. Europa en de VS vergrootten de export van hun eigen producten maar zorgden er ook voor dat ze de controle kregen over de import van tropische producten.
Omdat de meer geïntegreerde wereldeconomie werknemers nodig had, begonnen arbeiders massaal te verhuizen. Nieuwe technologieën in de oorlogsvoering, transport en communicatie maakten de integratie van de wereldeconomie gemakkelijker en versterkten de Europese dominantie.
De reizen van Britse wetenschappers veranderden het concept dat mensen hadden van de natuur. Charles Darwin ontwikkelde zijn ideeën over evolutie en natuurlijke selectie in zijn boek Origin of Species (1859). Dit zorgde voor een debat tussen wetenschappers, geestelijken en antropologen. Sommige dachten dat het natuurlijk was voor sterke naties om over zwakkere te domineren. Sociaal Darwinisten pasten het idee van natuurlijke selectie toe op menselijke samenlevingen.
Het tijdperk van het imperialisme
In Azië en Afrika was het Europees imperialisme gericht op kolonisatie van grote gebieden. Inwoners van die kolonies hadden niet dezelfde rechten als andere burgers van de grote rijken.
India
In 1858 werd de Oost-Indische Compagnie vervangen door de Engelse kroon als het directe gezag over India. Hierna probeerden de Britten India een meer zekere en productieve kolonie te maken. Deze periode staat bekend als Raj. Ten eerste wilden de Britten de transport- en communicatiesystemen moderniseren om een meer geïntegreerde staat te creëren. Er werden spoorlijnen, telegraaflijnen en dammen aangelegd. India exporteerde veel agrarische producten en ruwe materialen, maar de winst ging naar Groot-Brittannië. Administratieve programma’s maakten India een verenigd gebied met inwoners die zichzelf als Indiërs zagen. Dit was de eerste stap naar een Indiase natie, echter er was geen taalkundige eenheid.
Indonesië
Ook de Nederlanders probeerden hun Indonesische kolonie te moderniseren. Vanaf de jaren 1830 nam de Nederlandse regering de heerschappij over de kolonie over van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Ze wilden een meer gereguleerde economie dan Brits India had. Het beleid om dit te bewerkstelligen had tot gevolg dat er te weinig voedsel was dat beschikbaar was voor de Indonesische bevolking. In Nederland riep men op tot verandering en in de jaren 1860 introduceerde de regering de zogenaamde ethische politiek: het beperkte de uitbuiting door de regering en bevorderde privéondernemingen. Voor de Indonesiërs maakte het weinig verschil en op sommige eilanden kwam het tot opstanden.
Kolonisatie van Afrika
In 1880 waren de enige twee grote Europese kolonies in Afrika Frans Algerije en twee Britse Zuid-Afrikaanse staten (de Kaapkolonie en Natal). Binnen dertig jaar zoude zeven Europese staten bijna heel Afrika opgedeeld hebben in kolonies. Het begon in 1882 toen de Britten Egypte veroverden, wat tot een conflict met de Fransen kwamen omdat die het gebied als hun invloedssfeer beschouwden. Andere Europese landen wilden nu ook een deel van Afrika en tussen 1884 en 1885 kwamen afgevaardigden van Duitsland, Portugal, het Ottomaanse rijk, Spanje, België, Frankrijk, Italië en de VS bij elkaar om de Afrika te verdelen.
Voor Afrika was dit een ramp, omdat het merendeel van de nieuwe grenzen niet overeenkwam met de oudere etnische, taalkundige, culturele en commerciële grenzen op het continent. Er waren verschillende redenen waarom Europeanen een deel van Afrika wilden hebben.
Men hoopte op schatten in de nog niet verkende binnenlanden en daarmee wilde men het eigen fortuin en een reputatie opbouwen. Koning Leopold II van België was niet tevreden met zijn status als monarch van een kleine Europese staat en nam persoonlijk bezit van de Congo.
Andere Europeanen zagen Afrika als een mogelijkheid om zielen te winnen voor het christendom. Missionarissen reisden om die reden mee met de Europese legers.
De Afrikanen zagen de kolonisatie niet zitten en hadden twee opties: óf capituleren en onderhandelen om het verlies van hun autonomie te beperken, óf vechten om hun soevereiniteit te bewaren. De meesten kozen voor de tweede optie. Alleen Menelik II van Ethiopië wist de Europeanen te weerstaan doordat hij Europese wapens in bezit kon krijgen en een goed leger op de been bracht. In andere gevallen waren de Europeanen machtiger door hun wapens en tactieken.
Toen de veroveringen voorbij waren, kwam de macht in handen van militaire avonturiers, ondernemers en kolonisten, die vooral snel rijk wilden worden. De Afrikanen konden hierdoor nauwelijks rondkomen. De Europeanen creëerden bovendien grote goedkope staande legers, die de Afrikanen verder terroriseerden. Dit leidde uiteindelijk tot gewelddadige opstanden en uiteindelijk moesten de Europeanen meer rationele administraties opzetten. Net als in India legden de kolonisten zo de basis voor toekomstige natiestaten. De koloniale systemen hadden allemaal drie dezelfde doelen:
De kolonie moest voor zijn eigen administratie betalen.
Administratoren in de kolonie zelf moesten de vrede bewaren en opstand voorkomen.
De kolonie moest andere Europese groepen aantrekken, zoals missionarissen, kolonisten en handelaren.
Na de uitputting van de export van ivoor en wilde rubber richtten de kolonies zich op de export van andere producten, zoals cacao, koffie, palmolie, thee en katoen. De Afrikanen zelf profiteerden nauwelijks van Afrika’s participatie in de wereldeconomie. Traditionele sociale en economische patronen raakten ontwricht. Afrika leek solide en duurzaam, maar in feite was de Europese koloniale heerschappij fragile.
Amerikaanse kolonies
In de jaren 1890 claimden Amerikanen dat ze nog steeds de goddelijke missie hadden om hun superieure beschaving en christelijke geloof over de aarde te verspreiden. Ook de VS wilde kolonies voor dezelfde redenen als de Europese staten. De kolonies waren niet bedoeld als onderdeel van de Amerikaanse natie, maar hadden als doel ruwe materialen te leveren, havens voor Amerikaanse schepen te verzorgen en producten uit de VS te consumeren.
De VS verklaarde de oorlog aan Spanje en viel de Filipijnen, Puerto Rico en Cuba binnen. De Amerikanen presenteerden zichzelf als bevrijders, maar na het verslaan van Spanje namen ze de gebieden zelf in beslag. Filipijnse rebellen lanceerden een onafhankelijkheidsoorlog, maar konden niet voorkomen dat de Filipijnen een Amerikaanse kolonie werden. In de Cariben en Centraal-Amerika probeerde de VS de regimes afhankelijke vazalstaten te maken.
Imperialisme en cultuur
In de schilderkunst en literatuur kwam een nieuw genre op genaamd Oriëntalisme, dat niet-westerse mensen portretteerde als exotisch, sensueel en economisch achtergesteld. Als sinds de Kruistochten hadden Europeanen over vreemdelingen kunst gemaakt, maar het verschil was nu dat ze onder Europese controle waren. Het beeld van de ander werd bepaald door de ideeën van het sociaal Darwinisme. Vooral in de midden- en bovenklassen werd het imperialisme bejubeld. Met propaganda werd het imperialisme gepromoot.
Japan, Rusland en China
Japan
Vanaf de jaren 1860 probeerden de Japanse heersers hun staat te transformeren naar een moderne natiestaat. Met de komst van de geïndustrialiseerde Europeanen in de Japanse wateren wilden vooral de jongere Japanners niet achterblijven. In 1868 werd het shogunaat van Tokugawa afgezet door een groep hervormers, die beloofden Japan terug te laten keren naar zijn mythische grootheid. Keizer Mutsuhito werd het symbool voor dit nieuwe Japan, zijn heerschappij werd de Meiji Restoratie (1868-1912) genoemd. Met nieuwe scholen, een propagandacampagne en een beter leger bevorderde de regering een politieke gemeenschap met linguïstische en etnische homogeniteit en superioriteit over anderen.
Een van de belangrijkste prestaties van de Meiji-periode was de economische transformatie van Japan. Na 1871 werd het feodale stelsel overboord gegooid en werd het kleine boeren toegestaan eigen land te hebben. Boeren verbeterden hun agrarische technieken waardoor hun levensstandaard omhoog ging. Er kwam één munteenheid, de yen, en er werd een vooruitstrevende overheidsdienst gecreëerd. In 1889 introduceerde de regering een grondwet met een parlement. Er ontwikkelden zich private economische dynastieën, want grote bedrijven werden familieondernemingen.
Japan was aanvankelijk erg succesvol in zijn expansie. In 1879 werd het koninkrijk van de Ryukyus veroverd en in 1876 zetten de Japanners hun zinnen op Korea. In de Chinees-Japanse oorlog van 1894-1895 werden de Chinezen verslagen en was Taiwan van Japan. In 1910 werd Korea veroverd. Ook de Japanners zagen hun koloniale onderdanen als raciaal inferieur.
Rusland
Met groeiende machten ten westen (Europa) en ten oosten (China) besefte Rusland dat het ook zijn gebied moest uitbreiden. Dat deden de Russen dan ook in het zuidwesten richting de Zwarte Zee, naar het zuiden richting de Kaukasus en Turkestan, en naar het oosten richting Manchuria. In 1853 vielen de Russen Moldavië en Walachië binnen en dit leidde tot een strijd met de Ottomanen, Britten en Fransen in de Krimoorlog (1853-1856). Rusland werd verslagen vanwege een gebrek aan moderne bewapening en het ontbreken van spoorlijnen.
In de jaren 1860 lanceerde tsaar Alexander II een reeks “Grote Hervormingen” om Rusland competitiever te maken. In 1861 werd het lijfeigenschap afgeschaft, er werden maatregelen genomen om geletterdheid te bevorderen en de infrastructuur werd verbeterd. De hervormingen versterkten de staat maar verbeterde niet de levens van de gewone Russen. Arbeiders en boeren werden uitgebuit door grootgrondbezitters en fabriekseigenaren. Het probleem was dat de regering wel de samenleving wilden hervormen maar niet de autocratische regering zelf. Hongersnood en chaos zorgden ervoor dat het marxisme erg populair kon worden in Rusland.
Ondertussen streed Rusland met de Ottomanen, Perzen, Britten en Fransen om gebieden aan de zuidelijke grens. Nieuwe provincies als Afghanistan en Perzië hadden multi-etnische, multireligieuze gemeenschappen die maar gedeeltelijk geïntegreerd werden in de Russische staat. De belangrijkste Russische expansie was in Oost-Azië, waar het stroomgebied van de Amur-rivier vruchtbare grond en toegang tot de Stille Oceaan leverde.
De Russische heersers waren maar gedeeltelijk in staat de diverse onderdelen van het enorm uitgestrekte Russische rijk te integreren. Het tellen en categoriseren van de onderdanen vormden een onderdeel van de pogingen van de staat om uit te vinden wie er allemaal in het rijk woonden. De heersers verdeelden het grootste deel van het rijk onder gouverneurs die als lokale autocraten moesten heersen. Het expansionisme maakte het rijk instabiel, maar de grootste bedreiging voor Rusland kwam nog niet van binnenuit, maar van buitenaf.
China
De Qing-heersers waren langzamer in het optreden tegen de bedreigingen uit het westen. Ze waren veel ongeruster over interne opstanden en bedreigingen. Er was echter wel een groeiende groep Chinese overheidsmedewerker die beseften dat de Europeanen en Amerikanen superieure wapens en technologie bezaten. Vanaf de jaren 1860 probeerden ze westerse technologische vaardigheden aan te nemen maar met het doel de Chinese cultuur intact te houden: de Zelfversterkende beweging. Zo werden er arsenalen, scheepswerven, kolenmijnen, stoomschepen en scholen voor vreemde talen en culturen gebouwd. De Chinezen waren sceptisch over het nut van spoorlijnen, maar namen wel andere westerse zaken over, zoals kranten. Het verlies van de Chinees-Japanse oorlog leidde tot de eerste serieuze hervormingen door de Qing, genaamd de Honderd Dagen-hervormingen.
Conclusie
Het idee van “een volk” verenigd door een grondgebied, geschiedenis en cultuur werd steeds populairder in de wereld, maar het was moeilijk te verwerkelijken.
Vooruitgang, verandering en verhuizen
De snelle economische groei zorgde voor uitdagingen voor de gevestigde orde. In Europa en de VS riepen radicalen en hervormers om sociale en politieke verandering, terwijl in de kolonies de boosheid groeide onder de koloniale heersers of de inheemse bevolking. Ook in China was men geïrriteerd door de westerse werelddominantie.
In de late negentiende eeuw zorgden hele nieuwe industrieën voor de economische groei, vooral in de industriële landen en de gebieden die belangrijke ruwe materialen leverden aan Europa en de VS. Het kapitalisme zorgde ook voor ongelijkheid binnen de industriële landen, maar ook tussen de industriële en niet-industriële landen. Het leven en werk van mensen veranderde ook grondig. In Europa en de VS kwam een generatie jonge kunstenaars en wetenschappers, de modernisten, die braken met oude conventies en di de wereld op een nieuwe manier bekeken. In de gekoloniseerde wereld betekende modernisme vaak volledige “verwestering” en daarmee het verlies van de culturele autonomie.
