Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Tentamenvragen deel A + antwoorden
Vraag 1
In de rechtseconomie wordt een markt van volkomen concurrentie (of: volledige mededinging, vvm) onder meer geanalyseerd met behulp van de begrippen consumenten- en producentensurplus.
Wat is het consumentensurplus? Wat is het producentensurplus? Leg vervolgens uit waar en wanneer de som van consumenten- en producentensurplus maximaal is. Leg uit in woorden en met behulp van een figuur (5 punten).
Consumentensurplus: het totale bedrag dat de consumenten bereid zijn te betalen minus het bedrag dat ze daadwerkelijk moeten betalen. De vraagcurve geeft weer welk bedrag consumenten bereid zijn te betalen, terwijl de evenwichtsprijs aangeeft wat ze werkelijk moeten betalen. Het verschil is het consumentensurplus. (Kanning/Kerkmeester e.a., Hoofdstuk 2, p. 56-57; collegestof).
Producentensurplus: het verschil tussen het bedrag dat de producenten minimaal voor hun product willen ontvangen, en het bedrag dat ze daadwerkelijk ontvangen (Kanning/Kerkmeester e.a., Hoofdstuk 2, p.57; collegestof).
Bij volledige concurrentie komen een evenwichtsprijs en –hoeveelheid tot stand die de oppervlakte van beide gearceerde driehoeken maximaliseren, omdat nu het totale verschil tussen vraag- en aanbodcurve benut wordt.
Zie de navolgende tekening.
Zie:Kanning/Kerkmeester e.a., Hoofdstuk 2, p. 56, met name fig. 2.10.
Wat is een minimumprijs? En wat is een maximumprijs? Welke redenen zijn er voor het instellen van minimum- en maximumprijzen? (5 punten)
Minimumprijs: lager dan dit mag de markprijs niet gaan. Als in de vrije markt een lagere prijs tot stand zou komen, dan wordt de prijs op dit minimumniveau vastgehouden. Reden voor instellen minimumprijs: inkomenspolitiek, nl. het beschermen van het inkomen van de aanbieders. Ook het afremmen van het gebruik van een goed. Door minimumprijs ontstaan overschotten, die al dan niet kunnen worden opgekocht door de overheid. (Kanning/Kerkmeester e.a., Hoofdstuk 2, p. 64)
Maximumprijs: hoger dan dit mag de marktprijs niet gaan. Als in de vrije markt een hogere prijs tot stand zou komen, dan wordt de prijs op dit maximumniveau vastgehouden. Redenen voor instellen maximumprijs: het tegengaan van (dreigende) versnelling van inflatie; controleren kostenontwikkeling (bijv. in gezondheidszorg); goederen beschikbaar houden voor lagere inkomensgroepen (huurprijzen). Ook het stimuleren van het gebruik van een goed. (Kanning/Kerkmeester e.a., Hoofdstuk 2, p. 65)
Laat met behulp van een tekening zien wat de gevolgen zijn van het instellen van een (effectieve) minimumprijs voor de prijs, de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid, alsmede voor ‘de welvaart’, als optelsom van het consumenten- en het producentensurplus. (5 punten)
Als de overheid een minimumprijs vaststelt, dan zal de vraag kleiner en het aanbod groter zijn dan in het evenwicht op de vrije markt. Er is m.a.w. een aanbodoverschot. Het producentensurplus stijgt waarschijnlijk, het consumententsurplus daalt en de totale welvaart daalt (er is dussprake van ‘welvaartsverlies’):
Vraag 2
Deze open vraag heeft betrekking op het gedeelte van het arrest Vermeulen/Lekkerkerker dat op een volgende bladzijde is afgedrukt. Ter informatie: art. 1401 BW (oud) is de voorloper van art. 6:162 BW, zodat het hier een aansprakelijkheidsactie uit onrechtmatige daad betreft.
a. In niet-afgedrukte delen van het arrest komt duidelijk naar voren dat Vermeulen en Lekkerkerker elkaar kenden en vaker met elkaar contact hebben gehad. Bespreek het afgedrukte gedeelte van het arrest onder de veronderstelling dat de transactiekosten laag zijn. Leg de relevante leerstukken uit de economische analyse van externe effecten in het algemeen en van het onrechtmatigedaadsrecht in het bijzonder uit.
