Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Hoorcollege 1 Culture and Development
Hoofdlijn van het boek is hoe wij ons als individu ontwikkelen in culturele context. In de ontwikkelingspsychologie ligt de nadruk sterk op het individu. In deze cursus zeggen ze dat ontwikkeling plaatsvindt in een culturele context.
Doel van de cursus:
Het begrijpen van de ontwikkeling in culturele context. Je moet belangrijke ontwikkelingstheorieën kennen, belangrijke denkers. Culturele inbedding van de ontwikkeling kunnen aanwijzen. De geconstrueerdheid van het subject, het individu in de maatschappij. Je bent niet alleen, je identiteit wordt vormgegeven. Je moet kunnen aanwijzen hoe dat werkt. Hoe wordt een kind hoe hij is?
Die theorie moet je kunnen toepassen op een case study. Je gaat je eigen autobiografie schrijven, je bent je eigen case study. Je ontwikkelt je ‘writing skills’ voor je essayopdracht. Je moet goed kunnen formuleren, je kunt een lopend betoog schrijven. Je moet werken met peer-feedback, het is een belangrijk instrument in het vormgeven van je paper. Je verteld in je biografie over je leven van geboorte tot nu. Je schrijft niet over de feiten maar over hoe je het interpreteert (beschrijvend). Je bekijkt zelf welke schrijfstijl past bij jou verhaal. Je kunt chronologisch schrijven of zoals Steve Job schrijven vanuit een bepaald belangrijk punt in je leven, en daar omheen je verhaal opbouwen. Je moet je afvragen of je alles opschrijft of alleen wat belangrijk is, en wat is er dan belangrijk?
Er bestaat niet zoiets als een objectieve biografie. Elke biografie gaat altijd net zoveel over de auteur als over het onderwerp van de biografie zelf. De biografie is een bewustmakend instrument dat de constructie van de identiteit bevestigd. Alles wat je in je autobiografie schrijft zit een eigen mening in, een eigen opvatting, omdat jij de enige bent die de ervaringen heeft gehad die je in je biografie verteld. Van je vroegere leven kun je alleen dingen weten die anderen je verteld hebben, je bent dus niet de enige auteur van je biografie. Ook deze ervaringen bevatten meningen en zijn niet objectief. De autobiografie is ook een instrument om even je leven te onderbreken en er op terug te kijken.
Beeld van het kind door de eeuwen heen:
St. Augustin schreef in Confessiones (397-398) de aller eerste autobiografie, de autobiografie bestond uit een collectie van religieuze ervaringen. Daarna schreef Rousseau in 1782 de eerste grote persoonlijke autobiografie. De eerste biografie werd een paar jaar later in 1791 geschreven door James Boswell, de biografie heette ‘The Life and Times of Samuel Johnson’. De eerste mix van autobiografie met biografie werd door Johan Peter Eckermann geschreven, het heette ‘Gespräche mit Goethe’ (1836-1848). Sigmund Freud schreef de eerste psycho-biografie in 1910, ‘Eine Kindheitserinnerung’.
Een autobiografie is een verhaal over je eigen leven en een biografie is een verhaal over iemand anders levensloop. In een psycho-biografie probeert men historische personen zoals kunstenaars of politiek leiders te begrijpen door middel van een psychologische theorie en onderzoek, dit is een vorm van casestudy.
Tot 1800 werd er in autobiografieën alleen nog geschreven over religieuze opvattingen. Na 1800 ging men meer schrijven over belangrijke personen en echt hun levensloop opschrijven. Na de 19e eeuw begon het schrijven van biografieën, het schrijven over het eigen leven, dit gebeurde vooral door middel van dagboeken. In de 20e eeuw werd er meer geschreven over de betekenissen van (culturele) expressies. Dit was deel van het ‘Identity Project’. Vooral de sociale media heeft daar voor een groot deel aan bijgedragen. Op facebook schrijven jongeren over hun eigen leven en laten delen daarvan aan de hele wereld zien, je bepaald zelf wat je schrijft en wat je wilt laten zien.
Charles Taylor zegt dat het modern ideaal is dat we een ‘individu’ willen zijn, te begrijpen vanuit de waarde die het individu daar zelf aan geeft en hecht. Het moderne individualisme is veel meer dan alleen een reflex op uitwendige omstandigheden van massaliteit en anonimiteit. Volgens Taylor betekent het ook een streven: de hedendaagse mens voelt zich innerlijk geroepen een persoon te zijn. Hij ziet het 'zichzelf zijn' als een morele plicht. Dit verwijst naar de waarde van authenticiteit die centraal staat in zijn denken.
