Jurisprudentie vragen
Arrest: Stiefkind
Vraag 1
Welke betekenis kent het hof toe aan het bestanddeel “stiefkind” in artikel 249 lid 1 Sr?
Vraag 2
Welke betekenis kent de Hoge Raad toe aan dit bestanddeel?
Vraag 3
Welke interpretatiemethoden komen voor in de overwegingen van de Hoge Raad?
Vraag 4
Welke interpretatiemethode laat de Hoge Raad de doorslag geven?
Arrest: Mensenroof
Vraag 1
Om welk delict gaat het in dit arrest en om welke bestanddelen in het bijzonder?
Vraag 2
Welke betekenis kent het hof toe aan die bestanddelen?
Vraag 3a
Wie stelt beroep in cassatie in?
Vraag 3b
Welke betekenis dient volgens het cassatiemiddel aan die bestanddelen toegekend te worden?
Vraag 4
Welke betekenis dient volgens de A-G Machielse aan die bestanddelen toegekend te worden?
Oefenvragen
Op 10 september 2017 wordt Sjon B eenmaal met de vlakke hand in zijn gezicht geslagen door zijn huurbaas Hans. Aanleiding is een huurconflict. Hans vertelt de politie dat hij Sjon hierop aansprak en Sjon hem vervolgens heeft bedreigd. Hans verklaart dat hij schrok en een klap in zijn gezicht gaf.
Vraag 1a
Welke delicten herkent u in deze casus? Wat zijn de bestanddelen van die delicten?
Vraag 1b
Stel, ter terechtzitting constateert de rechter dat niet aannemelijk is geworden dat Hans Sjon heeft geslagen. Tot welke einduitspraak komt de rechtbank ten aanzien van het hier kennelijk ten laste gelegde delict?
Vraag 1c
Stel dat Hans Sjon niet met de vlakke hand maar met een vaas (die toevallig binnen zijn bereik op een tafel staat) in zijn gezicht slaat. Sjon houdt hier blijvend hersenletsel aan over. Voor welk delict kan het OM hem nu succesvol vervolgen? Wat zijn de bestanddelen van dit delict?
Vraag 1d
Stel dat Sjon aan de klap overlijdt. Hans verklaart dat hij dat absoluut niet wilde en dat hij “slechts” een harde klap wilde uitdelen. De rechter neemt dat aan. Voor welk delict kan het OM Sjon nu succesvol vervolgen? Wat voor type delict is dat?
Vraag 1e
Wat is het verschil tussen de delicten die u heeft genoemd bij vraag c en d
Vraag 1f
Stel dat Hans wordt vervolgd voor het delict dat u heeft genoemd bij vraag c. Hans stelt dat zich wel moest verdedigen tegen Sjon, omdat hij bang was dat Sjon hem met diens vlindermes in zijn buik zou steken. De rechtbank aanvaardt dit verweer. Tot welke einduitspraak komt de rechtbank?
Vraag 2a
Uit welke bestanddelen bestaat het delict huisvredebreuk (art. 138 lid 1 Sr)?
Vraag 2b
Op welke rechtsbelang(en) maakt dit delict een inbreuk?
Vraag 2c
Is dit delict een misdrijf of een overtreding?
Joris redt het niet met zijn loon tot het eind van de maand. Hij gaat het erf op van de rijke Fam. Molema. Het erf is deels omgeven door een gracht die toebehoort aan boer Pelle. De gracht sluit het erf af.
Joris komt op het idee om een drugslab in het huis op te zetten en gebruik te maken van de voorzieningen van het huis. Hij springt over de gracht en wordt vervolgd voor huisvredebreuk. Joris stelt dat hij alleen over de gracht sprong maar dat er geen sprake is van inklimming.
Vraag 2d
Heeft het verweer van Joris kans van slagen?
Vraag 3a
In welk strafrechtelijk beginsel ligt het verbod van analogie besloten?
Vraag 3b
Noem vier verschillende, voor Nederland verbindende geschreven rechtsbronnen waarin dit beginsel is gecodificeerd.
Vraag 3c
Welke (ongeschreven) regel die uit dat strafrechtelijke beginsel voortvloeit achtte de Hoge Raad niet geschonden?
Felix ziet op tegen het tentamen strafrecht. Hij snuift vlak voor het tentamen cocaïne. Hij wordt betrapt en wordt aangehouden. Felix wordt vervolgd op grond van art. 2 aanhef en onder c van de Opiumwet.
Vraag 4a
Is het genoemde delict een misdrijf of een overtreding? Waaruit blijkt dat?
Vraag 4b
Hoe hoog bedraagt de maximale geldboete op dit delict, uitgedrukt in euro’s? Vermeld de toepasselijke wetsartikelen in uw antwoord.
Antwoordindicatie
jurisprudentievragen
Vraag 1
Het Hof heeft kennelijk, hetgeen niet onbegrijpelijk is, de in de tenlastelegging voorkomende bewoordingen 'zijn (feitelijk) minderjarig stiefkind' aldus uitgelegd dat daarmee is bedoeld het minderjarig kind van de vrouw met wie de verdachte samenleefde als waren zij gehuwd.
Vraag 2
het oog heeft gehad op het geval dat de dader gehuwd is (geweest) met de ouder van het desbetreffende kind van wie hij zelf niet de ouder is en niet ook op het geval dat de dader in concubinaat leeft of heeft geleefd met de ouder van het desbetreffende kind.
Vraag 3
Wetshistorische interpretatiemethode ; R.O. 4.3.1 “uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet waarbij 249 lid 1 Sr is opgenomen”(kamerstukken)
Vraag 4
Er wordt uiteindelijk restrictief uitgelegd;
Vraag 1
Art. 278 Sr, Mensenroof.
