Uitwerking collegeverslagen European Law

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Collegeverslagen – 2012/2013

Hoorcollege 1

 

Geschiedenis

Het begin van de Europese Unie zoals we die nu kennen was de European Coal and Steel Treaty. Dit was een verdrag gesloten tussen de Europese landen over de verdeling van grondstoffen. Na de Tweede Wereldoorlog wilden de landen in Europa nooit meer oorlog, en ze besloten samen te werken om dat te realiseren. De productie van kolen en staal werd daarom ondergebracht onder een ‘higher authority’.

Deze ideologie leidde tot de oprichting van de European Economic Community, de EEC. Er vonden intergouvernementele bijeenkomsten plaats en de macht van de EEC werd steeds verder uitgebreid. Het Europese Hof van Justitie, de European Court of Justice (ECJ) ging zelfs zo ver dat het in van Gend en Loos verklaarde dat de Europese bepalingen directe werking hebben. Europese regels kunnen dus ook ingeroepen worden in een nationale procedure. Wanneer de nationale regels dan vervolgens in strijd zijn met het Europese recht dan gaat het Europese recht voor (volgens Costa/ ENEL). Dit staat bekend als het beginsel van supremacy.

 

Verdrag van Lissabon

In 2009 is de Treaty of Lissabon in werking getreden, bestaande uit de Treaty of the European Union (TEU, het EU-verdrag) en de Treaty of the Functioning of the European Union (TFEU, het Werkingsverdrag). Deze twee verdragen vormen de basis van de EU.

 

Voor het verdrag van Lissabon was de EU georganiseerd in 3 pijlers:

 

*Plaatje afkomstig uit hoorcollege van S. de Vries.

 

Met de inwerkingtreding van het verdrag van Lissabon is deze peilerstructuur verdwenen. De peilers zijn echter nog steeds belangrijk. De eerste en de derde peiler staan in zekere zin in het TFEU en de oude tweede peiler staat in de TEU.

 

De omvang van het Europese recht

In het arrest Bickel and Franz draait het om de omvang van het EU recht. Het arrest ging over twee personen die voor de rechter moesten komen in het noorden van Italië. Als je een Duitse inwoner bent van het noordelijke deel van Italië, heb je recht op een procedure in het Duits. Dat wilden Bickel en Franz, als bezoekers van die regio, ook. De rechter liet het echter niet toe, omdat Bickel en Franz niet de Italiaanse nationaliteit hadden en niet in Italië woonden. Uiteindelijk leidde dit tot een prejudiciële vraag.

Centraal hierbij staat het discriminatie principe en dan vooral indirecte discriminatie. Het punt was echter dat EU eigenlijk niets te zeggen had over criminaliteit. Ze gooiden het dan maar op de interne markt, want dat is wel een ‘scope’ van het Europese recht. Op die manier komt er dus steeds meer binnen de reikwijdte van het Europese recht.

 

Sommige belangrijke beginselen van Europees recht:

  1. Sovereignty, supremacy en direct effect (Soevereiniteit, superioriteit en rechtstreekse werking)

Europees recht heeft een eigen rechtsorde geschapen. Het zet nationaal recht aan de kant en heeft rechtstreekse werking in de nationale rechtsorde (volgens Van Gend en Loos en Costa/ ENEL) Ook de uitspraak Factortame is hierbij van belang (en dan voornamelijk par. 18-21).

  1. Conferral principle (het attributiebeginsel)

Dit beginsel staat weergegeven in art. 5 lid 2 TEU. De EU kan alleen handelen als de lidstaten die macht hebben geattribueerd. Hier zijn de bevoegdheden uit art. 3-6 TFEU van belang.

Een grondslag voor EU handelen, bestaat als een handeling onder de doelstelling van de EU valt (art. 3 TEU), de EU bevoegd is (art. 3-6 TFEU) en er een wettelijke basis in de wet voor is (meestal is dit art. 114 TFEU). Ook bestaat er de zogenaamde flexibility provision (art. 352 TFEU), waarin staat dat als er geen specifieke wettelijke basis is voor EU handelen, art. 352 TFEU kan worden opgevat als een algemene basis.