In deze periode kwam ook de massa-emigratie op. Naast het feit dat miljoenen mensen hun thuisland verruilden voor landen over de hele wereld, vond er ook veel migratie plaats binnen landen. In sommige landen betekende dat toenemende urbanisatie, terwijl in andere landen de migratie vooral naar grensgebieden plaatsvond. De zoektocht naar edelmetalen en diamanten maakte dat vooral veel mannen emigreerden. Maar de migranten hadden heel verschillende doelen.
Migranten namen grote risico’s met hun onderneming. Ze moesten hun eigen gemeenschap achterlaten in ruil voor een onzekere toekomst. Tot 1914 hadden de regeringen weinig controle over de immigratie en emigratie. Het leek vooral een positief gegeven te zijn, aangezien grote hoeveelheden arme mensen het land verlieten en de immigranten in hun bestemmingslanden vooral economische groei bevorderden.
Steden werden groter, met positieve en negatieve gevolgen. Er waren huizentekorten, waarmee stadsplanning tot zijn recht kwam. Grote steden bouwden moderne centra om anderen te imponeren en probeerden criminaliteit en ziektes in de buitenwijken te houden. De werkplaatsen bevonden zich verder weg van de huizen en sociale klassen leefden in verschillende wijken. Het was voor vrouwen meer acceptabel om zich in het publieke leven te begeven.
Door de politieke en economische omwentelingen, sociale ontwrichting, massamigratie en modern gedachtegoed, werden de westerse ideeën over raciale verschillen heel belangrijk in de vorming van identiteiten en het rechtvaardigen van ongelijkheden. Men creëerde mythische geschiedenissen van groepen mensen die de basis vormden van de natiestaten. Deze vorming van natiestaten leidde uiteindelijk tot de Eerste Wereldoorlog in 1914.
Ontevredenheid over het imperialisme
In de periode voor de Eerste Wereldoorlog werd de tegenstand tegen de Europese dominantie in Azië en Afrika sterker.
Afrika
In Afrika waren veel antikoloniale opstanden in de eerste decennia onder koloniaal bewind, zowel onder Belgische en Duitse autocratische heerschappij als onder de Britten die de traditionele Afrikaanse heersers op hun plek hadden gehouden.
De meest verwoestende opstand vond plaats in Zuid-Afrika, en het ging om twee witte gemeenschappen die tegen elkaar streden: de Britten tegenover de Afrikaners (afstammelingen van Nederlandse kolonisten). Deze Boerenoorlog (1899-1902) vond echter ook plaats in gebieden met een grote zwarte bevolking. Het conflict begon met de vondst van goud in Transvaal, wat zowel de Afrikaner boeren als de Britten wilden hebben. De Afrikaners begonnen met een guerrillacampagne tegen de Britten, die op hun beurt aanvielen met een groot leger. Om de Afrikaners te stoppen vonden de Britten het concentratiekamp uit waar vooral de vrouwen en kinderen van de Afrikaner boeren in werden gestopt.
In het Duitse Zuidwest-Afrika kwamen de Herero en San in opstand en in het Duitse Oost-Afrika deden de Maji-Maji-rebellen hetzelfde. Tussen 1904 en 1906 escaleerde het gevecht zo dat de Duitsers genocide toepasten op de Herero-bevolking. In de pers werden de inheemse opstandelingen afgeschilderd als barbaars en gestoord. Volgens verdedigers van het Europese optreden in Afrika kwam zeer gewelddadige onderdrukking nauwelijks voor en de verschillende Europese naties beschuldigden elkaar van verschrikkelijk optreden in de kolonies.
China
In 1898 probeerde Qing-keizer de landbouw, industrie, handel, het leger en onderwijs te moderniseren, maar tegenstanders wisten dit te blokkeren. De afbraak van de dynastieke autoriteit kwam aanvankelijk door buitenlandse zaken, zoals het verliezen van de Chinees-Japanse oorlog. Ook Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en Rusland oefenden druk uit op China om meer toegang te krijgen tot de Chinese markt. In reactie hierop ontwikkelden sommige Chinese elites een anti-Europese houding terwijl ze wel de Europese ideeën en technologie wilden gebruiken om China te versterkten.
De meest explosieve reactie was de Boxer-opstand, die begon onder de boeren die geïrriteerd waren door Jezuïeten-missionarissen die het gewone Chinese volk wilden bekeren. De Boxers geloofden in hun opstand dat ze immuun waren voor wapens omdat ze door de goden beschermd werden.
De Boxer-opstand kwam vooral tot bloei in gebieden waar natuurrampen en slechte economische omstandigheden heersten. De Qing zag de opstand enerzijds als bedreiging voor de gevestigde orde, maar gebruikte het anderzijds om buitenlandse binnendringing tegen te houden. In 1900 probeerden Qing-troepen de massa’s tegen te houden, maar dat lukte niet. Later dat jaar verklaarde de Qing-keizerin de oorlog aan de buitenlandse machten.
De Boxers vernielden christelijke symbolen, bouwwerken en westerse technologieën, en vermoorden christenen in Noord-China. In augustus 1900 werden de Boxers verslagen door een buitenlands leger uit Japan, Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk en de VS. De overwinnaars dwongen China om het Boxer Protocol te tekenen, waarmee ze onder andere troepen in Beijing mochten stationeren. De Qing-dynastie werd verder verzwakt.
Onzekerheid in de wereld
De opstanden in China en de kolonies leidde in Europa niet tot een twijfel aan het eigen beleid, maar versterkte het geloof in de inferioriteit van andere culturen. Tegelijkertijd verzwakte onrust in de thuislanden zelf wel het zelfvertrouwen van de Europese staten en de VS.
Instabiliteit in Europa
De opkomst van de Eurocentrische wereld verdiepte de conflicten en instabiliteit binnen Europa. Deze rivaliteit tussen Europese machten had grote gevolgen voor Duitsland en Rusland. De Duits-Franse vijandigheid bleef en de Duits-Russische vriendschap verdween.
Het laissez-faire kapitalisme op kleine schaal van Adam Smith ontwikkelde zich tot een economische orde die gedomineerd werd door grote, zware kapitalistische firma’s. De economische ontwikkeling van het westen werd in de negentiende eeuw getypeerd door grote hoogtes en diepe dalen. Aan het eind van de eeuw ging die ontwikkeling razendsnel.
Dit waren jaren van grote internationale financiële integratie. Meer landen leenden geld en de munteenheden waren allemaal gebaseerd op de waarde van goud. De opkomst van grote banken en enorme industriële corporaties baarden zorgen, omdat dit het einde kon betekenen van de vrije markt en het competitieve kapitalisme. In plaats van terug te keren naar echte vrije markten, wilden vele critici dat hervormingen mensen beschermden tegen economische instabiliteit. De staat moest ingrijpen waar de markt te kort kwam.
Nauwer toezicht vanuit de staat was vooral nodig in de bankensector. Publieke instituties hadden echter nog niet genoeg geld om alle investeringen te beschermen in tijden van economische crisis. De crisis van 1907 die het gevolg was van paniek op Wall Street, werd al snel een internationale crisis doordat andere landen afhankelijk waren van Amerikaanse leningen.
Ook de industrialisatie verbond naties met elkaar. In Rusland werden fabrieken gebouwd met geld van Britse, Belgische en Franse investeerders. In 1914 was de spoorweg en de fabriek hét symbool geworden voor de moderne economie. Voor gewone mensen waren er goede en slechte kanten aan: producten waren goedkoper, maar het werk was veel eentoniger.
Vrouwen
Vrouwelijke activisten eisten in het westen meer rechten als burgers. In de negentiende eeuw vond men dat de vrouw uit de midden- en bovenklasse zich niet in het publieke leven diende te begeven; zij hoorde in huis te zijn. Met meer werk en toegang tot onderwijs konden vrouwen steeds meer betaald werd ondernemen. Hierdoor waren ze economisch en sociaal onafhankelijker. Geboortecijfers en sterftecijfers daalden, en het aantal kinderen dat volwassen werd steeg. Maar de verandering in de status van vrouwen zorgde nog niet voor een electorale hervorming op nationaal niveau. Aan het eind van de negentiende eeuw en begin van de twintigste eeuw mochten vrouwen in sommige landen wel stemmen.
De meeste vrouwen uit de middenklasse waren niet uit op gelijkheid met mannen. Sommige vrouwen verbonden feminisme met socialisme en stelden dat de afschaffing van privébezit alles zou oplossen. Andere vrouwen vreesden dat ze teveel “man” zouden worden. Buiten Europa en de VS werden radicale vrouwen onderdrukt.
In de koloniale wereld werd de status van vrouwen vooral bediscussieerd door mannen. In Afrika, het Midden-Oosten en India trokken de mannen vaak weg op zoek naar goud, en bleven de vrouwen alleen achter terwijl ze voor zichzelf moesten zorgen. De kolonisatie verbeterde ook niet de politieke of culturele omstandigheden van vrouwen. De missionarissen verspreidden het idee dat de plaats van de vrouw thuis was om de kinderen op te voeden.
Klassenstrijd
Het kapitalisme zorgde voor scherpere conflicten tussen de klassen. Hoewel de levensomstandigheden verbeterden, vergrootten de inkomensongelijkheden. Ook het gesloten karakter van de politieke systemen zorgden voor frustratie. In Argentinië kwamen stedelijke arbeiders in opstand binnen bewegingen die bekend staan als syndicalisme, socialisme en anarchisme.
In Amerika en Europa hadden radicalen verschillende tactieken om de belangen van de arbeidersklasse te behartigen. In Europa hoopte de regering dat de arbeiders liever stemrecht kregen dan in revolutie zouden gaan, en dat bleek ook vaak zo te zijn. In veel landen werd het stemrecht toegekend aan een groter deel van de bevolking. In de VS waren er geen radicale groeperingen of succesvolle arbeiderspartijen, maar ook daar organiseerden de arbeiders zich.
Sommige opstanden van arbeiders waren tijdelijk succesvol, zoals een opstand in Rusland in 1905, waarna een representatieve regering werd ingesteld. Uiteindelijk werd de opstand echter onderdrukt door het leger en werd de macht van de tsaar hersteld.
De meest succesvolle revolutie rond de eeuwwisseling was die in Mexico. In 1910 brak die Mexicaanse revolutie uit toen arbeiders en boeren in opstand kwamen tegen het regime van generaal Porfirio Díaz. Het gevecht duurde tien jaar en bijna tien procent van de bevolking kwam om, maar het regime van Díaz viel. Hierna moesten de politieke leiders democratie, soevereiniteit voor boerengemeenschappen en landhervormingen accepteren. Deze hervormingen werden opgenomen in de Grondwet van 1917.
Elders in Latijns-Amerika bleef de gevestigde regering wel aan de macht. In 1897 had het Braziliaanse leger een boerenopstand de kop ingedrukt en in Cuba werden boerenopstanden onderdrukt door eerste het Spaanse en daarna het Amerikaanse leger. In Europa en de VS gebeurde min of meer hetzelfde. Maar ook hier moesten de elites toegeven aan geleidelijke veranderingen. Er werden sociale wetten doorgevoerd die het leven van de arbeiders moesten verbeteren. Deze beschermende wetten reflecteerden een bredere beweging, namelijk een die een efficiëntere samenleving wilde creëren en de ongewilde consequenties van de industrialisatie en urbanisatie wilde tegengaan. Progressieve hervormers wilden de lokale overheden hervormen en eisten dat er harder opgetreden werd tegen gokken, alcoholmisbruik en prostitutie.
Cultureel modernisme
Op vele gebieden kwam het modernisme op, gekenmerkt door een breuk met traditie. Modernistische bewegingen waren nadrukkelijk internationaal, want artiesten en wetenschappers werkten over de landsgrenzen met elkaar samen. De elitecultuur werd echter nog elitairder, terwijl sommige kunst en entertainment exclusief voor “het volk” of de gekoloniseerde volkeren was. Het modernisme verving Verlichtingsideeën van ongebreidelde vooruitgang en zorgde voor een gevoel van onzekerheid over de toekomst.
Populaire cultuur
Door nieuwe stedelijke omstandigheden, technologische innovaties, meer vrije tijd en beter onderwijs waren er meer lezers en museumbezoekers dan ooit en tegelijkertijd werden ook de lage klassen bereikt. Er ontstond een ware populaire cultuur, die betaalbaar en toegankelijk was voor de massa’s. De pers was een belangrijke vorm van populair entertainment en informatie. Nu liet de kunstvorm die je consumeerde zien welke status je had binnen de samenleving en het werd zo onderdeel van je identiteit.