Extern effect: kosten of baten van productie of consumptie die niet ten laste of ten bate van de veroorzaker komt. Bij negatieve externe effecten gaat het om kosten. In het arrest: de vuilstortplaats trekt vogels aan, die in de nabijgelegen boomgaard fruit aanpikken en besmeuren, die dus kosten voor de boomgaard veroorzaken.
Economische analyse leert ons dat het welvaartsverhogend is als externe effecten worden geïnternaliseerd. Dat kan o.a. via het aansprakelijkheidsrecht. Coase stelt echter dat de betrokken partijen in situaties van lage transactiekosten het probleem zelf, in onderlinge onderhandelingen, kunnen oplossen, mits de verdeling van rechten duidelijk en bekend is. In het arrest en onder de veronderstellingen van vraag 4a zijn de transactiekosten laag, zodat Vermeulen en Lekkerkerker kunnen onderhandelen over de beste manier om het probleem op te lossen (mogelijkheden kunnen zijn dat de boomgaard wordt gerooid, dat de vuilstortplaats wordt gedempt en gestaakt, dat er netten over de bomen worden gehangen, dat er meer werk wordt gemaakt van het verjagen van de vogels, et cetera). Volgens het Coasetheorema zal de efficiënte oplossing altijd tot stand komen. Stel dat de goedkoopste manier om het probleem op te lossen, is dat er netten over de bomen worden gespannen. Als Vermeulen het recht heeft om zijn vuilstortplaats ongestoord te exploiteren, dan zal Lekkerkerker zelf netten spannen, omdat dat goedkoper is dan te stoppen, terwijl de schade van geen netten spannen groter is dan de kosten van de netten. Als Lekkerkerker echter het recht heeft om zijn boomgaard ongestoord te exploiteren, dan zal Vermeulen die netten voor Lekkerkerker betalen, omdat dat goedkoper is dan aansprakelijkheid, en ook goedkoper dan het stopzetten of dempen van de vuilstortplaats.
In situaties van lage transactiekosten is de onrechtmatigheidsvorm ‘inbreuk op een recht’ de toepasselijke vorm, omdat dit leidt tot een property rule bescherming van de aanspraak, hetgeen de beste vorm van bescherming is omdat ook subjectieve elementen in de waardering kunnen worden meegenomen. Partijen zullen eerst overeenstemming moeten bereiken alvorens de aanspraak kan worden overgedragen. Dat de Hoge Raad inbreuk op een recht hier als zelfstandige onrechtmatigheidscategorie hanteert, is dus goed.
b. Verandert uw analyse als de transactiekosten hoog zouden zijn, bijvoorbeeld doordat er niet één fruitteler, maar 10.000 omwonenden hinder van de vuilstortplaats zouden ondervinden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij hoge transactiekosten wordt niet voldaan aan de voorwaarden van het Coasetheorema en kunnen partijen het probleem niet langer zelf oplossen. Stel dat de efficiënte oplossing nu zou zijn om de vuilstortplaats te dempen. Als de omwonenden recht hebben op ongestoord leefgenot, zal dat ook gebeuren, omdat dit voor Vermeulen goedkoper is dan schadevergoeding te moeten betalen. Als Vermeulen echter recht heeft op het exploiteren van zijn vuilstortplaats, zullen de bewoners hem moeten afkopen zodat de vuilstortplaats gedempt wordt. Omdat het nu 10.000 personen betreft, zal het kostbaar, zo niet onmogelijk zijn om het vereiste geld bij elkaar te krijgen. Immers, bewoners zullen strategisch gedrag gaan vertonen in de vorm van free riderschap (‘ik heb geen last van de vuilstortplaats, dus ik betaal niet mee’, terwijl ze eigenlijk hopen dat de andere omwonenden genoeg geld verzamelen om de vuilstortplaats toch te dempen, zodat de overlast helemaal weg is). Ook het samenkomen, overleggen, vastleggen van afspraken e.d. is erg kostbaar.