  1. Principle of self-government

Dit is neergelegd in art. 4 lid 2 TEU.

  1. Loyalty

Dit is neergelegd in art. 4 lid 3 TEU, oprechte samenwerking wordt verwacht van alle lidstaten en organen van de EU. Lidstaten moeten doen wat goed is voor de Unie en zich onthouden van de dingen die slecht zijn (dus een positieve en een negatieve kant). Hiervoor kun je ook kijken naar de Schmidberger zaak en dan in het bijzonder naar paragraaf 38 en 39.

  1. Subsidiarity

Dit beginsel is neergelegd in art. 5 lid 3 TEU. Het houdt in dat de beslissingen zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden genomen. Dit hoeft niet altijd op het laagste niveau te worden uitgevoerd. Het is of de EU of de lidstaat. Hieruit volgt dus dat dit beginsel alleen een rol speelt bij gedeelde bevoegdheden. Het is aan de nationale parlementen om het subsidiariteitsbeginsel te controleren. De nationale parlementen van de lidstaten kunnen een orange cart indienen als zij menen dat de EU handelt in strijd met het beginsel van subsidiariteit, deze orange cart legt het handelen van de EU stil. Dit middel wordt nauwelijks gebruikt, omdat parlementen niet weten hoe en wanneer ze dit kunnen doen.

  1. Non-discrimination

Volgens dit beginsel moeten gelijke gevallen gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen ongelijk. De lex generalis is art. 2 TEU en art. 18 TFEU. Indirecte discriminatie is in bepaalde gevallen ook niet toegestaan: zie de zaak ‘Bickel & Franz’.

 

Hoorcollege 2

Dit college gaat over het vrij verkeer van goederen, oftewel the free movement of goods. Een goed is iets dat economische waarde vertegenwoordigd, aldus het Europese Hof.

 

Art. 26 TFEU geeft de definitie van de interne markt. In het Engels wordt dit de internal market of single market genoemd. De interne markt wordt gerealiseerd doordat lidstaten bevoegdheden inleveren om gezamenlijk dingen op Europees niveau te regelen. Zo wordt er bijvoorbeeld binnen Europa geen tol geheven bij de grens.

 

De interne markt kan worden onderverdeeld in vier vrijheden. De eerste van deze vier vrijheden is het vrij verkeer van goederen. In het Engels wordt dit ook wel aangeduid als de ‘free movement of goods’. Er bestaan nog steeds veel obstakels voor het vrij verkeer van goederen. Door integratie wordt beoogd deze obstakels weg te nemen. Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen positieve en negatieve integratie:

  • Positieve integratie: de Europese wetgever onderneemt actie, bijvoorbeeld door het stellen van een ‘directive’ (in het Nederlands is dit een richtlijn). Nationale wetgeving wordt dan geharmoniseerd en zo verdwijnen de obstakels.

  • Negatieve integratie: door het toepassen van de verdragsbepalingen moeten de obstakels worden weggenomen. Sinds het arrest Van Gend en Loos is het mogelijk om als inwoner van een lidstaat een rechtstreeks beroep te doen op het TFEU. Hierbij moet er wel op gelet worden dat lidstaten de mogelijkheid houden om verdragsbepalingen te beperken op grond van de rule of reason (zoals volgt uit Cassis de Dijon) en art. 36 TFEU.

 

De basis van de interne markt is art. 18 TFEU: het non-discriminatiebeginsel. Art. 34 TFEU verbied discriminatie op grond van nationaliteit niet uitdrukkelijk, maar dit is wel de onderliggende gedachte van het artikel. Je verwijst altijd naar art. 34 en niet naar art. 18, aangezien art. 34 de lex specialis is van art. 18.

