Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
- Tentamen augustus 2000
- Tentamen december 2000
- Tentamen januari 2003
- Tentamen december 2003
- Tentamen augustus 2004
- Tentamen januari 2005
- Tentamen augustus 2005
- Tentamen januari 2006
- Tentamen augustus 2006
- Tentamen januari 2007
- Antwoorden tentamenvragen augustus 2000
- Antwoorden tentamenvragen december 2000
- Antwoorden tentamenvragen januari 2003
- Antwoorden tentamenvragen december 2003
- Antwoorden tentamenvragen augustus 2004
- Antwoorden tentamenvragen januari 2005
- Antwoorden tentamenvragen augustus 2005
- Antwoorden tentamen januari 2006
- Antwoorden tentamenvragen augustus 2006
- Antwoorden tentamenvragen januari 2007
Tentamen augustus 2000
Vraag 1:
Er is tegen een aantal personen die worden verdacht van deelneming aan een criminele organisatie (art. 140 Sr) een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) ingesteld. Door de rechter-commissaris worden vijf opsporingsambtenaren als volledig anonieme getuigen gehoord. De vijf – overeenkomende – volledig anonieme verklaringen bevatten cruciaal, belastend bewijsmateriaal. De officier van justitie meent dat zonder deze vijf verklaringen het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, maar met gebruikmaking van deze verklaringen wel.
a. Mogen deze vijf anonieme verklaringen door de zittingsrechter worden gebruikt? Verwijs in uw antwoord naar relevante wetgeving en jurisprudentie.
b. Stel dat de verklaringen door de rechter voor het bewijs mogen worden gebruikt, als welk wettelijk bewijsmiddel worden ze dan gebruikt?
c. Hoe groot is de kans dat deze vijf opsporingsambtenaren alsnog op de zitting zullen worden gehoord?
In het hetzelfde onderzoek is als opsporingsmethode de inzet van een politie infiltrant gebruikt. Deze infiltrant heeft voor het bewijs cruciale informatie vergaard.
d. Op grond van welke bepaling is – in deze zaak- deze opsporingsmethode gebruikt? Moet uit de processtukken al blijken dat van de opsporingsmethode infiltratie gebruik is gemaakt en wat de resultaten zijn van deze methode? Motiveer uw antwoord.
Vraag 2:
Bij een vestiging van de Rabobank in Rotterdam verricht de officier van justitie samen met een aantal opsporingsambtenaren een doorzoeking. Tijdens deze doorzoeking stuit de officier van justitie op een aantal computers, waarvan er een is aangesloten op een netwerk. Via dit netwerk kunnen bestanden op de hoofdcomputer van de hoofdvestiging in Zaandam worden geraadpleegd. De officier van justitie wil zowel de gegevens die zijn opgeslagen in de in Rotterdam staande computers hebben als de gegevens die in de in Amsterdam staande hoofdcomputer zijn opgeslagen.
a. Op grond van welke bevoegdheid kan de officier van justitie de beschikking krijgen over de gegevens, die in de in Rotterdam staande computers zijn opgeslagen?
b. Op grond van welke bevoegdheid kan de officier van justitie de beschikking krijgen over de gegevens, die in de in Amsterdam staande hoofdcomputer zijn opgeslagen?
Via het netwerk kan alleen toegang tot een aantal bestanden op de hoofdcomputer worden verkregen. De officier van justitie wil echter ook de beschikking krijgen over de gegevens die in andere bestanden op de hoofdcomputer staan. Via het netwerk is het echter niet mogelijk om toegang te krijgen tot de andere bestanden.
c. Beschrijf twee manieren, waarop de officier van justitie kan (trachten te) bewerkstellingen dat hij alsnog de beschikking krijgt over de gegevens, waartoe via het netwerk geen toegang bestaat.
Vraag 3:
In het kader van een opsporingsonderzoek naar strafbaar gebruik van voorwetenschap (art. 46 Wet toezicht effectenverkeer 1995), vorderen opsporingsambtenaren van de Economische Controle Dienst (ECD) inzage in de administratie van Vincent N. De ambtenaren van de ECD baseren zich daarbij op art. 19 van de Wet op de economische delicten (WED). Vincent zegt – zich beroepend op het nemo tenetur-beginsel – daar niet aan mee te willen werken, waarna hij door de ECD-ers gewezen wordt op de artikelen 24A en 26 van de WED. Zij vorderen hem vervolgens binnen 24 uur met zijn administratie op de proppen te komen en zeggen hem dat het niet voldoen aan deze vordering een economisch delict oplevert.
a. Geef aan wat het nemo tenetur-beginsel (oorspronkelijk) inhoudt. Waar in de Nederlandse strafvorderlijke wetgeving is nog een (gedeeltelijk) overblijfsel van dit beginsel te vinden?
b. Beschrijf – met verwijzing naar wetgeving, literatuur en jurisprudentie – of en zo ja, in hoeverre, de handelwijze van de ECD-ers (naar nationale en Europese maatstaven) een ontoelaatbare inbreuk op het nemo tenetur-beginsel inhoudt.
Vraag 4:
Tijdens een onderzoek ter terechtzitting wordt het de rechtbank duidelijk dat door de opsporingsambtenaren gedurende het voorbereidend onderzoek een aantal niet in de wet opgenomen opsporingsmethoden is gebruikt. Door de raadsman van de verdachte wordt hieromtrent uitvoering verweer gevoerd, inhoudende dat ten gevolge van dit onrechtmatig optreden, waardoor de privacy van de verdachte ernstig zou zijn geschonden, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verder stelt de raadsman, mocht de rechtbank anders beslissen, dan moet in ieder geval het bewijsmateriaal, dat ten gevolge van het onrechtmatige optreden is verkregen worden uitgesloten voor het bewijs.
a. De raadsman noemt twee mogelijke consequenties van het onrechtmatige optreden. Zijn er nog andere mogelijke consequenties? Verwijs hier naar de relevante bepalingen.
b. Hoe luidt het in de jurisprudentie ontwikkelde criterium, waaraan de rechter in een dergelijk geval dient te toetsen, om te kijken of de sanctie van niet-ontvankelijkheid moet worden toegepast?
c. Bij de sanctie van bewijsuitsluiting speelt de zogeheten Schutznorm een belangrijke rol. Wat houdt deze Schutznorm eigenlijk in?
Vraag 5:
Marcel R wordt tenlastegelegd dat hij gepoogd heeft zijn vrouw te doden (art. 287 jo 45 Sr), danwel zijn vrouw heeft mishandeld (300 Sr).
Tijdens de terechtzitting verweert Marcel zich door te stellen.: 'het klopt dat mijn vrouw rode striemen in haar hals heeft maar dat komt omdat zij dreigde te stikken in een dropje. Ik heb haar niet mishandeld laat staan pogen te doden'.
Ondanks zijn verweer wordt Maarten veroordeeld wegens mishandeling van zijn vrouw.
Als bewijsmiddel wordt gebruik gemaakt van de in een proces-verbaal gerelateerde verklaring van de vrouw: `mijn man trachtte me te wurgen, gelukkig greep mijn zoon in, anders was ik er niet meer’, en een medische verklaring waarin een arts verklaart dat er rode striemen in de hals van de vrouw zijn geconstateerd
a. Benoem de bewijsmiddelen.
b. Leveren deze bewijsmiddelen voldoende bewijs op om mogen te komen tot een veroordeling? (De volgende vraag moet beantwoord worden ongeacht uw antwoord op de vorige vraag.
c. Moet het verweer van Marcel gemotiveerd worden verworpen of kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen?
Vraag 6:
Jerom L. wordt bij geldige dagvaarding door een ontvankelijk openbaar ministerie voor een bevoegde rechter gedagvaard. Aan hem wordt – cumulatief – ten laste gelegd:
primair overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994,
subsidiair overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Diefstal van een personenauto (art.310 Sr).
Jerom L. is zelf niet ter terechtzitting aanwezig. Wel is zijn raadsman verschenen.
a. Als Jerom L. door de politierechter ter zake van het onder (1) primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, maar ter zake van het onder (2) ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.250,=, welk rechtsmiddel kan hij dan aanwenden tegen deze veroordeling, indien hij zijn aanwezige raadsman had gevolmachtigd om namens hem de verdediging te voeren?
b. Wat zou uw antwoord op vraag a zijn geweest, indien Han B. de aanwezige raadsman niet had gevolmachtigd? Motiveer uw antwoord
c. Als Jerom L. voor het onder (1) subsidiair ten laste gelegde zou zijn veroordeeld tot een geldboete van ƒ 2.000,=, welk rechtsmiddel zou hij tegen die veroordeling kunnen aanwenden?
Vraag 7:
Andy L. wordt door de officier van justitie gedagvaard om op donderdag 8 juni 2000 voor de politierechter in Rotterdam te verschijnen. Aan hem is tenlastegelegd dat:
Hij op of omstreeks 14 maart 2000 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de Kleiweg 96 in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan K. Groot, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt door met een voorwerp, baksteen een ruit in te gooien.
(art. 350 Sr)
Andy verschijnt op de bewuste donderdag niet ter zitting. Aanwezig is echter wel de raadsman van Andy die verklaart dat hij al enige tijd geen contact meer heeft gehad met Andy en derhalve ook niet in het bezit is van een volmacht.
a. Kan de politierechter, nu Andy niet verschijnt, zonder meer verstek tegen hem verlenen en de zaak buiten zijn aanwezigheid behandelen?
b. Kan de raadsman, indien de rechter besluit om verstek tegen Andy te verlenen, ondanks het ontbreken van een volmacht de verdediging voeren? Motiveer uw antwoord.
De rechter besluit de zaak tegen Andy aan te houden omdat hij toch graag wil dat Andy ter zitting verschijnt. Hij gelast hiertoe de medebrenging van Andy en stelt een nieuwe datum vast waarop de zaak tegen hem zal worden behandeld.
Op de nieuwe zittingsdag verschijnt Tijs ditmaal wel en vertelt de rechter het volgende relaas:
“Mooie boel is dat, verricht ik eens een goede daad, sta ik ineens voor de rechter. Ik zal u vertellen wat er gebeurd is edelachtbare. Op 14 maart liep ik op de terugweg van een karwei, ik ben namelijk stratenmaker, naar mijn auto. Toen ik langs een woning aan de Burgemeester Oudlaan liep en een blik naar binnen wierp zag ik in de woonkamer iets branden en een vrouw lag bewusteloos op de grond. Ik heb toen snel een baksteen uit mijn auto en heb daarmee een ruit ingegooid om de vrouw te bevrijden uit haar benarde positie. Gelukkig kon ik haar tijdig naar buiten dragen. Achteraf denk ik, had ik maar niets gezien of gedaan. Red ik dat mens, gaat ze nog dezelfde week naar de politie om aangifte te doen omdat ik haar ruit heb ingegooid en zomaar haar woning ben binnengegaan. Ik heb haar nota bene van de dood gered, dan kan ik toch niet gestraft worden?”
c. De rechter verstaat het relaas van Andy als een beroep op overmacht als in de zin van noodtoestand. Tot welke uitspraak zal de rechter komen indien hij dit verweer van Andy besluit te honoreren? Motiveer uw antwoord
d. Stel dat gebleken was dat de vrouw in staat was om de brand zelf te blussen, zodat het ingrijpen van Andy helemaal niet nodig was geweest. Hoe zou de uitspraak van de rechter hebben geluid indien hij tot het oordeel was gekomen dat Andy uitsluitend de bedoeling had het leven van een vrouw te redden en hem derhalve geen verwijt kon worden gemaakt? Motiveer uw antwoord.
Tentamen december 2000
Vraag 1:
Erik M. schrikt, als hij bij terugkomst van een welverdiende skivakantie tot de ontdekking komt dat er in zijn woning is ingebroken. In alle vertrekken is een behoorlijke ravage aangericht en een deel van de inboedel, waaronder elektronische apparatuur, cd’s, sieraden en een deel van de kostbare kunstcollectie blijkt te zijn verdwenen. Verder ziet Erik dat de inbreker zijn handschoenen in de slaapkamer van de woning heeft achtergelaten.
Erik belt onmiddellijk de politie en een half uur later arriveert de technische recherche om in de woning naar sporen te zoeken. De gevonden handschoenen door Erik blijken de enige sporen te zijn van de inbraak.
Omdat de handschoenen, die naar alle waarschijnlijkheid van de verdachte afkomstig is, het enige aanknopingspunt voor de politie vormt besluit men deze inbeslag te nemen en aan nader onderzoek te onderwerpen. Omdat in de handschoenen een aantal haren worden aangetroffen wordt besloten de mogelijkheden te onderzoeken om op basis van het in deze haren aanwezige celmateriaal een DNA-onderzoek te laten uitvoeren.
a. Op grond van welke bevoegdheid/heden kan een dergelijk onderzoek worden uitgevoerd?
Enige weken later wordt de 19 jarige Nick R. op heterdaad betrapt bij een inbraak in een woning in dezelfde straat als waarin de woning van Erik staat. Tijdens het onderzoek dat door de politie wordt ingesteld blijkt dat Nick -die tijdens zijn verhoor niets wenst te verklaren- een horloge draagt dat uit de woning van Erik is ontvreemd.
De officier van justitie beschouwt Nick door deze vondst nu ook als verdachte van de inbraak in de woning van Erik. Hij vindt het wenselijk om een DNA-onderzoek te laten uitvoeren op basis van celmateriaal afkomstig van Nick. De uitkomst van dat onderzoek zou dan kunnen worden vergeleken met de uitkomst van het onderzoek van de haren uit de baseball-pet. Als de DNA profielen overeenkomen, dan moet Nick de inbraak in de woning van Erik wel hebben gepleegd, zo redeneert de officier van justitie.
b. Op grond van welke bevoegdheid kan dit onderzoek worden uitgevoerd?
c. Op welke wijze zou de officier van justitie in casu kunnen bewerkstelligen dat celmateriaal van Nick ten behoeve van het uit te voeren onderzoek wordt verkregen?
Vraag 2:
Op een namiddag in februari meldt een informant van de Criminele Inlichtingen Eenheid (voorheen CID) zich bij zijn runners omdat hij, naar eigen zeggen, over belangrijke informatie beschikt. Tijdens het gesprek dat vervolgens plaatsvindt blijkt al snel de juistheid van deze mededeling als de informant vertelt dat hij heeft gehoord dat een groep personen die onder leiding staat van de bij de politie bekende Cor G. van plan is om binnen afzienbare tijd XTC (een middel als bedoeld in lijst I Opiumwet) op de Nederlandse en Engelse markt te brengen.
Aan het einde van het gesprek geeft de informant aan wel bereid te zijn om contact te zoeken met Cor of anderen teneinde te proberen om ten behoeve van de politie een kleine hoeveelheid van de drug aan te kopen. De officier van justitie die de volgende dag op de hoogte wordt gesteld van het gesprek ziet wel iets in het aanbod van de informant en overweegt op diens aanbod in te gaan.
a. Over welke wettelijke mogelijkheid / mogelijkheden beschikt de officier van justitie om een kleine hoeveelheid van de nieuwe drug door de informant te laten aankopen?
b. Aan welke wettelijke eisen dient in een dergelijk geval te zijn voldaan?
Omdat de informant heeft aangegeven dat de groep rond Cor G. geweld waarschijnlijk niet schuwt eist hij dat de politie tijdens de gesprekken met Cor en anderen en tijdens de aankoop voortdurend in de buurt zal zijn om eventueel te kunnen ingrijpen. Om de veiligheid van de informant te kunnen garanderen besluit de officier van justitie om alle contacten die de informant met de groep van Cor heeft door het observatieteam te laten observeren.
c. Op grond van welke wettelijke bevoegdheid kunnen deze observaties plaatsvinden?
De teleurstelling bij de politie is groot wanneer reeds na een eerste oriënterend gesprek tussen de informant en Diederik Z. die door Cor G. is gestuurd blijkt dat er geen interesse bestaat om zaken te doen met de informant.
d. Moeten de processen-verbaal die zijn opgemaakt naar aanleiding van de actie bij de processtukken worden gevoegd?
Vraag 3:
In het Sinis-onderzoek is door de recherche een opsporingsonderzoek verricht naar – onder meer – het als bestuurder deelnemen aan een organisatie in de zin van art. 140 Sr, welke organisatie tot oogmerk had het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hashish. In deze zaak heeft de verdediging in hoger beroep verweer gevoerd dat in dat opsporingsonderzoek een groot aantal onrechtmatigheden heeft plaatsgevonden. In cassatie klaagt de verdediging over het feit, dat het gerechtshof dat verweer ten onrechte althans op ontoereikende gronden heeft verworpen. Voordat de Hoge Raad op dat middel ingaat, geeft de Hoge Raad eerst een aantal aan de beoordeling van dit (en overige) middelen voorafgaande beschouwingen, waarin de Hoge Raad aangeeft, op welke wijze de feitenrechter dient te reageren op geconstateerde, niet-herstelbare vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek (HR 25 mei 1999, nr. 109.235 (Sinis)).
a. Beschrijf op welke wijze de feitenrechter – volgens de Hoge Raad in genoemde uitspraak – dient te reageren op geconstateerde, niet-herstelbare vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek.
b. In welke wettelijke bepaling staan de mogelijkheden, die de rechter heeft om te reageren op dergelijke vormverzuimen, geregeld?
Namens de verdachte worden, door de raadsman, ter terechtzitting verweren gevoerd, waarin wordt gesteld dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. De rechter wil deze verweren verwerpen.
c. Moet de rechter al deze verweren gemotiveerd verwerpen? (Verwijs naar de relevante wettelijke bepaling(en) en jurisprudentie).
Vraag 4:
a. Noem zes kenmerken van het Nederlandse bewijsstelsel.
b. Rechtsmiddelen zijn de in de wet geregelde en voor de procespartijen open staande mogelijkheden op te komen tegen beslissingen of handelingen van autoriteiten in het strafproces bij een (hogere) rechter. Noem twee functies van rechtsmiddelen.
c. Bewijsuitsluiting wordt beschouwd als de meest passende sanctie op onrechtmatig overheidshandelen tijdens het voorbereidende onderzoek. Noem vier argumenten waarom bewijsuitsluiting wel of juist niet de meest aangewezen sanctie is.
Vraag 5:
Kevin wordt vervolgd wegens het openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen een andere persoon. Hij heeft samen met een aantal vrienden een gozer die vervelend deed in elkaar geslagen en geschopt. Hij heeft 28 dagen in voorlopige hechtenis gezeten en werd zes maanden voor de zitting uit voorlopige hechtenis ontslagen. Hij is toen ingetrokken bij een goede vriend omdat hij bij zijn ouders niet meer welkom was. De dagvaarding wordt echter aan het adres van zijn ouders betekend (omdat Kevin daar nog steeds staat ingeschreven). Zijn moeder neemt de dagvaarding aan en verklaart dat hoewel Kevin niet meer thuis woont zij er wel voor zal zorgen dat Kevin de dagvaarding zo snel mogelijk krijgt. Kevin verschijnt niet op de terechtzitting. Zijn raadsman is wel aanwezig. Deze verklaart echter dat hij zijn cliënt niet meer heeft gesproken sinds hij op vrije voeten is, maar dat hij nu hij er toch is, wel de verdediging wenst te voeren.
a. Is de dagvaarding op de juiste wijze betekend?
b. Moet de raadsman in dit geval het recht worden verleend om zijn cliënt te verdedigen?
De raadsman stelt ter verdediging dat hij uit het dossier heeft begrepen dat er slechts twee belastende verklaringen zijn: die van het slachtoffer (die verklaart dat Kevin hoorde tot het groepje jongens die hem hadden geslagen en geschopt) en die van een oudere dame die, omdat zij 's nachts was wakker geworden van het geluid, uit het raam had gekeken en Kevin later door middel van een spiegelconfrontatie heeft herkend. Kevin heeft altijd ontkend enige betrokkenheid bij dit feit te hebben gehad. De raadsman verzoekt de rechtbank daarom de zaak aan te houden voor bepaalde tijd om deze getuige op de terechtzitting te horen. Aan het horen van het slachtoffer heeft hij geen behoefte.
c. Waarop moet de raadsman dit verzoek baseren?
d. Op welke wettelijke grondslag moet de rechter dit verzoek beoordelen?
e. Zal de rechtbank dit verzoek honoreren?
De zaak wordt aangehouden voor bepaalde tijd en de oudere dame wordt opgeroepen als getuige. Tijdens deze zitting is Kevin wel aanwezig. De oudere dame verklaart: deze jongen herken ik niet. Is dit wel dezelfde jongen als die ik op het politiebureau heb aangewezen? De raadsman bepleit vervolgens vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.
f. Mag de rechter in dit geval tot een veroordeling komen?
g. Als de rechter tot een veroordeling komt moet hij dan het verweer van de raadsman gemotiveerd verwerpen?
De rechtbank veroordeelt Kevin tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van honderdvijftig uren in plaats van vier maanden gevangenisstraf. Kevin stelt bij monde van zijn raadsman hoger beroep in.
Ook in hoger beroep wordt hij veroordeeld tot dezelfde straf. Uit het arrest blijkt dat het Hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van de belastende verklaring van mevrouw zoals zij deze heeft afgelegd bij de politie.
h. Mocht het Hof in dit geval voor het bewijs gebruik maken van deze belastende verklaring?
Vraag 6:
Ravi wordt vervolgd wegens het toebrengen van letsel in het verkeer (art. 6 WVW) en overtreding van artikel 18 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en moet zich hiervoor verantwoorden bij de politierechter te Rotterdam.
Hem wordt primair tenlastegelegd dat hij
als bestuurder van een motorvoertuig, daarmede rijdende over de weg, de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Langenhorst te Rotterdam, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorvoertuig geen voorrang te verlenen aan tegemoetkomend verkeer en als gevolg daarvan is aangereden tegen een ander motorvoertuig waardoor de bestuurder van dit andere motorvoertuig lichamelijk letsel heeft opgelopen te weten een whiplash waardoor deze gedurende een periode van 4 maanden niet in staat is geweest zijn beroep uit te oefenen (art 6. WvW)
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou leiden, wordt hem verweten dat hij
als bestuurder van een motorvoertuig, terwijl hij met zijn voertuig links af wilde slaan, geen voorrang heeft verleend aan de hem tegemoetkomende bestuurders die op hetzelfde kruispunt rechtsaf wilden slaan (art. 18 RVV).
Tijdens de terechtzitting verweert hij zich door te stellen dat hij wist dat de verkeersituatie slecht was door het ontbreken van verkeersborden en dat het tegemoedkomend verkeer ook van deze situatie op de hoogte was. Verder stelt Ravi dat het tegemoedkomend verkeer te hard had gereden.
a. Tot welke uitspraak/uitspraken moet de rechter komen indien hij het verweer van Ravi accepteert?
b. Moet de rechter, indien hij het verweer niet accepteert, dit verweer gemotiveerd verwerpen?
c. Welk(e) rechtmiddel(en) kan Ravi aanwenden indien hij door de politierechter wordt veroordeeld voor het primair tenlastegelegde?
d. Wordt uw antwoord op de vorige vraag anders indien hij niet voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld maar wel voor het subsidiaire?
Tentamen januari 2003
Vraag 1:
Tegen Willy G, die wordt verdacht van de handel in verdovende middelen (Cocaïne), is een opsporingsonderzoek ingesteld. Tijdens een niet-stelselmatige observatie van Willy G. zien twee politieagenten hem aan de deur van een woning een wit plastic pakket met een poederachtige substantie overhandigen. Willy G. gaat tevens de woning in. De beide opsporingsambtenaren besluiten hierop snel terug te keren naar het bureau, om van het voorval melding te maken bij de chef van dienst.
a. Hadden de opsporingsambtenaren eigenlijk niet tot inbeslagneming van de pillen moeten overgaan, nu het hier om voorwerpen zou gaan waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid?
De chef van dienst (inspecteur van politie, tevens hulpofficier van justitie), na te zijn ingelicht over de resultaten van de observatie, besluit dat een doorzoeking van de woning waar Willy G. aan de deur was, dringend noodzakelijk is.
b. Op welke wijze kan deze hulpofficier van justitie bewerkstelligen, dat er op zo kort mogelijke termijn een doorzoeking in de betreffende woonwagen wordt verricht? (Verwijs naar de wet en/of de jurisprudentie).
c. Mogen de politieagenten, vooruitlopend op de plaats te vinden doorzoeking, alvast de woning betreden, ervan uitgaande dat ze hiervoor geen toestemming van de bewoner krijgen?
Op het moment dat de politieagenten bij de woning waar Willy G. naar binnen ging, arriveren, zien ze hem net weer naar buiten komen en in zijn auto stappen. Zij besluiten dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is, en willen de auto aan een onderzoek onderwerpen.
d. Hebben de politieagenten een bevoegdheid om de auto te doorzoeken en daartoe deze auto te doen stoppen?
Vraag 2:
Na te zijn geconfronteerd met een groot aantal meldingen van winkeliers dat waarschijnlijk valse creditcards in omloop zijn, stelt de creditcardmaatschappij een nader onderzoek in. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er inderdaad valse kaarten in omloop zijn, nu een aantal bonafide kaarthouders aangeeft helemaal niet op de plaats te zijn geweest waar de verdachte uitgaven zijn gedaan. Bovendien is een aantal kaarten door winkeliers ingehouden. Deze kaarten blijken zonder uitzondering vals.
Verdere analyse van de transacties laat zien dat met een groot aantal creditcards waarmee iets aan de hand is, is afgerekend bij een Japans restaurant in een stad in het zuiden van het land. Als het aantal meldingen van valse creditcards blijft stijgen, terwijl bovendien steeds blijkt dat kort tevoren met de “originele” kaarten bij het Japanse restaurant is betaald, is de creditcard maatschappij overtuigd van het feit dat de creditcards in het restaurant worden gekopieerd. Een medewerker van de maatschappij haast zich hierop naar de politie en doet aangifte van het vervalsen van de creditcards.
a. Aan welke wettelijke voorwaarden dient te zijn voldaan alvorens door de politie een opsporingsonderzoek kan worden ingesteld?