De moderne autobiografie is volgens Habermas een verhaal dat het verleden, het heden en de toekomst verbindt volgens culturele waarden, specifieke tijdelijke volgorde (chronologie), motiverende criteria en thematische criteria. De constructie van de ontwikkeling gaat via continuïteit en verandering.
De film Être et avoir gaat over een Franse plattelandsschool, gedurende een heel schooljaar wordt een basisschooltje in de Auvergne gevolgd. De school bestaat slechts uit een klas, met kinderen van de leeftijden 4 tot 11, de schoolmeester heet Georges Lopez. Het is het laatste schooljaar van Lopez, die daarna met pensioen zou gaan. Alle facetten van het lesgeven komen aan bod. De meester heeft aandacht voor iedere leerling, en ook voor de onderlinge relaties. Zo worden beginnende ruzies snel in de kiem gesmoord, en wordt een meisje dat achter dreigt te komen extra aandacht gegeven.
Hoorcollege 2 culture and development
Er zijn velen verschillen tussen culturen, verschillen in hoe de kinderen worden opgevoed en hoe je je gedraagt. Hoe grijpen cultuur en ontwikkeling in elkaar in? Menselijke ontwikkeling is de sleutel om menselijke cultuur te begrijpen. Er is geen unilineair verband tussen cultuur en ontwikkeling, ze beïnvloeden elkaar. Er is een samenspel tussen cultuur en het subject dat je bent. Onze ideeën over ontwikkeling zijn ook in deze culturele context geplaatst. Ons beeld van wat een zich ontwikkelend kind is, is een reflectie van onze eigen cultuur. Er zit een historische dimensie in, het heeft zich vanaf de Verlichting sterk ontwikkeld. Eerst hadden kinderen geen plek in de samenleving, tegenwoordig heeft het kind een belachelijk beschermde positie. Ons beeld van wat een kind kan en hoe hij is, is een cultureel beeld.
De ontwikkeling van de mens is de sleutel om de menselijke cultuur te begrijpen. De menselijke cultuur is de wisselwerking tussen cultuur en onderwerp. De theorieën over menselijke ontwikkeling weerspiegelen de cultuur. Het kind is als een weerspiegeling van de maatschappij.
Antropologie; strategieën om kennis te verkrijgen:
Emic: Je bent deel van een gemeenschap en vanuit die gemeenschap begrijp je het. Dit is de insiders benadering. Onderzoeker participeert in de gemeenschap, ze spreken met iedereen, gaan naar feestjes etc. Participerende observatie.
Etic: meer afstandelijke houding. Het is een vergelijkende benadering, de patronen bekijk je met meer afstand, door de gemeenschap te vergelijken met andere gemeenschappen. Het is meer theoretisch georiënteerd.
Rogoff:
Zowel de biologie als de cultuur is het uitgangspunt. Hoe grijpen ze op elkaar in? Welke patronen van ontwikkeling zijn er in gemeenschappen? Hoe krijgen die een plek als tradities? Het vat krijgen daarop vergt een antropologische blik, insiders en outsiders.
Zij combineert het unieke en de patronen in ontwikkeling, dus zowel emic als etic. Er is geen ‘single best outcome’ van ontwikkeling. Verschillende paden leiden tot verschillende mogelijkheden. In gemeenschappen zijn er altijd meerdere manieren om te komen tot ontwikkelingen. Dit in tegenstelling tot de gedachten van Freud en Piaget, met vaste ontwikkelingsfasen. Bij Piaget is het eindpunt vooraf gegeven, als het kind dat einddoel niet bereikt, kun je terugredeneren waar het fout ging. Rogoff ziet meerdere manieren die tot meerdere einddoelen leiden.
Insiders en outsiders:
Outsiders staan los van de gemeenschap, hun gezichtspunt is niet betrokken, ze hebben algemene kennis. Insiders zijn wel betrokken bij de culturele context. Ze hebben lokale kennis. Beide benaderingen zijn niet neutraal, je laat je leiden door de heersende vanzelfsprekendheden (insider), bij de outsider ontwikkel je abstracte ideeën die niet gaan over het individu. De problemen van die twee moeten buiten boord gehouden worden, er is een plek tussen algemeen en lokaal in, namelijk derived etic.