Directe discriminatie houdt in dat je direct onderscheid maakt op grond van nationaliteit, er is hier vrijwel nooit een rechtvaardiging voor. Bij indirecte discriminatie wordt er een criterium gebruikt dat leidt tot discriminatie (geen nationaliteitscriterium, maar bijv. het vereiste om een bepaalde taal te spreken, omdat dit altijd makkelijker is voor de eigen onderdanen).

Het Europese Hof is verder gegaan dan het discriminatieverbod: alle belemmeringen van de interne markt zijn in beginsel verboden, ook als ze niet discrimineren.

 

Iets anders dan discriminatie is verstoring (distortion). Vaak gelden in verschillende lidstaten verschillende regels met betrekking tot goederen, waardoor een product dat in het ene land aan de regels voldoet in het andere land misschien niet aan de geldende regels voldoet. Dit is niet verboden, in tegenstelling tot discriminatie, maar kan wel een probleem zijn. Een oplossing voor dit probleem is harmonisatie van regels door de EU, of het door het Europese Hof in Cassis de Dijon geïntroduceerde principe van wederzijdse erkenning (principle of mutual recognition). Dit houdt in dat als een product in een lidstaat volgens de regels is geproduceerd en op de markt is gebracht, de andere lidstaten dit moeten erkennen.

 

Fiscale belemmeringen, zoals belastingen binnen een land, worden behandeld door art. 110 TFEU. Art. 30 TFEU is van toepassing op tarifaire belemmeringen, zoals douanerechten en maatregelen met gelijke werking (charges having equivalent effect: CEE). Non-tarifaire belemmeringen worden behandeld in art. 34 TFEU (import) en art. 35 TFEU (export).

 

Als men het heeft over een douanerecht betekent dit dat er betaald moet worden als iets de grens over gaat. Bij een maatregel van gelijke werking moet er ook worden betaald bij het oversteken van de grens, maar dit wordt niet als een douanerecht gepresenteerd. Dit kwam voor in de zaak Outokumpu Oy. In die zaak importeerde een bedrijf milieuvriendelijk geproduceerde elektriciteit van Zweden naar Finland. Vooral paragraaf 20 is in die uitspraak van belang.

 

De uitzonderingen op art. 30 TFEU

Aangezien art. 36 alleen als een uitzondering geldt voor art. 34 en 35, kan dit artikel niet worden ingeroepen voor rechtvaardiging van art. 30 TFEU. In principe zou er dus geen rechtvaardiging mogelijk zijn. Toch zijn er een aantal mogelijkheden om gerechtvaardigd een inbreuk te maken op art. 30 TFEU:

  • Retribution: je moet dan betalen voor het stallen van je goederen in een opslagplaats.

  • Bauhaus exception: gebaseerd op EU regelgeving. Gaat om inspecties waarvoor betaald moet worden.

  • Internal dues: gaat het om een meer algemeen systeem van belastingen.

 

Interne belastingen: art. 110 TFEU

Interne belastingen zijn vrijwel nooit toegestaan. Zij maken vrijwel altijd een onderscheid tussen nationale en niet-nationale producten. Ook protectionisme is verboden. Dit is dat een land een duidelijke voorkeur geeft aan binnenlandse producten in vergelijking met buitenlandse producten. Deze verboden stimuleren neutraliteit en non-discriminatie. Het verschil tussen belasting in de zin van art. 110 TFEU en een maatregel in de zin van art. 30 TFEU is dat een maatregel alleen van toepassing is op buitenlandse producten en een belasting ook geldt voor binnenlandse producten.

 

Non-tarifaire belemmeringen: artt. 34 en 35 TFEU

Non-tarifaire belemmeringen zijn kwantitatieve beperkingen zoals quota (er mag maar een bepaalde hoeveelheid worden ingevoerd) en maatregelen met gelijke werking (measures having equivalent effect: MEQR). Deze zijn verboden. De uitzonderingen op dit verbod zijn art. 36 TFEU en de rule of reason.