Navraag bij enige informanten uit de Japanse gemeenschap zet de politie al snel op het spoor van Joji S., de zoon van de eigenaar van het restaurant en een tweetal handlangers.
Een van de informanten weet zelfs te vertellen dat Deng -die op dat moment twee weken voor zaken in Japan verblijft - in de kelder van zijn woning een grote hoeveelheid gekopieerde creditcards bewaart.
Omdat de politie niet geheel zeker is van de juistheid van de verstrekte informatie overweegt zij - nu Joji toch in het buitenland verblijft - om heimelijk diens woning te betreden en te kijken of daar inderdaad valse creditcards worden bewaard. Tevens wil men - bij een positief resultaat - een bewegingsmelder aan de kelderdeur bevestigen zodat direct kan worden ingegrepen als Joji S. of een ander de kelder binnengaat.
b. Over welke wettelijke mogelijkheid beschikt de politie om de woning heimelijk te betreden en daar een bewegingsmelder te plaatsen?
De officier van justitie heeft een ander plan van aanpak en geeft aan de politie de opdracht om uit te zoeken of het mogelijk is dat een van de informanten die informatie aan de politie heeft verstrekt een of meer valse creditcards van Joji koopt.
c. Aan welke wettelijke eisen dient te zijn voldaan alvorens de informant tot aankoop van een of meer valse creditcards kan overgaan?
Neem aan dat uiteindelijk een opsporingsambtenaar wordt ingezet teneinde te trachten om enige valse creditcards van Joji S. te kopen. Na een aantal ontmoetingen toont Joji S. de opsporingsambtenaar een aantal valse creditcards die voor €150,- per stuk kunnen worden gekocht.
d. Is de opsporingsambtenaar verplicht om de valse creditcards die hem door Joji worden getoond onmiddellijk in beslag te nemen?
e. Moeten de processen-verbaal die naar aanleiding van de aankoop van de cards worden vervaardigd aan de processtukken worden toegevoegd?
f. Wat kan een raadsman ondernemen indien hij meent dat processen-verbaal waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door de uitoefening van bijzondere opsporingsbevoegdheden ten onrechte niet bij de processtukken zijn gevoegd?
Vraag 3:
Adri K. wordt ervan verdacht dat hij en gewapende roofoverval heeft gepleegd op een bank en poging doodslag. Zijn raadsman wenst als getuigen op de terechtzitting te horen: een bankmedewerker (die bij de politie heeft verklaard dat Adri K. bij de overvallers van de bank hoorde) en zes leden van het arrestatieteam (die verklaren dat zij tevergeefs Adri K. hebben proberen aan te houden toen hij de bank verliet). Zeven dagen voor aanvang van de terechtzitting verzoekt hij de OvJ schriftelijk om deze getuigen op te roepen. De OvJ antwoordt dat hij wel de bankemployee maar niet de leden van het arrestatieteam als getuigen zal oproepen.
a. Welke wettelijke mogelijkheden heeft de officier om een deel van dit verzoek af te wijzen? Is deze afwijzing terecht?
De raadsman van Adri herhaalt op de terechtzitting met een beroep op art. 6 EVRM zijn verzoek tot het als getuigen ter terechtzitting oproepen van de zes leden van het arrestatieteam. De OvJ meldt dat de leden van het arrestatieteam niet op de openbare terechtzitting zullen verschijnen omdat zij voor hun leven en toekomstige beroepsuitoefening vrezen als hun identiteit bekend wordt.
b. Welke wettelijke mogelijkheden heeft de zittingsrechter om deze getuigen te dwingen om ter terechtzitting als getuigen te verschijnen en daar een verklaring af te leggen?
c. Welke wettelijke mogelijkheden heeft de zittingsrechter om het verzoek van de raadsman af te wijzen?
De zes leden van het arrestatieteam en de bankemployee worden na verwijzing door de zittingsrechter op basis van art. 316 Sv uiteindelijk bij de rechter-commissaris gehoord in aanwezigheid van de OvJ en de raadsman van Aad. De leden van het arrestatieteam verklaren daar dat zij Adri herkennen als een van de overvallers die al schietend uit de bank kwam rennen en op een gereedstaande scooter konden vluchten. De bankemployee verklaart: “Op uw vraag of ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die heb afgelegd bij de politie wil ik geen antwoord geven. Kennissen hebben mij verteld wie deze Adri K. is. Ik heb daaruit mijn conclusies getrokken en wens in deze zaak niets meer te verklaren, zelfs niet op uw vraag of ik dit doe omdat ik voor mijn leven vrees”.
Nadat het onderzoek op de terechtzitting is hervat, wordt Adri door de rechtbank vrijgesproken van de poging doodslag maar wordt hij veroordeeld voor de gewapende roofoverval tot een gevangenisstraf van zes jaar.
d. Benoem de bewijsmiddelen die voor deze veroordeling zijn gebruikt.
e. Mag de verklaring van de bankemployee zoals deze is afgelegd bij de politie voor het bewijs worden gebruikt zonder deze getuige op de openbare terechtzitting te horen?
Vraag 4:
Lars R. zit in voorlopige hechtenis voor een poging doodslag. De officier van justitie dagvaardt hem om op woensdag 11 december 2002 te verschijnen voor de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, teneinde terecht te staan voor dit feit. De tenlastelegging luidt:
‘dat hij, op of omstreeks 20 september 2002, te Rotterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, te weten Alex N. van het leven te beroven, met dat opzet deze Alex N. met een kapotgeslagen bierglas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid (art. 287 jo 45 Sr)’.
De dagvaarding wordt aangeboden op het bij de gemeentelijke basisadministratie bekende huisadres van Lars R. waar diens kamergenoot de dagvaarding in ontvangst neemt. Deze geeft de opsporingsambtenaar, die voor de uitreiking van de dagvaarding zorg diende te dragen, te kennen ervoor te zorgen dat de dagvaarding in handen van Lars R. zal komen.
a. Tot welke einduitspraak zal de rechtbank komen, indien noch Lars R., noch een door hem gevolmachtigd raadsman op de terechtzitting verschijnt?
Lars R. verschijnt op de terechtzitting. Hij wist dat er tegen hem op deze datum een zitting zou plaatsvinden en de officier van justitie had het vervoer van Lars van het huis van bewaring naar de rechtbank (en terug) geregeld.
Tijdens de terechtzitting wenst de verdachte een preliminair verweer te voeren.
b. Wat zijn preliminaire verweren?
In zijn pleidooi voert hij vervolgens het volgende, eerste, verweer: “Edelachtbare, deze Alex N. was op de avond van de 20e september nogal aangeschoten. Hij begon in de kroeg, waar ik ook was, ruzie te zoeken met een aantal mensen. Ik heb er toen iets van gezegd. Toen richtte hij al zijn woede op mij, en wilde mij te lijf gaan. Ik moest me tegen hem verdedigen en zag geen andere mogelijkheid dan dat te doen met een bierglas. Het kan best dat ik dat bierglas eerst kapotgeslagen heb, maar dat weet ik niet meer. Ik had een waas voor mijn ogen”.
c. Tot welke einduitspraak zal de rechtbank komen, indien dit verweer van Lars wordt geaccepteerd en wordt beschouwd als een beroep op de rechtvaardigingsgrond ‘noodweer’ (art. 41, lid 1, Sr)?
d. Tot welke einduitspraak zal de rechtbank komen, indien dit verweer van Lars wordt geaccepteerd en wordt beschouwd als een beroep op de schulduitsluitingsgrond ‘noodweerexces’ (art. 41, lid 2, Sr)?
Naast het bovenstaande verweer, voert Lars een tweede verweer: “Bovendien,
edelachtbare, heb ik Alex helemaal niet geraakt. Toen ik mij wilde verdedigen, stapte hij achteruit en struikelde. Hij is toen gevallen met zijn gezicht op de grond, waar ook wat kapot glas lag. Zo is hij aan de verwondingen in zijn gezicht gekomen”.
Het slachtoffer, Alex N., is ook op de terechtzitting aanwezig. Hij verklaart daar, samengevat, het volgende: “Toen ik op Lars afstapte om hem te zeggen dat hij zich met z’n eigen zaken moest bemoeien, sloeg hij opeens een bierglas op de bar kapot en stak dat recht in mijn gezicht”.
e. Moet de rechtbank, indien wordt gekomen tot een veroordeling van het ten laste gelegde feit, de twee verweren van Lars wel of niet gemotiveerd verwerpen? Verwijs in uw antwoord naar de wet en/of de jurisprudentie.
Vraag 5:
Op een zwoele zomeravond staat onderwijzer Frank op het metrostation Voorschoterlaan te wachten op de volgende metro richting Rotterdam-centrum, als hij een eindje verderop vier jongens ziet staan. Een van de jongens toont de anderen op een opschepperige manier een vuurwapen en maakt zelfs een beweging die lijkt op het doorladen van het wapen. Hoewel Frank schrikt van het voorval, besluit hiij even later in hetzelfde metrostel te stappen als de jongens. Als deze op station Blaak uitstappen doet Frank dit ook en volgt de jongens nog een stukje op veilige afstand. Zij ziet dan dat de jongen die het wapen toonde een woning aan de Keizerstraat in gaat. Met deze wetenschap rent Frank snel naar toevallig twee rondlopende agenten waar zij aan twee agenten haar verhaal vertelt. Om te voorkomen dat de jongen met het vuurwapen het pand weer zal verlaten, trekken lopen de twee agenten naar hun busje en trekken twee kogelvrije vesten aan en begeven zij zich op aanwijzing van Frank naar de woning. De voordeur van deze woning blijkt niet te zijn afgesloten, en met getrokken wapen lopen de twee dienders de trap op die leidt naar de woonkamer. In de woonkamer treffen zij een op de bank liggende jongen aan. Op een tafeltje naast de bank ligt een vuurwapen dat door de agenten in beslag genomen wordt. Ook wordt de slapende jongen wakker gemaakt en aangehouden.
Hierop wordt de jongen meegenomen naar het politiebureau waar hij wordt voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Tijdens het verhoor door de hulpofficier van justitie verklaart de verdachte:
“Mijn naam is Daniel J. Ik weet waarvan ik word verdacht. Ik ben zojuist aangehouden in een woning. Op een tafel naast de bank waar ik lag te slapen lag een vuurwapen. Ik kan u verklaren dat dit wapen van mij is. Ik heb dit wapen al een half jaar en draag het meestal bij mij omdat ik ruzie heb met een drugsdealer. Ik weet dat het voorhanden hebben van een vuurwapen verboden is en doe hiervan afstand”.
Als hij het proces-verbaal ondertekent realiseert de hulpofficier van justitie zich plotseling dat de twee agenten die in de woning zijn binnengetreden helemaal niet in het bezit waren van een machtiging als bedoeld in art. 2 van de Algemene Wet op het binnentreden. De hulpofficier schrijft hierop nog snel even een dergelijke machtiging uit.
De officier van justitie besluit Daniel te vervolgen ter zake van het voorhanden hebben van het vuurwapen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting verschijnt Daniel niet. Wel is een advocaat, Mr. Meis, aanwezig die aangeeft -hoewel niet te zijn gemachtigd- toch graag de verdediging te willen voeren. “U kunt mij de uitoefening van dit recht niet weigeren, nu het een recht betreft dat direct uit het EVRM voortvloeit”, zo zegt de advocaat.
a. Kan de rechtbank zonder meer verstek tegen Daniel verlenen en de zaak buiten zijn afwezigheid behandelen, nu de advocaat heeft aangegeven namens Daniel de verdediging te willen voeren?
De rechtbank besluit -ondanks de aanwezigheid van de advocaat- verstekt tegen Daniel te verlenen. Als de behandeling van de zaak tien minuten onderweg is gebeurd er iets opmerkelijks. Plotseling stormt Daniel de zittingszaal in en roept “sorry, de brug stond open. We kunnen beginnen”. De voorzitter kan dan niet anders doen dan het verstek vervallen verklaren en het onderzoek ter zitting opnieuw aanvangen.
Tijdens deze nieuwe behandeling voert Mr. Meis het volgende verweer.“ Het binnentreden in de woning van cliënt was onrechtmatig, nu een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene Wet op het binnentreden altijd voorafgaand aan het binnentreden moet worden gegeven. Nu dat niet is gebeurd dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard en anders dient toch wel bewijsuitsluiting plaats te vinden van het proces-verbaal waarin de vondst van het vuurwapen is gerelateerd”.
b. Stel dat de rechtbank het verweer van Mr. Meis wil verwerpen, moet zij dit dan gemotiveerd doen?
Na zich even in de raadkamer te hebben teruggetrokken, komt de rechtbank tot het oordeel dat de machtiging inderdaad voorafgaand aan het binnentreden had moeten worden gegeven, zodat derhalve sprake is van onrechtmatig handelen door de binnentredende agenten.
c. Welke sancties kan de rechtbank verbinden aan het onrechtmatig binnentreden?
d. Welke sanctie ligt in casu het meest in de rede?
Vraag 6:
John G. wordt bij geldige dagvaarding door een ontvankelijk OM voor een bevoegde rechter gedagvaard. Aan hem wordt ten laste gelegd:
1.primair overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet
subsidiair overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet
2. overtreding van artikel 3.3.4 van de Rotterdamse APV
Artikel 3.3.4. van de Rotterdamse APV luidt:
Het is verboden, op of aan de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.Overtreding van deze bepalingen wordt gestraft met een hechtenisstraf van ten hoogste 3 maanden of een geldboete van ten hoogste € 4500.
John verschijnt ter terechtzitting.
a. Welke rechter is in casu de (absolute en relatieve) bevoegde rechter?
b. Indien John voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zou zijn veroordeeld tot een geldboete van € 40. Welk rechtsmiddel kan hij dan aanwenden tegen deze veroordeling? Wordt het antwoord op deze vraag anders als John niet ter terechtzitting was verschenen en tot dezelfde straf zou zijn veroordeeld?
c. Indien John door de rechter ook ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 40. Welk rechtsmiddel kan hij dan aanwenden tegen deze veroordeling? Wordt het antwoord op deze vraag anders als John niet ter terechtzitting was verschenen en tot dezelfde straf zou zijn veroordeeld?
d. Rechtsmiddelen vervullen een belangrijke functie in het Nederlandse strafproces. Geef kort aan welke functie(s) dat is (zijn).
e. Wat wordt er bedoeld met een ‘gesloten systeem van rechtsmiddelen’?
Tentamen december 2003
Vraag 1
De recherche van Roermond heeft via de CIE een tip gekregen dat op een terrein gelegen aan de Dorpsweg te Roermond een grote partij heroïne zal binnenkomen. Deze tip is afkomstig van de doorgaans niet echt betrouwbare informant Wouter U. Wouter staat bekend als een kleine drugsdealer die er meestal geen enkele moeite mee heeft om de concurrenten van zijn bazen, Robin K. en Leo B., in een kwaad daglicht te stellen. De tip wordt echter min of meer bevestigd door een ambtsbericht afkomstig van de politie in Bogota (Colombia) waarin wordt gesteld dat een aantal Colombiaanse drugshandelaren (Antonio C. en Charlie S.) een heroïnelijn hebben opgezet samen met de Roermondse drugshandelaren Alberto S. en Rob G. en de mededeling dat de drugs zullen worden opgeslagen aan een terrein aan de Dorpsweg. Tot slot behelst het ambtsbericht de mededeling dat er een partij cocaïne verpakt in zakken met koffie onderweg is met het onder Libische vlag varende schip ‘Khadaffi Enterprise’.
a. Is er in casu voldoende aanleiding om een opsporingsonderzoek te starten?
Om te controleren of de informatie met betrekking tot het terrein juist is, wil de politie een kijkje in de op het terrein gevestigde loods nemen.
b. Heeft de politie daartoe een bevoegdheid? Zo ja, is in casu aan de wettelijke voorwaarden voldaan?
Ga er bij de beantwoording van de volgende vraag van uit dat de politie de loods rechtmatig heeft betreden.
Tijdens het kijkje dat twee rechercheurs in de loods nemen, ontdekken zij in partijen bananen heroïne.
c. Zijn de rechercheurs verplicht om de heroïne in beslag te nemen?
Twaalf dagen later komt de ‘Khadaffi Enterprise’ aan in de haven van Roermond. In opdracht van het rechercheteam laat het Gemeentelijk Havenbedrijf het schip niet aanmeren in de Rijnhaven, maar aan de kade van de Maashaven waar ook de havenpolitie haar thuis heeft. Dit alles met als doel de cocaïne die aan boord van het schip zou zijn in beslag te nemen.
d. Beschikt de recherche over de bevoegdheden om het gehele schip te doorzoeken om de cocaïne in beslag te nemen?
Vraag 2
Joost V. is student aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Met zijn huisgenoten in Gebouw De Baard aan de Kralingse Kerklaan voert hij vaak heftige discussies over de toestand in de wereld, de Nederlandse politiek en de criminaliteit. Joost windt zich altijd in het bijzonder op over de (in zijn ogen) stompzinnige plannen die in Den Haag worden gesmeed met betrekking tot het strafrecht. Op een zaterdag aan het eind van de middag loopt Joost door een winkelcentrum in Ridderkerk. Hij heeft zojuist weer de hele vrijdagnacht en een goed deel van de ochtend met zijn huisgenoten hevig gedebatteerd en moet nog snel even wat te eten kopen, als hij minister Donner met een fles whisky onder zijn arm uit een bekende slijterij ziet lopen. Joost, die nog steeds behoorlijk opgefokt is door de discussie, ziet Donner, aarzelt niet en slaat de bewindsman met een welgemikte vuistslag midden in het gelaat. ‘Hier pak aan, vuile conservatief!’, brult Joost nog, waarna hij zich snel uit de voeten probeert te maken. Joost rent onmiddellijk het magazijn van een nabij gelegen supermarkt in om zich daar te verbergen.
a. Mogen de aanwezige burgers Joost aanhouden? Maakt het voor uw antwoord iets uit of dit binnen of buiten het supermarktmagazijn gebeurt?
Joost heeft zich goed weten te verbergen in het magazijn, aangezien het supermarktpersoneel hem zelfs niet kan vinden. Inmiddels zijn twee surveillerende agenten ook bij het supermarktmagazijn gearriveerd. Zij mengen zich enthousiast in de zoektocht naar Joost en één van hen treft Joost uiteindelijk aan in een donker hoekje achter een aantal stellages en houdt de verdachte aan.
De officier van justitie die de volgende maandagochtend het dossier op zijn bureau vindt, heeft het bange vermoeden dat deze ‘aanslag’ op Donner misschien wel een vervolg zal krijgen en wil een doorzoeking in het studentenhuis van Joost laten verrichten.
b. Mag de officier vast twee agenten vooruit sturen om de situatie in het huis te bevriezen?
Aangekomen bij het studentenhuis van Joost zien de twee agenten dat de voordeur open staat. Zonder aarzelen stappen zij over de drempel en zien in de woonkamer een enorme hoeveelheid verkeersborden, straatnaam bordjes en andere stukken straatmeubilair waarvan zij vermoeden dat deze door de studenten niet op rechtmatige wijze zijn verkregen. De agenten besluiten de aanwezige goederen in beslag te nemen.
c. Is de inbeslagneming van de verkeersborden, straatnaambordjes etc. door de agenten rechtmatig?
De officier van justitie probeert vervolgens de Rechter-Commissaris aan de lijn te krijgen, maar alle R-C’s blijken bezet te zijn. De officier kan geen enkele R-C te pakken krijgen.
d. Is het voor de officier, die van mening is dat haast is geboden, toch mogelijk om de doorzoeking te beginnen?
Vraag 3
Dieter B. wordt verdacht van de brute moord op zijn cliënte die zwanger van hem was (art. 289 Sr). Nadat zijn telefoon vruchteloos een week is getapt, vermoedt de recherche dat hij gesprekken over de moord met een ander, onbekend, toestel voert. In de hoop toch belastend bewijsmateriaal te verzamelen, wordt besloten de telefoon van zijn advocaat en goede vriend Dirk Zwager te tappen. Binnen een dag levert dit een geluidsband met een volledige bekentenis op.
a. Onder welke omstandigheden is het tappen van de telefoonaansluiting van een raadsman rechtmatig?
b. Kunnen de resultaten van een rechtmatige tap van de telefoonaansluiting van een raadsman zonder meer voor het bewijs worden gebruikt?
Dieter wordt kort daarop aangehouden. Hij wordt vervolgens het gehele weekend, met slechts korte pauzes, verhoord door 4 rechercheurs die in koppels optreden. In de verhoorruimte zijn foto’s opgehangen van het slachtoffer. Daarnaast hangen er ook foto’s van de vriendin van Dieter die toevallig ook zwanger is. Ondanks deze gang van zaken weigert de verdachte een verklaring af te leggen.
Volgens de raadsman van Dieter is door het langdurig verhoren door meerdere rechercheurs het pressieverbod van art. 29 lid 1 Sv geschonden. Daarnaast diende het gelijktijdig tonen van foto’s van het slachtoffer en van de vriendin van de verdachte geen strafvorderlijk doel. Volgens de raadsman dient het OM dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden.
c. Geef gemotiveerd aan hoe de rechter zal beslissen op het verweer van de raadsman.
Ter terechtzitting blijkt dat de rechercheurs, uit frustratie wegens het uitblijven van een bekentenis, de verdachte ernstig hebben mishandeld. Er is veelvuldig geslagen en geschopt. Daarnaast is eten en drinken aan de verdachte onthouden in de hoop op deze manier een bekentenis te verkrijgen.
d. Welk rechtsgevolg dient de rechter hieraan te verbinden?
Vraag 4
De 25 jarige Joris D. wordt ervan verdacht in korte tijd een aantal meisjes verkracht te hebben. ’s Avonds wacht hij zijn slachtoffers in het struikgewas op als deze na de training Honkbalclub Sparta/Rotterdam verlaten. Na de verkrachting dreigt hij zijn slachtoffers te doden als zij aangifte doen. Drie slachtoffers willen wél tegen hem getuigen. Omdat zij echter represailles vrezen, geven zij de officier van justitie (hierna OvJ) te kennen alleen anoniem te willen verklaren. De OvJ vordert bij de rechter-commissaris (hierna R-C) dat de drie getuigen als bedreigde getuigen worden gehoord.
Tijdens het verhoor als bedreigde getuige, waarbij de OvJ wel maar de verdachte en diens raadsman niet aanwezig zijn, leggen alle drie de vrouwen een belastende verklaring af. Ondanks het feit dat Joris blijft ontkennen wordt hij veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf. Naast de verklaringen van de slachtoffers, gebruikt de rechtbank voor het bewijs een deskundigenverslag waaruit blijkt dat alle drie de meisjes ernstig zijn getraumatiseerd. In hoger beroep stelt de raadsman dat de verklaringen van de getuigen onbetrouwbaar zijn. Hij verzoekt het hof dan ook de getuigen op de zitting op te doen roepen.
a. Zal het hof aan het verzoek van de raadsman voldoen?
b. Stel dat het hof het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman verwerpt. Moet deze verwerping dan worden gemotiveerd?
c. Kan het hof de processen-verbaal houdende de verklaringen voor het bewijs gebruiken?
Neem aan dat het hof de verklaringen van de bedreigde getuigen voor het bewijs mag gebruiken.
d. Kan dan op basis van het beschikbare bewijs een bewezenverklaring volgen?
Vraag 5
Carlton S. zit een gevangenisstraf uit van één jaar voor het (in maart 2002) invoeren van 500 gram cocaïne. Halverwege zijn straf wordt bekend dat Carlton ook al in februari 2002 een hoeveelheid harddrugs had ingevoerd. De officier van justitie besluit hem hiervoor te vervolgen en heeft - nu het een hoeveelheid van ‘slechts’ 200 gram betrof en bovendien art. 63 Sr van toepassing is - een eis van 5 maanden gevangenisstraf in gedachten.
a. Zal de officier van justitie Carlton S. dagvaarden om te verschijnen voor een enkelvoudige of een meervoudige kamer? Betreft dit een kamer van de rechtbank of van het gerechtshof? In uw antwoord dienen de relevante artikelen te worden vermeld.
De dagvaarding wordt betekend aan het GBA-adres van Carlton S. Op zitting is Carlton S. echter niet verschenen; wel is daar zijn raadsman. Desgevraagd verklaart deze niet bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd de verdediging namens Carlton te voeren.
b. Is de dagvaarding op de juiste wijze uitgereikt?
Ga - voor verdere beantwoording van deze vraag - uit van een geldige betekening van de dagvaarding.
c. Zal de rechter, nu Carlton S. niet is verschenen (noch een gevolmachtigd raadsman) bevelen dat verstek wordt verleend tegen de verdachte en dat de zaak buiten zijn aanwezigheid wordt voortgezet?
d. Moet - gelet op relevante jurisprudentie van de HR en het EHRM - de aanwezige, niet bepaaldelijk gemachtigde, raadsman in de gelegenheid worden gesteld om voor zijn cliënt de verdediging te voeren?
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting (o.t.t.z.) doen zich omstandigheden voor die de rechter nopen tot schorsing van het o.t.t.z. en aanhouding van de zaak voor onbepaalde tijd. Als - een kleine zeven maanden later - de zaak opnieuw wordt behandeld, verschijnt de inmiddels vrijgekomen Carlton S. op de zitting.
De tenlastelegging luidt: (dat hij)
“Op of omstreeks 13 februari 2002, te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht circa 200 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in Lijst I behorende bij de Opiumwet” (art. 2, onder A, Opw.)
In het dossier bevinden zich:
1. een proces-verbaal van een douanebeambte, inhoudende het in de handbagage (fototas) van verdachte aantreffen van een zakje met daarin 200 gr. van een op cocaïne gelijkende stof (wit poeder);
2. een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit blijkt dat het (inderdaad) om cocaïne gaat;
3. een proces-verbaal van de douane, waarin gerelateerd de verklaring van de verdachte (Lex M.): “U vraagt mij of de fototas die ik bij mij draag mijn tas is. Ja, dat is mijn tas.”