Europa
In Europa vond misschien wel de grootste intellectuele en artistieke bloei plaats sinds de Renaissance. De sociale wetenschappen ontwikkelden zich met sociologen als Emile Durckheim en de sociaal psycholoog Gustave Le Bon. Het werk van artiesten reflecteerden hun twijfels over de moderne wereld. Schilders en schrijvers hadden een minder positief beeld van de toekomst dat hun impressionistische en realistische voorgangers. Primitieve motieven symboliseerden het Europese verlies van onschuld en de irrationele driften van de mens. Europeanen gingen de wereld zien in een fundamenteel andere manier door naar niet-westerse kunst te kijken. In de wetenschap namen mensen als Einstein afstand van het idee dat de mens volledige kennis zou kunnen verkrijgen over de natuur. Nietzsche stelde dat de Waarheid en joods-christelijke moraal niets meer was dan een vernietigende zoektocht naar macht, die maar het beste overboord gegooid kon worden. Freud was van mening dat de mens gedreven werd door onbewuste seksuele driften en trauma’s.
China
Chinese modernisten hadden heel andere antwoorden op de veranderingen in de wereld. Ook hier werden Chinese tradities kritisch bekeken, maar er waren ook ambivalente reacties op de westerse cultuur. In de literatuur verkenden schrijvers onderwerpen zoals technologie, seksualiteit en het individu. Ook in China was het lezerspubliek vergroot en waren er meer geldschieters voor de kunsten. De Shanghai-school was een stroming van schilders die elementen aannamen van zowel inheemse als buitenlandse bronnen voor hun innovaties in de kleur, figuren, ruimte en structuur van hun schilderijen. De fantasy-boeken van Chinese schrijvers leenden elementen van westerse wetenschap en inheems bovennatuurlijk geloof. De integratie van westerse wetenschap in de Chinese cultuur was wel een intellectuele uitdaging, omdat men bang was om Chinese tradities en waarden op te geven.
Rassen en naties
In deze periode raakten individuen en naties ervan overtuigd dat identiteiten onveranderlijk en diep geworteld waren. Fysieke karakteristieken werden de manier waarop in de late negentiende eeuw mensen en hele gemeenschappen werden gerangschikt. Ras bepaalde tot welke natie je behoorde en was een belangrijk onderdeel van je culturele identiteit. Mensen wilden weten wie ze waren in biologische termen. Nationalistische en raciale ideeën verschilden wel in delen van de wereld.
Noord-Amerika en Europa
In de VS keek men met groeiend pessimisme naar de toekomst en organiseerde men allerlei activiteiten om het verleden te herdenken. Theodore Roosevelt werd in 1901 president en vertaalde zorgen over de uitputting van natuurlijke bronnen in beleid met het idee dat de markt de “natuur” niet zou kunnen beschermen en de regering wel. Roosevelt ontwikkelde ook natuurparken en natuurreservaten waarin toekomstige generaties het echte zware leven zouden kunnen meemaken dat de eerste pioniers zouden hebben beleefd. In de VS werd een strikt onderscheid gemaakt tussen zwarte en witte Amerikanen en Chinese arbeiders. Er werden ook wetten ontwikkeld om de immigratie te beperken.
Ook de Europeanen maakten zich zorgen over hun wereldrijken, maar ook over bepaalde trends in hun thuisland. De Darwinistische theorie maakte mensen bang voor erfelijke ziektes, raciale vermenging en het uitsterven van de witte mensen. Homoseksualiteit werd als een ziekte gezien. Men vreesde voor toenemende decadentie en debatteerde of joden wel volledig onderdeel zouden kunnen zijn van de Europese samenleving. Dit leidde tot gewelddadige pogroms tegen grote joodse samenlevingen in Rusland, met massale emigratie van joden naar het westen tot gevolg.
Latijns-Amerika
Hoe witter je was in Latijns-Amerika, hoe waarschijnlijker het was dat je je dichter bij de top van de sociale ladder bevond. De traditionele etnische vermenging leidde niet tot een gedeeld erfgoed of homogeniteit. Met de komst van grote hoeveelheden arme Europese immigranten werd de sociale hiërarchie aangetast. In een tijdperk van nationalisme leidde de gemengde raciale opbouw van Latijns-Amerika tot bijzondere angsten. Sommige bevolkingsgroepen werden gezien als beperkingen van de vooruitgang. De Latijns-Amerikaanse leiders gebruikten succesvolle mythen om hun gezag te legitimeren. Sommige denkers begonnen de oude geschiedenissen te vieren als een basis voor moderne nationale identiteiten.
China
Ook Chinese schrijvers vierden de macht en diepte van de Chinese cultuur, door de raciale superioriteit van de Han-Chinezen te onderstrepen. Tradities werden opnieuw ontwikkeld om de Chinese ziel te redden van de dreiging van de moderne wereld. Moderne Chinese intellectuelen en nationalisten vermengden zowel Chinese tradities en waarden als die uit het buitenland.
Sun Yatsen was zo’n Han-nationalist. Hij stelde dat geen enkele heersers zijn gezag kon legitimeren zonder de steun van de natie. Hij wilde een China dat vrij was van Manchu-heerschappij, met een democratische regering en gelijke landrechten. Zijn ideeën waren vooral populair onder geëmigreerde Chinezen.
Suns nationalisme en republikeinse ideeën werden krachtiger toen de Qing-dynastie zwakker en zwakker werd. Een nieuwe klasse stedelijke handelaren, ondernemers en professionals vonden de regering ouderwets. Een opstand brak uit in Wuchang in 1911 en verspreidde zich over het hele land. De Qing-dynastie viel en Suns ideeën speelden een grote rol in de wederopbouw van het land.
India
De koloniale staat India was verenigd door vier elementen:
De koloniale administratie.
De spoorlijnen en telegraaflijnen.
De groei van westerse ideeën en educatie.
De ontwikkeling van koloniaal kapitalisme.
Het was nu ook mogelijk voor antikoloniale denkers om zich een onafhankelijk India voor te stellen. Indiase mensen begonnen zich te zien als onderdeel van een Indiase natie. De leiders van de nationalistische beweging waren Indiase intellectuelen die in het westen opgeleid waren en die hun kennis gebruikten om moderne culturele vormen te ontwikkelen. Zo ontwikkelden ze gestandaardiseerde schriften, waardoor meer gedrukte teksten zich konden verspreiden. Er ontstond een publieke sfeer waarin intellectuelen konden discussiëren. In 1885 werd de politieke partij de Indian National Congress opgericht, die betere politieke representatie van de Indiase bevolking eiste en de regering bekritiseerde. Cultureel nationalisme lag aan de basis van deze partij.
Indiase intellectuelen ontwikkelden een moderne Indiase identiteit en natie. Ze veranderden het hindoeïsme zo dat het gelijk was aan een westerse religie. Ze vonden dat de hindoeïstische en de pre-islamitische tradities de enige bronnen waren van de Indiase cultuur. De wederopleving van het hindoeïsme werd een belangrijke politieke kracht in de periode dat het nationalisme een militante vorm aan begon te nemen. Britse goederen werden in bepaalde gebieden geboycot. De Swadeshi-beweging vormde een meer radicale stroming binnen het nationalisme. Toen de beweging overging tot terrorisme in 1908 reageerden de Britten door de militante leiders gevangen te nemen.
Pan-bewegingen
In de hele wereld begonnen groepen te dromen van nieuwe gemeenschappen gebaseerd op religie of etniciteit. Pan-bewegingen probeerden mensen te verbinden over landsgrenzen heen. Het pan-islamisme werd geleid door Jamal al-Din al-Afghani, die de moslims opriep de verschillen tussen soennieten en sjiieten te overkomen in een strijd tegen het westen. Het pan-Germanisme en pan-Slavisme probeerden respectievelijk de Duits-sprekende mensen en de Slavische mensen te verenigen in Centraal- en Oost-Europa. Het pan-Germanisme bevorderde dat Centraal-Europeanen over zichzelf gingen denken in termen van hun Duitse ras. Hun identiteit werd bepaald door hun bloed en niet door de landsgrenzen.
Conclusie
Aan het eind van de negentiende eeuw zijn Europeanen niet meer zo zeker van hun vooruitgangsgeloof. De regerende elites en “het volk” botsten steeds vaker met elkaar. De vele angsten stimuleerden wel de creativiteit en kunstenaars in de hele wereld toonden hun ideeën over de toekomst en de wereld om hen heen.
Politiek modernisme
Men was het niet eens over de betekenis van modernisme, maar het bevatte in ieder geval massaproductie en –consumptie. In politieke termen betekende het zijn van modern dat de massa’s betrokken waren bij de politiek. De eerste politieke visie van het modernisme, de liberaal democratische visie, wilde een grotere participatie in de regering maar ook grotere macht voor de staat. Met de komst van de Grote Depressie leek dit model niet meer te voldoen. De tweede modernistische politieke visie was het autoritarianisme. Autoritaire regimes verwierpen het parlement, hadden volledige controle over het productieproces, wilden een volledige onderwerping van het individu aan de staat en gebruikten censuur en terreur om loyaliteit te verkrijgen, met aan het hoofd een sterke leider. De derde visie was de antikoloniale visie, die de liberale democratie bekritiseerde om haar connectie met het kolonialisme.
De Eerste Wereldoorlog
Bij de Eerste Wereldoorlog waren miljoenen soldaten uit Europa en haar kolonies betrokken. De oorlog maakte duidelijk hoeveel de staat in haar macht afhankelijk was van het volk. Voor de oorlog probeerden Groot-Brittannië en Duitsland elkaar industrieel en in militaire kracht te overtreffen. Dit antagonisme dreef andere machten in verbonden. Duitsland en Oostenrijk-Hongarije vormden de Centrale Machten en Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland de Triple Entente (later de Gealieerde Machten met Italië erbij). In 1914 kwamen de vijandelijkheden tot een hoogtepunt toen de Habsburgse troonopvolger werd vermoord door een Servische nationalist. Rusland steunde Servië tegen Oostenrijk-Hongarije, en de rest van de Europese landen werden betrokken bij de oorlog door hun bondgenootschappen.
Het gevecht
Men hoopte dat de strijd snel voorbij zou zijn, maar dat bleek niet zo te zijn. Het eerste Duitse offensief strandde bij de Marne in Frankrijk in september 1914. De twee kampen groeven lange loopgraven door België tot aan de Franse Alpen. Aan de andere kant van Europa trokken de Russische troepen tot in Oost-Pruisen en Oostenrijk-Hongarije, maar leden grote verliezen toen de Duitsers hun goed uitgeruste reservetroepen inzetten. In 1915 stond de oorlog stil. In 1915 probeerde Duitsland haar vijand te breken door bij Ypres gifgas te gebruiken, maar de vijand had gasmaskers. In juli 1916 ondernamen de Britten een offensief langs de Somme, maar ondanks de vele doden schoot de oorlog niets op.
Om de grote dodentallen te compenseren werden meer mensen opgeroepen om in dienst te gaan dan ooit. Massamobilisatie ondermijnde de traditionele gendergrenzen. Ook vrouwen dienden aan het front als dokters, technici en verpleegsters. Aan het thuisfront werd de hele bevolking ingezet voor de oorlog. In Centraal-Europa en Rusland kwamen vrouwen in opstand tegen de staat omdat ze te weinig voedsel hadden en zoveel hadden verloren. In vier jaar oorlog waren tientallen miljoenen soldaten gesneuveld en grote hoeveelheden overlevenden waren voor het leven gehandicapt of getraumatiseerd.
Het Ottomaanse rijk had de kant van de Centrale Machten gekozen en zo verplaatste het gevecht zich ook naar Egypte, Irak, Anatolië en de Kaukasus. In 1915-1916 werden ongeveer een miljoen Armeniërs vermoord of gedeporteerd, omdat de Ottomanen dachten dat ze met Rusland hadden samengewerkt. Om hun legers te vergroten gebruikten de Britten en Fransen ook miljoenen soldaten uit hun kolonies. De wanhoop en ontgoocheling om de lange, bloedige oorlog leidden tot opstanden en revoluties. In 1916 braken in Europa stakingen uit.
De oorlog vernietigde hele rijken, zoals het Rusland van de Romanov-dynastie. In februari 1917 trad tsaar Nicolaas II af onder druk van zijn generaals, vanwege de massaonrust in de hoofdstad. Er werd een provisionele regering gevormd en tegelijkertijd vormden overal sovjets (raden). In oktober grepen de Bolsjewieken de macht, geleid door Vladimir Lenin en Leon Trotsky. Ze claimden dat er een socialistische revolutie plaats zou vinden. Enkele maanden later tekende Rusland het Verdrag van Brest-Litovsk, waarmee het land de Duitse overwinning aan het oostfront erkende en zich terugtrok uit de oorlog. In Rusland werd een dictatuur van het proletariaat opgericht.
Op 2 april 1917 verklaarde de VS Duitsland de oorlog na diens duikbotenoffensief. Met deze extra troepen aan geallieerde zijde werd het tij gekeerd. Met de Tweede Slag bij de Marne in juli 1918 werden de Duitsers teruggedreven naar België en ze begonnen zich massaal over te geven. In november 1918 werd een wapenstilstand verklaard.