De definitie van een maatregel met gelijke werking staat in paragraaf 5 van Dassonville: dit zijn alle handelsregels die het internationale verkeer kunnen belemmeren. Hieronder valt zowel discriminatie als non-discriminatie en zelfs potentiële belemmeringen kunnen eronder gebracht worden. In Keck is bepaald dat niet-discriminerende verkoopmodaliteiten geen maatregelen met gelijk effect zijn en dus niet onder het verbod van artt. 34 en 35 vallen. Stilzitten van een lidstaat kan echter wel een maatregel met gelijk effect zijn (zie Schmidberger).

Daarnaast is nog in AGM-COS.MET bepaald dat een opmerking van een ambtenaar van een lidstaat soms ook een maatregel met gelijk effect kan zijn. Wat er nou precies onder het begrip maatregel met gelijk effect valt is dus nog volop in ontwikkeling in de jurisprudentie.

 

Hoorcollege 3

 

Dit college gaat over vrij verkeer van personen, vestiging en diensten. Er zijn 4 condities waaraan voldaan moet zijn voor iemand zich op de bepalingen met betrekking tot het vrij verkeer van personen kan beroepen:

  • Je moet de nationaliteit van een van de lidstaten van de EU hebben.

  • Je moet economisch actief zijn. Dit betekend dat je een commerciële activiteit moet verrichten (dit is het economische element), dus geen vrijwilligerswerk. Je moet ervoor betaald worden.

  • Je moet een legale activiteit willen verrichten. Softdrugs zijn verboden in NL en België. Dit bekent dat zij niet onder het vrij verkeer vallen, ondanks dat er een tolerantiebeleid is (Josemans zaak).

  • Er moet een transnationaal element aanwezig zijn. Met andere woorden, het moet gaan om een grensoverschrijdend karakter. Wat er binnen een lidstaat gebeurt, is de zaak van die lidstaat.

 

De inhoud van de vrij verkeer bepalingen

Als eerste is er het vrije verkeer van werknemers: art. 45 TFEU. Volgens het Europese Hof is een werknemer iemand die werkt voor en onder leiding van een werkgever en in ruil daarvoor een beloning krijgt. Het werk moet effectief en echt zijn en niet marginaal. Deze definitie wordt door het Hof erg ruim geïnterpreteerd. Parttime werkers vallen ook onder het bereik van dit artikel.

Het recht om te werken in een andere lidstaat brengt ook het recht op toegang tot die lidstaat met zich mee. Discriminatie en restricties zijn verboden. Je mag dus niet belemmerd worden om in een andere staat aan het werk te gaan. Aangezien toegang alleen niet voldoende is biedt deze bepaling ook een recht om zich te kunnen vestigen in het andere land (dit volgt uit het derde lid). Je moet hierbij wel steeds rekening houden met richtlijn 2004/38, aangezien deze richtlijn bepaald dat je op sommige bepalingen pas een beroep kan doen bij een bepaalde verblijfsduur in de lidstaat.

Wat verder nog van belang is, is dat dit artikel horizontaal direct effect heeft (Bosman par. 82-84 en 93), betekenende dat het ook geldt tussen personen onderling. Er zijn immers natuurlijke personen, bijvoorbeeld werkgevers, betrokken bij het vrij verkeer van werknemers.

Zoals hierboven al gezegd, zijn discriminatie en belemmeringen verboden. Belemmeringen kunnen evenwel worden gerechtvaardigd door een beroep op art. 45 lid 3 en 4 TFEU of de rule of reason (Bosman par. 104). Deze uitzonderingen worden strikt geïnterpreteerd door het Europese Hof.

 

Art. 49 TFEU gaat over de vrijheid van vestiging. Het verschil tussen vrijheid van vestiging en vrijheid van diensten is dat vestiging een langdurige en stabiele activiteit inhoudt (Gebhard par 25 en 28). Net als bij het vrij verkeer van werknemers, gaat het bij deze vrijheid vooral om toegang tot de markt en het recht om je in de lidstaat te vestigen (Gebhard par. 36 en richtlijn 2004/38). Wat ook overeenkomt is dat deze bepaling horizontale werking heeft.