Ter zitting verklaart Carlton S..: “Ik trek mijn eerder afgelegde verklaring in. Het was niet mijn tas. Hij was van een medepassagier en ik had geen idee wat er in die tas zat.”
e. Is er voldoende bewijs voorhanden, op basis waarvan de rechter tot een bewezenverklaring kan komen? Benoem de bewijsmiddelen.
f. Indien de rechter het verweer van Carlton (“Het was niet mijn tas.”) wil verwerpen, moet dit dan gemotiveerd gebeuren?
g. Indien de rechter Carlton gelooft, dat hij inderdaad geen idee had wat er in die tas zat, en dat verweer interpreteert (en accepteert) als de schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’ (avas) tot welke einduitspraak zal de rechter dan komen?
Vraag 6
Danny N. wordt, bij geldige dagvaarding, door een ontvankelijk OM, voor een bevoegde rechter gedagvaard. Redenen voor schorsing van de vervolging zijn er niet. Hij wordt bij cumulatieve tenlastlegging beschuldigd van het - kort weergegeven:
I. primair: opzettelijk invoeren van 1 kilogram cocaïne (art. 2, A jo. 10 lid 4 jo. 13 lid 2 Opw.)
subsidiair: (niet-opzettelijk) invoeren van 1 kilogram cocaïne (art. 2, A jo. 10 lid 1 onder a jo. 13 lid 1 Opw.)
II. opgeven van een valse naam (art. 435 onder 4 Sr)
III. overtreding van art. 12 lid 4 van de APV Rotterdam
Neem aan dat Danny N. wordt vrijgesproken van het onder I. primair t.l.l., maar wordt veroordeeld voor het onder I. subsidiair t.l.l. tot hechtenis van 3 maanden. Verder wordt hij voor feit II veroordeeld tot een geldboete van € 25,- en voor feit III tot een geldboete van € 20,-
a. Welk(e) rechtsmiddel(en) kan Danny N. aanwenden tegen deze veroordelingen indien het vonnis op tegenspraak is gewezen?
b. Welk(e) rechtsmiddel(en) kan Danny N. aanwenden tegen deze veroordelingen indien het vonnis bij verstek is gewezen?
Tentamen augustus 2004
Vraag 1
Nikos N. wordt verdacht van grootschalige beursfraude en valsheid in geschrifte. Bij de recherche leeft het idee dat Nikos de gelden die hij met de fraude ‘verdiend’ heeft op listige wijze heeft weggesluisd via allerlei bankrekeningen, onder andere via coderekeningen bij de zakenbank Yukos.
a. Welke bevoegdheden heeft de politie om de bankgegevens van Han bij Van der Leegte, Yukos te verkrijgen?
b. Maakt het voor uw antwoord op vraag a. iets uit of de bankgegevens slechts in geautomatiseerde vorm zijn opgeslagen?
Tijdens een doorzoeking in het Zaanse bijkantoor van zakenbank Yukos dat een groot deel van de gegevens met betrekking tot Han zijn opgeslagen in het computernetwerk van de bank. Het netwerk is beveiligd met een aantal usernames en passwords.
c. Bestaat er voor de politie een mogelijkheid om toch toegang tot het netwerk te verkrijgen?
Vraag 2
Ruud G, Frank R en Ulrich van G. worden verdacht van wapensmokkel (art. 14 lid 1 WWM met betrekking tot wapens van Categorie II). De recherche is bezig met een groot opsporingsonderzoek tegen deze verdachten. Om te kijken of de drie verdachten zich inderdaad bezig houden met wapensmokkel, heeft de recherche een aantal theorieën. Een van deze plannen richt zich op de mogelijkheid om een opsporingsambtenaar in contact te brengen met de verdachten en te trachten een vuurwapen van hen te kopen.
a. Van welke bevoegdheid wil de recherche hier gebruikmaken? Welke voorwaarden stelt de wet aan toepassing van deze bevoegdheid?
b. Onder welke voorwaarden is de inzet van burgers mogelijk bij de toepassing van deze opsporingsbevoegdheid? Geef een voorbeeld bij de voorwaarden.
De poging om een vuurwapen te kopen van de verdachten mislukt jammerlijk. De ingezette opsporingsambtenaar krijgt van de verdachten nul op rekest.
c. Dient van de toepassing van deze opsporingsbevoegdheid proces-verbaal te worden opgemaakt?
Vraag 3
Om zijn meest recente beursverliezen te compenseren geeft Diego R. handelaar in tweedehands auto’s, samen met zijn advocaat Derk S. en zijn accountant Jos O. leiding aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met handel in wapens en drugs en witwassen (art. 140 lid 3 Sr). Op bevel van de officier van justitie worden de telefoongesprekken van de drie verdachten opgenomen.
a. Welke bevoegdheid wordt hier uitgeoefend? Gebeurt dat op rechtmatige wijze?
Ga er bij de beantwoording van vraag b tot en met d vanuit dat alleen de autohandelaar wordt vervolgd.
b. Kunnen de resultaten van de onder a bedoelde bevoegdheid voor het bewijs worden gebruikt?
c. Hoe luidt uw antwoord op de vragen a en b als de advocaat en de accountant geen verdachten zijn?
Tijdens de terechtzitting voert de raadsman van Diego een verweer, inhoudende dat het opnemen van de telefoongesprekken onrechtmatig was.
d. Als de rechtbank het verweer van de raadsman verwerpt, moet zij deze verwerping dan nader motiveren?
Om nader bewijs te verzamelen wordt de lijfwacht van Diego, ene Andre B., die in voorlopige hechtenis zit in verband met een aantal zware geweldsmisdrijven, benaderd voor het maken van een deal. De officier van justitie zegt toe dat de eventuele straf die Andre zal worden opgelegd in zijn eigen strafzaak niet ten uitvoer wordt gelegd als hij een belastende verklaring tegen Diego aflegt. Andre legt op het politiebureau een verklaring af waarin de gehele werkwijze van de organisatie wordt geschetst. Deze verklaring is zeer belastend voor Diego. Van de verklaring wordt op ambtseed proces-verbaal opgemaakt door een opsporingsambtenaar. Een dag later wordt Andre in vrijheid gesteld. Diezelfde dag wordt hij nog om het leven gebracht door een onbekende.
e. Kan de verklaring die Andre bij de politie heeft afgelegd voor het bewijs worden gebruikt als de verdediging de betrouwbaarheid van zijn verklaring betwist?
f. Als Andre nog in leven was en verder werd vervolgd voor de geweldsmisdrijven, zou de rechter dan consequenties verbinden aan de deal die de officier van justitie heeft gesloten?
Vraag 4
De drugsdealende broers Clarence en Edgar S., die ook geweld niet schuwen, besluiten dat het nu maar eens afgelopen moet zijn met die klanten die op de pof gebruiken. Zij bezoeken daartoe hun grootste wanbetalers en dreigen met zwaar, wellicht zelfs dodelijk geweld. Als blijkt dat de bedreigingen niet het gewenste effect sorteren, vinden de broertjes het tijd voor het stellen van een voorbeeld. Zij schoppen de 47 jarige dakloze heroïnejunk Mariska dood. Omdat de politie geen enkel idee heeft, wie voor deze laffe daad verantwoordelijk is, wordt uitgebreid gesproken met de dak- en thuislozen in de Rotterdamse binnenstad. Al snel komen de gesprekken op de incassocampagne van Clarence en Edgar. Verschillende getuigen verklaren dat zij persoonlijk door de broertjes zijn bedreigd. Daarnaast blijkt dat Maartje de broers meer dan € 9.000 verschuldigd was. Uiteindelijk wordt zelfs een getuige gevonden die gezien heeft hoe Mariska om het leven gebracht werd. Geen van de getuigen voelt er iets voor om de gebroeders S. tegen zich in het harnas te jagen. Zij willen alleen verklaren als zij volledig anoniem gehoord worden. De officier van justitie vordert van de rechter-commissaris dat de getuigen als bedreigde getuigen zullen worden gehoord.
a. Hoe zal de rechter-commissaris beslissen op de vordering van de officier van justitie?
De rechter-commissaris besluit de getuigen als bedreigde getuigen te horen. Omdat hij van mening is dat aanwezigheid van de verdediging een te groot risico op onthulling van de identiteit van de getuigen oplevert, worden zowel de verdachte en diens raadsman als de officier van justitie geweerd van het verhoor. Wel krijgt de raadsman de gelegenheid vragen op te geven aan de rechter-commissaris. Deze worden beantwoord door de getuigen, maar de antwoorden worden niet in het proces-verbaal vermeld door de rechter-commissaris, omdat hij vreest dat de identiteit van de getuigen daardoor bij de verdediging bekend wordt.
b. Is deze handelswijze van de rechter-commissaris toegestaan?
c. Kunnen de verklaringen van de getuigen voor het bewijs worden gebruikt?
d. Kan de rechtbank als zij van mening is dat een nader verhoor van de getuigen noodzakelijk is, de getuigen ter terechtzitting doen oproepen?
Vraag 5
In januari 2004 wordt bij de ingang van de Kanaaltunnel te Cocquelles (Frankrijk) een touringcar vol mensen, afkomstig uit Afghanistan en Irak tegengehouden. Alle inzittenden, met uitzondering van de Nederlandse chauffeur, blijken in het bezit van een vals paspoort. Zij verklaren op weg te zijn naar Engeland. De inzittenden worden, na te zijn verhoord door opsporingsambtenaren van de Marechaussee, gebracht naar een asielzoekerscentrum. De chauffeur, Huub B., wordt aangehouden ter zake van mensensmokkel (art. 197a Sr).
Huub B. verklaart dat de ‘grote baas’ van de mensensmokkelorganisatie ene Jerson S.. is, bijgenaamd ‘de tank’. In de loop van het rechercheonderzoek wordt duidelijk, dat Jerson S. inderdaad achter de mensensmokkel zit. Hij wordt in april 2004 aangehouden. In juli wordt Richard, die dan al bijna drie maanden in voorlopige hechtenis zit, gedagvaard ter zake van (1) leiding geven aan een criminele organisatie (art. 140, lid 3 Sr) en (2) mensensmokkel in vereniging (197a, lid 3 Sr).
De dagvaarding wordt betekend aan het GBA-adres van Jerson. Daar doet zijn vriendin open, die de dagvaarding aanneemt. Zij verklaart nog diezelfde dag op bezoek te gaan bij Jerson in het huis van bewaring, en hem de dagvaarding persoonlijk te zullen overhandigen.
a. Is de dagvaarding op de juiste wijze betekend?
Ter terechtzitting is Jerson niet aanwezig, wel is daar zijn raadsman. Op vragen van de voorzitter verklaart de raadsman bepaaldelijk te zijn gemachtigd om namens zijn cliënt, Jerson, de verdediging te voeren.
In het kader van de verdediging verzoekt de raadsman de rechtbank om Huub B. als getuige ter zitting op te roepen.
b. Waar in de wet is de bevoegdheid van de raadsman om een dergelijk verzoek te doen, te vinden? Op welke grond(en) zal de rechtbank dit verzoek beoordelen?
Verder voert de raadsman aan dat – voor wat betreft de ten laste gelegde mensensmokkel – Jerson niet ‘uit winstbejag’ heeft gehandeld, doch uit ideële motieven: hij wilde slechts deze mensen helpen.
c. Als de rechtbank dit verweer accepteert, tot welke einduitspraak zal dat leiden?
Twee weken na de behandeling van de zaak tegen Jerson, doet de rechtbank op 2 augustus 2004 uitspraak. Jerson wordt ter zake van feit 1 (art. 140, lid 3, Sr) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Voor feit 2 (art. 197a, lid 3, Sr) wordt hij vrijgesproken.
d. Welk(e) rechtsmiddel(en) kan Jerson tegen dit vonnis instellen? Op welke wijze en binnen welke termijn moet(en) dat/deze rechtsmiddel(en) worden ingesteld?
Tentamen januari 2005
Vraag 1
Op een politiebureau in Amsterdam is een telefonische klacht binnengekomen over stankoverlast afkomstig van een woonboot “Les Pays-Bas”. De klager meldt dagelijks zijn hond uit te laten in de buurt van deze woonboot en dat hij de laatste dagen daar een penetrante stank rook. Klager geeft aan dat hij denkt dat het hier een henneplucht betreft. De agenten Fred en Raymond besluiten eens een kijkje te gaan nemen. Daar gearriveerd ruiken ook zij de doordringende geur van hennepplanten die in bloei zijn. Zij besluiten een kijkje te nemen en betreden het schip. Na enige seconden komt een man uit de bouwvallige opbouw op het schip en vraagt wat zij komen doen en of zij niet eerst hadden kunnen kloppen voordat zij zijn schip betraden. Fred geeft aan dat zij de verdenking hebben dat er in het schip een hennepplantage in werking is en dat zij graag binnen willen komen om te kijken of de verdenking juist is. De man meldt dat hij niet weet wat hennep is, dat hij geen politie wenst op of in zijn schip en dat hij wil dat zij zich zo snel mogelijk en zo ver mogelijk verwijderen.
a. Op grond van welke wettelijke bepaling(en) zijn Fred en Raymond wel/niet bevoegd het schip te betreden, zonder toestemming van de man? Is dit wel rechtmatig te noemen?
(Ga er bij de rest van de casus vanuit dat het optreden van de opsporingsambtenaren tot hier rechtmatig was).
Fred en Raymond besluiten toch een kijkje te gaan nemen in het schip. Aldaar binnengekomen zien de opsporingsambtenaren dat er een bed en een keuken aanwezig zijn in het schip. Tevens zien zij een aantal dames bezig met het knippen van de toppen van hennepplanten. De dames maken kenbaar slechts de Roemeense taal machtig te zijn. Fred heeft oog voor afmetingen en ziet dat het interieur van de boot minder ruimte in beslag neemt dat de lengte van de boot doet vermoeden. Kijkend in de richting van de boeg lijkt het interieur plotseling afgebroken door een scheidingswand over de gehele breedte van het schip. Adriaan klopt op deze wand en hoort dat er achter deze wand een holle ruimte is. Na enig duw- en trekwerk ziet hij kans enige platen los te trekken. Achter deze valse wand bevindt zich een volledig in werking zijnde hennepplantage.
b. Op grond van welke wettelijke bepalingen en/of jurisprudentie zijn de opsporingsambtenaren volgens u rechtmatig dan wel onrechtmatig bezig?
c. Welke sancties kan de rechter verbinden aan het handelen van de opsporingsambtenaren indien hij dit onrechtmatig oordeelt?
d. Veronderstel dat de aangesproken man op “Les Pays-Bas”. niet de bewoner van het schip is doch slechts de manager van de Roemeense knipdames, wat zou de rechter dan volgens u doen, wanneer deze verdachte zich beroept op mogelijke onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek, bij een vervolging van deze man voor overtreding(en) van de Opiumwet?
Vraag 2
Op een goede dag in de zomer van 2004 wordt bureau Zalmplaat van de Politie Rottermond gebeld door een mevrouw Vlaardingerbroek. Het is haar opgevallen dat uit een woning aan de Snoeklaan met grote regelmaat mensen met dozen komen die worden weggevoerd in een geblindeerd bestelbusje. Verder zijn de gordijnen altijd gesloten en lijkt er niemand te wonen. ‘Ik wil helemaal niemand beschuldigen, maar het is erg vreemd agent. Ik hou helemaal niet van klikken, maar ik dacht: laat ik toch maar bellen.’
De recherche Rottermond doet nader onderzoek en het pand blijkt op naam te staan van ene Dennis H., een Schot die in het verleden is veroordeeld voor Opiumwet-delicten. De Criminele Inlichtingen Eenheid weet te melden dat Dennis H. samen met een aantal anderen in Schotland onderwerp van onderzoek is met betrekking tot XTC-smokkel.
De recherche Rottermond besluit dat een opsporingsonderzoek geboden is. Men besluit het pand in de gaten te houden en de gangen van Dennis na te gaan.
a. Van welke opsporingsbevoegdheid wil de politie gebruik maken? Is aan de wettelijke voorwaarden daartoe voldaan?
De verdenkingen tegen Dennis stapelen zich op. De teamleiding is dan ook van mening dat het tijd wordt voor een inval in het pand. Voordat het pand doorzocht wordt, wil de teamleiding echter wel weten wat daarbij verwacht kan worden.
b. Bestaat er een bevoegdheid om alvast een kijkje in het pand te nemen? Zo ja, is aan de wettelijke voorwaarden daartoe voldaan?
Uit het kijkje in het pand blijkt dat er inderdaad sprake is van een XTC-laboratorium. Op de begane grond worden de grondstoffen opgeslagen. Op de eerste etage wordt de XTC verpakt en op zolder staat een prachtige tabletteermachine.
c. Zijn de opsporingsambtenaren die het kijkje nemen verplicht om gebruik te maken van hun inbeslagnemingsbevoegdheden?
d. Op grond van welke bevoegdheid kan in casu een doorzoeking plaatsvinden?
Vraag 3
Op luchthaven Schiphol wordt – tijdens een zogeheten 100%-controle – de handbagage van de Nederlander John H. door de scanapparatuur gehaald. Het resultaat van de scan doet vermoeden dat er verdovende middelen in de tas van John verstopt zitten. De douanebeambte (een opsporingsambtenaar als bedoeld in art. 142 Sv) maakt de tas van Jackson open. In de tas zit een grote pot met, volgens het etiket, coffiecreamer. Nader onderzoek wijst uit dat het gaat om cocaïne. Na weging blijkt er precies 512 gram cocaïne in de pot te zitten. John wordt aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2, onder a, van de Opiumwet. Desgevraagd geeft Jackson op te zijn genaamd: Franklin U., wonende te Willemstad (Curaçao), adres Kaya Isaac. In werkelijkheid woont John H. echter in Rotterdam, aan de Pleinweg. Dat is ook zijn GBA-adres.
Na zijn aanhouding en de inbeslagneming van de cocaïne wordt John ‘heengezonden’ (= vrijgelaten), nu het beleid is dat voor invoer van drugs van hoeveelheden onder de 3 kilo géén vervolging plaatsvindt, indien het ‘first offenders’ betreft. En nu op de naam Franklin U. géén eerdere, soortgelijke delicten geregistreerd staan, mag de verdachte gaan. Wel worden nog even zijn vingerafdrukken genomen.
Nader onderzoek van de vingerafdrukken wijst uit dat het hier in werkelijkheid om John H. gaat, die al verscheidene malen eerder is veroordeeld voor drugsdelicten. De officier van justitie besluit dan ook om John H,. (toch) te vervolgen, en stelt een – cumulatieve – tenlastelegging op, waarin hij Jackson van het volgende beschuldigt:
1. primair opzettelijke invoer van 512 gram cocaïne,subsidiair (niet-opzettelijke) invoer van 512 gram cocaïne.(art. 2, onder a, van de Opiumwet)
2. opgeven van een valse naam en adres (art. 435, onder 4°, Sr)
De dagvaarding wordt betekend aan het GBA-adres van John Hij verschijnt echter niet op zitting. Wel is daar zijn raadsman, die aangeeft bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om namens zijn cliënt de verdediging te voeren.
a. Welk(e) gerecht(en) is/zijn (absoluut en relatief) bevoegd om in eerste aanleg van deze zaak kennis te nemen? Gebruik de informatie uit de casus. Verwijs in uw antwoord naar de wet.
Ter zitting geeft de raadsman aan een preliminair verweer te willen voeren.
b. Wat is een preliminair verweer? Waar is in de wet de mogelijkheid tot het voeren van een dergelijk verweer geregeld?
De raadsman voert aan, dat de dagvaarding nietig is. Immers, zo stelt de raadsman, John H. inmiddels een straf uit, opgelegd bij eerdere veroordeling. De dagvaarding had dan ook aan John in persoon, althans in de gevangenis, moeten worden betekend. Nu kreeg John de dagvaarding pas gisteren in handen en had geen gelegenheid nog te regelen dat hij hier, vandaag, zou zijn. Hij had nog net tijd om zijn raadsman te machtigen.
c. Wat zal – gelet op wat de raadsman aanvoert – de beslissing ter zake van de rechtbank moeten zijn?
Als het onderzoek ter terechtzitting weer doorgaat, voert de raadsman aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in diens vervolging, nu door het eerdere heenzenden van John bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn opgewekt dat hij niet voor dit feit zou worden vervolgd. Bovendien zou vervolging ter zake van dit feitencomplex sowieso in strijd zijn met binnen het OM geldend beleid.
d. Neem aan dat de rechter dit ontvankelijkheidsverweer zal verwerpen. Moet dat dan wel of niet (apart) gemotiveerd geschieden?
Verder voert de raadsman nog een verweer, waarin hij stelt dat zijn cliënt – met betrekking tot feit 1 van de tenlastelegging – géén enkel verwijt kan worden gemaakt. Hij had de pot talkpoeder meegekregen van een kennis in Curaçao, als kadootje voor een andere kennis in Nederland. Hij had werkelijk geen enkel idee dat er iets anders dan poedersuiker in de pot kon zitten.
e. Wat dient de einduitspraak van de rechter te zijn, indien het verweer van de raadsman wordt beschouwd als een beroep op afwezigheid van alle schuld, en wordt geaccepteerd?
De verdachte wordt uiteindelijk vrijgesproken voor het onder 1, primair ten laste gelegde. Voor het onder 1, subsidiair ten laste gelegde wordt hij wel schuldig bevonden, doch de rechter besluit – met toepassing van art. 9A Sr – hem daarvoor géén straf te geven. Voor het tweede feit wordt de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 100,=.
f. Het Wetboek van Strafvordering onderscheidt gewone en buitengewone rechtsmiddelen. Wat zijn de twee belangrijkste verschillen hiertussen?
g. Welk(e) rechtsmiddel(en) kan de verdachte in deze casus instellen tegen de uiteindelijke beslissing van de rechter ter zake beide ten laste gelegde feiten?
h. Waar, wanneer, door wie en op welke wijze dient het instellen van dit/deze rechtsmiddel(en) te geschieden?
Vraag 4
Stefan R en Pim W. worden verdacht van deelneming aan een criminele organisatie, smokkel van vrouwen uit Thailand naar Nederland, verkrachting van sommige van deze vrouwen en de moord op een van hen. De gesmokkelde vrouwen worden hier te lande gedwongen tot prostitutie. De officier van justitie die het opsporingsonderzoek leidt wil een doorzoeking in het huis van Niels A., de advocaat van de beide verdachten. Tijdens deze doorzoeking wordt een groot aantal valse paspoorten gevonden en in beslag genomen. Verder onderzoek wijst uit dat de valse paspoorten gebruikt zijn om meisjes het land binnen te krijgen.
a. Noem twee manieren waarop de officier van justitie deze doorzoeking kan realiseren.
b. Is de inbeslagneming van de paspoorten rechtmatig?
Het feit dat de advocaat deze paspoorten thuis had liggen zit de officier niet lekker. Hij vermoedt dat Daan wel eens sterker betrokken zou kunnen zijn bij de activiteiten van de organisatie dan tot nu toe werd aangenomen. De officier besluit de telefoonaansluiting van Niels te laten tappen.
c. Is deze telefoontap rechtmatig?
Uiteindelijk worden alleen Stefan en Pim vervolgd. De zaak tegen de advocaat kan niet rond worden gemaakt. De rechtbank laat de officier weten dat zij hem ervan verdenkt dat hij de advocaat alleen getapt heeft om op slinkse wijze bewijs tegen de twee verdachten te verzamelen.
d. Tot welke uitspraak zal de rechtbank komen indien de officier er niet in slaagt dit vermoeden weg te nemen?
e. Kan de rechtbank, indien zij toch van mening is dat de tap rechtmatig is, de resultaten ervan gebruiken voor het bewijs?
Vraag 5
In een Rotterdamse achterstandswijk worden al geruime tijd oudere mensen op een zeer gewelddadige manier beroofd. In de buurt heerst grote onrust. Sommige bejaarden durven de straat niet eens meer op om boodschappen te doen. De officier van justitie is van mening dat een doorbraak geforceerd moet worden. Na overleg met de politie wordt besloten een opsporingsambtenaar te verkleden als ‘lokoma’ en haar op de tijdstippen en plaatsen van eerdere overvallen als ‘lokmiddel’ te gebruiken. Op de derde dag is het raak. Twee overvallers proberen de tas van de opsporingsambtenaar met geweld af te pakken. Uit het struikgewas springen enkele collega’s te voorschijn. De verdachten weten desondanks te ontsnappen. De verklede opsporingsambtenaar weet echter een treffend signalement te geven waarna een uitgebreid buurtonderzoek uiteindelijk leidt tot de aanhouding van Marshall T. en Simon van R. De andere agenten zagen weliswaar de poging tot beroving maar kunnen niets zeggen over het uiterlijk van de verdachten. Zij maken P-V op van hun eigen bevindingen alsmede van de verklaring van hun verklede collega die slechts met een nummer wordt aangeduid.
De verdachten ontkennen zowel eerdere berovingen als de poging om de agent te beroven. In hun woningen wordt geen buit van eerdere overvallen gevonden. Omdat geen van de slachtoffers heeft kunnen zien door wie zij beroofd werden besluit de officier slechts voor de poging de ‘lok-oma’ te beroven te vervolgen. De advocaat van de beide verdachten verzoekt ter zitting deze opsporingsambtenaar als getuige op te roepen.
Ga er bij de beantwoording van de vragen vanuit dat rechtmatig is opgetreden.
a. Noem drie manieren waarop de verdediging kan trachten een getuige op de zitting te krijgen en geef kort aan waarin zij van elkaar verschillen.
b. Hoe zal de rechter in het onderhavige geval op het verzoek van de raadsman reageren?
