Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Oefenvragen Biopsychologie TOETS 1
I. Oefenvragen Genetica
1. Wat is het verschil tussen sex-linked en sex-limited genen?
2. Wat houdt epigenetica in?
3. Noem de vier basen waaruit deoxyribonucleic acid (DNA) is opgebouwd.
4. Noem de vier basen waaruit ribonucleic acid (RNA) is opgebouwd.
5. Genen zijn dominant, recessief of intermediair. Welk effect heeft een intermediair gen?
Antwoorden
1. Een sex-linked gen bevindt zich op een sex-chromosoom (meestal een X), en dus in beide geslachten. Een vrouw heeft echter twee X-chromosomen, waardoor zij kan corrigeren voor een ‘fout’ op één van de twee X-chromosomen. Een man kan dat niet. Een sex-limited gen kan op elk chromosoom zitten, maar wordt geactiveerd door sex-hormonen, dus is actief in de ene of de andere sekse.
2. Veranderingen in de uiting van genen, die het DNA verder niet veranderen.
3. Adenine, guanine, cytosine, thymine
4. RNA: adenine, guanine, cytosine, uracil
5. Een intermediair gen is een gen dat niet overheersend is, maar zit ook niet laat overheersen. Beide genen oefenen dezelfde sterkte uit op de eigenschap, ze zijn beide even dominant. Zo krijg je als nageslacht van rode en witte bloemen roze bloemen.
II. Oefenvragen de zenuwcel
1. Welke ontdekking deed Santiago Ramon y Cajal?
2. Welke functie hebben de mitochondriën in een cel?
3. Wat is de functie van microglia?
4. Uit welke soort cellen bestaat de hersen-bloedbarrière?
5. Wat houden de elektrische gradiënt en de concentratiegradiënt in? Leg uit aan de hand van hoe beide krachten op de natriumionen binnen en buiten de cel werken.
Antwoorden
1. Twee neuronen worden van elkaar gescheiden door een synaptische spleet.
2. De mitochondriën zorgen voor het metabolisme (vertering). Ze zorgen voor de energie die de cel nodig heeft voor andere activiteiten, hiervoor hebben ze brandstof en water nodig.
3. Microglia verwijderen afvalmateriaal, virussen, fungus (schimmels) en andere micro-organismen. Ze zijn deel van het immuunsysteem.
4. De hersen-bloedbarrière wordt gevormd door heel dicht tegen elkaar gedrukte endotheelcellen.
5. Tijdens rust zijn er twee krachten op natrium, beide krachten willen natrium de cel in duwen. De eerste kracht is de elektrische gradiënt, natrium is positief geladen en de binnenkant van de cel negatief. Dit trekt elkaar aan, dus de positieve natriumionen willen de negatief geladen cel in. Ten tweede is er de concentratiegradiënt: het verschil in de verdeling van natrium binnen en buiten de cel. In de cel zijn minder natriumionen, de concentratiegradiënt wil dit verschil opheffen. Dus als het mogelijk was, zou natrium snel de cel instromen.
III. Oefenvragen Communicatie tussen neuronen
1. Is een drug met hoge affiniteit en lage doeltreffendheid (efficacy) een agonist of een antagonist?
2. Waarom verschillen de effecten van drugs per persoon?
3. Wat hebben het gebruik van drugs, gokken en seks met elkaar gemeen?
4. Wat is het verschil tussen cocaïne en methylfenidaat (Ritalin)?
5. Wat is een andere naam voor de nicotinereceptoren, gevoelig voor nicotine in tabak?
Antwoorden
1. Een antagonist, want door de receptor te bezetten/blokkeren blokkeert hij de receptor.
2. Drugs beïnvloeden verschillende soorten receptoren. De hoeveelheid receptoren kan per persoon erg verschillen.
3. Ze verhogen de afgifte van dopamine in de nucleus accumbens.
4. Cocaïne wordt vaak gesnoven of geïnjecteerd, methylfenidaat komt vaak in pilvorm. Hierdoor geeft cocaïne snel na gebruik een rush in de hersenen, terwijl de methylfenidaatconcentratie geleidelijk hoger wordt (in ongeveer een uur tijd).
5. Acetylcholinereceptoren.
IV. Oefenvragen Neuroanatomie
1. Vanaf welke kant lopen sensorische zenuwen het ruggenmerg in, ventraal of dorsaal?
2. Wat is de functie van kippenvel?
3. Welk gebied is de belangrijkste bron van input voor de cerebrale cortex?
4. Wat houdt het bindingsprobleem in?
5. Wat zijn de functies van het sympathische en het parasympathische zenuwstelsel?
Antwoorden
1. Dorsaal
2. De haren van ons mensen zijn niet lang genoeg meer, kippenvel heeft voor ons dus eigenlijk weinig nut. Maar als bijvoorbeeld een kat kippenvel krijgt in een vecht-of-vlucht situatie, gaan zijn haren recht overeind staan zodat hij er groter uitziet voor zijn vijand.