Beperkingen op de vrijheid van vestiging kunnen soms worden gerechtvaardigd door een beroep op de rule of reason (Gebhard par. 37-38) of artt. 51 en 52 TFEU. Deze uitzonderingen worden strikt geïnterpreteerd door het Hof.

 

Art. 56 TFEU gaat over het vrij verkeer van diensten. Dit kan inhouden dat iemand naar een andere lidstaat gaat om een dienst te verrichten, of dat iemand naar een andere lidstaat gaat om een dienst af te nemen. Het kan ook nog zo zijn dat de dienst zelf naar een andere lidstaat wordt verplaatst. Een combinatie van deze drie is ook mogelijk.

De uitspraak Josemans ging over het bereik van art. 56 TFEU. Josemans had een coffeeshop in Maastricht en procedeerde tegen het verbod van de overheid om buitenlanders toe te laten tot zijn coffeeshop. Het Hof oordeelde dat de verkoop van soft drugs buiten het bereik van het vrij verkeer van goederen valt, omdat soft drugs illegaal zijn. De verkoop viel echter wel onder het vrij verkeer van diensten (par. 46).

In de zaak Alpine Investments is bepaald dat niet alleen discriminatie is verboden op grond van dit artikel, maar alle belemmeringen van het vrij verkeer van diensten (par. 38).

Belemmeringen van het vrij verkeer van diensten kunnen wel gerechtvaardigd worden met een beroep op art. 62 jo. 51 en 52 TFEU en de rule of reason. Ook deze uitzonderingen interpreteert het Hof strikt.

Art. 56 TFEU heeft horizontaal direct effect. De verordening 2006/123/EC, OJ 2006, L 376/36 is van belang bij het vrij verkeer van diensten.

 

Opmerking: Keck, waarin is bepaalt dat verkoopmodaliteiten niet onder het bereik van het vrij verkeer van goederen vallen, geldt niet voor het vrij verkeer van personen, vestiging of diensten.

Hoorcollege 4

 

Art. 20 TFEU gaat over het EU burgerschap (EU citizenship). Er staat in dat mensen met de nationaliteit van één van de Lidstaten EU-burgers zijn. Dit burgerschap komt niet in de plaats van die van de Lidstaat, maar is een aanvullend burgerschap. Het EU burgerschap geeft de EU-burger het recht om naar een andere Lidstaat te reizen en daar te wonen: art. 21 TFEU. Ook geeft het de EU-burger politieke rechten: artt. 22, 23 en 24. Het EU burgerschap geeft ook rechten aan mensen die niet economisch actief zijn: ‘Forster’. Die rechten zijn wel beperkt.

 

Harmonisatie

Voor harmonisatie begin je eigenlijk altijd bij art. 2 TFEU. Er zijn gebieden waarbinnen de EU bevoegdheden heeft. Art. 3 beschrijft waar de EU exclusieve competentie heeft, art. 4 beschrijft de gebieden waarin de EU en de Lidstaten gedeelde competentie hebben en art. 6 behandelt de exclusieve competentie van de Lidstaten.

Wanneer de EU bindende regels mag aannemen op een bepaald gebied, gebruikt zij vaak richtlijnen en verordeningen om tot harmonisatie over te gaan (art. 288 TFEU). Richtlijnen moeten door de lidstaten nog worden geïmplementeerd. Ze laten voor een groot deel de nationale regels in tact. Harmonisatie zorgt dus niet automatisch voor uniformering, maar dit kan wel.

 

Maar waarom is er nou harmonisatie? Harmonisatie is nodig omdat de schendingen van de vrij verkeer bepalingen kunnen worden gerechtvaardigd (bijv. op grond van de rule of reason of art. 36 TFEU). Dit zorgt voor verschillen en meestal ook voor belemmeringen. Daarom grijpt de EU wetgever in.