De officier laat weten dat de ingezette agente deel uitmaakt van een infiltratie-eenheid. Inmiddels treedt zij op als infiltrant in een groot onderzoek naar een internationale organisatie die zich bezighoudt met handel in wapens en drugs. Oproeping van deze getuige op de openbare zitting zou zowel dit onderzoek als de veiligheid van de getuige ernstig in gevaar kunnen brengen.
c. Hoe dient de rechter in het licht van Europese jurisprudentie met deze mededeling om te gaan?
Ga er bij beantwoording van vraag d. en e. vanuit dat de infiltrant uiteindelijk door de R-C wordt gehoord als bedreigde getuige.
d. Kan de rechter de bedreigde getuige door de officier doen oproepen?
e. Is er voldoende bewijs voor een veroordeling?
Tentamen augustus 2005
Vraag 1
De AIVD (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) houdt al geruime tijd een groepering in de gaten waarvan wordt vermoed dat zij zich bezig houdt met de radicale islam. De “leden” van deze groepering zouden opereren in een zogenaamde celstructuur. Dit houdt in dat er geen georganiseerde samenwerkingsverband is.
De AIVD krijgt op 1 juli 2005 een anonieme tip binnen dat er binnen deze groep plannen bestaan om een aanslag te plegen tijdens het zomercarnaval in Rotterdam. De groepering zou met het oog hierop een speciaal geprepareerde wagen vol met explosieven hebben ingeschreven voor de parade. Deze informatie wordt als betrouwbaar aangemerkt.
De AIVD verscherpt het toezicht op de groep en komt al snel met de informatie:
“Dat in een schuur op Rotterdam-Zuid de wagen met explosieven zou staan”.
a. Op grond van de anonieme tip en deze nieuwe informatie wil de politie telefoontaps laten aansluiten op de mobiele telefoonnummers van de belangrijkste leden van de groepering. Kan de officier van justitie hier een bevel voor afgeven en zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen doet hij dat dan?
b. dat “door een aantal leden van de groepering de benodigde zaken zijn gekocht voor het vervaardigen van de paradewagen”. Op grond van de anonieme tip en deze nieuwe informatie wil de politie telefoontaps laten aansluiten op de mobiele telefoonnummers van de belangrijkste leden van de groepering. Kan de officier van justitie hier een bevel voor afgeven en zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen doet hij dat dan?
c. Uitsluitend op grond van de anonieme tip, wil de politie een telefoontap laten aansluiten op de mobiele telefoonnummers van de belangrijkste leden van de groepering. Kan de officier van justitie hier een bevel voor afgeven en zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen doet hij dat dan?
Vraag 2
Bij het Landelijk Meldpunt Kinderporno komt een tip binnen dat via de site www.jeugdhockey.fjes.nl kinderporno wordt verspreid. Onderzoek door de internetrechercheurs van het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) levert het vermoeden op dat vanaf een computer in een woning gelegen aan de Bergweg 44 te Hillegersberg foto’s worden verspreid met daarop recent geproduceerde kinderporno. Nader onderzoek naar het opgegeven adres levert op dat daar volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) wonen: Mike Schumacher en Claudia de Balkenbrij
a. Welke stappen dient de politie te ondernemen om zo snel mogelijk een doorzoeking in dit woonhuis plaats te laten vinden en de computer (gegevens) in beslag te nemen? Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan?
(Ga er voor de beantwoording van de volgende vragen vanuit dat de politie de woning rechtmatig kan doorzoeken)
De politie belt diezelfde dag nog aan bij de voordeur van het betreffende pand. Na enige tijd wordt er door Mike zelf opengedaan. Mike laat de agenten binnen in de woning en in de woonkamer zien zij een laptop staan. Mike loopt snel naar deze computer en zegt dat hij nog moet uitloggen. Dit wordt hem door de opsporingsambtenaren niet toegestaan. Tevens zijn in de woning aanwezig zijn echtgenote Claudia en de buurman Alexander Machado.
b. Noem twee mogelijkheden (bevoegdheden) om de gegevens in de computer in beslag te nemen.
Al surfend met en zoekend in de computer van Mike tijdens de doorzoeking, komt men een aantal beveiligde bestanden tegen. Natuurlijk wil men de code’s weten om deze beveiligingen op te heffen. Mike weigert de code’s te geven, zijn buurman ook. Caroline is enigszins geïrriteerd door de gang van zaken in haar huis en bijt de opsporingsambtenaren toe: “Ik weet het lekker wel, maar ik zeg het lekker niet. Alexander, jij houdt ook je kop !
c. Op welke gronden kan een bevel worden gegeven tot het mededelen van de beveiligingscode’s? Aan wie van de aanwezigen kan dat bevel worden gegeven? Moeten diegenen ook voldoen aan dat bevel ?
Vraag 3
De 21-jarige Rotterdamse rechtenstudent Fred T. is, samen met zijn jaarclubgenoot Ivo O., op vakantie in de Spaanse badplaats Lloret de Mar. De laatste avond gaan de twee uiteraard gewoon stappen. In de plaatselijke dancing ‘La Mar’ ontmoet Ferry de 20-jarige, eveneens uit Rotterdam afkomstige, Nicole B. Na heel wat uurtjes op en in de buurt van de dansvloer, en na heel wat alcohol, lopen de twee samen naar buiten, het strand op. Een half uurtje later komt Fred weer de dancing binnen, en ontmoet daar weer zijn jaarclubgenoot Ivo. Deze vraagt waar Nicole gebleven is. Ferry zegt: “We gingen de zee in. Toen begon ze opeens serieus te doen. Ze wou niet wat ik wou. Toen heb ik tegen haar gezegd dat ze kon opzouten. Ik weet niet waar ze nu is, maar ik zoek wel een ander voor vannacht. Ik heb wel pijn in m’n been, wat dat heb ik nog gestoten tegen een steen ofzo”.
Terug in Rotterdam, doet Nicole aangifte van verkrachting (art. 242 Sr) respectievelijk aanranding (art. 246 Sr). In het kort luidt haar verklaring: “Ik heb op vakantie in Spanje een jongen ontmoet, Fred T. Ik weet dat hij hier in Rotterdam rechten studeert. Hij zit ook bij zo’n jaarclub. We hadden samen gedanst en gingen nog even buiten lopen. Toen stak hij opeens zijn tong in mijn mond en zijn hand in mijn broek. Ik zei hem dat hij moest kappen, maar hij bleef doorgaan. Hij was volgens mij dronken. Ik wilde echt niet en heb mij verzet, maar hij was veel sterker dan ik. Uiteindelijk heb ik hem een schop tegen zijn been gegeven, en toen kon ik wegrennen. Ik ben niet meer teruggegaan naar ‘La Mar’ en wilde naar huis”.
De officier van justitie besluit Fred cumulatief te dagvaarden ter zake van twee misdrijven, te weten (1) overtreding van artikel 242 Sr, en (2) overtreding van artikel 246 Sr. Hij heeft een eis in gedachten van 240 uur werkstraf, waarvan 120 uur voorwaardelijk.
a. Welk gerecht is in deze zaak (i) absoluut en (ii) relatief bevoegd? Betreft dit een enkelvoudige of een meervoudige kamer?
Tijdens de terechtzitting verschijnt Fred niet. Zijn raadsman verklaart niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om de verdediging te voeren.
b. In hoeverre dient de rechter de raadsman van Fred in de gelegenheid te stellen om het woord te voeren?
c. Op welke wijze kan de rechter (trachten te) bewerkstelligen, dat Fred zelf op de terechtzitting verschijnt?
De rechter besluit het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en de zaak aan te houden, omdat de rechter het noodzakelijk vindt dat Fred op de zitting verschijnt. Op de daarop volgende terechtzitting verschijnt Fred echter wederom niet. Wel is zijn raadsman aanwezig, die deze keer verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De raadsman verzoekt de rechter een preliminair verweer te mogen voeren.
d. Zal de rechter thans verstek verlenen, zodat de zaak kan worden behandeld buiten aanwezigheid van de verdachte en de raadsman de gelegenheid bieden een preliminair verweer te voeren?
e. Wat is eigenlijk een preliminair verweer?
Als de zaak uiteindelijk inhoudelijk wordt behandeld, verzoekt de raadsman van Fred aan de rechter om Ivo O. als getuige op te roepen.
f. Waaraan ontleent de raadsman de bevoegdheid om dat te doen? En waaraan zal de rechter dit verzoek moeten toetsen?
Stel dat Ivo O. op zitting verschijnt en daar precies verklaart wat Fred tegen hem heeft gezegd, die bewuste avond in Spanje.
g. Benoem, op basis van de informatie die u tot nu toe heeft, de bewijsmiddelen in deze casus. Is er (bewijstechnisch gezien) voldoende bewijs voor een bewezenverklaring van de beide tenlastegelegde feiten voorhanden?
h. Wanneer zal een rechter, in het algemeen, tot een bewezenverklaring komen?
Vraag 4
In een langlopend onderzoek naar de betrokkenheid van Bert A. bij internationale drugs- en wapenhandel vist de politie al jaren achter het net. Bert is zijn tegenstanders keer op keer te slim af. Uit frustratie en onmacht besluit de teamleiding het over een andere boeg te gooien. Op een regenachtige maandagavond wordt door een aantal agenten ingebroken in het kantoor van de advocaat van Bert en in het huis van zijn buurman in Rhoon. Eerder diezelfde avond wordt de praktijk van de psychiater van Bert doorzocht en worden de dossiers met betrekking tot Bert in beslag genomen. Noch de officier van justitie noch de Rechter-Commissaris wordt in de beslissing tot dit optreden gekend. Tevens wordt Bert uit zijn bed gehaald en voor verhoor meegenomen naar het bureau. Tijdens de langdurige verhoren zijn foto’s van de kinderen van Bert en van drugsverslaafde jongeren in een collage aan de muur gehangen. De verhoorders houden Bert voor dat hij zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Wanneer hij jaren achter de tralies verdwijnt, zullen zijn kinderen aan de drugs geraken en wellicht zelfs in de prostitutie belanden, zo houden de verhoorders hem voor. Als hij weigert een verklaring af te leggen, zal dat zeker tegen hem pleiten en zal de rechter vast een hogere straf opleggen. Als hij een bekentenis aflegt, kan hij schoon schip maken. Dan mag hij naar huis en zal de straf ook wel meevallen, zo luidt de belofte. Bert houdt de kaken stijf op elkaar.
Vol trots melden de agenten de volgende dag aan de officier van justitie dat zowel de dossiers die bij de psychiater als die bij de advocaat zijn gestolen allerlei belastende feiten bevatten en dat in de kelder van de buurman allerlei bankafschriften en een zak vol met pillen zijn gevonden. De bankrekeningen staan op naam van Bert, terwijl op de zak met pillen vingerafdrukken van Bert zijn gevonden. De officier is woedend. Omdat hij vindt dat dit schandelijk optreden niet in de doofpot mag verdwijnen, besluit hij een vervolging in te stellen. Zo kan de rechter het optreden van de politie beoordelen en daaraan eventueel rechtsgevolgen verbinden.
De advocaat van Bert, die uiteraard zeer verbolgen is over de inbraak in zijn kantoor, trekt in zijn pleidooi fel van leer. Hij voert verschillende verweren.
Beantwoord de volgende vragen volstrekt los van elkaar.
Welk(e) rechtsgevolg(en) zal de rechter verbinden aan het omstreden optreden als hij:
a. het verweer dat de wijze waarop Bert verhoord is onrechtmatig was, gegrond bevindt?
b. het verweer dat de inbraak in de woning van de buurman onrechtmatig was, gegrond bevindt?
c. het verweer dat de dossiers uit de praktijkruimte van de psychiater onrechtmatig in beslag zijn genomen, gegrond bevindt?
d. het verweer dat de dossiers uit het kantoor van de advocaat onrechtmatig in beslag zijn genomen, gegrond bevindt?
Vraag 5
Marco Z. wordt vervolgd voor:
primair: Opzettelijke brandstichting waarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is (art. 157, 1° Sr)
subsidiair: Het aanleggen van een vuur op zo korte afstand van gebouwen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan (art. 429, 1° Sr)
Het aanwezig hebben van 15 gram hasjiesj (art. 3 aanhef en onder c Opiumwet)
Marco verschijnt niet op de terechtzitting, evenmin is een (gevolmachtigd) raadsman aanwezig.
Wie (1) kan waartegen (2) welk rechtsmiddel (3) aanwenden, wanneer:
a. Marco van het onder 1. primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en voor het onder 1. subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot € 45 geldboete en voor het onder 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 25?
b. Marco voor het onder 1. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en van het onder 2. ten laste gelegde wordt vrijgesproken?
c. Hoe zou uw antwoord op vraag a luiden indien Marco wel ter terechtzitting was verschenen?
d. Binnen welke termijn (1), waar (2) en op welke wijze (3) moet het rechtsmiddel van vraag a. worden aangewend?
Tentamen januari 2006
Vraag 1
Vincent Bakhuis is in zijn vrije tijd een begenadigd tekenaar. Op een zonnige zaterdagnamiddag gaat hij met zijn tekenspullen op de fiets de provincie in. Tussen het groen van een weelderig stukje bos treft hij een bunker aan. Het militaire bouwwerk ligt daar zo prachtig in de zon dat hij het niet kan nalaten om er een tekening van te maken. Ongestoord gaat hij aan het werk en hij komt de hele dag niemand tegen. Het resultaat van deze nijverheid is uiteindelijk dermate verbluffend dat Vincent Bakhuis de prachtige tekening op zijn openbare, voor iedereen toegankelijke, website zet.
De plaatselijke officier van justitie is een kunstliefhebber en surft onder werktijd rond over verschillende artistieke websites. Aangekomen bij de website van Vincent Bakhuis valt zijn oog op een tekening van een militair werk. Op de hoogte van het strafrecht meent de OvJ terecht op basis van art. 430 Sr, dat het niet is toegestaan zonder verlof van het daartoe bevoegd gezag een tekening van een militair werk te maken. De officier besluit een opsporingsonderzoek te starten jegens Vincent Bakhuis. Hij acht het in het belang van het onderzoek om een kijkje te nemen in het atelier van Vincent Bakhuis teneinde te kunnen zien of zich daar het origineel van de tekening bevindt die op internet staat en of zich daar nog meer vergelijkbare tekeningen bevinden.
a. Is voldaan aan de voorwaarden om op bevel van de OvJ een inkijkoperatie in de zin van art. 126k Sv in het atelier van Vincent Bakhuis uit te voeren?
Enige tijd later ontvangt de officier van justitie echter een aantal alarmerende berichten. In een onderzoek naar aanleiding van een aantal gewelddadige overvallen op industriële complexen (artt 140 Sr/312 Sr) verklaart een vriendin van een van de verdachten dat door de verdachten altijd gebruik wordt gemaakt van situatieschetsen gemaakt door ‘die tekenaar met die bekende naam, u weet wel van dat beroemde schilderij, de Nachtwacht of zo. Hoe heet ie ook al weer? Rembrandt?’ Nadat een informant uit het criminele milieu deze mededeling bevestigt en stelt dat de bende inderdaad gebruikt maakt van Vermeer bij het plegen van de overvallen, vindt de officier van justitie het tijd voor een doorzoeking in het atelier en in de woning van Vermeer.
De agenten Barneveld en Vos gaan al vast vooruit naar het atelier en de agenten Stolk en Hartseer rijden vast naar de woning van Bakhuis. Bij het atelier aangekomen zien Barneveld en Vos de deur openstaan. Zij gaan alvast naar binnen en nemen de op een bureau liggende tekeningen in beslag.
b. Wie is bevoegd een doorzoeking te verrichten in het atelier? Is het optreden van Barneveld en Vos rechtmatig? Is de inbeslagneming rechtmatig?
Stolk en Hartseer gaan met vergelijkbare voortvarendheid aan de slag. Aangekomen bij de woning van Vermeer doet een oudere dame open. Stolk en Hartseer stappen onmiddellijk de woning binnen en nemen alle maatregelen om te voorkomen dat bewijsmateriaal verdwijnt.
c. Wie is bevoegd een doorzoeking te verrichten in de woning? Kunnen Stolk en Hartseer in afwachting van de doorzoeking de woning al vast betreden? Is het optreden van Stolk en Hartseer rechtmatig?
Ga er voor de beantwoording van de volgende vragen van uit dat het bovenstaande optreden rechtmatig is geweest.
In de woning en het atelier van Bakhuis wordt informatie aangetroffen waaruit blijkt dat Bakhuis de tekeningen vervaardigde in opdracht van Cor van H en Willem H., een tweetal bekende criminelen. De officier van justitie besluit dan ook het onderzoek uit te breiden in de richting van deze twee personen. De officier van justitie oordeelt het noodzakelijk dat de mobiele telefoons van deze verdachten worden getapt. Daarnaast wil de officier ook de mobiele telefoon van de vriendin van Johan, Sonja B., laten tappen.
d. Op grond van welke bevoegdheid kunnen de telefoons worden afgetapt? Aan welke voorwaarden dient dan te zijn voldaan? Is in casu aan deze voorwaarden voldaan?
In één van de afgetapte gesprekken wordt door Cor en Willem gesproken over de wapens die bij de volgende overval zullen worden gebruikt. Daarbij blijkt waar de wapens zijn verborgen. De officier van justitie wil echter niet dat tot inbeslagneming van de wapens wordt overgegaan. Dan zouden Cor en Willem immers weten dat justitie hen op het oog heeft.
e. Is de politie verplicht om tot inbeslagneming van de wapens over te gaan?
Vraag 2
Pieter is door de politie aangehouden, nadat er een melding is binnengekomen van zware mishandeling. De buurvrouw, die bepaald geen goede vriendin van Pieter is, heeft de politie gebeld met de mededeling dat Pieter zijn zoontje Chris zou mishandelen. Voorts zou Pieter, volgens de buurvrouw, zeer gevaarlijk zijn.
Pieter laat op de zitting verstek gaan, maar zijn advocaat is er wel. Deze voert als verweer aan:
1. Pieter is onrechtmatig aangehouden; de politie is ’s nachts met tien mensen zijn woning binnengevallen terwijl Pieter lag te slapen. Dat is disproportioneel.
2. Wat Pieter deed is geen ‘mishandeling’ in de zin van de wet. Weliswaar heeft Pieter zijn zoontje geslagen zoals in de telastelegging staat, maar er was sprake van een corrigerende ouderlijke tik die onder het ouderlijk tuchtrecht valt. Daarom is deze klap geen mishandeling.
Beantwoord de volgende vragen:
a. Kennelijk heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd ter terechtzitting hoewel Pieter er niet is. Onder welke voorwaarden is dat toegelaten?
b. Kan de rechter, nu de raadsman is verschenen, toch de dagvaarding nog nietig verklaren omdat deze verkeerd aan Pieter is betekend?
c. Is de rechter gehouden op de beide verweren van Pieter gemotiveerd in het vonnis te reageren als hij de verweren verwerpt?
Vraag 3
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
“dat hij op 24 juni 2004 te Rotterdam mevrouw X met geweld heeft gedwongen tot handelingen die hebben bestaan of mede hebben bestaan uit het sexueel binnendringen van het lichaam” (art. 242 Sr)
a. Wat wordt bedoeld met de zogenoemde ‘grondslagleer’? Wat beschermt deze leer
precies?
b. Wat wordt bedoeld met een louter qualificatieve tenlastelegging? Wat kan er tegen een louter qualificatieve tenlastelegging worden aangevoerd.
c. Neem aan dat u raadsman bent van de verdachte. Ziet u in bovenstaande tenlastelegging aanleiding verweer te voeren dat sprake is van een ‘louter qualificatieve tenlastelegging’?
d. Tot welke uitspraak zal de rechter moeten komen als hij in het verweer meegaat?
Vraag 4
Na een gezellig avondje stappen in de Hyperhyper te Rotterdam loopt Marianne alleen naar haar huis in Kralingen. Het blijkt snel dat ze dit beter niet had moeten doen. Rond Oostplein wordt zij lastiggevallen door een groepje opgeschoten jongelui. Marianne maakt in woord en gebaar duidelijk dat zij daar niet van gediend is en verkoopt één van haar belagers een fikse schop. Deze reageert onmiddellijk en slaat Marianne vol op haar mond. Het hele incident wordt waargenomen door een taxichauffeur die op de belagers afstormt en er in slaagt Marianne te ontzetten. De taxichauffeur is ook zo verstandig geweest de politie te bellen en heeft van de jongen die de klap uitdeelt een goed signalement kunnen geven. De jongen heeft donker haar en draagt een jas met de opvallende tekst: “Versierders for Life!”. Als de belagers zijn vertrokken blijkt Marianne een kapotte tand en een dikke lip te hebben.
Terwijl Marianne zich naar het ziekenhuis haast alwaar een arts de verwondingen constateert, wordt op basis van het signalement een jongeman die daaraan uitstekend voldoet aangehouden. Het blijkt te gaan om een zekere Guido B. Guido ontkent tegen de politie Marianne te hebben geslagen en zegt mank te lopen omdat hij zijn knie heeft gestoten tegen een paaltje.
Guido wordt enige tijd later gedagvaard om te verschijnen voor de Rechtbank Rotterdam. Hem wordt tenlastegelegd dat hij ‘opzettelijk een persoon, te weten Esther, heeft mishandeld door haar met kracht met een tot vuist gebalde hand in het gelaat te slaan, waardoor het slachtoffer voornoemd pijn en of letsel heeft bekomen.’ (art. 300 Sr)
Gerben verschijnt ter zitting en heeft zijn clubgenoten als getuigen meegenomen. Zij verklaren allen dat Gerben niet heeft geslagen.
a. Is er voldoende bewijs voorhanden, op basis waarvan de rechter tot een bewezenverklaring kan komen? Benoem de bewijsmiddelen.
b. Stel dat de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van de verklaring van de (anoniem gebleven) taxichauffeur. Kan hij dat dan zonder meer doen? Betrek in uw antwoord de jurisprudentie van de HR en het EHRM.
Tentamen augustus 2006
Vraag 1
Uit onderzoek van het cyberteam van de Politie Appelscha is gebleken dat via een chatbox filmpjes worden uitgewisseld waarop kennelijk is te zien dat meisjes onder de achttien seksuele handelingen verrichten (art. 240b Sr). Uit onderzoek blijkt dat deze afbeeldingen allemaal via hetzelfde IP-adres naar de chatbox worden verzonden. Nader onderzoek naar dit IP-adres levert een bedrijfsnaam op, Felixs Foto’s, en een adres op een industrieterrein te Appelscha. Het bedrijf Felixs Foto’s blijkt vervolgens in handen te zijn van ene Youri G. en Erwin R. De officier van justitie wil op grond van bovenstaande informatie doorzoekingen verrichten in het bedrijfspand en in de woningen van Youri en Erwin
a. Bestaat er een bevoegdheid om het bedrijfspand te doorzoeken? Zo ja, is in casu aan de wettelijke voorwaarden voldaan?
b. Bestaat er een bevoegdheid om de woningen te doorzoeken? Zo ja, is in casu aan de wettelijke voorwaarden voldaan?
Ga er bij de beantwoording van de volgende vragen van uit dat de doorzoekingen rechtmatig hebben plaatsgevonden.
Bij de doorzoeking van de woning van Youri worden enorme hoeveelheden porno aangetroffen. Zowel materiaal waarop volwassenen zijn te zien als materiaal waarop minderjarigen seksuele handelingen verrichten. Bij het onderzoek naar dat laatste materiaal valt het de opsporingsambtenaren op dat sommige beelden lijken te zijn gemaakt in een psychiatrische jeugdinrichting. Uit de ondervraging van Youri blijkt dat deze zelf enige jaren in de psychiatrische jeugdinrichting heeft gezeten waar de beelden zijn gemaakt. Youri geeft toe dat hij daarbij met een aantal anderen, waaronder een verpleger, misbruik heeft gemaakt van een groot aantal meisjes. De officier van justitie is naar aanleiding van de verklaring van Youri de mening toegedaan dat er voldoende aanleiding is Youri te verdenken van verkrachting (art. 242 Sr) danwel ontucht (art. 246 Sr). Om die verdenkingen verder te onderbouwen is het volgens de officier van justitie echter wel nodig om de eventuele slachtoffers te kunnen horen. Daartoe wil de officier van justitie de dossiers van de patiënten van de psychiatrische jeugdinrichting verkrijgen.
c. Is het voor de officier van justitie mogelijk uitlevering van de dossiers van de directeur van de psychiatrische jeugdinrichting te vorderen? Zo ja, is de directeur van de inrichting verplicht aan deze vordering te voldoen?
Ga er bij de beantwoording van de volgende vraag van uit dat de directeur de dossiers niet heeft uitgeleverd.
d. Bestaat er een bevoegdheid om de psychiatrische jeugdinrichting te doorzoeken teneinde de dossiers van de patiënten in beslag te nemen?
Bij de doorzoeking in de psychiatrische jeugdinrichting, met machtiging van de rechter-commissaris, wordt door de politie, zonder toestemming van de directeur van de inrichting, een groot aantal patiëntendossiers in beslag genomen. Op basis daarvan wordt een aantal slachtoffers als getuigen gehoord. De verklaringen van deze slachtoffers, die verklaren over gedwongen ontuchtige handelingen door Youri bevinden zich in het procesdossier. De raadsman van Youri bepleit op het onderzoek ter terechtzitting dat de inbeslagneming van de dossiers in de psychiatrische jeugdinrichting onrechtmatig is geweest en dat op grond daarvan de latere verklaringen van de slachtoffers, die volgens de raadsman immers het directe gevolg zijn geweest van deze onrechtmatigheid, moeten worden uitgesloten van het bewijs.
e. Indien de rechter de inbeslagneming van de dossiers onrechtmatig oordeelt, welke mogelijke consequenties kan hij dan verbinden aan deze onrechtmatigheid? Geef gemotiveerd aan (gebaseerd op wet en jurisprudentie) welke consequentie in casu de meest logische zou zijn.