De rol van het recht is nu dus groter. Als van tevoren duidelijk is wie de aanspraak het hoogste waardeert, kan de aanspraak aan die partij worden toegewezen en met een property rule worden beschermd (de omwonenden hebben recht op ongestoord leefgenot, en hinder vormt een inbreuk op hun recht, die ze kunnen laten stopzetten). Als niet duidelijk is wie de aanspraak het hoogste waardeert, moet worden gekozen voor een liability rule bescherming. Als de omwonenden de aanspraak krijgt, mag de vuilstortplaats best overlast veroorzaken, mits de (objectief vastgestelde) schade wordt vergoed. Als de vuilstortplaats de aanspraak krijgt, mogen de bewoners deze aanspraak afnemen (de vuilstortplaats laten dempen), mits ze de resulterende schade voor Vermeulen vergoeden (dit is ‘rule 4’). In beide gevallen is de relevante onrechtmatigheidscategorie die van de maatschappelijke onzorgvuldigheid.
c. In het arrest komt de verhouding tussen het hebben van een Hinderwetvergunning en het kunnen plegen van een onrechtmatige daad aan de orde. Bespreek vanuit rechtseconomische optiek de verhouding tussen het onrechtmatigedaadsrecht en regulering als twee alternatieve methoden om externe effecten te internaliseren
Aansprakelijkheid en regulering hebben beide sterke en zwakke punten. Aansprakelijkheid werk ex post en op basis van financiële prikkels, waarbij de informatie van de betrokken partijen en die van de rechter relevant zijn. Regulering werkt juist ex ante, op basis van gedetailleerde gedragsvoorschriften en vergunningen, en hierbij is vooral de informatie van de regelgever relevant.
Indien financiële prikkels niet werken (bijv. vanwege een te laag vermogen van de laedens of vanwege de lage pakkans), werkt het aansprakelijkheidsrecht niet goed, maar regulering kan dan wel werken omdat het daar ex ante via niet-financiële prikkels gebeurt.
NJ 1972/278
HOGE RAAD 10 maart 1972. (Mrs. Wiarda, Dubbink, De Meijere, Peters en Ras).
Onrechtmatige daad. Inbreuk op subjectief recht (hinder). Vraag of en in hoever krachtens Hinderwet werkende vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijkheid ex art. 1401 BW van degene die overeenkomstig de hem verleende vergunning handelt, doch daarbij schade of hinder toebrengt aan derden.
De vraag of de hinder, die iemand door de gedragingen van een ander in het genot van de eigendom van een onroerende zaak kan ondervinden, als inbreuk op zijn eigendomsrecht kan worden beschouwd, hangt af van de ernst van die hinder en de omstandigheden waaronder deze plaats vindt.
Geval waarin de rechter zonder schending van enige rechtsregel heeft kunnen oordelen dat aan verweerders in cassatie zodanige hinder is toegebracht, dat daardoor inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van verweerders, welke bij het ontbreken van rechtvaardigingsgronden, als onrechtmatige daad moet worden beschouwd.
De regeling van de Hinderwet brengt niet mede dat daardoor de omvang van de rechten van de eigenaren van naburige percelen in die zin zou worden beperkt dat deze eigenaren schade of hinder van zodanige aard dat zij deze in het algemeen niet behoeven te dulden, wel zouden moeten verdragen van iemand die voor het handelen dat die schade of hinder veroorzaakte, een Hinderwetvergunning had gekregen. Het verkregen zijn van zo'n vergunning vrijwaart dan ook niet degeen, die overeenkomstig die vergunning handelt, voor de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Dit is niet anders, indien door een eigenaar als hiervoor bedoeld tegen het verlenen van de vergunning tevoren bezwaren zijn ingebracht maar deze bezwaren zijn verworpen.