Derived etic is een vergelijkende en kritische benadering. Je legt geen categorieën op aan je gemeenschap, en toch probeer je te komen tot kennisverwerving. Je vergelijkt betekenissen. Als je snapt wat actoren willen bereiken, als je je in hun situatie kunt verplaatsen, kun je daarin patronen herkennen. Dit is de strategie van Rogoff.
Je maakt een vertaalslag, gedrag van mensen is nooit helemaal identiek. Mensen willen verschillende dingen. Het gedrag van anderen moeten vertaald worden in meaningful behaviour. De verschillen zijn niet zo erg, zolang je het betekenisvol vertaald.
Er treden twee problemen op: Geen enkele vertaling is perfect. Alles kan op meerdere manieren vertaald worden. Er is verlies van betekenis of extra betekenis toevoegen, wat een eigen leven gaat leiden. Daarnaast: Wiens stem ga je in je culturele autobiografie vertalen? Je ouders, je broers en zussen, je grootouders? Die keuze is belangrijk, die mensen gaan jouw verhaal vormgeven.
Sameroff en Mackenzie; the transactional model:
Ontwikkeling als een samenspel tussen individu en de context. Rogoff heeft een andere rol voor de wetenschapper, anders dan gebruikelijk. De wetenschapper staat op een afstand en onderzoekt variabelen. Bij Rogoff is dat niet het geval, het is ook deelnemen aan een gemeenschap en die kennis is niet onfeilbaar.
Sameroff en Mackenzie gaan in op de onderzoekbaarheid van het transactionele model. Die rol is niet hetzelfde als Rogoff. De kern van hun artikel is het transactionele model, waarbij de relatie tussen subject en context centraal staat, zij interacteren wederzijds op elkaar. Ontwikkeling is een samenspel.
Dynamische interactie:
Ieder zich ontwikkelend subject begeeft zich altijd in een interactie met anderen, met verzorgers, leeftijdsgenoten en instituties en autoriteiten (docenten, politie). Die contacten zijn constructief voor je ontwikkeling, ze dragen bij aan jouw ontwikkeling. Jouw zelfconceptie, wie je bent, wordt niet beantwoord in termen van de Big 5. Om te snappen wie je zelf bent, heb je een ander nodig. Wie jij bent en wie anderen zijn is een recursieve relatie. Depressie is een interactioneel vraagstuk. Mackenzie en Sameroff zien dit als een vraagstuk dat je moet begrijpen in termen van dynamische interactie.
Dialectiek:
Twee zaken bestaan onafhankelijk van elkaar, maar ze zijn ten opzichte van elkaar gedefinieerd. Individu en samenleving zijn een voorbeeld, het zijn twee verschillende begrippen, maar ze bestaan niet zonder elkaar. Individu en samenleving hebben ook tegengestelde belangen. Invloeden die het individu ondergaat, komen uit de maatschappij. Individu reageert op conflicterende belangen, waar ook de ander op reageert. Veranderingen in de maatschappij hebben consequenties voor mij en vice versa.
Bidirectionaliteit:
Het feit dat twee zaken een relatie van tweerichtingsverkeer vormen, je moet in ontwikkeling niet uitgaan van een eenweg-relatie. Bidirectionaliteit gaat uit van een recursief belang, moeder en kind reageren op elkaar en beïnvloeden elkaar. Het gaat hierbij niet alleen om sociale constructies, maar ook om biologische constructies. Hoe je je gedraagt, heeft consequenties voor je lichaam.
Suïcide-onderzoek:
Dit onderzoek gaat over zelfmoord bij adolescenten. Zelfmoord bij Native Amerikanen was enorm hoog. Continuïteit is een prestatie; ondanks alle veranderingen in je leven, heb je nog steeds het idee dat je jezelf bent. Chandler veronderstelt dat mensen die zelfmoord plegen een gebrek aan vermogen hebben om die continuïteit te waarborgen. Ze kunnen moeilijker continuïteit aanbrengen tussen hun verleden, heden en hun toekomst.