Vraag 2
Een drietal mannen (Jacob Demmink, Piet Bomber en Michel Kater) vormen al enige tijd een succesvolle criminele organisatie die zich bezighoudt met de import van hash (art. 3 Opiumwet). De laatste tijd gaan de zaken echter minder goed. Jacob en Piet willen van hun ‘partner in crime’ Michel af en hebben hem daarom opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd. De liquidatie die in de nachtelijke uren plaatsvond in de buurt van een bejaardenhuis, is echter van achter de geraniums waargenomen door een viertal ouderen die door de brute moord flink zijn geschokt. De moord en de daarop volgende media-aandacht zijn in het bejaardentehuis dan ook het gesprek van de dag en de daarop volgende weken. Alle getuigen zijn door de politie gehoord en hebben daarbij belastende verklaringen afgelegd.
De voorzitter van de rechtbank zou graag de ouderen, vanuit wiens appartementen het voorval in ieder geval te zien moet zijn geweest, als getuigen ter zitting willen ondervragen.
a. Hoe kan de voorzitter van de rechtbank bewerkstelligen dat de getuigen reeds voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting worden opgeroepen om te verschijnen? Kan hij daartoe de persoonlijke medebrenging van de getuigen gelasten en aan welke voorwaarden moet dan zijn voldaan?
Eén van de vier ouderen die de moord heeft zien gebeuren vanuit zijn appartement, Derk Cortel, is ten gevolge van het schokkende gebeuren een aantal weken later overleden aan een hartstilstand. Een andere bejaarde, Falco Zandwoestijn, is dermate aangedaan dat hij zijn koffers heeft gepakt en richting een voor iedereen onbekende zonniger en veiliger plek op deze wereld is vertrokken. De twee andere bewoners die als getuigen zouden kunnen optreden hebben aangegeven bang te zijn voor represailles. Ze hebben echter tevens laten weten dat die angst niet in de wegstaat aan hun bereidheid om ter terechtzitting te verklaren.
b. Kan de officier van justitie, gezien het voorgaande, weigeren de getuigen op te roepen ondanks de door de voorzitter van de rechtbank geuite wens de bejaarden als getuigen te horen?
De getuigen worden uiteindelijk niet opgeroepen en het onderzoek ter terechtzitting neemt zijn aanvang zonder getuigen. Tijdens het geding voert de gevolmachtigde raadsman van Jacob Demmink aan dat Jacob helemaal niets met de moord te maken had, hoewel hij toevalligerwijs wel ter plaatse was toen de liquidatie plaatsvond. Jacob zou namelijk slechts in de auto hebben gezeten en nog niet eens zijn uitgestapt toen Piet Bomber de arme Michel al door het hoofd had geschoten en Michel al was overleden. De raadsman geeft aan in dit kader een getuige te willen horen die kan verklaren dat Jacob zich ten tijde van de liquidatie nog in de wagen bevond. Het gaat om de heer Mark Robben die ook in het bejaardenhuis woont en als gevolg van zijn ouderdom al enige jaren blind is. Hij zou op het ‘moment suprème’ midden in de nacht zijn hond hebben uitgelaten en op dat moment iets gezien moeten hebben aangaande het zich al dan niet in de auto bevinden van Jacob.
c. Waaraan ontleent de raadsman de bevoegdheid om ter terechtzitting te verzoeken bepaalde getuigen op te roepen? Op grond waarvan kan de rechter weigeren deze getuige op te roepen?
d. Hoe zou uw antwoord op vraag c. luiden indien de raadsman zijn verzoek niet ter terechtzitting had gedaan maar tijdig en op de juiste wijze voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting bij de officier van justitie?
Ga er voor de beantwoording van de volgende vraag vanuit dat de door de raadsman verzochte getuigen allen niet op het onderzoek ter terechtzitting noch elders door de raadsman zijn ondervraagd.
e. Staat het de rechter desondanks vrij gebruik te maken van de eerder door Falco Zandwoestijn tegenover de politie afgelegde verklaring? Betrek in uw antwoord de jurisprudentie van het EHRM en de HR.
Vraag 3
Jerzy en Tom worden verdacht van de handel in (art. 273a Sr), en smokkel van (art. 197a Sr), vrouwen vanuit Oekraïne naar Nederland met de bedoeling ze illegaal in de prostitutie (art. 273a Sr) te laten werken. Beide verdachten hebben de afgelopen maanden reeds verschillende ritten gemaakt met hun geblindeerde Volkswagen bestelbus waarin ze de vrouwen vervoerden. De officier van justitie wil de bewegingen van de bus in de gaten laten houden door middel van een peilzender en ook vindt hij het nodig afluisterapparatuur in de bus te plaatsen om te kunnen horen waar de bestuurders het tijdens hun rit over hebben. Bij de officier van justitie is bekend dat het busje geparkeerd staat in een garagebox in Diemen-Zuid
a. Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om de peilzender, waarmee de bewegingen van de bus kunnen worden gevolgd, rechtmatig op de in de garagebox geparkeerde bestelbus te bevestigen? Ga voor zover mogelijk na of aan alle gestelde voorwaarden in casu is voldaan.
b. Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om de afluisterapparatuur, waarmee de conversaties tijdens het rijden in de bus kunnen worden gevolgd, rechtmatig op de in de garagebox geparkeerde bestelbus te bevestigen? Ga voor zover mogelijk na of aan alle gestelde voorwaarden in casu is voldaan.
Ga er voor de verdere beantwoording van de vraag van uit dat alle bevoegdheden rechtmatig en naar behoren zijn uitgeoefend.
Tijdens een rit met de bus wordt door de afluisterende opsporingsambtenaren gehoord dat zich achterin de bestelbus een lading gestolen mp3spelers bevindt. De opsporingsambtenaren bellen direct de officier van justitie om te vragen wat ze moeten doen.
c. Waar is het ‘verbod op doorlaten’ geregeld en bij de toepassing van welke bevoegdheden speelt dit verbod een rol? Welke drie onderzoeksbelangen kunnen daarbij relevant zijn? Licht het verschil tussen uitstel en afstel van inbeslagname in de zin van de betreffende regeling toe.
d. Zijn de agenten in casu verplicht om tot inbeslagname over te gaan?
Vraag 4
Op zaterdag 15 juli rond 16.45 is juwelier Smit bezig met het opmaken van de kas na een drukke dag in de winkel. Zijn zoon Gerrit is bezig met het helpen van de laatste klanten, een ouder echtpaar, als de winkeldeur opengaat en een gemaskerde en met een mes gewapende man de winkel binnenkomt en op luide toon geld en juwelen eist. Op het moment dat de overvaller met zijn rug naar Smit toestaat, bedenkt deze zich geen moment en pakt hij de honkbalknuppel die voor dit soort gevallen klaarligt en verkoopt hij de overvaller een welgemikte klap in de rug. De overvaller is even uit het veld geslagen. Dan ontstaat een chaotische worsteling met als uiteindelijk resultaat dat de overvaller zwaargewond op de grond ligt, met ernstige verwondingen die het gevolg zijn van een messteek.
Uit het daarop volgende politieonderzoek blijkt dat het echtpaar eigenlijk niets relevants heeft gezien. Ze hebben gezien dat de juwelier werd overvallen, dat de dappere man, toen de overvaller niet oplette, hem heeft neergeslagen. Dat daarna een worsteling ontstond en dat de overvaller vervolgens bleef liggen. Ook zoon Gerrit Smit kan eigenlijk niet veel meer verklaren. De overvaller verklaart echter dat hij weliswaar de bedoeling had om een overval te plegen, maar dat hij vervolgens werd neergeslagen door de juwelier, dat hij daarbij zijn mes liet vallen, dat hij vervolgens overeind probeerde te komen en dat hij toen met zijn eigen mes werd neergestoken. Uit het rapport van de politiearts blijkt dat het slachtoffer inderdaad blauwe plekken op de rug heeft (die op een slag met een honkbalknuppel lijken te duiden) en een fikse steekwond in de borststreek die een long heeft geraakt en het hart maar net heeft gemist. Op het mes van de overvaller worden zowel de vingerafdrukken van de overvaller als de vingerafdrukken van juwelier Smit aangetroffen.
De officier van justitie besluit juwelier Smit te vervolgen wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (art. 302 Sr) aan de overvaller. Na gedagvaard te zijn om te verschijnen voor de rechtbank Rotterdam verschijnt juwelier Smit niet. Wel is daar zijn raadsman, mr. Spekman, die verklaart bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om de verdediging te voeren.
a. Op grond van welke bepaling kan de raadsman de verdediging voeren bij afwezigheid van Smit?
De rechter is bepaald ongelukkig met de afwezigheid van de verdachte gezien het uitzonderlijk karakter van deze zaak.
b. Is het voor de rechter mogelijk om Smit toch op de zitting te laten verschijnen?
Op de nadere terechtzitting verschijnt Smit wel, in gezelschap van zijn raadsman.
De raadsman voert dan een tweetal verweren:
1. Toen Smit de overvaller neersloeg met de honkbalknuppel is deze in zijn mes gevallen. Smit had dus geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2. Er was inderdaad sprake van een worsteling. Smit kon daarbij de stekende bewegingen die de overvaller met het mes maakte ternauwernood afwenden. Op goed moment kreeg Smit het mes te pakken en toen heeft hij, handelend uit zelfverdediging, de overvaller neergestoken.
b. Als de rechter het eerste verweer volgt en tot de conclusie komt dat bij Smit het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak, tot welke uitspraak moet de rechter dan komen?
c. Als de rechter het tweede verweer volgt en begrijpt als een beroep op noodweer, tot welke uitspraak moet de rechter dan komen?
d. Als de rechter beide verweren van Smit verwerpt, dient hij dit dan gemotiveerd te doen?
e. Gesteld dat de rechter beide verweren van Smit verwerpt, zijn er dan op grond van het bovenstaande genoeg bewijsmiddelen om tot een veroordeling te komen? Benoem de bewijsmiddelen.
Vraag 5
In Nederland moet iedereen zich aan de wet houden. Ook de overheid. Om terrorisme beter te kunnen bestrijden, worden wetten aangepast. Zo is er nu de Wet terroristische misdrijven. De politie kan een verdachte eerder oppakken. Door de nieuwe wetgeving is het samenspannen om te komen tot een terroristische aanslag strafbaar. Net als het werven van mensen voor een gewapende strijd in het buitenland. Er kunnen tegenwoordig ook zwaardere straffen worden opgelegd als er sprake is van terroristische bedoelingen.
www.nederlandtegenterrorisme.nl
Naast de bovengenoemde aanpassingen is bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel Opsporing terroristische misdrijven aanhanging. Artikel 27 Sv stelt dat de verdachte iemand is ten aanzien van wie een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan enig strafbaar feit. Toch kunnen opsporingsmethoden steeds eerder, ook in het nieuwe wetsvoorstel, worden toegepast. Geef aan welke ontwikkelingen zich op dit gebied hebben voorgedaan en geef gemotiveerd aan wat u van die ontwikkeling vindt.
Tentamen januari 2007
Vraag 1
Arne is werkzaam als advocaat en heeft een kantoor ‘aan huis’. Het bedrijfje is gevestigd op hetzelfde postadres als pand van Arne. Voor het overige is het kantoor feitelijk afgescheiden van de woonruimte van Arne nu het gesitueerd is op de begane grond en slechts vanaf de straatzijde kan worden binnengegaan terwijl de woning een eigen, andere, ingang heeft. Op een zondag, er is niemand aanwezig en het advocatenkantoor is gesloten, zien twee passerende agenten op brand duidende donkere rookwolken uit de ventilatieroosters van het kantoor van Arne komen. De twee agenten aarzelen geen moment en gaan direct tot actie over. Ze forceren de voordeur teneinde de beginnende brand te blussen en te voorkomen dat het kantoor en de bovengelegen woning door vlammen worden verzwolgen.
a. Is het handelen van de agenten rechtmatig?
Ga er bij de verdere beantwoording van deze vraag van uit dat het omschreven optreden rechtmatig is geweest.
Na het geblust hebben van het bescheiden brandje kijken de agenten om zich heen in het kantoor van Arne. Naast de te verwachten normale inrichting van het kantoor zien ze, door een grote bruine deken grotendeels aan het oog onttrokken, twee grote roestige gele vaten staan die voorzien zijn van teksten en symbolen die wijzen op voor de gezondheid zeer schadelijke chemicaliën. De twee agenten weten niet wat ze met de vaten moeten doen en besluiten in al hun wijsheid de officier van justitie te consulteren en hem te vragen of ze de vaten in beslag moeten nemen.
b. In het Wetboek van Strafvordering bestaat voor de opsporingsambtenaren soms een mogelijkheid (bevoegdheid) tot inbeslagneming en soms een plicht tot inbeslagneming. In welke gevallen zijn opsporingsambtenaren krachtens het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot inbeslagneming (zonder daartoe verplicht te zijn)? En in welke gevallen zijn zij tot inbeslagneming verplicht? Doet zich één van laatstgenoemde gevallen i.c. voor?
De officier van justitie besluit dat in het belang van het onderzoek de vaten nu beter nog niet in beslag genomen kunnen worden en geeft de agenten telefonisch mee dat ze tegenover de gearriveerde Arne niets mogen laten blijken betreffende de ontdekte vaten. Wel vindt de officier van justitie het nodig dat opsporingsambtenaren de komende week vaker dan normaal zullen surveilleren in de omgeving van het kantoor van Arne.
De vaker dan gebruikelijk surveillerende agenten nemen incidenteel waar dat het kantoor veel louche figuren op bezoek krijgt. Ook wordt op een dag waargenomen dat er nieuwe gele vaten, zoals die in het kantoor al eerder waren gezien, de kelder in worden gerold. De officier van justitie, niet begrijpend waar een advocatenkantoor vaten met chemische stoffen voor nodig heeft, vertrouwt de gebeurtenissen niet langer en besluit in het belang van het onderzoek tot meer ingrijpende bevoegdheden. De officier van justitie verdenkt, mede op basis van eerder onbekende informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid, Arne van het deelnemen aan een criminele organisatie die met gebruikmaking van de onbekende chemicaliën een aanslag in Nederland voorbereidt (art. 46, 140 en 157 Sr). Hij geeft daarom schriftelijk het bevel om in het kantoor onopvallend een camera (zonder microfoon) op te hangen waarmee kan worden bekeken en vastgelegd welke personen betrokken zijn bij de organisatie.
c. Is het observeren door de ‘met grotere regelmaat dan gebruikelijk’ surveillerende agenten in casu rechtmatig?
d. Beoordeel op grond van de meest aangewezen bevoegdheid of het plaatsen van de camera in het kantoor rechtmatig is geschied.
Ga er bij de verdere beantwoording van deze vraag van uit dat het voorgaande optreden rechtmatig is geweest.
De videobeelden worden rechtstreeks doorgestuurd naar een onopvallend busje waarin de officier van justitie meekijkt. Uit de beelden blijkt dat bepaalde personen, waarvan sommige bij de politie bekend staan als (voormalig) wapenhandelaren, op een bepaald moment bij elkaar zijn gekomen om te vergaderen. Daarbij komen plattegronden van overheidsgebouwen in beeld en is tevens zichtbaar hoe een deel van de aanwezigen paspoorten vervalst. Zodra de vergadering is afgelopen wil de officier van justitie de betreffende stukken en ook de vaten met chemicaliën in beslag nemen. De officier van justitie gaat naar binnen om het kantoor te doorzoeken en treft daar alleen Arne nog aan die niet mee wil werken en nergens toestemming voor geeft. De officier van justitie en zijn team nemen de plattegronden, de valse paspoorten, drie dossiers betreffende andere zaken van cliënten van Arne die hij toevallig in zijn handen had en de vaten chemicaliën in beslag.
Ga er bij de beantwoording van de volgende vragen van uit dat het optreden van de rechter-commissaris niet kon worden afgewacht maar dat de rechter-commissaris voor het overige wel de voor rechtmatige bevoegdheidsuitoefening vereiste handelingen heeft verricht.
e. Is het in beslag nemen van de drie dossiers rechtmatig? Is het in beslag nemen van de vaten met chemicaliën rechtmatig?
f. Indien de zittingsrechter de toepassing van de videocamera onrechtmatig oordeelt, welke consequentie moet hij daar dan (gezien de geldende jurisprudentie) aan verbinden?
Vraag 2
Arend W. wordt het volgende tenlastegelegd:
‘dat hij op 5 augustus 2006 te Rotterdam op het adres Pleinweg 55 opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust heeft verstoord doordat hij zijn brandalarm om 3.00 uur ‘s nachts gedurende een periode van ongeveer 2 uur heeft laten afgaan’ (art. 142 Sr).’
Op 1 november 2006 wordt de dagvaarding op het GBA adres van Arend (Pleinweg 55 Rotterdam) uitgereikt om op 6 november 2006 voor de rechtbank Rotterdam te verschijnen. Omdat Arend op dat moment aan het werk is wordt de dagvaarding aan zijn moeder uitgereikt die zonder iets te verklaren de dagvaarding aanneemt.
Ter terechtzitting op 6 november verschijnt noch Arend noch een door hem gemachtigde advocaat. Hierdoor onderzoekt de rechtbank of er wel of geen verstek kan worden verleend.
a. Kan de Rechtbank verstek verlenen tegen Arend?
Stel dat Arend niet op de zitting verschijnt, maar wel raadsman J. Lathouwers. Die verklaart niet te zijn gemachtigd, maar net voor de zitting van een familielid van Arend te hebben vernomen dat Joep sedert 4 november in het ziekenhuis ligt wegens een longontsteking. Om die reden verzoekt de raadsman de zaak aan te houden om Arend in staat te stellen aanwezig te kunnen zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De OvJ wil niets van aanhouden weten. Hij stelt dat de raadsman heeft verklaard niet te zijn gemachtigd door Arend. Hierdoor kan hij dus ook geen uitstel van de zaak vragen. Volgens de OvJ is de tekst van art. 279 Sv zeer duidelijk. De raadsman verweert zich door te stellen dat de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat in uitzonderlijke gevallen de niet gemachtigde raadsman het woord wel mag voeren. Volgens hem is in deze zaak van zo’n uitzonderlijk geval sprake.
b. Geef gemotiveerd commentaar op de stelling van zowel de OvJ als raadsman J Lathouwers.
Veronderstel dat Arend wel op de zitting is verschenen samen met zijn raadsman J. Lathouwers Voorafgaand aan de zitting heeft J. Lathouwers volgens de daarvoor geldende procedure twee getuigen door tussenkomst van de OvJ laten oproepen voor het onderzoek ter terechtzitting. Zij zouden kunnen verklaren dat Joep niet opzettelijk het alarmsysteem heeft laten afgaan, maar dat het om een technische storing ging. Tijdens de behandeling van de zaak blijkt echter dat de OvJ geweigerd heeft de getuigen op te roepen. Hij stelt daartoe dat hij de noodzaak er niet van inziet, nu deze twee getuigen immers al uitgebreid tegenover de politie een verklaring hebben afgelegd. Hun verklaringen zijn door middel van een proces-verbaal opgenomen in het procesdossier. Het kost volgens hem allemaal veel te veel tijd om deze twee getuigen ook nog eens een keer tijdens de behandeling van de zaak te laten verhoren. J. Lathouwers stelt daartegenover dat het wel noodzakelijk is dat de getuigen nog eens worden gehoord.
c. Op grond van welke criteria zal de rechtbank het verzoek van J. Lathouwers beoordelen? Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de zaak Scheper vs. Nederland nog maar eens de criteria aangegeven op grond waarvan een rechter de vraag naar de bruikbaarheid van de verklaring van een getuige dient af te wegen tegen (inbreuken op) het ondervragingsrecht van de verdachte zoals dat blijkt uit artikel 6 lid 3 onder d EVRM.
d. Hoe verhouden de uitspraken van het EHRM met betrekking tot getuigenbewijs zich tot HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427 (Grenzen getuigenbewijs)?
Vraag 3
Aan Khalid G. is ten laste gelegd dat hij ‘hij op 22 december 2005, in de gemeente Goes, aan een persoon genaamd Badr A., opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken enkel), heeft toegebracht door deze opzettelijk (met een geschoeide voet) te schoppen tegen het lichaam.’ (art. 302 Sr).
In het dossier bevinden zich de volgende stukken:
I. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de aangever Badr A. “Ik doe aangifte van zware mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte een bloedende schram naast mijn neus, pijn aan rechterzijde bovenlip, enkel rechts is opgezet en behoorlijk pijnlijk. (...). Ik werd geschopt door mijn buurman Khalid G.”.
II. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar J.R. Oetelaar, voorzover inhoudende als relaas van bevindingen van de verbalisant:
“Op 22 december 2005 werd aangifte gedaan door [slachtoffer] terzake zware mishandeling. Door GGD-arts werd het slachtoffer verwezen naar het ziekenhuis. Later hoorde ik dat daar was vastgesteld dat de man een gebroken enkel had.”
III. een schriftelijke verklaring van J. Mosterd, GGD-arts te Goes, van 22 december 2005, inhoudende de volgende medische informatie betreffende Badr A..:
“Bloed en oppervlakkige schaafwond op de rechter wang en flinke gezwollen rechter enkel en gevoel dat er iets over elkaar heen schuift.”
IV. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar J.R. Oetelaar voorzover inhoudende als verklaring van verdachte: “Ik had ruzie met mijn buurman K. Ik heb hem niet geschopt.”
Ter terechtzitting voor de meervoudige kamer voert de raadsman van Khalid G, mr. de Wit de volgende verweren: ‘Cliënt heeft het slachtoffer niet geschopt, er is alleen ruzie geweest en toen heeft Badr zich verstapt. Subsidiair heeft Khalid uit noodweer gehandeld, Badr kwam dreigend op hem af met een hockeystick. Cliënt heeft toen geschopt naar de hockeystick en daarbij Badr geraakt. Meer subsidiair is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel.’
a. Kan de rechter op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden, komen tot een bewezenverklaring? Benoem de bewijsmiddelen
b. Stel dat de rechter het eerste verweer van mr. de Wit volgt, tot welke uitspraak moet de rechter dan komen? Tot welke uitspraak moet de rechter komen als hij het tweede verweer volgt? Tot welke uitspraak moet de rechter komen als hij het derde verweer volgt? Moet hij deze uitspraken in het vonnis motiveren?
c. In welke bepalingen is het motiveren van de verwerping van verweren geregeld en wanneer is sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt?
d. In welke gevallen hoeven de bewijsmiddelen, c.q. de inhoud van de bewijsmiddelen, ondanks dat de rechter het ten laste gelegde bewezen acht, niet in het vonnis te worden vermeld?
Vraag 4
a. Wat zijn de drie in de wet genoemde gronden voor 'herziening'?
b. Kan ook van een vonnis, waarin de einduitspraak van ontslag van alle rechtsvervolging was, herziening worden gevraagd?
Vraag 5
Onlangs is de Wet OM-afdoening tot stand gekomen. In de Memorie van Toelichting bij die wet stelt de Minister: “Tegelijkertijd kan evenwel worden vastgesteld dat de rechtspositie van de verdachte jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd in vele opzichten materieel overeenkomt met die van een verdachte die door de strafrechter veroordeeld is.”
Wat vindt u van deze opmerking van de Minister? Is er sprake van kenmerkende verschillen in de rechtspositie van degene tegen wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd en degene die een transactie krijgt aangeboden? Wat is uw mening over de Wet OM-afdoening?
Antwoorden tentamenvragen augustus 2000
Vraag 1:
a. Opsporingsambtenaren worden als volledig anonieme getuigen gehoord. Dit is alleen mogelijk als zij als bedreigde getuigen zijn erkend. Art. 342 Sv lid 2 regelt onder welke voorwaarden een verklaring van een getuige wiens identiteit niet blijkt, voor het bewijs mag worden gebruikt. Verder bepaalt art. 344a dat het bewijs niet uitsluitend mag worden gebaseerd op verklaringen van bedreigde getuigen. Uit het arrest Van Mechelen blijkt niet dat politiemensen nooit als bedreigde getuigen zouden mogen worden erkend. Wel wordt hier in bepaald dat het recht op hoor en wederhoor niet zodanig mag worden beperkt dat het recht p een fair trial in gevaar komt.
b. Op grond van art. 298 lid 2 jo. 342 Sv worden deze verklaringen gebruikt als verklaring van een getuige.
c. De kans is nihil, aangezien een bedreigde getuige nooit op de zitting komt. Er is hiervoor een andere procedure gecreëerd. Zie hiervoor art. 226a – 226f Sv.
d. Art.126h Sv. Art. 126p Sv is alleen goed, wanneer u het naast artikel 126H gebruikt. Er is al immers sprake van een concrete verdenking (art. 140 Sr). In ieder geval dus traditionele opsporing. Art. 126p Sv blijft alleen over voor diegene waarvan men wel vermoedt dat ze in het georganiseerde verband zitten, maar waarvan men nog geen redelijk vermoeden heeft dat zij een concrete bijdrage hebben geleverd aan de realisering van het doel van de criminele organisatie. Art. 126aa lid 1 en 3 dwingen daartoe.
Vraag 2:
a. Op grond van zijn eigen doorzoekbevoegdheid uit art 96c Sr. Ook een computer kan worden doorzocht.
b. Dit kan de officier van justitie doen op basis van art. 125j Sr.
c. Daar zelf een doorzoeking doen op basis van art 96c, danwel via art 125i (voor dat laatste dient hij dan wel een gvo te vorderen (dus art 181 lid 1 jo 182 lid 1 jo 125i)).
Vraag 3:
a. Het verbod op zelfincriminatie is terug te vinden in art. 29 Sv.
b. Dit is geen ontoelaatbare inbreuk. In het Saundersarrest is namelijk bepaald dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie niet verder gaat dan het verbod op een afgedwongen verklaring. Het gaat alleen om het zwijgrecht. Ander bewijsmateriaal mag onder dwang van verdachte worden genomen. Het nemo tenetur beginsel heeft dus vooral betrekking op het respecteren van de wil van de verdachte om te zwijgen. Het strekt zich niet uit tot materiaal, dat onder dwang van de verdachte wordt verkregen, maar onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, zoals geschriften, ademlucht, bloed- en urinemonsters en lichaamsmateriaal voor een DNA-test (§ 69).