3. De thalamus
4. Het bindingsprobleem gaat over de vraag hoe de verschillende gebieden in de hersenen samenwerken om tot uniforme waarneming en gedrag te komen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het lokaliseren van een object, geluid of beeld door middel van samenwerking van verschillende zintuigen. Als een geluid en beeld van eenzelfde plek komen, koppelen we deze in onze hersenen aan elkaar tot één waarneming.
5. Het sympathische zenuwstelsel bereidt organen voor op vecht-of-vlucht reacties. Het parasympathische zenuwstelsel verhoogt de vegetatieve activiteit, zoals de spijsvertering.
V. Oefenvragen Verbindingen
1. Wat wordt als eerst gevormd, een axon of dendriet?
2. Op welke manier compenseren ouderen voor het verminderde functioneren van hun hersenen?
3. Onder welke omstandigheden maakt een adolescent het snelst een beslissing?
4. Wat is het verschil tussen de twee vormen van beroerte, ischemie en hemorragie?.
5. Wat zijn collateral sprouts?
Antwoorden
1. Het axon.
2. Om te compenseren activeren ze extra hersengebieden.
3. Met tijdsdruk en onder toezicht van een volwassene.
4. Bij een ischemie wordt een slagader afgekneld, bij een hemorragie is een van de slagaders gescheurd
5. Wanneer een axon is beschadigd en afsterft, scheidt het neurotrofinen uit die andere axonen stimuleren om nieuwe vertakkingen te vormen, collateral sprouts genoemd. Deze vervangen het beschadigde axon.
VI. Oefenvragen Zicht
1. Waarom wordt de blinde vlek in het oog de blinde vlek genoemd?
2. Wat kun je zeggen over een diersoort met veel kegeltjes en weinig staafjes op zijn retina?
3. Wat houdt de trichromatische theorie (de Young-Helmholtz theorie) van kleurenzicht in?
4. Van welke kleur tot welke kleur verlopen de drie kleurcontinua waaruit onze hersenen alle kleuren vormen volgens de opponent-process theory?
5. Neem je bij lange golflengten (± 700 nanometer) de kleur violet of rood waar?
Antwoorden
1. Dit is de plek waar de optische zenuw en de bloedvaten het oog verlaten, hier zitten geen receptoren, waardoor er geen zintuiglijke waarneming kan plaatsvinden.
2. Dit dier is waarschijnlijk overdag erg actief en ’s nachts bijna niet.
3. Volgens deze theorie nemen we kleur waar door de combinatie van drie soorten kegeltjes, elke soort is gevoelig voor andere set golflengtes. We kunnen namelijk elke kleur vormen door het combineren van slechts drie golflengtes.
4. Eén continuüm verloopt van rood tot groen, een tweede van geel tot blauw en het derde van wit tot zwart.
5. Rood.
VII. Oefenvragen Zintuigen
1. Hoe heten de drie met vloeistof gevulde buizen in de cochlea?
2. Waarom is het belangrijk dat de vibratie in het middenoor sterker wordt door de stijgbeugel, wanneer deze vanuit het trommelvlies via de stijgbeugel aan het ovale raam wordt ‘doorgegeven’?
3. Waar hebben mensen met de gehooraandoening amusia last van?
4. Ben je bij schade aan de primaire gehoorcortex vaak helemaal doof, of niet?
5. Hoeveel cervicale zenuwen heeft een mens?
Antwoorden
1. Scala vestibuli, scala media en scala tympani
2. Er is meer kracht nodig om het ovale raam te laten trillen, met vloeistof erachter, dan het trommelvlies, dat aan beide kanten lucht heeft.
3. Ze hebben een slechte waarneming van verandering tussen frequenties, amusia wordt ook wel toondoofheid genoemd.
4. Nee, je kunt vaak nog wel simpele klanken horen, maar complexere geluiden, zoals muziek, zijn moeilijk te begrijpen.
5. Acht
VIII. Oefenvragen Motoriek
1. Wat is een neuromusculaire verbinding?
2. Welke neurotransmitter zorgt ervoor dat een skeletspier kan aanspannen?
3. Wat is de functie van een proprioceptor?
4. Wat zijn de vier belangrijkste symptomen van de ziekte van Parkinson?
5. Wat is de functie van de Golgi tendon organen?
Antwoorden
1. Een neuromusculaire verbinding is een synaps tussen het axon van een motorneuron en een spiervezel.
2. Acetylcholine
3. Deze receptor neemt de positie of beweging waar van een deel van het lichaam. Zo detecteren spierproprioceptoren of een spier is aangespannen en verzendt vervolgens signalen die ervoor zorgen dat het ruggenmerg zijn signalen aanpast.
4. Stijfheid, spiertrillingen, langzame bewegingen en moeite met aanzet tot fysieke of mentale activiteit.
5. Deze organen reageren op spieraanspanning waarmee ze te sterke spieraanspanning voorkomen.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2161
- next ›
Add new contribution