Ideeën over zelfmoord zijn moeilijk te onderzoeken, interviews zijn geen goede methode. Ze gebruikten daarom geen klassieke vragenlijsten, maar zochten verhalen die in hun cultuur belangrijk zijn, en gaven die verhalen aan de adolescenten. Als ze dat lazen, konden ze zich identificeren met die hoofdpersonen, werd ze daarna gevraagd naar het continuïteitsbesef van de hoofdpersoon. Daaraan werden vragen gekoppeld over hun eigen leven.
Er was een groot verschil tussen essentialistische en narratieve frames die ze gebruikten om over de hoofdpersoon te vertellen. Bij essentialistische ideeën moet je denken als: die persoon was altijd al zo, het was alleen van buiten nog niet zichtbaar. Zij koppelen veranderingen aan iets dat in wezen onveranderbaar is. Bij narratieve frames wordt juist de verandering benadrukt, meer dan de continuïteit.
Het aantal suïcides is in de adolescentie veel hoger dan in totaal. In elke cultuur is de adolescentie een moeilijke, onzekere fase, waarin de continuïteit minder sterk is, maar vooral bij de indianen is het extreem. Het blijkt dat wanneer de indianen hun eigen culturele gebruiken hebben kunnen behouden, dat er nog maar weinig zelfmoord voorkomt. Wanneer er helemaal geen culturele gebruiken meer te herkennen zijn, is het zelfmoordcijfer het hoogst. Zelfmoord is dus geen puur psychologisch proces, het vindt plaats tegen een achtergrond met de beschikbare culturele middelen. Wanneer culturele middelen ontbreken, is er een grotere kans op zelfmoord.
De verschillende overgangen in je leven zijn de gevaarlijke momenten, de momenten waarop een beroep wordt gedaan op het vermogen om continuïteit te scheppen. In de adolescentie zijn er meer van dit soort momenten dan in de volwassenheid. Continuïteit is belangrijk: als mensen niet in staat zijn om na te denken wie ze vandaag zijn en wie ze gister waren, kun je ze ook niet verantwoordelijk stellen voor hun eigen gedrag. Verantwoordelijkheid nemen kan niet zonder continuïteit. Als die mensen niet in staat zijn om een beeld te maken hoe zij zichzelf gaan ontwikkelen in de toekomst, hebben ze geen idee over hoe ze als persoon zullen zijn in de toekomst. Dan is het makkelijker om de relativiteit van het leven te zien, wat eerder zal leiden tot zelfmoord.
Hoorcollege 3 Culture and development
Individuele ontwikkeling in culturele gemeenschappen, Freud en sociaal constructivisme.
Hoofdstuk drie in het boek gaat over individuen, generaties en dynamische culturele gemeenschappen. Rogoff zegt dat er twee uitdagingen zijn:
Verder kijken dan de nature-nurture dichotomie. Hoe kom je hier voorbij?
Culturele processen begrijpen als dynamische eigenschappen van menselijke gemeenschappen.
Nature nurture debat:
Nature-nurture debat is het beginpunt van de zoektocht naar een nieuwe manier van begrijpen, het kind als een actieve participant. Het debat wordt nu beperkt tot ontwikkelingsvraagstukken. Hoe ontwikkelen mensen? Hoe komt kennis bij ons tot stand, waar komen ideeën vandaan? Wat is er nodig om te leren? Er is hierbij iets actiefs nodig, een actieve rol als student.
De klassieke dichotomie van het nature-nurture debat zegt dat iets ofwel puur in de natuur zit of dat alles is aangeleerd door ervaring. Als ontwikkeling alleen ‘nature’ is, hebben we van nature genoeg meegekregen om ons te ontwikkelen. Dieren ontwikkelen immers ook. De ‘nurture’ kant zegt dat mensen leren, een pasgeborene is een onbeschreven blad. Dieren leren ook.
Nature:
Menselijke cognities en acties zijn gedetermineerd door aangeboren mogelijkheden, biologie en genen zijn de drijvende motieven. Een wetenschappelijke visie, het rationalisme, is hiervoor te gebruiken. René Descartes is een rationalist: “Human are born with the ability to learn the (God-given) truth.”
Nurture:
Wij mensen leren in de cultuur, in plaats van via instincten. Alles wat wij weten is aangeleerd. De empiristische benadering is geschikt om dit te onderzoeken. John Lo >
Ontwikkeling van het individu is zowel cultuur als natuur
Actieve participatie in de gemeenschap is een voorwaarde voor sociale betrokkenheid. Onze actieve betrokkenheid is een conditie voor ontwikkeling.