Vraag 4:
a. Op basis van art. 359a Sv behoort strafvermindering en constatering zonder rechtsgevolg tot de mogelijkheden.
b. Zwolsmancriterium: 'Indien sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.'
c. Indien het de verdachte is geweest die door dat onrechtmatig handelen is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
Vraag 5:
a. 1) De verklaring van de vrouw in het proces-verbaal: art. 344 lid 1 onder 2 Sv.
2) De medische verklaring van de arts: of art. 343 Sv (wanneer de verklaring op de zitting is afgelegd) of art. 344 lid 1 onder 4 (wanneer de verklaring op papier staat).
b. Er wordt aan de bewijsminima voldaan omdat er naast de verklaring van de vrouw steunbewijs is van de arts. Wanneer de rechter overtuigd is, dan mag hij krachtens art. 338 Sv veroordelen.
c. In dit geval is er sprake van een (ordinair) bewijsverweer en mag er dus worden volstaan met de opsomming van de bewijsmiddelen. Geen Meer en Vaart-verweer, want daarvoor is nodig dat zijn verklaring niet indruist tegen de bewijsmiddelen. In dit geval druist dit wel tegen de bewijsmiddelen in.
Vraag 6:
a. Op grond van art. 56 lid 5 RO staat er hoger beroep open tegen een veroordeling voor een misdrijf.
b. Hier staat weer hoger beroep open. De andere rechtsmiddelen staat pas open wanneer hoger beroep niet open staat.
c. Hoger beroep tegen het gehele vonnis (er mag niet gesplitst worden (art 407 lid 2 Sv). Het gaat om een subsidiair tenlastegelegde overtreding. Op grond van art 349 lid 2 Sv tweede volzin is het bevoegde orgaan de rechtbank. Hoger beroep staat dan open (56 lid 5 RO) maar wel tegen het gehele tenlastegelegde. De verdachte loopt nu het risico voor het primaire tenlastegelegde te worden veroordeeld.
Vraag 7:
a. Nee, want hij zal eerst de geldigheid van de betekening moeten controleren en beoordelen of de overige bepalingen van art. 280 Sv van toepassing zijn.
b. Dit kan niet op grond van art. 279 Sv, maar wel op grond van Europese jurisprudentie. Zie de Lala-zaak.
c. Er zal vrijspraak volgen, aangezien de tenlastegelegde wederrechtelijkheid niet kan worden bewezen.
d. Er volgt dan ontslag van alle rechtsvervolging, aangezien hem in dit geval geen verwijt kan worden gemaakt.
Antwoorden tentamenvragen december 2000
Vraag 1:
a. Het gaat hier om de bevoegdheid van de officier van justitie krachtens art. 151a Sv. Het gaat hier om de bevoegdheid van de OvJ in de situatie waarin de verdachte nog niet bekend is.
b. Het gaat hier om de Bevoegdheid rechter-commissaris krachtens art. 195a Sv Het gaat hier immers om het DNA-onderzoek zelf maar nu met een bekende verdachte.
c. Hier gaat het om het verkrijgen van DNA-materiaal om een DNA-onderzoek te doen. Het materiaal kan op de volgende manieren worden verkregen:
Vrijwillige medewerking van Nick;
Op grond van het tandenborstelsarrest kan er een doorzoeking van de woning van Nick plaatsvinden. De rechter-commissaris is daartoe bevoegd op grond van art. 110 Sv.
NB: Art. 195d Sv is in casu niet van toepassing, want het strafmaximum van gekwalificeerde diefstal is zes jaar. Wanneer u echter stelt dat de inbraak in de nacht plaatsvond, dan wordt er in casu wel voldaan aan de eis van acht jaar van art. 195d Sv.
Vraag 2:
a. De officier van justitie kan op basis van art. 126z Sv een burger inzetten bij pseudokoop. Eventueel kan de officier van justitie op grond van art. 126q Sv een opsporingsambtenaar inzetten. In dit geval is art. 126ij Sv niet van toepassing omdat er geen sprake is van een verdenking van een concreet gepleegd strafbaar feit.
b. Op grond van art. 126o Sv moet de gevallen en de grond worden genoemd. Er is geen bevel op grond van art. 126q Sv mogelijk en er mag niet worden aangestuurd tot ander handelen dan waarop de opzet was gericht.
c. Deze observaties kunnen plaatsvinden op grond van art. 2 Politiewet, aangezien het doel niet ‘de opsporing’ is, maar het waarborgen van de veiligheid van de pseudo-koper.
d. Nee, krachtens art. 126aa lid 1 Sv hoeft dit niet, aangezien de gegevens niet relevant zijn voor het onderzoek in deze zaak. Op grond van art. 126aa lid 4 Sv moet wel de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden in de processtukken worden gemeld.
Vraag 3:
a.
als de schutznorm is geschonden, dan kan er bewijsuitsluiting volgen;
de officier van justitie kan niet ontvankelijk worden verklaard, wanneer het Zwolsmancriterium is geschonden;
er kan strafvermindering volgen wanneer de twee bovenstaande sancties niet passend zijn, maar wanneer er wel een sanctie dient te volgen;
constatering zonder rechtgevolg, indien het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt niet dwingt tot een van de eerder genoemde sancties
b. Dit staat in art. 359a Sv.
c. Ja, dit moet de rechter gemotiveerd verwerpen op grond van de jurisprudentie (zie onder meer het arrest Betrouwbaarheid methode). Verder moet de rechter dit gemotiveerd verwerpen op grond van art. 358 lid 3 jo. 359 lid 2 Sv.
Vraag 4:
a. De volgende antwoorden hadden kunnen worden gegeven op basis van Corstens en het hoorcollege:
Beperkt bereik. De bewijsregeling in art. 338 Sv ev heeft slechts betrekking op de beantwoording door de rechter te beantwoorden eerste vraag van art. 350 Sv. Uiteraard heeft het wel een uitstraling naar voren. Het opsporingsonderzoek moet zijn geënt op het kunnen bentwoorden van deze vraag. Ook biedt het een oriëntatie voor de feitelijke vaststelling ten aanzien van andere vragen van art. 348-350 Sv, bijv de vragen naar de verjaring van de feiten etc.
Limitatieve opsomming van de bewijsmiddelen op grond van art. 339 Sv.
Onmiddellijkheidsbeginsel. Tot uitdrukking gebracht door art. 338 in de woorden `naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting'. Materieel strekt het onmiddellijkheidsbeginsel ertoe te bevorderen dat alleen informatie die ter terechtzitting - in aanwezigheid van de verdediging, het OM en de beslissende rechter(s) en mogelijk het publiek - in de meest authentieke vorm en bij voorkeur als onderdeel van mondelinge ondervraging en mondeling debat, ten laste van de verdachte als bewijsmateriaal wordt gebezigd. Formeel is het beginsel tot uitdrukking gebracht in de gebondenheid van de rechter bij zijn beraadslaging aan het onderzoek op de terechtzitting (art 338., 339, 350 Sv) en in een groot aantal andere eisen en voorschriften (art. 33, 301, 322 Sv).
Vrije waardering van het beschikbare bewijsmateriaal. De rechter is vrij in de waardering van het bewijsmateriaal. Hij moet de overtuiging hebben bekomen. De overtuiging moet beredeneerd zijn en die redenering moet zijn opgebouwd uit wettige bewijsmiddelen. Het is de rechter die beslist of er voldoende bewijs is. Daarbij is hij niet gebonden aan het hem voorgelegde bewijsmateriaal. Hij mag het OM verzoeken alsnog bepaalde onderzoekshandelingen te laten verrichten. Bovendien mag hij de zaak naar de R-C verwijzen (art. 316 en 347 Sv). Hij mag getuigen en/of deskundigen ter zitting laten komen etc. De strafrechter heeft alles behalve een passieve rol bij de bewijsvergaring.
Rechterlijke overtuiging. De rechter mag slechts tot een bewezen verklaring komen als hij overtuigd is dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. Het Nederlandse bewijsstelsel kan worden getypeerd als een negatief-wettelijk stelsel. Wettelijk omdat uitsluitend de in de wet opgesomde bewijsmiddel voor het bewijs mogen worden gebruikt. Negatief: omdat de rechter het tenlastegelegde feit slechts bewezen mag achten indien hij uit deze bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. [In positieve bewijsstelsels is de rechter verplicht bij de aanwezigheid van een bepaalde hoeveelheid bewijsmaterie tot een bewezenverklaring te komen].
Dubbele bevestiging. De wettige bewijsregels dwingt de rechter nimmer om tot bewezenverklaring over te gaan, maar dwingt hem omgekeerd wel om in bepaalde gevallen (wegens gebrek aan voldoende bewijs) tot vrijspraak te besluiten. Het onderliggende beginsel is dat een bewezenverklaring op ten minste twee uiteenlopende bronnen moet zijn gebaseerd. (De enige uitzondering hierop is art 344 lid 2 Sv: het `ambtsedig opgemaakt p-v van een opsporingsambtenaar van hetgeen door hemzelf is geconstateerd.
In het uitgewerkte schriftelijke vonnis dient de bewezenverklaring tot in bijzonderheden te worden gemotiveerd. Zie art. 359 Sv.
Gegevens van algemene bekendheid behoeven geen bewijs (art 339 lid 2 Sv). Het gaat om gegevens die elk gemiddeld ontwikkeld mens zonder nader onderzoek moet worden geacht te kennen of die hij zonder noemswaardige moeite uit algemeen toegankelijk bronnen kan halen.
b. Zie Corstens pagina 702 voor het volgende:
Er moet een mogelijkheid bestaan voor zowel de verdachte als het OM om - in hun ogen onjuiste beslissingen - opnieuw door een ander te laten toetsen, waarbij ruimte bestaat om nieuwe feiten en argumenten aan te voeren waardoor de kans op een juiste en beter aanvaardbare einduitspraak wordt vergroot: herstelmogelijkheid
Voor een goede strafrechtspleging is het van belang dat er procedures bestaan die een uniforme wetsinterpretatie en -toepassing en controle op een juist verloop van de strafprocedures bevorderen, in welk kader het wenselijk is dat er een overkoepelende rechterlijke instantie zich kan uitspreken: rechtseenheid
Voor het aanzien en het gezag van de strafrechtspraak in de samenleving is het nodig dat er procedures bestaan, die de kans op juiste en voor partijen aanvaardbare beslissingen vergroten en die steeds de mogelijkheid bieden om aperte onjuistheden teniet te doen: herstelmogelijkheid
c. Corstens p. 656 en 657 te denken valt aan het volgende:
Voor bewijsuitsluiting:
reparatieargument; de overheid dient niet te profiteren van hetgeen met onrechtmatig handelen is verkregen.
demonstratieargument; aan het publiek wordt zo op duidelijke wijze gedemonstreerd dat de overheid zichzelf ook aan de regels moet houden.
effectiviteitsargument; als men onrechtmatige bewijsvergaring wil voorkomen, is het zeer effectief om met een directe sanctie te reageren. Een volgende maal zal de politie wel voorkomen dat aldus bewijsmateriaal wordt verzameld.
Tegen bewijsuitsluiting valt te denken aan de volgende punten:
- waarheidsvinding: Indien men aan de strafrechtspleging een belangrijke functie in de samenleving toekent, komt aan dit argument een groot gewicht toe.
- De consequentie van de bewijsuitsluitingsregel. In sommige gevallen zal dit betekenen dat zal moeten worden vrijgesproken omdat er geen bewijs meer over is. In sommige gevallen zal dit niet rechtvaardig zijn en moeilijk te verteren voor de samenleving.
- De rechter neemt er wel kennis van. Hoewel hij de bewezenverklaring er niet op mag baseren, heeft hij wel kennisgenomen van het materiaal. Voor zijn overtuigen kan dit wel een doorslaggevende rol hebben gespeeld. Echter zal dit niet veel zoden aan de dijk zetten.
Vraag 5:
a. Ja, zie hiervoor art. 588 lid 3 sub a Sv. Verwijzingen naar art. 588 lid 1 sub b Sv levert niet de volle punten op.
b. Ja, op grond van het arrest Lala en niet op grond van art. 279 Sv.
c. De raadsman moet dit verzoek baseren op grond van art 331 jo 328 jo 315 Sv met een beroep op het Lala arrest.
d. Op grond van het noodzaak-criterium van art. 315 Sv.
e. Ja, want het betreft hier immers het tweede bewijsmiddel. Als dit wegvalt is er onvoldoende wettig bewijs.
f. Ja, want er is voldaan aan het bewijsminimum (twee p-v's van ooggetuigen) en aan de voorwaarden uit het arrest Grenzen getuigenbewijs. Het recht op hoor en wederhoor is verleend.
g. Nee het betreft hier een 'zuiver' bewijsverweer’. De antwoorden zijn immers in de bewijsmiddelen te vinden.
h. Zie het arrest Grenzen getuigenbewijs. Het proces-verbaal van de oude vrouw is niet het enige bewijsmiddel waaruit de directe betrokkenheid van verdachte blijkt.
NB: Art. 422 is hier niet van toepassing. De getuigenverklaring van de oude vrouw in eerste aanleg afgelegd is immers niet voor het bewijs gebruikt maar haar belastende verklaring gerelateerd in een p-v afgelegd bij de politie.
Vraag 6:
a. Vrijspraak voor het primair tenlastegelegde. Ontslag van alle rechtsvervolging voor het subsidiair tenlastegelegde.
b. Ja, want ten opzichte van het primair tenlastegelegde gaat het om een Meer- en Vaartverweer. Dit verweer moet bij verwerping worden gemotiveerd op grond van de jurisprudentie. Ten opzichte van het subsidiair tenlastegelegd betreft het een schulduitsluitingsverweer en dat moet op grond van de wet worden gemotiveerd bij verwerping (art. 358 lid 3 jo 359 lid 2).
c. Voor Ravi staat hoger beroep op grond van art 56 lid 5 RO open.
d. Nee, want het blijft hoger beroep op basis van art 56 lid 5 RO jo 407 Sv. Er mag immers niet gesplitst worden. Het blijft dus een vervolging van een misdrijf.
Antwoorden tentamenvragen januari 2003
Vraag 1:
a. Nee, deze informatie werd verkregen bij de toepassing van een niet-stelselmatige observatie. De verplichting uit art. 126 ff is dan niet van toepassing.
b. Dit kan bewerkstelligd worden via art. 97 lid 3 Sv voor de officier van justitie of via 110 Sv (RC)
c. Ja, dit kan op basis van art 97 lid 5 jo. art. 96 lid 1 jo. art. 96 lid 2 Sv.
d. Op basis van artikel 96b Sv hebben de agenten een bevoegdheid om een auto te laten stoppen om die te laten doorzoeken.
Vraag 2:
a. Zie hiervoor art. 132a Sv. Bij verdenking gepleegd strafbaar feit of bij verdenking dat in crimineel verband misdrijven worden beraamd of gepleegd.
b. Geen, want art. 126k Sv is niet van toepassing op een woning.
c. Zie art. 126ij Sv: belang van het onderzoek; een bevel als bedoeld in art. 126i kan niet worden gegeven; Talloncriterium (lid 3).
d. Nee, want het gaat om goederen die niet schadelijk zijn voor de gezondheid of gevaar voor de veiligheid opleveren.
e. Op grond van art. 126aa lid 1 Sv dient dit te gebeuren.
f. Verzoek indienen bij de OvJ op basis van art. 126aa lid 5. Verzoek moet worden ingediend bij de zittingsrechter op basis van art 315 jo. 331 Sv.
Vraag 3:
a. Zie hiervoor art. 264 Sv.
b. Op grond van art. 287 lid 3a Sv kan de oproeping worden bevolen. Op basis van art. 294 Sv is gijzeling mogelijk indien zij weigeren op gestelde vragen te antwoorden.
c. Deze weigeringgronden staan in art. 288 Sv.
d. De proces-verbaal getuigenverhoor, proces-verbaal opsporingsambtenaren, zie hiervoor art. 344 lid 1 onder 2 Sv.
e. Zie hiervoor het Arrest grenzen getuigenbewijs. In beginsel niet (recht op hoor en wederhoor), echter de verplichting tot horen bestaat slechts indien de getuige bij een rechter gehoord op essentiële punten anders verklaart en dit het enige bewijsmiddel is waaruit de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte blijkt. In casu is dit niet van toepassing.
Vraag 4:
a. Dit zal krachtens art. 278 Sv leiden tot een nietige dagvaarding. Immers de dagvaarding is niet op rechtsgeldige wijze betekend. Vanwege dit feit zit hij vast, op basis van art. 588 lid 1 Sv moet de uitreiking dan in persoon geschieden.
b. Zie hiervoor art. 283 Sv.
c. Er zal dan ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
d. Er zal dan ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
e. Het eerste verweer dient gemotiveerd te worden verworpen als het wordt opgevat als een beroep op een schulduitsluitingsgrond (art. 358 lid 3 jo. art. 359 lid 2 Sv). Het tweede verweer niet omdat dit zijn verwerping vindt in de verklaring van het slachtoffer indien dit als bewijsmiddel wordt gebruikt (ordinair bewijsverweer).
Vraag 5:
a. Dat kan op grond van art. 280 Sv.
b. Ja, onrechtmatig verkregen bewijsverweren moeten gemotiveerd worden verworpen op grond van het arrest Betrouwbaarheid methode.
c. Die zijn terug te vinden in art. 359a Sv.
d. Strafvermindering op basis van de recente jurisprudentie. De onrechtmatige bewijsvergaring tast de betrouwbaarheid niet aan, maar er is wel een belang van de verdachte geschonden zonder dat a) er sprake is van een doelbewuste of grove schending van diens belangen waardoor zijn recht op een eerlijk proces in aangetast en zonder dat b) het stelsel van strafvordering in de kern is aangetast en ook zonder dat c) een belangrijk strafvorderlijk voorschrift is geschonden.
Vraag 6:
a. Dat is de Rechtbank Rotterdam op grond van art. 45 RO jo. 2 Sv.
b. Hoger beroep op grond van art. 404 lid 1 Sv, want art. 407 Sv sluit splitsen immers uit. Of hij wel of niet aanwezig is, maakt niet uit.
c. Is hij wel verschenen staat hoger beroep niet open, immers dit is een geval van art. 404 lid 2 Sv, maar beroep in cassatie wel, art. 404 lid 3 Sv. Het maakt nu wel uit of hij wel of niet verschenen is. Immers, hoger beroep staat niet open, maar bij niet verschijnen wel verzet (art. 399 Sv)
d. Het biedt de mogelijkheid om een zaak in zijn geheel opnieuw aan een rechter voor te leggen (herstelmogelijkheid); het bevordert de rechtseenheid.
e. Slechts die rechtsmiddelen kunnen worden aangewend die in de wet zijn neergelegd.
Antwoorden tentamenvragen december 2003
Vraag 1
a. Art. 132a Sv omschrijft het opsporingsonderzoek. Er is sprake van een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd (art. 10a Opiumwet (voorbereidingshandelingen), art. 140 Sr (criminele organisatie)) of dat in georganiseerd verband (2 of meer personen, gemeenschappelijk doel, zekere mate van continuïteit), misdrijven (dus 2 of meer) worden beraamd of gepleegd als omschreven in art. 67, eerste lid Sv, die gezien hun aard of samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken (lijst 1-Ow).
b. Art. 126k Sv (misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid Sv, bevel OvJ, belang van het onderzoek) of art. 126r Sv (geval als bedoeld in 126o Sv, bevel OvJ, belang van het onderzoek). Het bevel van de OvJ ontbreekt echter, er is dus niet aan alle voorwaarden voldaan.
c. Art. 126 ff lid 1 stelt dat indien er gehandeld wordt ter uitvoering van een bevel als omschreven in de titels IVa tot en met V er een verplichting bestaat om in beslag te nemen als door de uitvoering van het bevel de vindplaats bekend is geworden van voorwerpen waarvan het voorhanden hebben verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. Heroïne is verboden vanwege de schadelijkheid voor de gezondheid, de vindplaats van de heroïne is bekend geworden door de uitvoering van de bevoegdheid uit art. 126k Sv. Slechts uitstel om op een later tijdstip inbeslag te nemen is toegestaan. Dan kan worden gedacht aan: veiligheid van personen, capaciteit of tactiek. Lid 2 geeft aan dat de OvJ op grond van een zwaarwegend opsporingsbelang anders kan bevelen, afstel dus.
d. De doorzoeking van vervoermiddelen is geregeld in art. 96b Sv In geval van ontdekking op heterdaad of verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid Sv mag, met uitzondering van de woongedeelten van het schip, worden doorzocht. Voor het doorzoeken van de woongedeelten is art. 97 Sv (OvJ) of art. 110 Sv (RC) vereist. De recherche kan dus niet het gehele schip doorzoeken.
Vraag 2
a. Art. 53 lid 1 Sv; in geval van ontdekking op heterdaad is een ieder bevoegd de verdachte aan te houden, daartoe kan elke plaats worden betreden uitgezonderd de woning en de plaatsen genoemd in art. 12 Awbi (art. 55 lid 1 Sv) indien er sprake is van een misdrijf. Het maakt dus geen verschil of Joost in of buiten het magazijn wordt aangehouden.
b. Nee, want art. 96 lid 2 Sv geeft de bevriezingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid kan, nu de doorzoeking zelf nog niet plaatsvindt, alleen worden gebruikt als de woning kan worden betreden (art. 96 lid 1 Sv) en daartoe bestaat geen bevoegdheid nu er geen sprake meer is van een heterdaad-situatie en nu het ook geen misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid Sv betreft (Op mishandeling, art. 300 Sr., staat een maximale gevangenisstraf van 2 jaar).
c. Het binnentreden was niet rechtmatig: er was geen sprake van een machtiging in de zin van de Awbi en er was ook geen bevoegdheid (zie vraag b). De daaropvolgende inbeslagneming is dus ook niet rechtmatig.
d. Nee, voor een doorzoeking in de woning is op grond van art. 97 lid 2 Sv de voorafgaande machtiging van de RC vereist
Vraag 3
a. Telefoon geheimhouder mag niet worden getapt. Dit kan anders zijn als de geheimhouder zelf verdachte is. Dan dient er worden gekeken of de inhoud van de gesprekken onder het verschoningsrecht valt en gelden de eisen van art. 126aa lid 2 Sv. Daarnaast gelden natuurlijk de eisen van art. 126m Sv (bevel OvJ, misdrijf als onschreven in art. 67, eerste lid Sv, ernstige inbreuk op de rechtsorde, het onderzoek vordert dit dringend, machtiging RC).
b. Bij het tappen van een raadsman moet het verschoningsrecht worden gerespecteerd. Art. 126aa Sv lid 2 Sv schrijft voor dat vernietiging plaatsvindt van gegevens die onder het verschoningsrecht vallen. In de arresten doorzoeking bij advocaat, inbeslagneming bij advocaat en inbeslagneming bij deskundige heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat onder zeer uitzonderlijke omstandigheden het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht (bijvoorbeeld als de advocaat met bepaalde cliënten een criminele organisatie vormt die zich bezighoudt met fraude). Als de OvJ van mening is dat de gegevens niet onder het verschoningsrecht vallen, kunnen de processen-verbaal houdende deze mededelingen na machtiging van de RC bij de processtukken worden gevoegd.
c. Het langdurig verhoren door meerdere rechercheurs is in beginsel niet onrechtmatig te noemen. Dat kan anders zijn als de verdachte bewust langdurig is verhoord om hem zodanig van zijn stuk te brengen dat hij afstand doet van zijn zwijgrecht en een bekentenis aflegt (Verhoormethode). Het gelijktijdig tonen van foto’s van het slachtoffer en foto’s van familieleden van de verdachte is volgens de HR wel onrechtmatig (Zaanse verhoormethode). Dit dient geen ander doel dan de verdachte zodanig te emotioneren en intimideren dat hij alsnog een verklaring aflegt. Deze onrechtmatigheid zal leiden tot uitsluiting van de verklaring voor het bewijs omdat door deze wijze van verhoren de betrouwbaarheid van het bewijs is (of tenminste kan zijn) aangetast. Nu de verdachte geen verklaring heeft afgelegd kan geen bewijs worden uitgesloten. Het ondervonden nadeel (art. 359a lid 2 Sv) is ook minder. Dan kan alleen strafvermindering als sanctie in aanmerking komen (art. 359a lid 1 onder a). Er is in casu niet voldaan aan het Zwolsman- of Karman-criterium. De rechter zal het OM dus niet niet-ontvankelijk verklaren.
d. Door toepassing van zwaar fysiek geweld zijn beginselen van een behoorlijk procesorde zodanig geschonden dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (Zwolsman). Het OM dient dan niet ontvankelijk te worden verklaard (art. 359a lid 1 onder c).