Vrede en de impact van de oorlog
In Versailles in januari 1919 werden de vredesonderhandelingen gestart. De Amerikaanse president Wilson had een document met “Veertien Punten” opgesteld; zijn ideeën over een naoorlogs Europa. Hij wilde zelfbepaling door de naties en de oprichting van een internationale Verenigde Naties. De praktijk bleek ingewikkelder. In Centraal- en Oost-Europa claimden verschillende bevolkingsgroepen hun eigen natiestaten. De Duitse kolonies en bepaalde Ottomaanse provincies werden niet onafhankelijk verklaard maar verdeeld onder de geallieerde machten. Bovendien wilde de senaat van de VS niet toetreden tot de Verenigde Naties. Hetzelfde gold voor Rusland. Voor de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk en Japan werd het van belang om het communistische Rusland te isoleren. De demobilisatie raakte de samenlevingen hard. De vrouwen moesten hun tijdelijke banen en status weer opgeven met de terugkomst van hun mannen. Toch wisten ze binnen enkele jaren in de meeste westerse landen stemrecht te vergaren.
De massa
Massacultuur
Kenmerkend voor de moderne wereld waren nieuwe vormen van massacommunicatie en massaentertainment, die deels producten van de oorlog waren. Voor de totale oorlogen waren grote propagandaprogramma’s ontwikkeld die de publieke opinie probeerden te sturen. De naoorlogse massacultuur onderscheidde zich van de elitecultuur omdat het de smaak van de arbeiders- en middenklasse reflecteerde. Daarnaast was de massacultuur afhankelijk van nieuwe technologieën, zoals film en radio, die de hele bevolking konden bereiken.
De radio kwam tot zijn hoogtepunt in de jaren twintig. Radio luisteren werd iets voor de hele familie en zelfs ongeletterden konden massaal bereikt worden. Radio was een manier om de massa’s te mobiliseren, vooral in autoritaire regimes. Ook de film had grote invloed vanaf de jaren twintig. Net als de radio kon de film politieke doelen dienen. In markteconomieën werden radio en film belangrijke sectoren.
Massaproductie en –consumptie
De oorlog droeg ook bij aan de ontwikkeling van de massaproductie en massaconsumptie. Nog nooit moest er zoveel munitie geproduceerd worden in zo’n korte tijd. De oorlog maakte de VS tot een economische grootmacht. De auto is een goed voorbeeld van deze massaproductie en –consumptie. Voor de oorlog was het voertuig een speelgoed voor de rijken, maar met massaproductie konden de kosten zo gedrukt worden dat ook minder rijke mensen in de jaren twintig een auto konden aanschaffen. Henry Ford begreep als geen ander dat zonder massaconsumptie er ook geen massaproductie kon zijn.
Door overproductie in de jaren twintig zakten de prijzen van voedsel, kool en andere belangrijke producten. In 1929 zakte de financiële markt in elkaar, met als gevolg de Grote Depressie. De Europese staten hadden voor hun wederopbouw namelijk grote hoeveelheden geld geleend van de VS, maar die verhoogde de rente. In heel Europa vielen banken en de Amerikaanse schuldeisers wilden hun geld terug. Om hun eigen markt te beschermen ontwikkelden de regeringen hoge invoertarieven. De combinatie van krimpende markten en grote krediettekorten maakten boerenbedrijven en fabrieken wereldwijd failliet. Het idee ontwikkelde zich dat de staat soms zou moeten ingrijpen in de markt om economische crises te voorkomen.
Massapolitiek
Liberale democratie onder druk
In de jaren twintig vergrootte de angst voor verdere modernisering en keek men naar tradities die nog niet vernietigd waren door het modernisme. Het vechten van een totale oorlog had Europese staten de mogelijkheid gegeven om te experimenteren met niet-liberale politiek. Aan het eind van de oorlog wilden de liberaal-democratische elites terugkeren naar hun vrije-marktpolitiek, maar vrouwen, veteranen en arbeiders wilden dat de staten ook naar hun behoeften keken. In Groot-Brittannië en Frankrijk bleef het parlementaire systeem bestaan, maar toch was er veel veranderd. In 1922 werd Ierland onafhankelijk en de Britse arbeiderspartij was sterk gegroeid. In Frankrijk bleven verschillende coalities maar zeer kort aan de macht en groeide de Franse Communistische Partij. In de VS groeide het conservatisme en de republikeinen bleven een tijd lang overwinningen behalen. De scheiding tussen de zwarte en witte bevolking verscherpte. Met de Grote Depressie kwam grote werkeloosheid. In 1932 werd democraat Franklin D. Roosevelt president en hij lanceerde het beleid van de New Deal, een reeks reguleringsprogramma’s die de rol Amerikaanse overheid in de economie uitbreidden. Nog nooit was er in de VS zoveel geïnvesteerd in sociaal-welzijnsbeleid. Omdat de economie nog niet verbeterde, kwam ook de New Deal onder kritiek te staan, maar Roosevelt ging door met zijn beleid.
Mobilisatie van de massa’s in autoritaire regimes
Op sommige plaatsen werd de liberale democratie vervangen door autoritarianisme. Deze regimes dankten hun succes aan de massamobilisatie om dynamische, maar ordelijke samenlevingen op te bouwen. Ze waren ook afhankelijk van charismatische leiders die als dictators de eenheid bewaakten.
In Rusland ontstond na de coup van de bolsjewieken een burgeroorlog (1918-1921). De bolsjewieken gebruikten massamobilisatie in hun strijd tegen sociaaldemocraten, supporters van de tsaar en onafhankelijke boerenlegers. Om de economie weer op te bouwen werd oogluikend privéhandel en –bezit toegelaten. In 1924 stierf Lenin en na een korte strijd kwam Joseph Stalin aan de macht. Zijn socialisme zou het kapitalisme uitbannen en socialistische vormen van huisvesting, cultuur, waarden, mode en redenering ontwikkelen. Stalin wilde collectieve boerderijen op het platteland creëren en om dit te bereiken zette hij de boeren aan tot het vernietigen van hun opbrengst en veestapel. In de late jaren twintig begon Stalin met zijn Vijfjarenplan om de socialistische zaak in kapitalistische landen te bevorderen. Ook bouwden de Sovjets het socialisme op in de grenslanden. Het politieke systeem van Stalin werd meer despotischer naarmate de staat zich uitbreidde. Van 1936 tot 1938 werden driekwart miljoen mensen geëxecuteerd en nog meer mensen gedeporteerd omdat ze van verraad verdacht werden. Deze massaterreur was gebaseerd op angst voor samenzweringen tegen Stalin.
Ook in andere landen ontwikkelden zich politieke modellen die zich tegen het kapitalisme keerden, als gevolg van ontgoocheling door de hoge oorlogskosten en door de bolsjewiekse overname van Rusland. In Italië kwamen de boeren in opstand en konden fascisten de macht grijpen onder leiding van Benito Mussolini. Het fascisme had een populistisch programma dat elementen van nationalisme en sociaal radicalisme vermengde. Het fascisme trok grote groepen volgers aan. In 1922 kondigde Mussolini een mars aan naar Rome, en uit angst voor opstanden stelde de koning hem aan als eerste minister. Door het zaaien van angst en door fraude konden de fascisten vervolgens in 1924 de verkiezingen overtuigend winnen. Al snel werd Italië omgevormd naar een dictatuur.
In Duitsland domineerde Adolf Hitler de Nationaalsocialistische Arbeiderspartij, een partij die nationalisme combineerde met antikapitalisme en antisemitisme. In de Grote Depressie was er veel onvrede over de bestaande Weimarrepubliek en wist de Nazipartij in 1933 de verkiezingen te winnen. Hitlers eerste stappen als kanselier was om zijn macht te vergroten door de angst voor een communistische samenzwering te verhogen. Binnen een maand had hij volledige controle over het parlement en begon zijn regering banken, kranten en vakbonden in bezit te nemen. In juli 1933 was de NSDAP de enige wettige politieke partij in Duitsland. Ook werd een campagne gestart tegen de joodse bevolking. Hitler vond grote steun onder de bevolking. Duitsland werd weer een grootmacht en onder de naam het Derde Rijk verklaarde Hitler dat hij aspiraties had om raciale puurheid en de Duitse macht in heel Europa en verder te verspreiden.
Ook in Spanje en Portugal ontstonden dictaturen. De Spaanse burgeroorlog (1936-1939) was vanaf het begin een internationale oorlog omdat alle Europese grootmachten erbij betrokken raakten. Met de hulp van Duitse en Italiaanse wapens wist generaal Francisco Franco de macht te krijgen.
Japan onderging weinig schade van de Eerste Wereldoorlog, maar met het verminderen van de macht van Europa vonden Japanse producten nieuwe markten in Azië. Tijdens de oorlog groeide de Japanse economie en krijgsmacht. Aanvankelijk leek Japan zich na de oorlog tot een liberale democratie te ontwikkelen, maar met de komst van keizer Hirohito in 1926 werd Japan een militaristische staat met een dictator. In 1932 werd Manchuria een Japanse kolonie en Manchukuo een vazalstaat.
De communistische Sovjet-Unie, het Fascistische Italië, Nazi-Duitsland en militaristisch Japn hadden een aantal overeenkomsten.
Allemaal beweerden ze dat moderne economieën regulering door de staat vereisten.
Allemaal gebruikten ze massaorganisaties voor hun staatsdoelen.
Zowel de Nazi’s als de fascisten en sovjets namen verregaand sociaal-welzijnsbeleid aan.
Behalve in de Sovjet-Unie was er grote ambivalentie over vrouwen in publieke rollen.
Alle dictaturen gebruiken geweld en terreur tegen hun eigen burgers, koloniale onderdanen en “buitenlanders”.
Latijns-Amerikaans corporatisme
Latijns-Amerikaanse landen waren buiten de gevechten van de Eerste Wereldoorlog gebleven, maar hun exporteconomieën hadden er wel onder geleden. Het vertrouwen in de oligarchische regimes zakte in en ook hier ontstond radicalisme. De Grote Depressie zorgde voor nog grotere uitdagingen voor de exporteconomieën en bijbehorende arbeiders. De regeringen keerden zich naar hun eigen markt in plaats van de buitenlandse markten om de economische groei op orde te houden. Na de oorlog ontwikkelden zich massapartijen.
Brazilië raakte in de greep van corporatistische politiek toen de oude republiek in 1930 instortte en Getúlio Vargas de macht greep. Hij zette de arbeiders aan om zich te organiseren, hij zette grote monumenten voor nationale helden op en bouwde scholen en wegen. Bovendien legaliseerde hij praktijken van de zwarte bevolking. Hij probeerde de Braziliaanse industrie te stimuleren zodat het land niet afhankelijk zou zijn van geïmporteerde producten. In 1937 werden rivaliserende politieke partijen onwettig verklaard en hij ontwikkelde corporatistische instituties waarbij elke sociale sector gerepresenteerd zou zijn door zijn functie in de samenleving.
Antikolonialisme
De Eerste Wereldoorlog had Europa meer kolonies opgebracht dan ooit tevoren. Groot-Brittannië gaf onafhankelijkheid aan Canada, Australië en Nieuw-Zeeland in ruil voor loyaliteit aan de kroon. In Afrika en India gebeurde dit niet, omdat de Britten vonden dat niet-witten nog niet in staat waren zichzelf te besturen. Op die plekken ontstond antikolonialisme. Deze intellectuelen gebruikten hun eigen religieuze en culturele tradities om politieke mobilisatie te bewerkstelligen. De nieuwe samenlevingen moesten zowel modern als inheems blijven.
Na de Eerste Wereldoorlog ontstond in Afrika grotere tegenstand tegen de Europese overheersers. In sommige delen droeg de milieuvervuiling en uitputting van de natuur bij aan deze sentimenten. Soms was er enige ruimte voor Afrikanen om hun belangen te laten horen. Ze werden echter wel structureel buiten de vertegenwoordigende instituties gehouden, en dit leidde tot verschillende vormen van protest. De oppositie was nog niet wijdverspreid in Afrika en protesten waren vaak gericht op zowel Europeanen als westers-opgeleide Afrikaanse elites. Maar zelfs deze bevoorrechte groep begon zijn relaties met het westen te herzien.
De oppositie in India nam een meer ontwikkelde vorm aan. In 1919 stonden de Britten meer zelfregering toe, maar dit bevredigde de Indiase bevolking niet. In de jaren twintig en dertig legden nationalisten onder leiding van Mohandas Karamchand (Mahatma) Gandhi de basis voor een alternatieve koloniale beweging. Na zijn westerse opleiding had hij de leiding overgenomen van lokale opstanden en ontwikkelde hij zijn filosofie van geweldloos verzet. In 1919 werd een opstand met veel geweld door de Britten onderdrukt en veel Indiërs waren woedend door het bloedvergieten. Deze en andere conflicten leidden ertoe dat de nationalisten probeerden niet samen te werken met de regering, geen belastingen te betalen en Britse goederen te boycotten. Met de komst van de Grote Depressie in 1930 werden Gandhi’s ideeën populairder. Omdat India voor zout afhankelijk was van het monopolie van de regering, begon Gandhi een mars naar west-India om daar gratis zout uit de zee te halen Duizenden mensen sloten zich bij hem aan. Miljoenen Indiërs begonnen stakingen en boycots. Het antikolonialisme was een massabeweging geworden.