De psychologie van het onbewuste moet als een dynamische variabele worden gezien, die ons in staat stelt om te ontwikkelen. De karakterformatie van ons hebben we te danken aan conflicten.
In de discourse zijn er zowel handelingsmogelijkheden als beperkingen. Als wij optreden in taal moeten we met zowel de mogelijkheden als de beperkingen rekening houden.
Hoorcollege 4 Culture and Development
Vygotsky werd geboren in Wit Rusland in 1896. Zijn passie is altijd literatuur geweest. Hij had zich ingeschreven voor geneeskunde maar wisselde meteen naar rechten. Hij studeerde ook nog literatuur. Hij begon zich pas in psychologie te interesseren op zijn 28ste. Hij heeft een paar psychologie lezingen gegeven op een docentenopleiding en heeft vervolgens van 1924 tot 1934 gewerkt op het instituut van psychologie in Moskou. Hij is in 1934, op 38 jarige leeftijd, gestorven aan tuberculose.
Vygotsky wilde de mensenwetenschappen herconstrueren. Hij wilde met zijn nieuwe theorie de sociale en educatieve problemen uit zijn tijd uitleggen en voor deze problemen praktische oplossingen bieden. Zijn aandacht en interesse lagen vooral bij het verband tussen denken en taal en hij was meer geïnteresseerd in intellectuele ontwikkeling dan in kennis.
Zijn idee was: ‘We do not learn because we have developed, but we develop because we have learned’ We leren niet omdat we ontwikkelen maar we ontwikkelen omdat we geleerd hebben.
Vygotsky gaat ervan uit dat individuele ontwikkeling (vooral de mentale ontwikkeling) van een kind het resultaat zijn van het milieu en de cultuur waarin het opgroeit. De cultuur verzorgt namelijk de kennis van het kind, maar het kind neemt ook de manier van denken over uit de maatschappij. Deze gedachtegang kwam in Vygotsky’s geval ook door zijn cultuur: deze ideeën komen namelijk uit de tijd na de Russische revolutie. De filosofie van de Marxisten was er een van socialisme en de vooruitgang van een individu werd gezien als een weerspiegeling van de vooruitgang in de maatschappij. Vygotsky dacht dat de vaardigheden van een kind voortkwamen uit sociale interacties met bijvoorbeeld ouders en leerkrachten.
Dit betekende volgens hem dat deze vaardigheden de vaardigheden van de maatschappij weerspiegelden. Dit is ook meteen een verschil tussen Vygotsky en Piaget: Piaget geloofde dat elk kind een min of meer identiek ontwikkelingspatroon had, terwijl Vygotsky dus gelooft dat de ontwikkeling afhankelijk is van de cultuur.
Volgens Vygotsky leren kinderen door probleem oplossen. Hij maakt hierbij onderscheid tussen problemen die het kind zelf kan oplossen (niveau van eigenlijke ontwikkeling) en problemen die het kind met behulp van iemand anders kan oplossen (potentiële ontwikkeling). Er zit namelijk een gat tussen deze twee niveaus wat hij de ‘zone of proximal development’ (de zone van naastgelegen ontwikkeling) noemt. Om deze reden moet de helper van het kind eerst de bijna volledige verantwoordelijkheid hebben over het oplossen en vervolgens langzaamaan steeds meer verantwoordelijkheid afstaan aan het kind. De ‘Zone of proximal development’ is de afstand tussen het werkelijke niveau van de ontwikkeling van het kind en het potentiele niveau, dus het niveau wat het kind kan behalen met hulp.
Hij benadrukt dat het gebruik van taal hierbij erg belangrijk is. Het is namelijk door taal dat ouders en leerkrachten hun kennis kunnen overbrengen aan het kind. Het kind leert de wereld begrijpen door middel van taal. Volgens Vygotsky zorgde het eigen maken van vaardigheden, door taal, ervoor dat het kind zich aan ging passen aan de maatschappij. Het kind neemt namelijk het gedrag en de taal dat tegen hem wordt gebruikt over. Vygotsky is waarschijnlijk met zijn ideeën over het belang van taal gekomen omdat hij kinderen had geobserveerd die tegen zichzelf spraken als ze aan een probleem werkten. Hier is nog een verschil tussen Piaget en Vygotsky: Piaget vond dat dit tegen zichzelf praten van een kind egocentrisch was en hechte er geen waarde aan, maar Vygotsky dacht dat het ontstond door interactie met anderen en dat het kind het zich zo eigen maakte en er zijn eigen gedrag mee stuurde.