Vraag 4
a. Nee, volgens het arrest bedreigde getuige (HR 20 april 1999, NJ 1999,677) mag de getuige die door de R-C met toepassing van de artt. 226a e.v. Sv is gehoord, nooit ter zitting komen. Het hof kan slechts kiezen uit drie alternatieven:
gebruik maken van de voorliggende verklaringen;
de verklaringen ter zijde leggen;
de R-C verzoeken de getuige nogmaals te horen.
b. Nee, de HR heeft voor een aantal bewijsverweren uitgemaakt dat deze, niettegenstaande de hoofdregel dat de verwerping van bewijsveren haar motivering vindt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, niet zonder nadere motivering mogen worden verworpen. Het gaat dan m.n. om betrouwbaarheidsverweren (HR 30 maart 1999, NJ 1999, 451 (Betrouwbaarheid methode)). Eén van de gevallen waarin verwerping nader moet worden gemotiveerd, is het geval waarin de verdediging de betrouwbaarheid van anonieme getuigen bestrijdt. Nu gaat het om een bedreigde getuige en zal de RC dus al een oordeel hebben geveld over de betrouwbaarheid. Door het gebruiken van die verklaring, geeft de zittingsrechter al aan dat hij de verklaring betrouwbaar acht.
c. Op basis van de wet: Ja, 342 lid 2 Sv (gelet op 298 Sv) gelet op art. 344a Sv (getuigenverklaring) of als het gaat om processen-verbaal: art. 344 lid 3 Sv gelet op 344a Sv (schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt), maar nu de verdediging niet aanwezig was bij verhoor en OvJ wel en er niet blijkt van compensatie, kan uit jurisprudentie (HR 20 april 1999, NJ 1999,677, (Bedreigde getuige)) blijken dat de verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Op basis van jurisprudentie dient hoor en wederhoor mogelijk te zijn.
d. Op grond van de wet wel (art. 344a Sv, behalve de verklaringen van de bedreigde getuigen is er een deskundigenrapport), op basis van jurisprudentie van het Europese Hof niet. Nu de verklaringen van de bedreigde getuigen de enige bewijsmiddelen zijn waaruit de betrokkenheid van de verdachte rechtstreeks volgt, verzet Europese rechtspraak (Van Mechelen (EHRM 23 april 1997, NJ 1997, 635), Visser (EHRM 14 februari 2002, NJ 2002, 378)) zich tegen een veroordeling.
Vraag 5
a. De OvJ zal Carlton S dagvaarden voor een enkelvoudige kamer (politierechter, artt. 368-369 Sv) van de rechtbank (art. 45 lid 1 RO)
b. Art. 588 lid 1 onder b ten eerste, want Carlton is uit andere hoofde gedetineerd. Betekening in persoon is dan niet de weg die dient gevolgd te worden in een situatie als deze.
c. Ja, art. 280 Sv, maar de rechter moet het onderzoek ter terechtzitting wel schorsen (zie HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, Betekening).
d. Volgens het Europese Hof wellicht wel ( zie het arrest Lala, geen onnodige formalistische eisen (EHRM 22 september 1993, NJ 1994, 733), de HR heeft in het Bouterse-arrest (HR 23 oktober 2001, NJ 2002, 77) uitgemaakt dat de machtiging niet als zodanig moet worden gezien. De Hoge Raad geeft de raadsman slechts de mogelijkheid aan te geven waarom de verdachte niet is verschenen en om aanhouding van de behandeling te verzoeken.
e. Ja, er is aan de bewijsminima voldaan (telastelegging 1 keer volledig gedekt, deels een tweede maal).
-art. 344 lid 1 onder 2 (proces-verbaal opsporingsambtenaar, houdende bevindingen)
-art. 344 lid 1 onder 2 (proces-verbaal opsporingsambtenaar, houdende verklaring)
-art. 344 lid 1 onder 4 (verslag deskundige)
f. Nee, want het gaat om een ordinair bewijsverweer. Door het proces-verbaal houdende de eerdere verklaring van de verdachte te gebruiken, blijkt de verwerping van de verklaring ter zitting.
g. Art. 350, derde vraag Sv, de strafbaarheid van de verdachte ontbreekt. Dit zal leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Vraag 6
a. Art. 404 lid 1 Sv, hoger beroep. Art. 407 lid 1 Sv sluit splitsen uit, voor feit I (vonnis betreffende een misdrijf). Feit II (overtreding) art. 404 lid 2 Sv onder b (onder de appèlgrens) dus geen rechtsmiddel mogelijk. Feit III (overtreding APV) art. 404 lid 2 onder b Sv (ook onder de appèlgrens, hoewel optellen mogelijk is). Nu het echter een bepaling van een lagere wetgever betreft, art. 404 lid 3 Sv: cassatie.
b. Art. 404 lid 1 Sv, hoger beroep. Art. 407 lid 1 Sv sluit splitsen uit, voor feit I (vonnis betreffende een misdrijf). Zowel feit II (overtreding) art. 404 lid 2 onder b Sv (onder de appèlgrens) als feit III (overtreding APV) geen hoger beroep mogelijk, dus verzet (art. 399).
Antwoorden tentamenvragen augustus 2004
Vraag 1
a. Het gaat om de volgende bevoegdheden:
art. 96 Sv, inbeslagnemen;
art. 96a Sv, beveluitlevering;
art. 96c Sv, doorzoeken plaatsen ter inbeslagneming.
b. Ja, gegevens kunnen niet in beslag worden genomen, maar gegevensdragers wel. Een bevel uitlevering is dan ook (formeel) niet mogelijk. De gehele gegevensdrager kan in beslag worden genomen. Anders rest slechts het onderzoek in een geautomatiseerd werk (art. 125i). Onderzoek door de RC ten tijde van GVO.
c. Art. 125j Sv regelt de netwerkzoeking. Art. 125k Sv bevel ontsleuteling, niet aan verdachte, verschoningsgerechtigde etc.
Vraag 2
a. Art. 126i Sv (klassieke verdenking), ook art. 126q Sv (georganiseerd verband) is denkbaar. Overtreding van art. 14, eerste lid WWM is strafbaar gesteld in art. 55 lid 2, lid 3 onder a en lid 4 Sv (afhankelijk van de feitelijkheden). In ieder geval een misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid (1), bevel OvJ (2), belang onderzoek (3), Tallon-criterium, art. 126i Sv (of 126q Sv) lid 2 (4).
b. Art. 126ij Sv of art. 126z Sv, zelfde geval, overeenkomst tussen OvJ en burger, belang onderzoek, Tallon-criterium (art 126ij lid 3 of 126z lid 3 Sv). Inzet van burger alleen als bevel als bedoeld in art. 126i Sv (of art. 126q Sv) niet kan worden gegeven, bijvoorbeeld als voor de pseudokoop een bijzondere eigenschap of kwaliteit vereist is die binnen de opsporing niet voorhanden is. Te denken valt aan opleiding, taal of etniciteit.
c. Nee, nu de pseudo-koop niet gelukt is, is deze voor het onderzoek in de zaak niet van betekenis (art. 126aa lid 1 Sv). Er dient echter wel melding in de processtukken plaats te vinden nu het om de toepassing van een bijzondere opsporingsbevoegdheid gaat (art. 126aa lid 4 Sv)
Vraag 3
Art. 126m lid 1 Sv eist een misdrijf als bedoeld in art. 67 Sv, eerste lid dat gezien zijn aard of samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Daarvan is hier wel sprake. Als het onderzoek dit dringend vordert en de officier daartoe een bevel heeft gegeven, gelden geen verdere beperkingen met betrekking tot de kring van personen die kunnen worden getapt. De geheimhouder (dat is alleen de advocaat, niet de accountant) mag evenwel niet zonder meer worden getapt. Daarvoor is vereist dat hij verdachte is. Volgens Mevis (DD, 2003, pp. 380 / 381) mag de geheimhouder wel worden getapt. De taps lijken dus rechtmatig. Nergens blijkt echter dat een machtiging door de R-C door de R-C is afgegeven(art. 126m lid 4 jo 126l lid 4 Sv). Wanneer deze ontbreekt zijn de taps onrechtmatig.
b. Als de taps rechtmatig zijn (m.a.w. als er een machtiging is) kunnen de resultaten ervan voor het bewijs worden gebruikt. Als zij niet rechtmatig zijn mogen zij worden gebruikt, tenzij de machtigingseis geldt als belangrijk strafvorderlijk voorschrift. De positie van de verschoningsgerechtigde moet apart worden beoordeeld. In principe moet zijn verschoningsrecht worden geëerbiedigd. Art. 126aa Sv lid 2 Sv schrijft voor dat vernietiging plaatsvindt van gegevens die onder het verschoningsrecht vallen. In de arresten doorzoeking bij advocaat, inbeslagneming bij advocaat en inbeslagneming bij deskundige heeft de HR uitgemaakt dat onder zeer uitzonderlijke omstandigheden het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht (bijvoorbeeld als de advocaat met bepaalde cliënten een criminele organisatie vormt die zich bezighoudt met fraude). In dat geval mogen de inbreuken op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid waarbij m.n. moet worden gelet op de belangen van andere cliënten van de verschoningsgerechtigde.
b. 1. Los van de kwestie van de machtiging geldt dan het volgende. Het tappen van de verdachte en de accountant is rechtmatig wanneer het onderzoek dit dringend vordert. De rechtmatigheid van het tappen van de raadsman is onzeker (Mevis vs Corstens), maar volgens de verplichte literatuur onrechtmatig.
2. In ieder geval zal de inhoud van de getapte gesprekken van de raadsman niet tot het bewijs mee mogen werken voor zover het gaat om mededelingen die door het verschoningsrecht beschermd worden. Voor voeging van andere mededelingen bij de processtukken, en dus voor gebruik als bewijs, behoeft de OvJ de machtiging van de R-C. Als deze raadsman echter tevens de raadsman van de verdachte in het betreffende strafproces is, kan wellicht niet met bewijsuitsluiting worden volstaan. Er kan dan immers sprake zijn van doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort doen. In dat geval moet het OM niet ontvankelijk verklaard worden.
c. Ja, want de HR heeft op de hoofdregel van art. 359 lid 2 dat de verwerping van bewijsverweren geen nadere motivering vereist. Er zijn wel enkele uitzonderingen hierop. Één van de gevallen waarin verwerping van het verweer moet worden gemotiveerd omdat de motivering van de verwerping niet volgt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen betreft verweren die betrekking hebben op de rechtmatige verkrijging van het bewijs.
d. In het arrest de doodgeschoten kroongetuige overweegt de HR dat als de verdediging de betrouwbaarheid van een getuige waarmee een deal is gesloten, betwist, deze getuige door een rechter (bij voorkeur tijdens het ottz) wordt verhoord. De verdediging moet dan de gelegenheid krijgen de getuige te ondervragen. Zonder zodanig verhoor en zodanige gelegenheid is gebruik van een P-V waarin de verklaring uit het voorbereidend onderzoek is neergelegd in beginsel ongeoorloofd. Een uitzondering kan worden aanvaard als de getuige niet meer kan worden verhoord als gevolg van een omstandigheid die de justitiële autoriteiten niet kan worden toegerekend. Van zodanige omstandigheid lijkt hier sprake.
e. In het arrest Karman overwoog de HR over een soortgelijke afspraak dat het OM zich daarmee een bevoegdheid heeft aangemeten die het niet toekomt. Daarmee had het OM de verhouding tussen het OM en de rechter bij de behandeling van strafzaken miskend.
Dit leverde een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke strafvordering op waardoor het wettelijk systeem in de kern was geraakt. Een dergelijke inbreuk leidt tot niet ontvankelijkheid van het OM.
Vraag 4
a. Nu verschillende getuigen al zijn bedreigd zijn door de verdachten, de verdachten een gewelddadige reputatie hebben en tevens van een levensdelict worden verdacht, kunnen de getuigen zich redelijkerwijs bedreigd voelen. Ook de vrees voor het leven of de veiligheid van de getuigen lijkt alleszins redelijk. Nu de getuigen tevens hebben aangegeven niet anders dan anoniem te willen verklaren, is aan de voorwaarden van art. 226a lid 1 Sv voldaan.
b. Ja. Art. 226d lid 1 Sv geeft de R-C de mogelijkheid de verdachte en diens raadsman van het verhoor te weren indien het belang van het verborgen blijven van de identiteit van de getuigen dit vordert. De leden 2 en 3 geven aan dat de raadsman in de gelegenheid moet worden gesteld vragen op te geven, maar dat de R-C de antwoorden op die vragen buiten het P-V kan houden.
c. De HR verzet zich in beginsel niet tegen het gebruik van verklaringen van getuigen die niet door de verdediging zijn ondervraagd. Straatsburg is strenger omdat het in principe de bruikbaarheid van iedere verklaring los van het overige bewijs beoordeelt. Extra probleem is natuurlijk dat het hier gaat om anonieme getuigen.
Het EHRM heeft uitgemaakt dat de verklaringen van anonieme getuigen slechts voor het bewijs mogen worden gebruikt indien de problemen waar de verdediging als gevolg van het verborgen houden van de identiteit van de getuige mee te kampen heeft, voldoende zijn gecompenseerd door de gevolgde procedure. Die procedure moet dan voldoen aan 5 eisen: 1) verhoor door een rechter, 2) die de identiteit van de getuige kent, 3) die een gemotiveerd oordeel heeft afgelegd over de redenen van anonimiteit, 4) die een gemotiveerd oordeel heeft afgelegd over de betrouwbaarheid van de getuige en 5) die de verdediging in de gelegenheid heeft gesteld vragen aan de getuige te (doen) stellen. Met name de 5e eis is hier een probleem nu de verdediging van het verhoor is uitgesloten.
d. Nee, volgens het arrest bedreigde getuige mag de getuige die door de R-C met toepassing van de artt. 226a e.v. Sv nooit ter zitting komen. De rechtbank kan slechts kiezen uit drie alternatieven: 1) gebruik maken van de voorliggende verklaringen, 2) de verklaringen ter zijde leggen en 3) de R-C verzoeken de getuige nogmaals te horen.
Vraag 5
a. Nee, zie hiervoor art. 588 lid 1 onder a. Jerson zit vast in verband met de strafzaak waar de dagvaarding betrekking op heeft. Uitreiking had in persoon moeten geschieden.
b. Blijkbaar doet de raadsman het verzoek op de zitting. Dan geldt de regeling via art. 315 jo. 328 jo. 331 Sv. Als criterium geldt dus de noodzakelijkheid voor het onderzoek van de rechtbank om de getuige te horen.
c. Vrijspraak, want het tenlastegelegde ‘uit winstbejag behulpzaam zijn’ kan immers niet bewezen worden.
d. Het gaat om een vonnis betreffende een misdrijf. Jerson is niet van de gehele tenlastelegging vrijgesproken. Hij kan dus hoger beroep instellen (art. 404 lid 1). Hoger beroep kan alleen tegen het vonnis is zijn geheel worden ingesteld (art. 407). Hoger beroep binnen 14 dagen na de uitspraak. De raadsman van Jerson was immers bepaaldelijk gemachtigd, de datum van de zitting en de uitspraak waren hem bekend (art. 408 lid 1 onder b Sv). Het instellen van hoger beroep geschiedt door afleggen van ‘eene verklaring’ op de griffie van het gerecht door welk de beslissing is gegeven (art. 449 Sv).
Antwoorden tentamenvragen januari 2005
Vraag 1
a. Betreden op grond art 9 lid 1 a of b Ow of art 96 Sv jo. 67 jo art 11 lid 2 Opiumwet, bevoegd maar wel art 2 AWBi machtiging nodig.
b. Op grond van art. 97 Sv is de doorzoeking van de opsporingsambtenaren onrechtmatig.
De doorgang en het betreden ter inbeslagname is wel rechtmatig. Zie vraag a.
c. Deze sancties staan in art. 359a Sv omschreven.
d. De rechter kijkt dan naar de Schutznorm en de rechter zal tot de conclusie komen dat het niet de verdachte is die door niet naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
Vraag 2
a. Voor Dennis: art. 126g Sv, stelselmatige observatie, strafbaar feit, bevel OvJ, belang onderzoek. Dit blijkt niet uit de casus.
b. Art. 126k Sv regelt de inkijkoperatie. Misdrijf art. 67, eerste lid (art. 10 lid 4 jo. art. 2 onder A Ow), bevel OvJ, belang onderzoek. Dit mag echter niet in een woning plaatsvinden, dus er wordt niet aan de wettelijke voorwaarden voldaan.
c. Art. 126ff Sv, als de opsporingsambtenaren rechtmatig binnen zijn, zijn zij verplicht tot inbeslagneming. Het betreft goederen die schadelijk zijn voor de gezondheid en de vindplaats is bekend door toepassing BOB-bevoegdheid. Uitstel slechts mogelijk in belang onderzoek (veiligheid, capaciteit, tactiek).
d.
1. Art. 110 Sv (een bevoegdheid van de RC)
2. Art. 97 Sv (spoed met machtiging RC indien moet worden aangenomen dat het om een woning gaat)
3. Art. 96c Sv (OvJ, nu is gebleken dat het geen woning is),
Vraag 3
a. Feit 1 is een misdrijf, berechting in eerste aanleg. Rechtbank is absoluut bevoegd (art. 45 RO), relatief bevoegd zijn de rechtbank Haarlem/Schiphol (plaats waar het strafbare feit is begaan) en Rotterdam (woon- of verblijfplaats verdachte) (art. 2 Sv).
b. Art. 283 Sv, verweren die zich richten tegen de eerste drie vragen van art. 348 Sv en die vooraf gaan aan de inhoudelijke behandeling.
c. De dagvaarding is goed betekend op grond van art. 588 Sv. John is niet voorlopig gehecht. Gezien het betekeningsarrest kan de rechtbank echter niet zomaar verstek verlenen. De rechtbank zal de zaak aanhouden teneinde John in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn.
d. Op basis van art. 358 lid 3 en 359 lid 2 Sv dient de rechtbank te motiveren.
e. 3e vraag art. 350 Sv, feit kan bewezen worden verklaard, maar de schuld ontbreekt. Er volgt dan ontslag van alle rechtsvervolging.
f. Buitengewone rechtsmiddelen alleen tegen uitspraken in kracht van gewijsde; geen schorsende werking; geen rechtstreekse gevolg voor pp.
g. -Feit 1: art. 404 lid 1 Sv, hoger beroep. Vonnis betreffende een misdrijf, niet van de gehele tll vrijgesproken (art. 407 Sv, niet splitsen)
-Feit 2: art. 404 lid 2 Sv, hoger beroep. Vonnis betreffende overtreding boven appèlgrens.
h. Art. 408 lid 1 onder c Sv. Het instellen van hoger beroep geschiedt door afleggen van ‘eene verklaring’ op de griffie van het gerecht door welk de beslissing is gegeven (art. 449 Sv).
Vraag 4
a. 1) Vorderen GVO (181 Sv) en vordering doorzoeking woning advocaat o.g.v. 110 Sv.
2) Spoedzoeking o.g.v. 97 Sv met machtiging R-C.
b. Ja, wan volgens art. 98 lid 2 Sv en jurisprudentie van de HR strekt het verschoningsrecht zich niet uit tot brieven en geschriften die voorwerp van het strafbaar feit uitmaken of tot het begaan ervan hebben gediend. De paspoorten hebben gediend tot de mensensmokkel.
c. Alhoewel art. 126m Sv daarover zwijgt moet worden aangenomen dat een geheimhouder alleen mag worden getapt als hij zelf verdachte is. Dat het de OvJ niet lekker zit, volstaat daarvoor niet. Vereist is dat uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld voortvloeit (27 Sv). Verder eist de wet (126m, 7 j 126l, 4 Sv) een machtiging van de R-C. Het is niet duidelijk of die er is.
d. Er volgt dan niet-ontvankelijkheid van het OM. Dit volgt uit art. 359a Sv. Hier is doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk proces tekortgedaan.
e. Het feit dat de tap rechtmatig was betekent nog niet dat de resultaten ervan voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In principe moeten de resultaten worden vernietigd (126aa, 2 Sv). De resultaten mogen bij het dossier worden gevoegd indien de gesprekken niet door het verschoningsrecht worden beschermd, of wanneer er sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het belang dat wordt gediend door de eerbiediging van het verschoningsrecht. Een voorbeeld van zulke omstandigheden is het geval dat een advocaat samen met bepaalde cliënten een criminele organisatie vormt. Dat lijkt hier niet aan de orde.)
Vraag 5
a. 1) art. 260 lid 2 Sv/ 278,1 Sv zelf meebrengen. Vormvrij. Wel medewerking getuige vereist.
2) art. 263 / 264 Sv verzoek OvJ. Wijze waarop + termijn in acht nemen. Weigering
slechts op wettelijke gronden (limitatief).
3) art. 315 j 328 j 331 Sv verzoek rechter. Geen termijn, kan mondeling. Toewijzing
alleen indien rb horen noodzakelijk acht.
b. De HR heeft uitgemaakt dat indien de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad de getuige te ondervragen en de betrokkenheid van de verdachte bij het feit in onvoldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, de in het voorbereidend onderzoek door deze getuige afgelegde verklaring slechts voor het bewijs mag worden gebruikt nadat de getuige is opgeroepen om op het ott te verklaren. De betrokkenheid van de verdachten volgt i.c. slechts uit de verklaring van deze getuige. Hij moet dus worden opgeroepen. Anders mag zijn eerdere verklaring niet worden gebruikt.
c. EHRM: staten moeten bij de inrichting van hun strafproces rekening houden met de belangen (leven, gezondheid, veiligheid) van getuigen. Deze belangen moeten worden afgewogen tegen het belang van de verdediging op het onbeperkt horen van de getuige. Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat de getuige wordt gehoord op een wijze die het recht van de verdediging beperkt, bijvoorbeeld anoniem. De beperkingen die de verdediging ondervindt moeten dan worden gecompenseerd door de gevolgde procedure (arrest Doorson). Voor opsporingsambtenaren ligt dit iets lastiger. Het optreden als getuige op het ott hoort bij hun werk. Daarnaast onderhouden zij banden met en zijn zij ondergeschikt aan het OM, de natuurlijk tegenspeler van de verdachte. Opsporingsambtenaren kunnen daarom slechts in geval van zeer ernstige concrete bedreigingen anoniem worden gehoord (Van Mechelen). Daarnaast kan ook de toekomstige inzetbaarheid van een infiltrant rechtvaardigen dat de infiltrant anoniem wordt gehoord. De beperkingen die de verdediging ondervindt, mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk (arrest Lüdi). De rechter zou bijvoorbeeld kunnen overwegen de infiltrant in vermomming en onder nummer te horen op het ott.
d. Nee. Uit het systeem van de wet volgt dat noch bij het oordeel of de getuige een bedreigde getuige is noch bij het verhoor van die getuige een rol is weggelegd voor de zittingsrechter. Hieruit volgt dat de bedreigde getuige nooit op de zitting verschijnt (arrest bedreigde getuige).
e. Nee. Het EHRM heeft uitgemaakt dat een veroordeling niet slechts of in overwegende mate mag berusten op anoniem bewijs. Indien de betrokkenheid van de verdachte bij het feit slechts blijkt uit anoniem bewijs, berust de veroordeling in overwegende mate op anoniem bewijs (zie het arrest Van Mechelen). Dit is in casu het geval.
Antwoorden tentamenvragen augustus 2005
Vraag 1
a. De voorwaarden van art. 126m Sv: misdrijf in de zin van art. 67 lid 1 Sv? Ja, want het betreft explosieven in de zin van art. 2 lid 1 cat II onder 7 jo. 26 lid 1 jo. 55, lid 3 onder a WWM. Ernstige inbreuk wegens aard (gevaarlijke stoffen)
b. De voorwaarden van art. 126m Sv: misdrijf in de zin van art. 67 lid 1 Sv? Ja, voorbereidingshandelingen plegen aanslag art 46 jo 157 of 289 Sr, eventueel begaan met terroristisch oogmerk. Ernstige inbreuk aard (levensdelict)
c. voorwaarden art. 126m: misdrijf in de zin van art. 67 lid 1 Sv? Ja, art 176b, 1 jo 157 Sr (samenspanning terroristische bomaanslag)
Vraag 2
a. Art 110 Sv voor de RC zijn er geen nadere voorwaarden. Art. 97 Sv, misdrijf als omschreven in 67 lid 1 Sv. (art. 240b lid 1 Sr), dringende noodzakelijkheid, OvJ met machtiging RC. art 96 lid 2 Sv, bevriezen.
b. Er zijn twee mogelijkheden om de gegevens in beslag te nemen
1.De RC kan, op vordering OvJ en binnen GVO ook ambtshalve, 125i, bevel verwerken, overdragen, toegang verlenen of naar griffie overbrengen gegevens opgeslagen in geautomatiseerd werk.
2. Op grond van art. 97 Sv jo. art 96 Sv computer in zijn geheel meenemen.
c. Art. 125k Sv bevel toegang verschaffen. Niet aan verdachte (art 125m Sv) nemo tenetur, Claudia is een verschoningsgerechtigde (art. 125m lid2 jo 96a jo 219 jo.217 Sv), maar Alexander niet.
Vraag 3
a. (i) art. 45 RO, rechtbank, (ii) art. 2 Sv, waar de verdachte woont, Enkelvoudig kamer, zie art. 368 Sv.
b. Niet, want op grond van het Bouterse-arrest mag een niet gevolmachtigde raadsman alleen aangeven waarom zijn cliënt er niet is en aanhouding van de zaak verzoeken
c. Art. 278 lid Sv heeft het over persoonlijke verschijning en evt. medebrenging.
d. Nee, want art. 279 lid 2 Sv, gemachtigde raadsman dus procedure op tegenspraak. De raadsman mag dus preliminair verweer voeren.
e. Verweer tegen de eerste drie vragen van art. 348 Sv, te voeren voor de inhoudelijke behandeling.
f. art. 315 jo. 328 jo. 331 Sv, noodzakelijkheid voor de rechtbank.
g. -art. 344 lid 1, onder 2 Sv. Proces verbaal houdende verklaring getuige (Nicole), -art. 342 lid 1. Verklaring getuige op zitting (Ivo), Ja, voldoende bewijs, tll 1x geheel gedekt (Nicole), 1x gedeeltelijk (Ivo)
h. art. 338 Sv, als hij uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Vraag 4
a. art. 359a Sv, er is geen herstel mogelijk. Onrechtmatigheid in verhoor kan leiden tot onbetrouwbare verklaring. In casu geen verklaring afgelegd. Vermoedelijk strafvermindering op basis van het Verhoormethode-arrest.
b. art. 359a, er is geen herstel mogelijk. Maar Schutznorm, het belang van de buurman is geschonden, maar niet het belang van Bert: er zijn dus geen gevolgen aan verbonden (consequenties vormverzuimen)
c. art. 359a Sv, er is geen herstel mogelijk. Verschoningsrecht geschonden, belangrijk strafvorderlijk voorschrift: er zal bewijsuitsluiting volgen.
d. art. 359a Sv, er is geen herstel mogelijk. In beslagneming bij raadsman verdachte. Doelbewuste schending belangen verdachte waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Zie het Zwolsman-arrest.