De antikoloniale beweging raakte al snel verdeeld tussen mensen die het niet eens waren met Gandhi’s programma. Sommigen wilden een revolutie en geen geweldloos verzet. Ook het hindoe-moslimverbond dat de nationalisten had verenigd raakte versplinterd. De moslimgemeenschap vond een leider in Muhammed Ali Jinnah die met zijn partij de Moslimliga onafhankelijke moslimstaten eiste. Ook vrouwen eisten meer rechten, waaronder stemrecht. In 1937 gaven de Britten India provinciale vergaderingen, een regering met twee kamers en meer zelfbestuur. Gandhi wilde een onafhankelijk India als een collectie van stedelijke republieken, terwijl zijn tegenstander binnen de beweging Nehru een sociaaleconomische transformatie door wetenschap en planning wilde.
Door de nadrukkelijke aanwezigheid van Europeanen in China ontstond ook daar een nationalistische beweging. Voor velen betekende de revolutie van 1911 de eerste stap in de transformatie van een agrarisch rijk naar een moderne natie. De nieuwe regering was echter zeer zwak door conflicten binnen het bestuur en op het platteland. In 1912 trad de laatste keizer af en greep de militaire leider Yuan Shikai de macht. Hij stopte de democratie, maar stierf in 1916 waardoor er geen persoonlijke dynastie kon ontstaan. Met het Verdrag van Versailles werden de Duitse rechten in China toegekend aan Japan, en dit leidde tot grote protesten.
In 1926 nam Chiang Kai-shek de macht over binnen de Guomindang-partij na de dood van Sun Yat-sen. Hij verenigde het land en vestigde een nieuwe regering in Nanjing. Hij brak wel met de Russische en Chinese communisten. Om een succesvolle natie te creëren geloofde hij dat de massa’s gemobiliseerd moesten worden. Op het platteland ontstond boerenpopulisme in de vorm van de Witte Wolf-beweging. De Witte Wolf zag zichzelf als een Chinese Robin Hood die de orde zou herstellen door te stelen van de rijken om de armen te helpen.
In het Ottomaanse rijk ontstond ook een antikoloniale, nationalistische beweging onder leiding van Mustafa Kemal Ataturk. Doordat het Ottomaanse rijk de Duitse zijde had gekozen in de Eerste Wereldoorlog, moest het rijk veel van zijn macht inleveren met de Vrede van Versailles. Veel van de voormalige Ottomaanse gebieden werden onafhankelijke staten, anderen kwamen onder het bestuur van Britten of Fransen. Uit angst voor verdere kolonisatie probeerde het Ottomaanse leger de massa’s te mobiliseren om een moderne Turkse natiestaat te creëren. De militaire leider Kemal wist grote gebieden te heroveren en stichtte in 1923 officieel de nieuwe republiek Turkije. Hij probeerde een westerse seculiere stat op te bouwen door de invloed van de islam op de politiek en het publieke leven te beperken. Veel stedelingen accepteerden Ataturks niet-islamitische nationalisme niet en bleven zeer toegewijd aan hun geloof. Kemal leende ook de antidemocratische modellen uit het westen. Hij stelde een vijfjarenplan in om de economie te centraliseren. Ook werden raciale theorieën gebruikt om de Turken neer te zetten als de basis van de samenleving.
In Egypte ontstond ook na de oorlog antikoloniaal nationalisme. De patriot Sa’d Zaghlul wilde aanwezig zijn bij de vredesonderhandelingen in Versailles, maar werd opgepakt door de Britten. Hierna ontstond een grote opstand in Egypte, die werd neergeslagen door de Britten. In 1922 werd Egypte onafhankelijk verklaard om de gemoederen te sussen. De Britten behielden echter het recht op Egyptische grondstoffen en mochten er hun troepen stationeren. Tijdens de Depressie werden groepen als het fascistische Jong Egypte en de islamitische Moslim Broederschap populair, die de liberale democratie en de aanwezigheid van de Britten bekritiseerden.
Conclusie
Er waren drie politieke programma’s die massamobilisatie gebruikten om hun doelen na te streven: de liberaal-democratische, de autoritaire en de antikoloniale visie.
Supermachten
De wortels van de verdeling van de wereld in drie blokken lagen in de afbraak van de Europese rijken en het Europese leiderschap over de wereld als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Zowel de VS als de Sovjet-Unie geloofden dat hun systemen in de hele wereld toegepast zouden moeten worden. De strijd tussen deze twee supermachten zorgde voor wijdverspreide angst voor een derde wereldoorlog. De Koude Oorlog was een ideologische invloedstrijd waarin geen directe militaire conflicten plaatsvonden tussen de supermachten. In Azië en Afrika ging de strijd om onafhankelijkheid onverminderd door. In hun zoektocht naar bondgenoten en invloedssferen militariseerden de supermachten staten en bewegingen in de Derde Wereld. Ook waren er interne problemen voor de supermachten. De VS kampte met het racisme en kritiek op oorlogen tegen de verspreiding van het communisme. In de Sovjet-Unie ging het communisme gepaard met onderdrukking en angst. In de jaren zestig en zeventig zorgden nieuwe economische machten als Japan, olierijke staten in het Midden-Oosten en radicale revoluties in Latijns-Amerika, Azië en Afrika voor een verschuiving in de machtsbalans.
De Tweede Wereldoorlog’
De Tweede Wereldoorlog kwam voort uit onopgeloste problemen sinds de Eerste Wereldoorlog en agressieve ambities en raciale ideeën in Japan en Duitsland. Samen met Italië vormden deze landen de As-mogendheden, en ze zouden in conflict koment met de Geallieerde mogendheden: Frankrijk, Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en uiteindelijk de VS. De Tweede Wereldoorlog was een ware wereldoorlog, want overal werd gevochten. Burgers werden veel meer betrokken bij de oorlogvoering. De Tweede Wereldoorlog completeerde ook de ontwikkeling die al was ingezet met de Eerste Wereldoorlog, namelijk de afname van de Europese werelddominantie.
Europa
De oorlog begon officieel in september 1939 met de Duitse inval in Polen en de Britse en Franse oorlogsverklaring aan Duitsland. Aanvankelijk had Hitler veel succes met de invallen in Polen, Noorwegen, Denemarken, Luxemburg, België, Nederland en Frankrijk. In 1940 werd het verbond tussen Duitsland, Italië en Japan getekend. In 1941 vielen de Duitsers de Sovjet-Unie binnen dat aanvankelijk snel verslagen leek te kunnen worden. Hitler installeerde marionetregeringen in verschillende bezette landen die begonnen met de deportatie van joden en dissidenten. Overal ontstonden verzetsbewegingen. In het oosten keerde het tij met de slagen bij Stalingrad (1942-1943) en Kursk (1943) waarmee het Sovjetleger de Nazi’s terugdreef. Ondertussen vielen de Britten met hulp van de Amerikanen de Nazi’s aan via de lucht en de zee. De landing van geallieerde troepen in Normandië op 6 juni 1944 verplaatsten het front weer naar het westen. Op 30 april 1945 veroverden geallieerde troepen Berlijn en Hitler pleegde zelfmoord. Dagen later gaf Nazi-Duitsland zich over.
Vooral in Oost-Europa had de oorlog veel vernietiging aangericht. Bombardementen hadden hele steden van de kaart geveegd. Vooral de joden hadden een hoge prijs betaald, want ze waren massaal vergast in speciale Poolse vernietigingskampen. Deze massavernietiging kwam bekend te staan als de Holocaust en koste zes miljoen Europese joden het leven.
De Stille Oceaan
Ondertussen was de oorlog op de Stille Oceaan nog niet voorbij. In 1937 hadden de Japanners de aanval geopend op China en hoewel ze het land nooit helemaal veroverden werden wel honderdduizend burgers gedood en duizenden vrouwen verkracht in Nanjing alleen. De kolonies van de verslagen Europese machten lagen voor de Japanners voor het oprapen. In 1941 veroverden ze Frans Indochina. De VS vormde het grootste obstakel voor verdere expansie. In de hoop dat ze de VS zouden verslaan voordat het troepen kon mobiliseren, vielen de Japanners op 7 december 1941 Pearl Harbor in Hawaii aan. Nu was ook de VS betrokken bij de Tweede Wereldoorlog. In 1942 veroverde Japan Nederlands-Indië en de Amerikaanse Filipijnen. Daarnaast werden ook veel Britse gebieden in Azië geannexeerd.
Net als de Duitsers in hun oorlog tegen de Russen, waren de Japanners uiteindelijk niet bestand tegen de Amerikaanse grootmacht. Vanaf 1943 heroverden de Amerikanen de Filipijnen en dreven ze de Japanners verder terug tot de strijd zich verplaatste naar Japan zelf. De Japanners gaven zich echter nog steeds niet nodig en de VS liet twee atoombommen vallen op Hiroshima en Nagasaki. Hierna gaf Japan zich wel over.
De Koude Oorlog
Wederopbouw
Europa lag in puin en de wederopbouw was moeilijk omdat de oude orde niet meer leek te voldoen. Veel Oost-Europeanen hoopten dat het Russische socialisme een goede manier was om machtige, gelijke en moderne samenlevingen in Europa te creëren. West-Europa keek op dezelfde manier naar de VS. De Amerikaanse regering vreesde dat Stalin de Europese kolonies zou claimen en communistische regimes zou installeren.
Duitsland werd verdeeld in Britse, Franse, Amerikaanse en Russische zones. Er werd besloten dat Berlijn, hoewel in een Russische zone, gezamenlijk bestuurd zou worden. In 1948 probeerden de Sovjets heel Berlijn te veroveren door westerse routes naar de hoofdstad te blokkeren. Pas in mei 1949 werd deze blokkade weer opgeheven. In datzelfde jaar werd Duitsland verdeeld in twee staten: de democratische Federale Republiek Duitsland in het westen en de communistische Duitse Democratische Republiek in het oosten. In Berlijn werd de Berlijnse muur de scheiding tussen een oostelijk Russisch deel en een westelijk deel.
De Amerikaanse president Truman beloofde Amerikaanse militaire en economische hulp om Europa weer op te bouwen en de kapitalistische toekomst van West-Europa te verzekeren. Dit werd in de praktijk gebracht met het zogenaamde Marshallplan. Het Marshallplan en de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) werden door Stalin gezien als een bedreiging voor de Sovjet-Unie. Daarom vormde hij het Warschaupact, een eigen militair verbond tussen de communistische naties in Oost-Europa.
Nucleaire wapens
De introductie van atoomwapens veranderde de oorlogsvoering. In 1949 testten de Sovjets hun eerste nucleaire bom en daarna raakten beide machtsblokken verwikkeld in een wapenwedloop. De strijd tussen het kapitalistische en het communistische blok kregen een militaire component in sommige delen van Afrika. Frankrijk wilde hun Indochinese rijk herstellen, maar raakten in oorlog Vietnamese nationalisten. In China kwamen communisten aan de macht in 1949. Korea werd verdeeld in een noordelijke communistische staat en een zuidelijke anticommunistische staat onder invloed van de Amerikanen. In 1950 begonnen Noord-Koreaanse troepen met een inval in Zuid-Korea en de Koreaanse Oorlog was een feit. Beide Korea’s werden geholpen door respectievelijk de Sovjets en de Amerikanen. In 1953 eindigde de strijd en lag de grens tussen Noord en Zuid weer waar die voor de oorlog lag. Japan werd nu gezien als een anticommunistische bolwerk en in 1951 tekenden de VS en Japan een verdrag.
Dekolonisatie
Het proces van dekolonisatie en de bouw van een natiestaat kon volgens drie patronen verlopen: incomplete dekolonisatie, onderhandelde onafhankelijkheid of burgeroorlog.
De Chinese revolutie
Hoewel het verlies van Japan China weer politiek onafhankelijk maakte, wilden vooral Chinese communisten niet dat de vooroorlogse politieke orde weer helemaal werd hersteld. Ze wilden complete autonomie van westerse machten. In 1927 had het regime van Chiang Kai-shek de communisten naar de bergen gedreven, waar ze sovjets oprichtten. In 1934 verlieten ze onder leiding van Mao Zedong hun bases en begonnen ze een lange mars door de bergen naar het noordwesten. De Japanse bezetters in de Tweede Wereldoorlog hadden eigenlijk alleen controle over de steden en niet over het platteland, waar de communisten hun gevolg uitbreidden. Zo had de beweging in 1945 ongeveer een miljoen leden. Na de terugtrekking van Japan volgde een burgeroorlog tussen nationalisten en communisten die eindigde in een communistische winst in 1945.
India en Afrika
Het grootste deel van Afrika en India werd zonder bloedvergieten onafhankelijk, maar de periodes daarna waren meestal wel heel gewelddadig. De antikoloniale elites in India onderhandelden met de Britten over de staat die India na de onafhankelijkheid zou worden, maar waren het hierover zelf al niet eens. De leiders behielden voor het grootste gedeelte de controle over de massabeweging die ze in de jaren twintig en dertig hadden opgebouwd. Ondertussen brak de hindoe-moslimeenheid over de vraag wiens cultuur de nieuwe natie zou bepalen. Uit angst voor een burgeroorlog werd bepaald dat er twee staten werden gecreëerd: India en Pakistan. Op 14 en 15 augustus werden de twee staten onafhankelijk en kort hierna begonnen hindoes en moslims elkaar te vermoorden. De eerste premier van India, Jawaharlal Nehru, zette een modernisatie door de staat in, geïnspireerd op zowel de Sovjets als de westerse democratische instituties. Educatie en economische ontwikkeling stonden centraal.