“ Over de grenzen van het Rijk in Europa voert”
Vraag 2
Aldus redenerend kan niet bewezen worden dat verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), het kind 'over de grenzen van het Rijk in Europa heeft gevoerd' in de zin van het bovengenoemde wetsartikel en kan slechts vrijspraak voor dat feit volgen. Restrictieve uitleg
Vraag 3a
Het OM
Vraag 3b
Nu de tekst van de wetsbepaling daartoe niet dwingt is een ruimere uitleg dan door het Hof is gekozen, doch die meer recht doet aan het door de bepaling te dienen rechtsbelang, geboden.
Vraag 4
R.O. 3.7: De steller van het middel wijst er op dat de door het hof voorgestane beperkte uitleg van artikel 278 Sr tot gevolg heeft dat uit het buitenland naar Nederland ontvoerde personen onvoldoende bescherming genieten. Dat nu vermag ik niet in te zien. Een ontvoering waarbij een persoon vanuit een buitenland naar Nederland wordt gebracht en hier tegen zijn wil wordt vastgehouden valt immers onder de strafbaarstelling van artikel 282 Sr, de 'gewone' vrijheidsberoving. Daarbij zou bij de bepaling van de straf zeker als strafverzwarende omstandigheid mee kunnen wegen dat de ontvoering vanuit het buitenland is geschied.
Zo er al een noodzaak bestaat om de reikwijdte van artikel 278 Sr te vergroten in de door de AG voorgestane zin, komt het mij bovendien voor dat daar een taak ligt voor de wetgevende macht, nu een dergelijke beslissing een rechtspolitieke keuze vergt.
oefenvragen
Vraag 1a
Mishandeling artikel 300 Sr. Subjectief bestanddeel; onderdelen van een delictsomschrijving waarin een bepaalde geestesgesteldheid van de dader ten opzichte van zijn gedraging wordt gevorderd (oogmerk/opzettelijk). Objectieve bestanddeel; alle onderdelen van een delictsomschrijving die niet tot de geestesgesteldheid van de dader kunnen worden gerekend.
In artikel 300 lid 1 Sr staat slechts één bestanddeel genoemd namelijk mishandeling. De HR heeft bepaald dat je dit moet lezen als
1. Opzettelijk
2. Wederrechtelijk
3. Pijn of letsel toebrengen
Vraag 1b
Indien verder geen formele beletselen gebleken zijn dan zijn er drie uitspraken mogelijk:
uitspreken van veroordeling 351 SV; niet het geval want er is niet aannemelijk geworden dat Hans Sjon heeft geslagen
Niet bewezen, dan spreekt hij de verdachte vrij 352 lid 1 SV; er is niet aannemelijk geworden Hans Sjon heeft geslagen, dus mishandeling kan niet bewezen worden; Vrijspraak.
Vraag 1c
Zware mishandeling, artikel 302 Sr;
Opzettelijk (subjectief)
Een ander (objectief)
Zwaar lichamelijk letsel toebrengt (objectief)
Vraag 1d
Art. 307; Dood door schuld, gaat om een misdrijf.
Vraag 1e
Bij zware mishandeling dient er sprake te zijn van opzet, bij dood door schuld hoeft hier geen sprake van te zijn, enkel verwijtbaarheid is voldoende.
Vraag 1f
Hans beroept zich hier op een strafuitsluitingsgrond (noodweer; rechtvaardigingsgrond ontneemt de wederrechtelijkheid aan een gedraging. De gedraging is dan niet langer in strijd met de wet en dus geen sprake van een strafbaar feit). Er volgt dan OVAR; ontslag van alle rechtsvervolging art. 352 lid 2 Sv wegens niet strafbaarheid van de dader.
Vraag 2a
Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf
Bij een ander in gebruik
Wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert
Vraag 2b
Maakt inbreuk op eigendom (krenkingsdelict)
Vraag 2c
Artikel 138 valt onder boek 2 en is dus een misdrijf.
Vraag 2d
Nee, er is voldaan aan alle bestanddelen namelijk hij bevindt zich op een besloten erf, die bij een ander in gebruik is waar hij wederrechtelijk binnendringt. (Tevens dient in aanmerking te worden genomen dat er een verschil is tussen “buurtkinderen” en een masterstudent scheikunde die over de gracht springt)
Vraag 3a
Art. 1 Sr;
De nulla poena-regel vereist dat ieder strafbaar feit zo precies mogelijk in de wet is omschreven. Alleen een gedraging die aan een wettelijke omschrijving beantwoordt, kan daarom aanleiding geven tot bestraffing. Analogische toepassing van strafbepalingen is daarmee uitgesloten.
Vraag 3b
Art. 7 EVRM (Europees verdrag bescherming rechten van de mens)
Art. 15 IVBPR (Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten)
Artikel 1 SR
Artikel 16 GW
Vraag 3c
Het “Bestimmtheitsgebot” “bepaaldheidsgebod”
De rechtszekerheid is gediend met een nauwkeurige omschrijving van de strafbare feiten en de op te leggen straffen. De wetgever moet vage strafbepalingen vermijden.
Vraag 4a
Er is sprake van opzettelijk handelen in strijd met artikel 10 lid 4; hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder c gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie; indien opzet is er sprake van een misdrijf op grond van artikel 13 lid 2 Opiumwet.
Vraag 4b
Geldboete van de vijfde categorie; op grond van artikel 23 Sr; bedraagt deze categorie €82.000,-
Add new contribution