 

Voor harmonisatie is een basis in de wet nodig. Er zijn algemeen gezien 2 mogelijkheden om te harmoniseren. De eerste mogelijkheid is harmonisatie op grond van de interne markt. Het hoofdartikel hierbij is art. 114 TFEU. De bijzondere bepalingen kunnen worden gevonden in de artikelen 46, 50 en 62 TFEU. Hierbij zijn de Tobacco Advertising arresten van belang. Het Hof heeft daar namelijk bepaald dat art. 114 een voldoende wettelijke basis voor harmonisatie is als er aan twee eisen is voldaan: de harmonisatiemaatregel moet als doel hebben het verbeteren van de werking van de interne markt, en het moet handelsbelemmeringen voorkomen.

 

De tweede mogelijkheid om te harmoniseren is buiten de interne markt om, bijv. o.g.v. art. 113 TFEU. Om nu te bepalen of het gaat om iets wat buiten de interne markt ligt moet je kijken waar de nadruk op ligt.

 

De gevolgen van harmonisatie

Als een bepaald onderwerp niet is geharmoniseerd, kan men zich baseren op de verdragsbepalingen over het vrij verkeer. Als er harmonisatie is, moet je echter kijken naar de geharmoniseerde regels. Hierbij is het van belang een onderscheid te maken tussen:

  • Totale harmonisatie. Bij deze vorm van harmonisatie mag de lidstaat niet meer regels stellen dan de richtlijn geeft. Dit geeft zekerheid, maar is ook inflexibel.

  • Minimale harmonisatie. Bij deze vorm van harmonisatie moeten de lidstaten aan een minimum voldoen, maar als ze verder willen gaan dan mag dat. Dit kan eventueel zorgen voor omgekeerde discriminatie.

 

Naast deze twee vormen van harmonisatie is er een nieuwe benadering gaande. De benadering houdt in dat de essentiële regels worden opgenomen in een verordening. Gespecialiseerde organen werken de regels vervolgens uit (technische specificaties etc.). Hierbij is geen mogelijkheid voor de Lidstaten om af te wijken.

 

Hoorcollege 5

 

De interne markt wordt gerealiseerd door de vrij verkeerbepalingen en het mededingingsrecht (competition law). De mededingingsregels zijn met name gericht tot ondernemingen (en soms ook overheden in relatie tot ondernemingen), terwijl de vrij verkeerbepalingen vooral tot de Lidstaten zijn gericht.

 

Bij het mededingingsrecht bestaat er een level playing field. Dit houdt in dat je een situatie probeert vast te stellen waarin iedereen in een gelijke toestand verkeert, waardoor de beste gaat winnen. Dit zorgt voor een optimale uitkomst, waardoor de consument de laagste prijs betaalt. Binnen Europa is het doel van het mededingingsrecht dan ook consumentenwelvaart.

 

Toepasselijk recht

Als de interstatelijke handel wordt beïnvloed door het handelen van ondernemingen zijn het Europese mededingingsrecht en het nationale mededingingsrecht van toepassing. De Europese Commissie kan een onderzoek starten en het Europese mededingingsrecht toepassen. De nationale mededingingsautoriteit kan ook een onderzoek starten (alleen als de Commissie dat niet heeft gedaan), en moet het Europese én nationale mededingingsrecht toepassen.

 

Als de interstatelijke handel niet wordt beïnvloed en het om een interne situatie van een Lidstaat gaat, is het nationale recht van toepassing en speelt alleen de nationale mededingingsautoriteit een rol.

 

Het opsporen van een kartel

Als de Commissie een onderzoek start naar een kartel, heeft het bepaalde bevoegdheden.

De Commissie komt achter het bestaan van een kartel door een klacht van een onderneming of consument, door nieuwsberichten en door karteldeelnemers zelf. Wanneer de Commissie de tip van het bestaan van een kartel krijgt van een van de karteldeelnemers geldt de Leniency procedure. Deze procedure houdt in dat de eerste karteldeelnemer die het kartel meldt aan de Commissie, geen boete krijgt of een hoge korting op de boete.