De meeste Afrikaanse staten kregen kort na India en Pakistan ook hun soevereiniteit. Een reden voor deze snelle dekolonisatie was het feit dat de nationalistische bewegingen erg populair waren geworden in de periode tussen de twee wereldoorlogen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog trokken veel Afrikanen naar de steden op zoek naar een beter leven. In de steden vormden drie groepen de nationalistische beweging: voormalige militairen, stedelijke werkelozen en opgeleide jonge mensen. De Europese machten waren bereid tot dekolonisatie en dit verliep dan ook redelijk snel en soepel. De Fransen waren wat minder bereid hun kolonies op te geven omdat ze de bevolking van de kolonies als onderdeel van de Franse natie zagen. De leiders van de onafhankelijke landen geloofden dat de pre-koloniale tradities van Afrika ervoor zouden zorgen dat de regio gemakkelijk zou kunnen overschakelen van kolonialisme naar een Afrikaanse vorm van socialisme.
Niet complete en gewelddadige dekolonisaties
Er waren ook uitzonderingen op de soepele dekolonisaties. In Palestina hadden joodse aanhangers van het zionisme (een combinatie van het verlangen naar de Bijbelse terugkeer naar de heilige landen en de angst voor antisemitisme en toenemende joodse assimilatie) een deel van het grondgebied geclaimd. Dit betekende het begin van het nog steeds voortdurende conflict tussen joden en moslims in Palestina en Israël. In de Arabische-Israëlische Oorlog (1948-1949) werd de macht van de islamitische elites gebroken. Een miljoen Palestijnen vluchtten naar de naburige islamitische landen.
In Egypte plande een groep officieren in het leger om het regime omver te werpen. Gamal Abdel Nasser werd het hoofd van deze geheime organisatie. In 1952 organiseerden ze een succesvolle coup, daarna voerden ze landhervormingen door, het parlement en politieke partijen werden opgeheven en er werd een nieuwe grondwet opgesteld. Israël vreesde dat Egypte een belangrijke broedplaats zou worden voor oppositie tegen het zionisme. Samen met Britten en Fransen vielen de Israëlieten Egypte binnen in 1956. De Sovjet-Unie en de VS dwongen de troepen te stoppen en Nasser werd een belangrijke figuur in het Arabische nationalisme.
In Algerije was het Arabische nationalisme bijzonder sterk. Daar stond de Franse kolonistengemeenschap in de weg voor een vredige en complete dekolonisatie. Frankrijk stelde dat de kolonie een integraal onderdeel was van Frankrijk. De Algerijnse onafhankelijkheidsbeweging werd sterker toen het Franse leger het nationalisme probeerde te onderdrukken. De Front de Libération Nationale (FLN) was de leidende nationalistische partij en gebruikte geweld om de bevolking te dwingen een kant te kiezen. In 1954 brak er een burgeroorlog uit die acht jaar zou duren. In 1958 begonnen de vredes onderhandelingen en in 1962 werd Algerije onafhankelijk. De meeste Europeanen waren toen al uit het gebied weggetrokken.
Ook in andere Afrikaanse gebieden zorgde de aanwezigheid van Europese kolonisten ervoor dat de dekolonisatie niet soepel verliep. In Kenya brak een gewelddadige onafhankelijkheidsoorlog uit tussen de Afrikaanse nationalisten en Europese kolonisten vanaf 1952. In 1963 werd het land uiteindelijk onafhankelijk van Groot-Brittannië. Portugees Angola en Mozambique en Brits Zuid-Rhodesië werden pas in de jaren zeventig onafhankelijk.
In Zuid-Afrika bevond zich de grootste en rijkste kolonistenbevolking van Afrika en die hielden de touwtjes stevig in handen. Vanaf 1948 werd de apartheid ingevoerd. Nelson Mandela, een van de leiders van het Afrikaanse Nationale Congres (ANC) wilde hier een einde aan maken, maar werd gevangengenomen.
Vietnam was in de jaren 1880 onder Franse heerschappij gekomen. Ho Chi Minh was de leider van de nationalistische beweging in het land. Toen de Fransen na de oorlog hun kolonie weer kwamen opeisen, verklaarde de Viet Minh het land onafhankelijk. Hierna volgde oorlog van 1946 tot 1954 en de Fransen wisten dit te winnen. Vietnam werd opgedeeld in twee zones: Ho had de controle over het noorden en in het zuiden kwam een regering met steun van Frankrijk en de VS. De dekolonisatie was niettemin incompleet, omdat het communistische Noord-Vietnam het zuiden wilde veroveren. In 1965 besloot de VS Zuid-Vietnam te hulp te schieten en brak de Vietnamoorlog uit. De communisten wisten de steun te verwerven van de boeren en met deze steun wist de Viet Cong (voorheen Viet Minh) een succesvolle guerrillastrijd tegen de VS en Zuid-Vietnam te voeren. Uiteindelijk trokken de Amerikaanse troepen zich terug en in 1975 werd Zuid-Vietnam door de communisten veroverd.
Eerste, tweede, derde wereld
De eerste wereld
West-Europa en Noord-Amerika kwamen bekend te staan als de Eerste Wereld. Later hoorde ook Japan hierbij. Met hun liberaal modernisme probeerde de Eerste Wereldstaten de wereld te organiseren op basis van democratie en kapitalisme. In de strijd tegen het communisme sloten deze staten echter soms verbonden met Derde Werelddictators.
De wederopbouw van West-Europa verliep behoorlijk succesvol. In de late jaren vijftig waren de meeste staten weer welvarend en meer mensen konden gevoed worden. Bijna alle burgers hadden toegang tot gezondheidszorg en onderwijs. Amerika was welvarender dan ooit. Het bezit van een huis werd gewoner en de geboortecijfers stegen. Wel was er grote angst voor communistische infiltranten. In de jaren vijftig leefde ook een kwart van de Amerikaanse bevolking in armoede en veel van die arme burgers participeerden in massabewegingen voor gelijke rechten en een einde aan de raciale segregatie. De burgerrechtenbeweging met aan het hoofd Martin Luther King jr. organiseerde succesvolle acties.
Japan kwam na de oorlog op als een nieuwe economische grootmacht. Dit had het land deels te danken aan Amerikaanse militaire bescherming, investeringen en technologische transfers. Om de exporteconomie te bevorderen riep de regering op aan de burgers om te sparen en niet uit te geven. Ook werd buitenlandse concurrentie beperkt.
De tweede wereld
De Sovjet-Unie en haar satellietstaten, Mongolië en Noord-Korea vormden de Tweede Wereld. Omdat de Sovjet-Unie veer harder geraakt was door de Tweede Wereldoorlog, moest het zichzelf beschermen door een blok van communistische bufferstaten op te bouwen in Oost-Europa. De egalitaire ideologie en het succes van de snelle industrialisatie maakten dat het communisme een goed alternatief leek voor het kapitalisme. Arbeiders genoten bescherming, openbaar vervoer was goedkoop, er was gratis gezondheidszorg en voor iedereen onderwijs. De geletterdheid van de bevolking nam toe. Er waren weinig consumptiegoederen, maar ze waren wel goedkoop. Een kritiekpunt van het Sovjet-communisme was dat niemand in de bevolking wist hoe het er in het buitenland aan toe ging. Als ze al informatie verkregen over de Eerste Wereld, dan nog vonden ze de Sovjet-Unie een rechtvaardiger systeem.
Weinigen buiten de Sovjet-Unie wisten hoe onmenselijk het systeem was. Mensen die in het buitenland waren geweest, zoals soldaten, werden naar speciale heropvoedingskampen gestuurd. Velen verdwenen naar de Goelagkampen. Poolse intellectuelen wilden zich al snel losmaken van de Sovjet-heerschappij en Poolse arbeiders organiseerde een staking in Poznan. Hierna hielden ook Hongaarse intellectuelen en studenten demonstraties. Opstanden zoals deze werden zonder pardon neergeslagen. Ondanks haar onderdrukkende beleid was de Sovjet-Unie zonder meer een supermacht.
De derde wereld
De term Derde Wereld verwees naar landen waarin het grootste gedeelte van de bevolking werd onderdrukt. In de jaren zestig waren dat een groot aantal landen in Azië, Afrika en Zuid-Amerika die koloniale dominantie hadden meegemaakt en nu rechtvaardiger samenlevingen wilden creëren dan die in de Eerste en Tweede Wereld. In de jaren zestig heerste er groot optimisme.
Het vinden van een derde weg bleek echter moeilijker dan gedacht. Zowel de Amerikanen als de Russen zagen de Derde Wereld als onderontwikkeld en wilden hun eigen systeem aan de nieuwe staten opdringen. De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds werden door Amerika opgericht om de Derde Wereld te kunnen sturen. Een andere bedreiging voor de economische autonomie van de Derde Wereldlanden waren de multinationals, grote bedrijven die zich over meerdere landen uitstrekten. De aanwezigheid van deze bedrijven belemmerde de groei van binnenlandse bedrijven. De Derde Wereldleiders hadden weinig opties omdat noch de Sovjet-Unie noch de VS zat te wachten op een neutrale partij. Beide machtsblokken sloten bondgenootschappen om hun invloedsfeer te vergroten. Nergens was de militarisering van de Derde Wereldlanden meer bedreigend voor de economie dan in Afrika. Burgeroorlogen waren een mogelijkheid voor de supermachten om hun invloed te vergroten. In het midden van de jaren zestig zakte de euforie van de dekolonisatie en werden de nieuwe staten steeds armer en afhankelijker. Hierop volgde de ontwikkeling van dictaturen en autoritaire regimes.
In de jaren vijftig en zestig probeerden revolutionaire bewegingen hun landen te veranderen. Frantz Fanon was in dit kader een invloedrijk schrijver. Anderen, zoals Mao Zedong, bouwden radicale politieke organisaties en ondernamen revolutionaire sociale experimenten. Mao organiseerde China in duizenden sociale en economische eenheden, zogenaamde communes. Het was een poging de economie in sneltreintempo te laten groeien, maar het leidde tot hongersnood onder de gewone bevolking. In 1966 lanceerde Mao daarom de Culturele Revolutie, waarmee hij het moraal wilde verbeteren. Oude gewoontes, oude gebruiken, oude cultuur en oude ideeën moesten vernietigd worden. In 1976 werden zeventien miljoen jongeren naar het platteland gestuurd om van de boeeren te leren.
In Latijns-Amerika ging men niet zo ver als Mao, maar droomde men wel van revolutie. Economische nationalisten wilden grotere bescherming voor de binnenlandse industrieën en liberale hervormers wilden politieke systemen democratiseren en het land herverdelen. In Cuba kwam het tot een revolutie toen sergeant Fulgencio Batista in 1952 met een militaire coup het corrupte regime afzette en dictator werd. Er veranderde weinig en in 1953 kwam het tot een nieuwe opstand geleid door de student Fidel Castro. Jaren later begon hij met het organiseren van guerrilla-aanvallen. In 1959 trad Batista af en Fidel Castro greep de macht. Zijn regime werd steeds radicaler en de VS begon een boycot van Cubaanse producten. Uiteindelijk zou het leiden tot de Cubacrisis in 1962, toen de wereld op het punt stond om een nucleaire oorlog te beginnen. De Sovjet-Unie had namelijk nucleaire wapens geplant in Cuba, gericht op de VS. President Kennedy zou uiteindelijk de Russen weten over te halen om de wapens weg te halen.
Ook in Colombia, Venezuela en Chili kwamen radicale opstanden. In reactie hierop begon de VS met pogingen om deze revolutionaire sfeer te temperen. De Amerikanen leerden dat de steun van inheemse bewoners cruciaal was om de guerrillastrijders te verslaan.
Spanningen
Spanningen in de eerste wereld
Ondanks de voorspoed van de Eerste Wereld waren er toch een aantal punten die fricties veroorzaakten. Een daarvan was de “vrouwenkwestie”, want vrouwen eisten meer rechten. In de jaren zestig protesteerden studenten tegen het gebruik van atoomwapens en tegen elitaire instituties. In Amerika werd Kennedy vermoord in 1963 en waren er gewelddadige rassenrellen. Kennedy’s opvolger Johnson wilde de burgerrechten beter beschermen en een einde maken aan de armoede. Met de Civil Rights Act (1964) en de Voting Rights Act (1965) werd de discriminatie aan banden gelegd. De strijd van Afro-Amerikanen om gelijke rechten inspireerde Mexicaanse Amerikanen, homoseksuelen en vrouwen om hun eigen rechten op te eisen. Met de introductie van de anticonceptiepil hadden vrouwen meer seksuele vrijheid, wat resulteerde in een seksuele revolutie. In de jaren zestig gingen tienduizenden Amerikanen de straten op om te protesteren tegen de Vietnamoorlog.