Ontwikkeling is wel degelijk te plaatsen in wat individuen zich eigen maken, maar ook in wat door de omgeving mogelijk wordt gemaakt. Vygotsky probeerde de psychoanalyse en het marxisme te verenigen. Zijn theorie staat ook bekend als de cultuurhistorische school. Het gaat om de interactie tussen lage (biologische evolutie) en hoge psychische processen (de sociaal culturele oorsprong). Deze beide lijnen ontwikkelen in het begin van het leven van mensen naast elkaar, als onafhankelijk van elkaar. Uiteindelijk zullen ze gecombineerd worden, ze gaan op een hoger niveau in elkaar grijpen. Hogere mentale processen zijn vooral cognitief te verklaren en minder op lichamelijk niveau.
De zone van de naaste ontwikkeling is een veel gebruikt begrip in Vygotsky’s theorie. De zone van de actuele ontwikkeling is wat een kind zonder de hulp van andere mensen kan presteren, hoe hij zich gedraagt zonder hulp. In de zone van de naaste ontwikkeling kan een kind veel meer.
Voorbeeld is een legpuzzel. Een kind kan samen met de moeder een legpuzzel goed maken, maar alleen nog niet. De moeder helpt het kind om het te ordenen. In de eerste fase is een kind nog met andere dingen bezig, de moeder doet het voor. In de tweede fase is het niet alleen een cognitieve handeling, maar de moeder zegt ‘eerst de hoekjes en de randjes’ om het kind te helpen. De derde fase is dat een kind zelf vertelt ‘eerst de hoekjes en de randjes’, waar de ouder nog bij is. Het kind is zelf actief, maar heeft de bevestiging van de ouder nodig. In de vierde fase hoeft de ouder niet meer aanwezig te zijn wanneer het kind zegt ‘eerst de hoekjes en de randjes’, het kind kan dat zelfstandig. Later zegt het kind niet meer hardop, maar denkt het alleen.
Eerst vindt ontwikkeling plaats op interactieniveau en later wordt dat geïnternaliseerd. Het is een proces van anderen regulatie naar zelfregulatie.
Scaffolding: verschillende manieren waarop kinderen door ouders of volwassenen worden geholpen om taken uit te voeren. Taken worden uiteengerafeld in verschillende stappen of ouders attenderen kinderen op belangrijke dingen. Scaffolding is responsief, de reactie van het kind is belangrijk, het gaat erom dat er overdracht van kennis en vaardigheid plaatsvindt tijdens de interactie. Door die overdracht wordt de rol van de tutor minder belangrijk, verdwijnt naar de achtergrond, het kind kan steeds meer. Belangrijk is dat scaffolding niet alleen als een eigenschap van de instructor wordt gezien, maar dat er nadruk ligt op de interactie.
De kern van Vygotsky’s theorie:
Bij Vygotsky komt de ontwikkeling niet alleen tot stand door innerlijke drijfveren van een kind en ook niet alleen maar een resultant is van omgevingsfactoren, maar dat het een interactie van die twee factoren is. Hierin speelt taal een belangrijke rol. Het is dus een interactie tussen hoge en lage processen.
Drie basismechanismen:
Interiorisatie, internalisatie.
Zone van de naaste ontwikkeling, hetgeen dat je in interactie met meer ervaren mensen kunt oplossen, wat je in de zone van actuele ontwikkeling nog niet kan.
Mediatie. Ontwikkeling komt niet tot stand tot door strikt persoonlijke factoren, maar ook door sociale factoren. Het kind heeft een meer actieve rol in de theorie.
Cultuur is voorwaarde en een effect van individueel gedrag. Kinderen manifesteren hun ontwikkeling in een culturele context, maar door hun gedrag dragen ze ook bij tot een ontwikkeling van de cultuur.
De menselijke ontwikkeling is gebaseerd op interacties met anderen. Menselijke gedrag komt naar voren in sociale contexten in welke de acties van het kind en de acties van anderen van waarde zijn. Denken en doen bestaat door externe gebruiken (symbolen en uitdrukkingen) die tastbaar zijn.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2162
- next ›
Add new contribution