 

Na een klacht of een tip wordt er een dossier gevormd. Hiervoor moet er informatie worden vergaard. Dit kan de Commissie doen door een zogenoemde dawn raid: vroeg in de ochtend doorzoeken ze het kantoor van vermeende karteldeelnemers om documenten over het kartel te achterhalen. Deze bevoegdheid heeft de Commissie ook voor particuliere woningen.

 

Sancties

Als blijkt dat er een kartel bestaat kan de Commissie een hoge boete opleggen en vorderen dat het kartel wordt opgeheven (artt. 7, 9, 23 en 24 van de Regulation 1/2003). Daarnaast kan de Commissie ook afzien van een boete als het bedrijf aan bepaalde voorwaarden voldoet. Wordt er echter overgegaan tot het opleggen van een boete dan geldt het beginsel van settlement. Dit houdt in dat je als je bekent een korting krijgt van 10% op de boete.

 

Art. 101 TFEU

Door kartelvorming betaalt een consument te veel voor zijn producten. Daarom is er een verbod op kartelvorming opgenomen in art. 101 TFEU. Wil er sprake zijn van een verboden kartel, dan moet voldaan zijn aan de volgende vier criteria:

  • Een onderneming (undertaking). De definitie hiervan staat in het arrest Höfner. Het moet gaan om het uitoefenen van een economische activiteit. Dit kun je afleiden uit het aanbieden van goederen of diensten op de markt.

  • Een overeenkomst of een andere soort multilaterale gedraging. Hiervoor is er een wilsovereenstemming vereist.

Als je het hebt over een overeenkomst moet je altijd een onderscheid maken tussen horizontale en verticale overeenkomsten. Bij horizontale overeenkomsten gaat het om overeenkomsten gesloten door ondernemingen op hetzelfde productie niveau, terwijl het bij verticale overeenkomsten juist gaat om een overeenkomst tussen ondernemingen op een verschillend productieniveau.

Daarnaast moet er nog een onderscheid gemaakt worden tussen inter- en intrabrand. Interbrand competitie is competitie tussen merken, intrabrand is binnenin een merk (er is bijvoorbeeld tussen de ICI Paris en de Kruidvat geen concurrentie).

  • Een merkbaar effect op de mededinging/concurrentie. Hiervoor moet je kijken hoe de mededinging eruit zou zien zonder de overeenkomst. Hoe zouden de prijs, productie en innovatie dan zijn geweest? Om dit te kunnen bepalen moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de object-restrictions en effect-restrictions. Bij de eerste is het doel van de overeenkomst om de concurrentie te beperken. Voorbeelden hiervan zijn prijsafspraken, marktverdeling en productiequota en het stellen van een vaste prijs. Dit soort beperkingen is altijd verboden. Bij een effect-restriction hangt het af van de concrete omstandigheden of de beperking verboden is of niet. Het effect van zo’n maatregel is dat de concurrentie beperkt wordt, maar het heeft een ander doel, bijvoorbeeld technologische innovatie.

Voor de merkbaarheid van het effect moet je kijken naar de De minis notice. Als het gaat om een verticale overeenkomst moet er een marktaandeel van meer dan 15% zijn en als het gaat om een horizontale overeenkomst moet het marktaandeel ten minste 10% bedragen.

  • Een effect op de handel tussen lidstaten. Hiervoor moet je kijken naar de formule uit Grundig/ Consten. Het moet gaan om een direct of indirect, actueel of potentieel effect op de handel.

 

Lid 3 van dat artikel gaat over de uitzonderingen op het kartelverbod. Ook hiervoor zijn er weer 4 criteria:

  • Het moet de productie of distributie verbeteren

  • Het moet voordeel voor consumenten hebben

  • Moet proportioneel zijn

  • En niet alle concurrentie mag zijn uitgesloten.

De onderneming moet zelf onderzoeken of het aan deze criteria voldoet, aangezien art. 101 (3) directe werking heeft. Om te helpen zijn er de verticale blok uitzonderingen (Reg. 330/2010).

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.