Spanningen in de tweede wereld
Al in 1948 had Joegoslavië zich vrijgemaakt van Sovjet-bestuur. Andere satellietstaten hadden het moeilijker om zich vrij te maken. In 1968 vond de Praagse Lente plaats, waarbij de communistische autoriteiten in Tsjecho-Slowakije experimenteerden met een democratische, pluralistische socialistische wereld. Arbeiders en studenten eisten meer vrijheid en autonomie. Ook deze actie werd hard onderdrukt door de Sovjets. De Praagse Lente werd het symbool voor opstandelingen in heel het Oostblok. In de jaren vijftig en zestig werd het “nationaal communisme” de regel in Oost-Europa.
In de jaren vijftig had de Sovjet-Unie nog grote militaire en economische hulp aangeboden aan China, maar hierna wilden de Chinezen hun eigen versie van het marxisme opbouwen. Als alternatief voor het Sovjet-model was China een voorbeeld voor Derde Wereldlanden.
Spanningen in de derde wereld
De Derde Wereld was nooit verenigd door economische, politieke of militaire verbonden, want de landen werden verdeeld door de Koude Oorlog. Toch was er nog hoop op verenigingen. Een poging hiertoe was de samenwerking op het gebied van olie-export. Ook op andere terreinen werd geprobeerd deze samenwerking te kopiëren, maar dat bleek niet mogelijk.
Conclusie
Allereerst werden de VS en de Sovjet-Unie supermachten. Daarna bepaalde de Tweede Wereldoorlog dat de natiestaat de primaire vorm was om gemeenschappen te organiseren. En ten derde werden het bereik en de functies van de natiestaat na de oorlog vergroot.
Integratie op wereldniveau
De volledige impact van de globalisering blijft onbekend, maar de wereld was niet meer hetzelfde. Dekolonisatiebewegingen en de Koude Oorlog werden minder belangrijk en de machtsstructuren in de Tweede Wereld stortten in. Ook de Derde Wereld versplinterde in regio’s die zich verder ontwikkelden en andere regio’s die verder in armoede raakten. Hiervoor werd de term ontwikkelingslanden bedacht. Met de globalisering was er ook een globale verspreiding van de Amerikaanse cultuur. De globalisering veranderde politieke en sociale identiteiten. Mensen identificeerden zich meer met regionale of internationale culturen dan met de natie. Natiestaten bleven wel bestaan, maar supranationale organisaties wonnen aan belang.
Hindernissen tot verdere globalisering
Het einde van de Koude Oorlog
Dat de wereld verdeeld was in twee machtsblokken beperkte de uitwisseling van ideeën, mensen en bronnen. Nationalistische en religieuze bewegingen werden zoveel mogelijk onderdrukt door de Koude Oorlog-orde.
De vele regionale conflicten kostten de betrokken landen veel. De rivaliteit was ook zeer kostbaar voor de supermachten, want in de jaren zeventig en tachtig trommelden zij de grootste legers in vredestijd op. Voor beide zijden bracht deze hoge militaire uitgaven de landen in economische problemen. In de jaren zeventig ontstonden de eerste barsten in de supermachten. Men twijfelde of de Sovjet-Unie nog wel een supermacht kon blijven. De Oost-Europese satellietstaten werden afhankelijk van westerse goederen. Tegelijkertijd werden westerse staten geconfronteerd met opstanden tegen het gebruik van nucleaire wapens.
Uiteindelijk zou het Sovjet-blok instorten. Een van de aanleidingen was Polen, waar massale stakingen gesteund door de Poolse Paus plaatsvonden. Ondertussen was Gorbatsjov aan de macht gekomen binnen de Russische communistische partij en voerde hervormingen door waarmee verkiezingen werden toegestaan, de censuur wat werd ontspannen en kleine private ondernemingen mochten worden opgericht. Hij trok de Russische troepen terug uit Afghanistan en verkondigde dat de Oost-Europese staten niet hoefden te rekenen op Russische militaire steun als ze in de problemen zouden komen. Nu begonnen de Oost-Europese landen wat luider om de gedroomde onafhankelijkheid te roepen. Oost-Duitsland hield op te bestaan met de val van de Berlijnse muur in 1989. De Sovjet-supermacht was gevallen.
Het einde van de witte heerschappij in Afrika
De laatste directe Europese controle over Afrika was in de Portugese kolonies in zuidelijk en westelijk Afrika. In het midden van de jaren zeventig waren de Portugese reserves echter uitgeput en uiteindelijk trokken de Europeanen zich terug. Ook op andere plaatsen was de macht nog in handen van een witte minderheid. In Rhodesië kwam hier een einde aan met hulp van onafhankelijke buurlanden.
De laatste witte heerschappij in Afrika was in Zuid-Afrika. Het land werd internationaal steeds meer onder druk gezet. Met de bevrijding van Nelson Mandela realiseerde de witte politieke elite uiteindelijk dat ze beter kon onderhandelen dan om jarenlang oorlog te voeren tegen een zwarte meerderheid. In 1994 werd Mandela verkozen tot president.
Globalisering in volle vaart
Handel en financiën
In het begin van de jaren zeventig veranderde er veel in het financiële wereldsysteem. Nixon haalde de dollar van de goudstandaard, waardoor andere munteenheden de banden met de dollar konden doorsnijden. Internationale financiers hadden hierdoor meer vrijheid. Het systeem van formeel geldmanagement binnen de landsgrenzen werd vervangen door een systeem van informeel geldmanagement over de grenzen heen. De belangrijkste actoren waren banken. Wetenschappers zetten economische regels op die uitgingen van winstmotieven en onbelemmerde markten. Als adviseurs zorgden zij ervoor dat regeringen minder regels voor de markten opstelden. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) was een zeer belangrijke speler in het financiële veld. Westerse investeerders hadden via dit fonds veel geld geleend aan Derde-Wereldlanden en Oost-Europese staten.
Nieuwe technologieën en instituties maakten het mogelijk dat meer financiële investeerders en handelaren aan de geïntegreerde financiële wereldnetwerken konden deelnemen. In de jaren negentig raakten de economieën van Mexico, Rusland en Oost-Azië in de problemen en de VS werd de grootste uitlener van geld in de wereld. Globalisering bevorderde commerciële en financiële onderlinge afhankelijkheid. De internationale handel verschoof ook de internationale arbeidsdeling. Bedrijven verplaatsten hun fabrieken naar lagelonenlanden en sommige landen specialiseerden zich in bepaalde producten. In Oost-Azië werden kleine landen machtig doordat de export enorm steeg.
Lagere handelsbarrière gecombineerd met de industrialisering van ontwikkelingslanden verhoogden de druk op de economische concurrentie tussen landen. De VS, Canada en Mexico probeerden hun eigen economie te beschermen met de North American Free Trade Agreement (NAFTA) in 1992. De meest complete regionale integratie vond plaats in Europa met de oprichitn van de Europese Unie (EU) en het Verdrag van Maastricht in 1991. Er vond ook een transformatie plaats in de goederen die verhandeld werden, want de nadruk kwam nu te liggen op medicijnen, computers, software en diensten. Armere en minder ontwikkelde landen konden hier niet aan meedoen.
Migratie
De migratie ging vaak via de bestaande politieke relaties. Inwoners van voormalige kolonies trokken vaak naar de Europese staat die hen overheerst had. Ook waar nauwe diplomatieke banden bestonden tussen landen, zie je dit gebeuren. Internationale migratie was vaak een uitbreiding van de regionale en nationale migratie vanuit arme, agrarische gebieden naar de steden. De zoektocht naar betere kansen dreef mensen ook van armere landen naar meer ontwikkelde naties.
Sommige migraties waren tijdelijk. In de jaren vijftig en zestig verhuisden veel Zuid-Europese arbeiders naar Noord-Europa op zoek naar tijdelijk werk. Door de sterke identificatie met hun naties was het niet makkelijk voor de gastarbeiders om te integreren. Bovendien waren de staten niet goed voorbereid op de permanente vestiging van migranten. Ook in Japan werd het Europese gastarbeidersmodel overgenomen, maar ook hier was integratie niet gemakkelijk. De VS had minder problemen met het integreren van migranten. Vanaf 1965 stonden de grenzen open voor migranten uit de hele wereld. In de jaren zeventig waren dat vooral Canadezen en Duitsers, maar in de dertig jaar hierna zouden het vooral Mexicaanse migranten zijn.
Over de hele wereld werd gedebatteerd over het recht van migranten op gezondheidszorg en onderwijs. In veel gevallen werden migranten helemaal uitgesloten van ontvangende landen. Daarbij waren er veel gedwongen migranten, vluchtelingen die hun land verlieten uit angst voor geweld en onderdrukking.
Culturele ontwikkelingen
Nieuwe technologieën en migratie droegen bij aan de vorming van een meer globale entertainmentcultuur. In dit geval kwam die globalisering vaak overeen met Amerikanisering. Met nieuwe technologieën en media als cassettebandjes en kabeltelevisie konden muziek en entertainment zich over de hele wereld verspreiden. Migratie zorgde voor de vermenging van culturen en smaken. Vooral in de muziek is dit goed te zien. Jamaicaanse reggae werd populair in Londen en Toronto waar grote Jamaicaanse gemeenschappen leefden. De wereldculturen werden dan wel meer geïntegreerd en homogeen, maar nationale en lokale culturen verdwenen niet. Met technologie en migratie bevorderden het ontstaan van “nationale” culturele helden.
Nieuwe communicatiewegen
Er vond ook een revolutie plaats in de communicatie. De televisie bracht de wereld bij de mensen thuis, maar was niet interactief. In de jaren zeventig en vroege jaren tachtig begonnen ontwikkelaars in Silicon Valley (Californië) aan computers voor persoonlijk gebruik. Computertechnologie bevorderde de interactieve communicatie sterk. Met de ontwikkeling van het internet waren mensen ineens in staat gemakkelijker te communiceren met mensen aan de andere kant van de wereld dan met hun buren. Deze verandering creëerde een nieuwe generatie rijken, zoals Bill Gates en Michael Dell. Hardware, software en het internet waren niet puur Amerikaanse innovaties, want in Mexico en Taiwan vond al snel de massaproductie plaats. Het waren vooral Indiase studenten die in Silicon Valley de computertechnologie hadden uitgedacht.
Degenen die niet profiteerden van deze communicatierevolutie waren de mensen die in arme, agrarische gebieden leefden. Zij waren niet arm omdat ze geen kapitaal hadden, maar omdat ze weinig kennis van en toegang tot nieuwe media hadden. Vanaf 1990 zorgde de toenemende globalisering voor enorme ongelijkheid.
De nieuwe wereldorde
Demografie
Tussen 1800 en 1960 nam de wereldbevolking toe van één naar drie miljard, en tussen 1960 en 2000 zou het verder toenemen naar zes miljard. Twee belangrijke ontwikkelingen lagen hieraan ten grondslag: afname van het sterftecijfer (vooral onder kinderen) en toename van de levensverwachting. Vooral in Azië, Afrika en Latijns-Amerika was er een enorme bevolkingstoename in de afgelopen eeuw. De bevolkingsgroei nam het meeste af in de rijke samenlevingen. In China werd de eenkindpolitiek ingevoerd om de bevolkingsgroei te temperen. De definitie van een gezin werd ook veel flexibeler in deze periode. Het aantal scheidingen nam toe en huishoudens bestonden niet altijd meer uit twee ouders en kinderen. Een langer leven had ook invloed op het familie-inkomen, want meer kinderen overleefden hun kindertijd. Ook waren er meer ouderen waar voor gezorgd moest worden met pensioenen en zorg.
Besmettelijke ziektes droegen ook bij aan de ongelijkheid in de wereld. Publieke gezondheidszorg, antibiotica en vaccinaties verkleinden de kans op verspreiding, maar landen die dat niet hadden waren hierdoor achtergesteld. In de jaren zeventig kwamen nieuwe ziektes op zoals aids. Aanvankelijk werd het gezien als een ziekte die vooral bij homoseksuele mannen voorkwam, en er werd weinig aan gedaan. Maar al snel verspreidde het zich ook naar heteroseksuelen en er werden grote campagnes opgezet om veilige seks te bevorderen. In niet-westerse landen is het echter nog steeds een probleem.
De wereld was ook erg verdeeld over de mate van toegang tot degelijk onderwijs. De kloof tussen mannen en vrouwen op dit gebied was ook nog erg groot. Ook in westerse landen streden vrouwen voor gelijke toegang tot het onderwijs en dit resulteerde in meer vrouwen met een academische titel. Op de werkvloer was ook nog geen gelijkheid tussen man en vrouw. In Rusland en Mexico was het vanzelfsprekend dat vrouwen bepaalde “vrouwenberoepen” kozen, zoals de verpleging en het onderwijs. Het werken buitenshuis zorgde ook voor problemen binnenshuis, want wie moest er voor de kinderen zorgen? Het beroep van oppasser was hier de oplossing voor. In de jaren zestig kwamen in het westen feministische bewegingen op die zich inzetten voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen. In de jaren zeventig werden deze bewegingen mondiaal.