Vraag 5:
a) 1. (1) Marco/ OvJ, (2) gehele vonnis (art. 407 Sv), (3) hoger beroep, art. 404 lid 1,
2 Sv. (1) Marco, (3) verzet (art. 399 Sv)
b) 1. (1) Marco/ OvJ, (2) gehele vonnis (art. 407 Sv), (3) hoger beroep, art. 404 lid 1,
2. (1) Marco geen rechtsmiddelen (art. 399 lid 1 Sv), OvJ hoger beroep (art. 404 lid 2 Sv)
c) 1. (1) Marco/ OvJ, (2) gehele vonnis (art. 407 Sv), (3) hoger beroep, art. 404 lid 1
2 Sv. Er staat geen rechtsmiddel open.
d) 1. Art. 408 lid 2 Sv, binnen twee weken na bekend worden uitspraak, art. 449 lid 1 Sv bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, middels een verklaring.
2. Art. 399 lid 2 Sv, binnen twee weken na bekend worden uitspraak, art. 449 lid 1 bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, door een verklaring.
Antwoorden tentamen januari 2006
Vraag 1
a. De vereisten voor het uitoefenen van de bevoegdheid uit art. 126k Sv zijn: misdrijf art. 67 lid 1 Sv, bevel OvJ, belang van het onderzoek. Gaat hier om het veiligstellen van sporen (art. 126k lid 1 sub a Sv). Het is in het belang van het onderzoek (dit staat in de casus) en van een bevel van de OvJ lijkt ook sprake te zijn (gelet op de vraagstelling) Art. 430 Sr is echter een overtreding en geen misdrijf als bedoeld in art. 67 lid 1 Sv. Er kan geen inkijkoperatie worden uitgeoefend in het atelier van Vincent Bakhuis. op grond van 126k Sv. Er is namelijk niet voldaan aan alle voorwaarden.
b. Bevoegd het atelier te doorzoeken zijn: RC art. 110, OvJ art. 96c, HOvJ art. 96c lid2.
Optreden van van Barneveld en Vos. Art. 96 lid 2 Sv geeft Van Barneveld en Vos de zogenaamde bevriezingsbevoegdheid in afwachting van een doorzoeking door de OvJ. De voor de hand liggende voorwerpen kunnen dan in beslag worden genomen. De inbeslagneming is dus rechtmatig.
c. Art. 110 Sv voor de RC of art. 97 Sv voor de OvJ indien de komst van de RC niet kan worden afgewacht. Weliswaar kunnen zij bevriezen, art. 96 lid 2 Sv, zij hebben wel een Awbi-machtiging nodig om de woning zonder toestemming te mogen betreden. Het optreden is hiermee dus onrechtmatig, omdat de machtiging ontbreekt.
d. Art. 126m Sv, misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, bevel OvJ, onderzoek dringend vordert, machtiging RC. Alle personen kunnen dan getapt worden. Nu het gaat om gewelddadige overvallen lijkt de bevoegdheid te kunnen worden gebruikt, alleen de machtiging van de RC ontbreekt.
e. Art. 126ff lid 1 Sv zegt dat indien door de uitvoering van een bijzondere opsporingsbevoegdheid de vindplaats van goederen die verboden zijn omdat zij een gevaar voor de veiligheid opleveren, de politie gebruik moet maken van de inbeslagnemingsbevoegdheid. Dit kan alleen in het belang van het onderzoek worden uitgesteld (tactiek, capaciteit, veiligheid).
Vraag 2
a. Raadsman moet verklaren gemachtigde te zijn op grond van art. 279 Sv of er moet sprake zijn van hele bijzondere omstandigheden. (Bouterse-arrest geeft aan wat een niet-gemachtigde raadsman ter terechtzitting kan doen).
b. Ja. Als Pieter er niet is, moet gekeken worden of dagvaarding aan hem goed betekend is: betekening beschermt verdachte krachtens 278 lid 1 Sv. Dat zijn raadsman verschijnt, dekt een eventueel nietige betekening niet. (nietig verklaren volgens 590 lid 1 Sv)
c. Eerste verweer: gelet op HR 30 maart 2004 (standaard over 359a Sv) hoeft dat waarschijnlijk niet: raadsman maakt niet duidelijk op welk rechtsgevolg hij aanstuurt. Ook goed is antwoord in de richting van: is beroep op art 359a Sv en dat moet wel, bijvoorbeeld bij bewijs of bij strafvermindering. Te makkelijk beroep op 359 lid 2 Sv tweede volzin is niet goed.
Tweede verweer: als het al geen kwalificatieverweer is (responsieplicht 358 lid 3 jo 359 lid 2 Sv) dan is het (en daar lijkt het op) een zuivere Dakdekkersverweer. Responsieplicht op grond van dat verweer.
Vraag 3
a. Grondslagleer: rechter is bij beslissingen van 348 en 350 gebonden aan omvang vervolgingsbeslissing OvJ zoals die tot uitdrukking komt in de tll en daarmee ook aan de woorden en feiten in die tll; hij mag, met name bij de bewezenverklaring, niets anders bewezenverklaren dan tll is gelegd. Leer bedoelt opportuniteit vervolging te beschermen (ivm politieke controle op OM) en beoogt verdachte zich goed te kunnen laten verdedigen.
b. Een louter qualificatieve tenlastelegging is een tenlastelegging die uitsluitend is gegoten in termen van de delictsomschrijving (bestanddelen) zonder dat nader feitelijk is uitgewerkt in de tll waaruit dan ic. zou blijken dat aan deze bestanddelen is voldaan. Zo’n tll biedt de verdachte te weinig houvast om zijn verdediging op voor te bereiden/af te stemmen: welke feiten worden hem nu precies verweten? (art. 261 Sv)
c. Ja, verweer valt te voeren dat sprake is van een louter qualificatieve tenlastelegging op punt van het gebrek aan feitelijke invulling van de termen ‘sexueel binnendringen’ en ‘geweld’.
d. Een té qualificatieve tll is nietig, dus een lóuter qualificatieve tll al helemaal. Zie voor de consequenties art. 348 en 349 Sv.
Vraag 4
a. Verklaring Marianne bij de politie, art. 344 lid 1 sub 2 Sv, verklaring arts met betrekking tot letsel, art. 344 lid 1 sub 4 Sv.
Bewijsminima: tenlastelegging moet meer dan één keer worden gedekt, door meer dan één bewijsmiddel.
b. Nee, niet zonder meer. Art. 344a lid 3 Sv, anonieme verklaring kan meewerken voor het bewijs als deze in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en als de verdachte niet in enig stadium van het geding te kennen heeft gegeven de getuige te willen horen. (HR Grenzen Getuigenbewijs).
EHRM: Kostovski > onmiddelijkheidsbeginsel, (Lüdi), Doorson > getuigenbelang, (Van Mechelen), Visser > niet in doorslaggevende mate. Compenseren benadeling verdediging.
Antwoorden tentamenvragen augustus 2006
Vraag 1
a. Ja, art. 240b Sr is een art. 67 lid 1 Sv strafbaar feit. Bevoegdheid OvJ tot doorzoeken, art. 96c Sv. Art. 126k Sv is niet goed gerekend.
b. Ja, art. 240b Sr is een art. 67 lid 1 Sv strafbaar feit. Bevoegdheid OvJ tot doorzoeken woning indien er sprake is van dringende noodzakelijkheid en de komst van de RC niet kan worden afgewacht, na voorafgaande machtiging RC krachtens art. 97 Sv. Ook mogelijk: de doorzoeking door de RC op grond van art. 110 Sv.
c. Ja, art. 240b Sr is een art. 67 lid 1 Sv strafbaar feit. Bevel uitlevering op grond van art. 96a Sv. (2 pnt) De directeur is niet verplicht daaraan te voldoen nu de instelling verschoningsgerechtigd is. Zie art. 96a, derde lid onder b Sv.
Een mogelijk ander antwoord: art. 126nf Sv (hoewel dat eigenlijk gaat over gegevens en niet over de dossiers zelf), het betreft immers gevoelige gegevens. Zware voorwaarden derhalve, daarbij geldt tevens de weigeringsgrond van art. 96a, derde lid Sv.
d. Ja, art. 240b is een art. 67 lid 1 Sv strafbaar feit. Bevoegdheid OvJ tot doorzoeken kantoor verschoningsgerechtigde indien er sprake is van dringende noodzakelijkheid en de komst van de RC niet kan worden afgewacht, na voorafgaande machtiging RC, art. 97 Sv of doorzoeking door RC, art. 110 Sv. Verwijzingen naar art. 98 Sv zijn niet van toepassing.
e. Art 359a, HR 30 maart 2004 (afvoerpijp-arrest) consequenties vormverzuimen, OM niet ontvankelijk, bewijsuitsluiting, strafvermindering, constatering. Doorbreking verschoningsrecht mogelijk in zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht. In ieder geval lijkt de verdachte niet in enig rechtens te respecteren belang te zijn geschaad, schutznorm. Geen consequentie derhalve.
Vraag 2
a. Art. 263 lid 4 Sv geeft aan dat de voorzitter de OvJ kan bevelen getuigen op te roepen. De voorzitter kan de medebrenging gelasten indien op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de getuige niet voornemens is gevolg te geven aan een oproep om ter terechtzitting te verschijnen krachtens art. 258 lid 6 Sv.
b) Wettelijke weigeringsgronden zijn geregeld in art. 264 Sv. Dode getuige Derk Cortel kan niet meer worden opgeroepen, het is feitelijk onmogelijk dat die ttz verschijnt. Getuige Falco Zandwoestijn is in buitenland en onvindbaar en het is dus niet aannemelijk dat die nog binnen aanvaardbare termijn verschijnt (art. 264 lid 1 sub a Sv). Andere getuigen lijken bedreigde getuigen te zijn. Het is echter niet de OvJ die dat kan beoordelen maar de RC. Nu de getuigen echter hebben aangegeven dat ze hun angst er niet aan in de weg staat om te verklaren kunnen ze niet worden gezien als bedreigde getuige nu niet wordt voldaan aan het vereiste daarvoor uit art 226a lid 1 sub b Sv. Weigering door de OvJ dus mogelijk op basis van art. 264 lid 2 sub b Sv: potentieel bedreigde getuige. Beide getuigen geven aan best te willen verklaren, aanmerken als bedreigde getuige is dan niet echt waarschijnlijk.
c. Ter terechtzitting: art. 315 jo 328 jo 331 Sv (eventueel art.279 Sv hierbij vermelden). De rechter toetst aan de hand van ‘noodzakelijkheid’. Is het voor de compleetheid van het ottz (waarvoor de rechter zelfstandig verantwoordelijk is) noodzakelijkheid dat bepaalde getuigen worden gehoord. Uitgangspunt is ‘nee, tenzij’. Het hangt af van het oordeel van de rechter: of de rechter het nodig vindt om een blinde te laten getuige omtrent iets wat hij al dan niet heeft gezien.
d. Als vooraf gedaan bij OvJ dan ging het om een verzoek in de zin van art. 263 Sv. Een weigeringsgrond voor dit geval staat dan in art 264 lid 1 sub c Sv. Is het verdedigingbelang niet geschaad? Overbodigheid naar object/subject is verwarrend onderscheid, gaat erom dat duidelijk is dat een blinde slechts lastig kan verklaren over iets wat hij niet heeft gezien terwijl daar wel specifiek naar wordt gevraagd. De OvJ zou dan kunnen weigeren de getuige op te roepen.
Een mogelijk alternatief: weigering door de rechter op grond van art 287 lid 3 onder a Sv en art. 288 Sv.
e. Art 6 EVRM stelt dat de verdachte het recht heeft getuigen te horen. Daarom moet dan wel uitdrukkelijk om verzocht zijn als er geen sprake is van compenserende maatregelen en er niet voldoende steunbewijs voorhanden is, dan kan de verklaring niet worden gebruikt indien de veroordeling anders uitsluitend of in beslissende mate op deze verklaring zou steunen. HR Grenzen getuigenbewijs zegt hetzelfde: niet gebruiken als verklaring de enige is waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde rechtstreeks blijkt.
Verwijzingen naar het arrest doodgeschoten kroongetuige zijn niet relevant. Hij is er niet, maar de situatie is bepaald niet hetzelfde. Oproeping kan nog steeds, de kans dat t lukt is misschien niet zo groot, maar daarmee is het probleem niet weg.
Vraag 3
a. Niet art. 126g Sv, dat is in de gaten houden van bewegingen van personen. Gaat om het busje i.c. dus art. 126k lid 1 sub c Sv. Bevoegdheden in een besloten plaats, niet zijnde een woning, teneinde de beweging of verplaatsing van een goed vast te stellen. Art. 67 lid 1 Sv strafbaar feit, bevel OvJ, belang onderzoek.
b Art. 126l Sv, vertrouwelijke communicatie opnemen, lid 2 besloten plaats, lid 4 machtiging RC, bevel OvJ, misdrijf in de zin van art. 67 lid 1 Sv, ernstige inbreuk rechtsorde: mensenhandel/smokkel, onderzoek dringend vordert.
c. art 126 ff Sv, speelt bij uitoefening van bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Belang van het onderzoek kan zijn:
veiligheid (van personen):
capaciteit van de opsporing:
onderzoekstactiek.
Uitstel art. 126ff lid 1 Sv: uiteindelijk wel inbeslagname, Afstel 126ff lid 2 en 3 jo 140a Sv (131 lid 5 Wet RO): nooit inbeslagname.
d. nee, want mp3spelers zijn niet schadelijk voor volksgezondheid of gevaar voor veiligheid, zoals vereist in art. 126ff Sv
Vraag 4
a. Art. 279 lid 1 Sv zegt dat de niet verschenen verdachte kan zich laten verdedigen door een gemachtigd raadsman
b. Ja, want op grond van art. 278 lid 2 Sv kan een bevel persoonlijk verschijning tot de mogelijkheden behoren.
c. Art. 302 Sv stelt opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebregen strafbaar. Als de opzet ontbreekt dan moet dat leiden tot vrijspraak. Het tenlastegelegde kan dan immers niet bewezen worden verklaard. Opzet in de delictsomschrijving moet dan wel bewezen worden.
d. Beroep op rechtvaardigingsgrond noodweer, dit moet bij honorering leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
e. Ja, als de rechter de verweren verwerpt dan zal hij dat gemotiveerd moeten doen. Art. 359 lid 2 Sv zegt dat indien het vonnis afwijkt van een door de raadsman uitdrukkelijk onderbouwd standpunt het de redenen moet opgeven die daartoe hebben geleid. Ten aanzien van het eerste verweer kan worden afgevraagd of dat voldoende uitdrukkelijk onderbouwd is. In dit geval was gemotiveerde verwerping van het tweede verweer ook voor de wetswijziging al vereist (beroep op een rechtvaardigings- dan wel schulduitsluitingsgrond). Enkel noemen van art. 359 lid 2 Sv is niet voldoende. Splitsen verplicht, als dat niet is gebeurd.
f. Ja , want -verklaring overvaller, als afgelegd bij de politie (art. 344 lid 1 sub 2 Sv), -verlaring politiearts is verklaring deskundige (art. 344 lid 1 sub 4 Sv), -rapport met betrekking tot vingerafdrukken (art. 344 lid 1 sub 4 Sv), verklaringen echtpaar en zoon Gerrit, als afgelegd bij de politie (art. 344 lid 1 sub 2 Sv).
Vraag 5
Steeds eerder strafvorderlijk optreden mogelijk. In beginsel naar aanleiding van redelijk vermoeden dat strafbaar feit is begaan. Poging (art. 45Sr) hebben we altijd in het strafrecht gehad. Voorbereiding (art. 46 Sr) sinds beging jaren ’90: in zeer vroeg stadium kan al sprake zijn van een zelfstandig strafbaar feit. Daardoor kan ook eerder vermoeden bestaan. Datzelfde geldt voor het delict van art. 140 Sr (criminele organisatie) Met de Wet terroristische misdrijven (art. 80 Sr) waarin samenspanning tot bepaalde delicten als zelfstandig feit strafbaar is gesteld > nog eerder een vermoeden van een begaan strafbaar feit, en daardoor nog eerder (ingrijpend!) strafvorderlijk optreden mogelijk. Ook opsporing uitgebreid, eerst naar aanleiding van redelijk vermoeden begaan strafbaar feit, daarna ook naar aanleiding van beramen van misdrijven als omschreven in art. 67 lid 1 Sv die gezien hun aard of samenhang met andere door de verdachte beraamde of gepleegde misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren en nu ook opsporing op grond van aanwijzingen dat een strafbaar feit is begaan.
Tijdbalk: 80 Sr 46 Sr 45 Sr begaan Sf
Alternatieve mening
De ontwikkeling schiet te ver door. De overheid kan veel te snel bijvoorbeeld iemand afluisteren. Dit is niet gewenst. De overheid is democratisch slecht gelegitimeerd.
De ontwikkeling bevindt zich op de grens van aanvaardbaarheid. Liever niet, want dit gaat wel heel ver om in dergelijk vroege stadia in de levens van burgers te kunnen interveniëren. Echter zijn er geen verdere alternatieven.
Antwoorden tentamenvragen januari 2007
Vraag 1
a. Ja, het handelen van de agenten is rechtmatig: binnentreden van kantoor in het kader van hulpverlening als onderdeel van algemene politietaak op grond van art 2 jo 8 politiewet. De awbi is niet van toepassing nu het uitdrukkelijk niet gaat om een woning. Ook juist is de uitzondering van art 2 lid 3 Awbi: bestrijding van onmiddellijk gevaar.
b. Alleen wettelijke plicht in 126ff Sv. In casu geen plicht tot inbeslagname in de zin van 126ff Sv nu het niet gaat om de uitoefening van een b.o.b. maar een discretionaire bevoegdheid om in beslag te nemen. De algemene (discretionaire) bevoegdheid voor opsporingsambtenaren om in beslag te nemen is geregeld in art. 96 t/m 97 Sv.
c. Ja , observeren door vaker dan gewoon surveillerende agenten levert geen stelselmatige observatie op: art 126g Sv is niet van toepassing (en zeker geen 126o Sv). Surveilleren valt onder art. 2 Polw
d. Art. 126g Sv. -verdenking misdrijf (i.c. verdenking van 140Sr), belang v/h onderzoek (i.c. ja, staat in casus), bevel OvJ (i.c. ja, staat in casus). Lid 3: plaatsen camera (technisch hulpmiddel) alleen rechtmatig voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Lid 2: camera ophangen in kantoor: betreden besloten plaats (kantoor, niet zijnde een woning) zonder toestemming rechthebbende, voorwaarden: 67 lid 1 Sv feit (i.c. ja, 140 Sr > 4 jr), ernstige inbreuk rechtsorde gezien aard of samenhang (i.c. ja, levensdelicten en delicten mbt gevaarlijke stoffen).
e. Art. 97 Sv: Doorzoeken ter in beslagneming kantoor verschoningsgerechtigde. Optreden RC kan niet worden afgewacht, vooraf machtiging gegeven. OvJ is dan bevoegd kantoor verschoningsgerechtigde te doorzoeken ter inbeslagneming indien misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv (i.c. 140 jo 46 jo 157 Sr) en dringend noodzakelijk. Art. 98 lid 2 Sv: doorzoeken bij verschoningsgerechtigde alleen voor zover geen schending beroepsgeheim en, voor zover wordt doorzocht op brieven/andere geschriften.
-drie dossiers: betreft stukken waarop verschoningsrecht ziet: dossiers van cliënten die niets met onderzoek tegen Arne te maken hebben. Inbeslagneming ervan is onrechtmatig.
- olievaten met chemicaliën zijn geen brieven of andere geschriften en vallen daarmee niet onder beperking van art 98 Sv: inbeslagname is rechtmatig.
f. 359a Sv moet gaan om vormverzuimen in voorbereidend onderzoek. Vier mogelijke rechtsgevolgen die aan bedoelde onrechtmatigheden verbonden kunnen worden: constatering verzuim, strafvermindering, bewijsuitsluiting en niet-ontvankelijk verklaring OM. Afvoerpijp-arrest NJ 2004, 376 geeft uitleg aan regeling. Schutznorm: “indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.”
Afhankelijk van motivering door student welke consequentie als meest toepasselijke wordt gezien. Van belang is dat juiste criteria worden aangelegd.
Niet ontvankelijkheid OM pas als doelbewuste grove veronachtzaming etc. Bewijsuitsluiting als schending belangrijk strafvorderlijk voorschrift: het is maar de vraag in hoeverre verschoningsrecht is geschonden. Strafvermindering = rest enz. enz.. Het meest voor de hand liggend lijkt strafvermindering.
Vraag 2
a. Er zijn 2 redenen te bedenken waarom er geen verstek zou kunnen worden verleend. Allereerst dient de dagvaarding nietig te worden verklaard, omdat op grond van art. 280 lid 1 sub a Sv. de dagvaardingstermijn van 10 dagen (art. 265 Sv) niet in acht is genomen. De tweede reden kan gevonden worden in het argument dat de dagvaarding weliswaar is uitgereikt aan iemand die zich op het adres bevindt zoals vermeld in de dagvaarding, maar niet heeft verklaard bereid te zijn om het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen (art. 588 lid 3 Sv).
b. Zie het Bouterse-arrest. De raadsman die ter terechtzitting niet uitdrukkelijk verklaart dat hij door de aldaar niet verschenen verdachte bepaaldelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging, kan geen van de hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld. Niet uitgesloten is dat in uitzonderlijke gevallen anders moet worden geoordeeld. Hieruit volgt dat de raadsman wel kan verzoeken om aanhouding ten einde Arend wel te laten verschijnen . Van een uitzonderlijk geval is hier geen sprake. Kortom beide procesdeelnemers hebben geen gelijk.
c. De raadsman heeft blijkens de casus de 2 getuigen op de juiste wijze bij de OvJ opgeroepen op grond van art. 263 Sv. De rechtbank zal nu op grond van art. 287 en 288 Sv in beginsel deze getuigen dienen op te roepen, tenzij een van de in art. 288 lid 1 onder a t/m c genoemde criteria aan de orde is.
d. In het arrest Grenzen Getuigenbewijs worden twee situaties onderscheiden:
1. de getuigenverklaring is het enige bewijsmiddel waaruit verdachtes betrokkenheid bij het hem tenlastegelegde rechtstreeks blijkt en de verdachte heeft nog niet de gelegenheid gehad de getuige te ondervragen terwijl dat wel gewenst is.
2. de getuigenverklaring is het enige bewijsmiddel waaruit verdachtes betrokkenheid bij het hem tenlastegelegde rechtstreeks blijkt en de getuige heeft later ten overstaan van een rechter deze verklaring ingetrokken of op essentiële punten gewijzigd.
In die twee situaties moet de zittingsrechter de getuige ter zitting oproepen en het verhoor van de getuige mogelijk maken, wil hij gebruik kunnen maken van de eerder afgelegde verklaring.
Het EHRM in het gewezen arrest Kostovski gaat uit van onmiddellijkheid. De belangen van de getuigen kunnen daarbij worden afgewogen tegen belangen van de verdachte (Doorson, Visser). Het ondervragingsrecht moet echter in enig stadium van het geding hebben kunnen plaatsvinden indien de getuigenverklaring het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het hem tenlastegelegde rechtstreeks blijkt. Dan moet het ondervragingsrecht wel daadwerkelijk inhoud krijgen (Luca, Unterpertinger).
Vraag 3
a. Ja, rechter moet door inhoud wettige bewijsmiddelen overtuiging bekomen (art. 338 Sv). Verklaring Badr bij politie, art. 344 lid 1 sub 2 Sv, pv van bevindingen politie, art. 344 lid 1 sub 2 Sv, schriftelijke verklaring arts, art. 344 lid 1 sub 4 Sv.
b. Eerste verweer: niet voldaan aan tll, vrijspraak; tweede verweer: rechtvaardigingsgrond OVAR; derde verweer: niet voldaan aan tll, vrijspraak. Nu de beslissing afwijkt van het standpunt van de officier van justitie dient het vonnis, indien deze standpunten uitdrukkelijk zijn onderbouwd.
c. Art. 359 lid 2 Sv, niet ieder ter terechtzitting ingenomen standpunt noopt bij niet-aanvaarding tot een nadere motivering. Wil het ingenomen standpunt de verplichting tot beantwoording scheppen, dat dient dit standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten opzichte van de feitenrechter naar voren te zijn gebracht.
d. Art. 359 lid 3 Sv: Indien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.
Vraag 4
a. Art. 457 Sv: bewezenverklaringen die niet overeen te brengen zijn op grond van eenige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting den rechter niet was gebleken en die op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt in dier voege dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van den veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van eene minder zware strafbepaling, op grond van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin is vastgesteld dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dan wel een protocol bij dit verdrag is geschonden in de procedure die tot de veroordeling of een veroordeling wegens hetzelfde feit op grond van dezelfde bewijsmiddelen heeft geleid, indien herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 van dat verdrag.
b. Ja, dit is mogelijk volgens art. 457 lid 2 Sv.
Vraag 5
Er worden punten toegekend voor alle elementen die iets met de Wet OM-afdoening te maken hebben. Een kritische blik wordt daarbij hogelijk gewaardeerd. In ieder geval hoort daar een reactie op de opmerking van de Minister, een aantal verschillen in de positie van de strafbeschikte ten opzichte van de getransigeerde (niet reageren leidt tot onherroepelijke beschikking vs. dagvaarding) en een door feiten geschraagde mening over de wet bij.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 2161
- next ›
Add new contribution