(B.W. artt. 625, 1401)
De v.o.f. A.J. Vermeulen Scheepswerf en Transportbedrijf, te Woerden (…), eisers tot cassatie
tegen
Johannes Jochem Lekkerkerker, te Achthoven, gemeente Linschoten (…), verweerders in cassatie,
De Hoge Raad, enz.;
O. dat uit het bestreden arrest en de stukken van het geding blijkt:
dat verweerders in cassatie - verder ook te noemen partij Lekkerkerker - bij exploot van 5 okt. 1966 eisers tot cassatie - verder ook te noemen partij Vermeulen - hebben gedagvaard voor de Rb. te Utrecht, stellende dat Johannes Jochem Lekkerkerker is eigenaar van een hofstede gelegen onder Achthoven, kadastraal bekend gemeente Linschoten sectie f nrs. 196 t/m 201, 206 t/m 211, 312, 205 bis, 314, 315, 231, 233 en 234 en in de gemeente Veldhuizen sectie B No. 128 ter gezamenlijke grootte van 22.91.00 HA, waartoe behoort een boomgaard van appels, peren en kersen ter grootte van ongeveer 4 HA, welke boomgaard hij deels exploiteert tezamen met zijn zoon, de eiser sub 2o; dat de v.o.f. A.J. Vermeulen Scheepswerf en Transportbedrijf en voor 1962 haar rechtsvoorgangster de c.v. A.J. Vermeulen v/h Scheepswerf de Nijverheid - van welke vennootschap Adrianus Josephus Vermeulen de enige beherende vennoot was - in de onmiddellijke nabijheid van gemelde boomgaard sedert 1947 bedrijfsmatig een aldaar aanwezige waterplas, kadastraal bekend gemeente Linschoten Sectie F Nrs 209 t/m 216 bis; 218 t/m 223, 304 en 305, gelegen aan de Mastwijkerdijk ter grootte van ca. 21 HA, met dagelijks van elders aangevoerd stadsvuil dempt; dat dientengevolge aan partij Lekkerkerker bij de exploitatie van de boomgaard ernstige hinder wordt toegebracht, waardoor zij op onredelijke wijze in het genot van de boomgaard wordt beperkt; dat toch door de voormelde handelingen van partij Vermeulen ter plaatse in sterke mate schadelijk gevogelte, in hoofdzaak kraaien, roeken en dergelijke, worden aangetrokken die tussen het stadsvuil voedsel zoeken doch regelmatig neerstrijken op de boomgaard van partij Lekkerkerker en daar alsdan grote schade toebrengen aan het op stam staand fruit; dat immers grote aantallen kraaien en roeken de vruchten aanpikken of geheel afrukken en de resterende vruchten op zodanige wijze besmeuren, dat het restant fruit vrijwel waardeloos wordt; dat Johannes Jochem Lekkerkerker reeds herhaalde malen bij partij Vermeulen zowel als bij het Gemeentebestuur van Linschoten stappen heeft gedaan om aan deze vogelplaag een einde te maken, doch tevergeefs; dat dientengevolge lonende exploitatie van de voormelde boomgaard geheel onmogelijk is geworden; dat de handelingen als voorschreven van partij Vermeulen onrechtmatig zijn, immers inbreuk maken op het eigendomsrecht van Johannes Jochem Lekkerkerker althans strijden met de rechtsplicht van partij Vermeulen en/of de zorgvuldigheid, die partij Vermeulen in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van het goed van Johannes Jochem Lekkerkerker betaamt, zulks temeer nu partij Vermeulen niet bereid is gebleken, de ontstane schade te vergoeden; dat de schaden, die partij Lekkerkerker ten gevolge van de onrechtmatige daad van partij Vermeulen hebben geleden, bestaat in A. verminderde opbrengst van het fruit in het verleden, B. in de noodzaak de exploitatie te staken en de boomgaarden te rooien en om te zetten in grasland.
Tentamenvragen deel B (zonder antwoorden)
Vraag 1
Bij een beoordeling door de NMa of de Europese Commissie omtrent het wel of niet optreden van misbruik van een economische machtspositie door één of meerdere ondernemingen speelt de afbakening van de relevante markt een cruciale rol.
a. Geef duidelijk aan waarom de betreffende instellingen eerst de relevante markt dienen af te bakenen, voordat zij overgaan tot de analyse van potentieel misbruik van een economische machtspositie.
b. Bij de vaststelling van een machtspositie speelt de aan- of afwezigheid van toetredingsbelemmeringen een belangrijke rol. Geef aan waarom en bespreek in het kort twee mogelijke toetredingsbelemmeringen.
c. Bespreek in het kort twee vormen van ondernemingsgedrag, die binnen de Nederlandse en de Europese mededingingswetgeving als misbruik (kunnen) worden opgevat.
Vraag 2
In hoofdstuk 6 van Kanning/Kerkmeester e.a. wordt een aantal voor- en nadelen van het aansprakelijkheidsrecht, van regulering en van het strafrecht behandeld.
Bespreek deze voor- en nadelen en geef aan of, en zo ja hoe, de problemen van het ene systeem ter correctie van externe effecten door de andere systemen worden opgelost.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2162
- next ›
Add new contribution