Consumptie en productie
Verandering in de landbouw zorgden voor grote verschillen in de toenemende voedselproductie. Door kunstmest en genetisch gemanipuleerde gewassen kon de opbrengst enorm groeien. Omdat alleen rijke landen de beschikking hadden over deze technieken, konden armere landen niet meeconcurreren. Een andere ontwikkeling was dat steeds meer gebieden werden geschikt gemaakt voor bebouwing, met grote gevolgen voor de natuur. Vooral het regenwoud in het Amazonegebied leed hieronder. Tegelijkertijd waren er in Afrika grote, langdurige hongersnoden.
Amerikanen gebruikten steeds meer water en door verder ontwikkeling van irrigatiemogelijkheden konden steden in de woestijn, zoals Los Angeles, groeien. Amerika maakte ook intensief gebruik van fossiele brandstoffen en dit riep een debat op over de afhankelijkheid van buitenlandse bronnen en over de milieuvervuiling als gevolg van het gebruik van de brandstoffen. In de jaren tachtig ontstond een conflict tussen Irak en Iran over het bezit van oliebronnen. De VS greep in met een militaire invasie, genaamd Operation Desert Storm en de Golfoorlog was een feit. Het eindigde met een herstel van de orde toen Irak zich terug moest trekken uit Koeweit.
Vervuiling en uitputting van natuurlijke bronnen werd steeds meer een issue. In de jaren tachtig werden de eerste afspraken gemaakt om dit tegen te gaan. Het broeikaseffect, oceaanvervuiling en de afnemende biologische diversiteit waren problemen die gestopt moesten worden. Omdat sommige natiestaten sterk afhankelijk waren van natuurlijke bronnen, was het moeilijk om internationale afspraken te maken. In 1997 werd het Kyoto-protocol getekend door meerdere landen met afspraken voor het afremmen van het broeikaseffect. Na de nucleaire ontploffing in Chernobyl in 1986 werden ook vragen gesteld over atoomenergie.
Burgerschap
Supranationale organisaties
Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden verschillende supranationale organisaties, organisaties die internationale verantwoordelijkheden nam om mondiale activiteiten te organiseren. De meest prominente waren de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Deze instituties financierden en gaven technische informatie aan ontwikkelingsprogramma’s in de Derde Wereld. Andere supranationale organisaties waren de zogenaamde non-gouvernementele organisaties (NGO’s), die vaak mensenrechten of milieuproblemen probeerden aan te pakken. Voorbeelden zijn het Rode Kruis en Amnesty International.
Geweld
Internationale organisaties en NGO’s konden maar een beperkte rol spelen in het behouden van de vrede en het versterken van de mensenrechten, want in sommige regio’s was na de Koude Oorlog zo’n onrust dat zelfs deze organisaties er weinig aan konden doen. In de jaren negentig streden in Joegoslavië de Serven, Kroaten, Bosniërs, Albaniërs en andere groepen om de macht. Toen internationale organisaties probeerden te helpen, konden ze weinig doen en het gebied raakte in een bloedige burgeroorlog. In Afrika was ook veel geweld tussen etnische groepen. In Rwanda groeiden de spanningen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s. In 1994 werden achthonderdduizend Tutsi’s een gematigde Hutu’s afgeslacht door een Hutu-leger. In landen als Argentinië, El Salvador, Guatemala en Zuid-Afrika werd met zogenaamde waarheidscommissies geprobeerd het politieke geweld achter te laten. Iedereen die een politieke criminaliteit had begaan, moest voor de commissie verschijnen en de waarheid spreken.
Religieuze politiek
In veel gebieden wilde men dat religie de morele codes van de politieke gemeenschappen zou bepalen. Vanaf de jaren tachtig groeide de Indiase economie, maar werd de kloof tussen arm en rijk wel groter. Lagere klassen en kasten vormden politieke partijen om de traditionele elites te betwisten. Volgens hen moest het hindoeïsme gebruikt worden om de nieuwe sociale orde te bepalen. In sommige gevallen bleek religie een manier te zijn om je te verzetten tegen de globalisering die door de Amerikanen werd gedomineerd. In het Midden-Oosten geloofden veel conservatieven dat verwestering verloedering betekende. In Iran vonden de conservatief-islamitische mullahs (religieuze geleerden) hun leider in Ayatollah Ruhollah Khomeini, die Amerika als de duivel zag. In 1979 nam hij het gezag over en vormde een theocratische staat die geleid werd door een raad van islamitische geestelijken. Ook in de VS werd religie een belangrijke kracht vanaf de jaren zeventig. Protestantse fundamentalisten gingen in tegen de voortschrijdende secularisering van de Amerikaanse samenleving.
Voorstanders en tegenstanders van democratie
Tegen het einde van de twintigste eeuw verspreidde democratie zich verder. Maar niet overal was men voorstander van deze staatsvorm. In China opende Mao’s opvolger Deng Xiaoping de markt, maar stond geen andere partijen toe. In de late jaren tachtig zorgde een groeiende kloof tussen arm en rijk en de corruptie binnen de regering voor onvrede onder de bevolking. In 1989 verzamelden zich honderdduizend mensen op het Plein van de Hemelse Vrede in Beijing om tegen het verbod op vergaderingen te protesteren. Het protest werd door televisiecamera’s overal ter wereld uitgezonden. Op 3 juni begon het Chinese leger met bloedige onderdrukking van de demonstratie. Aan het eind van de twintigste eeuw waren er wel verschillen zichtbaar. Er was een stedelijke ondernemersklasse opgekomen en dagelijks reisden miljoenen mensen van het platteland naar de stad om te werken.
In Mexico triomfeerde de democratie in 2000 met de verkiezing van Vicente Fox. Tot die tijd had corruptie de dienst uitgemaakt. In 1994 was een groep rebellen, de Zapatistas, opgestaan om tegen de regering te protesteren. Aanvankelijk wilde de regering de rebellen neerslaan, maar door de aanwezigheid van internationale media werd over de vrede onderhandeld.
Conclusie
Tot de late twintigste eeuw bestond de wereld vooral uit een reeks gemeenschappen, maar rond 2000 werden culturen steeds meer hetzelfde. Nieuwe technologieën, productiemethoden, investeringsmethoden, en betere gezondheid en onderwijs zorgden voor nieuwe mogelijkheden en grotere ongelijkheden in de wereld. De wereld werd meer geïntegreerd maar tegelijkertijd steeds dieper verdeeld.
De VS, EU en Japan
De oorlog tegen terrorisme
Als gevolg van de terroristische aanslagen op het World Trade Centre in New York op 11 september 2001 werd de Amerikaanse natie verenigd door het verdriet en woede op Osama bin Laden en al-Qaeda. President George W. Bush beloofde het grote publiek dat hij de terroristen zou aanpakken en verklaarde een mondiale oorlog tegen terrorisme. Hij stuurde Amerikaanse troepen naar Afghanistan, waar ze op jacht gingen naar Bin Laden en Al-Qaeda-leden. In 2003 viel de VS Irak binnen om de dictator Sadam Hussein af te zetten, aangezien hij massavernietigingswapens zou ontwikkelen. Met een militaire coalitie van Italië, Spanje, Groot-Brittannië en verscheidene Oost-Europese landen lukte dit. Het wederopbouwen van het land bleek een moeilijkere taak. Bovendien werden er geen massavernietigingswapens gevonden, waarna men twijfelde aan het nut van de oorlog. Ondertussen genoot de terroristische organisatie Taliban in Afghanistan steun van krijgsheren in het naburige Pakistan. Onder president Barack Obama werd de militaire aanwezigheid in Afghanistan vergroot.
West-Europa verandert
De invasie in Irak creëerde scheuren in het verbond tussen de VS en West-Europa. Franse en Duitse leiders hadden scherpe kritiek op het militaire optreden van de Amerikanen. Amerikaanse gezagsdragers zetten hierna Europa weg als “oud Europa”. Ondertussen had de EU haar ledental vergroot met landen uit het voormalige Oostblok.
Demografie
De vergrijzing en immigratie blijken de grootste bedreigingen voor de Europese integratie. De aanwezigheid van grote hoeveelheden islamitische migranten leidt tot kritiek onder degenen die Europa nog steeds associëren met het christendom en onder degenen die geloven dat Europese integratie volledige aanpassing van haar burgers vraagt. Europa is niet het enige continent dat kampt met de vergrijzing, want ook in de VS en Japan zijn dezelfde problemen te zien.
Sentimenten tegen immigratie
In Europa is de politieke reactie tegen immigranten het scherpst geweest, omdat daar de werkeloosheidscijfers hoger blijven dan Japan of Noord-Amerika. Extreemrechtse groepen wilden dat de toestroom van buitenlanders werd gestopt. Anti-immigrantensentimenten en anti-islamitische gevoelens werden vooral sterk als gevolg van gewelddadige episodes, zoals de moord op filmmaker Theo van Gogh door Mohammed Bouyeri in 2004, of de moslimongeregeldheden in de voorsteden van Parijs in 2005. In beide landen werden vragen gesteld over hoe de moslims het best in de samenleving opgenomen konden worden. Schokkend waren vooral de terroristische bomaanslagen zoals in de treinen in Madrid in 2004 en in het Londense metronet in 2005.
Rusland, China en India
Politieke effecten en economische globalisering
Technologische ontwikkelingen zoals in computers en communicatie hadden de regio’s in de wereld steeds dichter bij elkaar gebracht. Grote ondernemingen verplaatsten hun fabrieken naar lagelonenlanden, zodat werkelozen daar niet meer hoefden te migreren voor werk. In China, Rusland en India was er in het begin van de eeuw een goede economische groei. De Russische economie opende zich steeds verder voor de wereld, maar het politieke systeem leek zich steeds verder af te sluiten. Ook in China werden economische hervormingen aangemoedigd, maar werden mogelijkheden tot politieke bevrijding in de kiem gesmoord. De kloof tussen arm en rijk in China is alarmerend groot geworden. Maar China is wel de favoriete handelspartner voor bijna elk Aziatisch land geworden, in plaats van de VS.
Externe rivaliteiten en interne verdeeldheid
Ook in India was er sprake van economische globalisering, maar de scheiding tussen moslims en hindoes leek dit zeker niet te bevorderen. In 1998 kwam een coalitie geleid door de hindoeïstische nationalistische Bharatiya Janata Partij (BJP) aan de macht en opende de regering de markt van India voor de wereld. Maar het geweld tussen de moslim- en hindoegemeenschap nam toe, alsook de spanningen tussen Pakistan en India.
Midden-Oosten, Afrika en Latijns-Amerika
Islamitische militanten
In verkiezingen over de hele Arabische wereld in 2005 en 2006 was duidelijk dat radicale en islamitische oplossingen voor de ondemocratische regimes populair waren. In Irak kwam een grote Sjiitische partij aan de macht, maar de kleine soennitische gemeenschap richtte ook een partij op. In Palestina won de radicaal islamitische partij Hamas en in Egypte werd de Moslimbroederschap steeds populairder. Iran besloot zich te richten op een nucleair programma, waarmee het land Israël en de westerse wereld tegen zich in het harnas joeg. Bij de verkiezingen in 2009 won Mahmoud Ahmadinejad, maar oppositiegroepen gingen de straten op om te protesteren tegen de uitkomst.
Afrika
Afrika bleef de armste regio in de wereld en leed aan een onbeheersbare verspreiding van aids/hiv. Politieke instabiliteit was de regel op het continent. In 2003 stond de Soedanese regering toe dat in Darfur etnische zuiveringscampagnes werden gehouden door nomaden tegen de boeren. Twee miljoen vluchtelingen vestigden zich in vluchtelingenkampen.
Latijns-Amerika
In sommige plekken had de globalisering de manier waarop de Latijns-Amerikanen hun wereld en hun plaats daarbinnen zagen veranderd. In andere gebieden had de globalisering slechts de bestaande sociale en politieke omstandigheden verdiept. Latijns-Amerika bleef de regio waarin de kloof tussen arm en rijk het grootst was. In veel gevallen was de oplossing voor dit probleem dat de arme inwoners hun heil zochten in andere landen. Anti-globalistische politiek werd populairder.
Ongerustheid
Opwarming van de aarde
Met de G8 kwamen de leiders van acht grootmachten bij elkaar om onder andere de opwarming van de aarde te bespreken en oplossingen te bieden. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de mens in grote mate bijdraagt aan de stijging van de temperatuur en klimaatveranderingen, met verwoestende natuurrampen tot gevolg. Daarnaast is met de bevolkingstoename de druk op natuurlijke hulpbronnen toegenomen en zoekt men naar alternatieve energiebronnen.
Economische crisis
De economische crisis die in 2007 begon in de financiële sector groeide uit tot een mondiale catastrofe die nog steeds voortduurt. Overal ter wereld vielen banken om en met een afnemend consumentenvertrouwen sloten ook steeds meer bedrijven hun deuren. Het verschil met de economische crisis in de jaren dertig is dat in die tijd landen hun economische problemen nog op trachten te lossen door hun buren schade toe te brengen, maar dat is nu niet meer bevorderlijk.
Add new contribution